IEF 22291
14 oktober 2024
Uitspraak

Puma en Calvin Klein tegen sokken en boxershorts die inbreuk maken op hun merkenrecht

 
IEF 22294
14 oktober 2024
Uitspraak

Uitzending niet onrechtmatig omdat het berust op feiten

 
IEF 22293
14 oktober 2024
Uitspraak

Uiting van Kingspan en uitingen van Rockwool over de (on)brandbaarheid van isolatiemateriaal door het Hof aangemerkt als ongeoorloofde vergelijkende reclame

 
IEF 3258

Woon- En Eethuis Voor Allen

weevamarthot.gifGerechtshof Leeuwarden, 10 januari 2007, rolnummer 050036, Stichting De Weeva-Mensa tegen Zuiderdiep Exploitatie B.V. (met dank aan P. Koerts, Trip).

Hoger beroep kort geding over de handelsnaam ‘Weeva’. Deposant bestond niet, merkdepot ongeldig. ‘Voorheen’ is niet altijd ‘thans niet meer’.

Zuiderdiep exploiteert een hotel in Groningen, tot enige jaren geleden onder de naam Hotel WEEVA (dat naar Gronings taalgebruik kennelijk staat voor Woon- En Eethuis Voor Allen). In 2002 heeft Zuiderdiep de naam gewijzigd in Martini Hotel.

De Stichtingen exploiteren een restaurant in dezelfde stad onder de naam Weeva-Mensa. Op verzoek van Zuiderdiep heeft de Voorzieningenrechter in eerste aanleg de Stichtingen een door dwangsommen ondersteund verbod opgelegd tot gebruik van de handelsnaam ‘Weeva” dan wel van een daarop gelijkende handelsnaam.  Tegen deze uitspraak hebben de Stichtingen hoger beroep ingesteld.

Het Hof begint met vast te stellen dat – gelet op de door partijen in het geding gebrachte stukken – Stichting Kremer Beheer op 21 november 2001 is ontbonden en dat op die datum geen bekende baten meer aanwezig waren.  Het op 10 september 2004 op naam van deze stichting gedeponeerde Benelux woordmerk WEEVA kan dan ook niet worden beschouwd als een geldig merkrecht, omdat op die datum de stichting niet bestond.  Van een situatie als bedoeld in artikel 2:19 of 2:23c BW is volgens het Hof geen sprake. Ook de stelling van de Stichtingen dat de “vertegenwoordiger van de niet-bestaande stichting” genaamd Kees Kremer zichzelf heeft verbonden en daarmee rechthebbende op de merknaam WEEVA is geworden, ontbeert volgens het Hof elke feitelijke en juridische grondslag.


Zowel de dóór als de tégen Stichting Kremer Beheer ingestelde vorderingen (met inbegrip van een tegen het woordmerk WEEVA gerichte vordering) worden getroffen door een niet-ontvankelijkheid. Het Hof bekrachtigt het vonnis van de Voorzieningenrechter voor zover daarin aan Stichting De Weeva-Mensa een verbod is neergelegd tot het gebruik van de handelsnaam Weeva of een daarop gelijkende naam.


Volgens het Hof is sprake van zowel qua aard niet-substantieel van elkaar verschillende horecaondernemingen als van een gelijksoortig relevant publiek. Het Hof overweegt tevens dat te gelden heeft dat Zuiderdiep nog steeds de handelsnaam Weeva gebruikt. Dit blijkt o.a. uit de website van het Martini Hotel [met daarop de vermelding “Martini Hotel, voorheen Hotel Weeva”] en de wijze waarop men naar die site wordt doorgelinkt [via het domein weeva.nl; IEF], door een vermelding in het handelsregister en een vermelding op het gebouw waarin het Zuiderdiep haar onderneming drijft. Het Hof meent dat, ook indien al uit het voorvoegsel “voorheen” zou moeten worden afgeleid dat Zuiderdiep daarmee te kennen zou geven in de toekomst geen gebruik (meer) te willen maken van de handelsnaam Weeva, daaruit nog niet geconcludeerd kan worden dat Zuiderdiep tháns die handelsnaam niet (meer) gebruikt. 


Lees het arrest hier.

IEF 3257

In doeken gewikkeld

lodgwrpper.gifGerechtshof Te Arnhem, 9 januari 2007, rolnumrner 2006/273 KG. Lodger B.V. tegen ID Plus N.V. (met dank aan Daniëlle van der Kolk van Houthoff Buruma).

Geen auteursrecht, modelrecht of slaafse nabootsing in vergelijk babywrappers.

Lodger en ID Plus zijn beide actief op de markt van baby artikelen, waaronder dekentjes van fleece stof waarin baby's kunnen worden gewikkeld. Deze wikkeldoeken worden door partijen aangeduid met het Engelse woord "wrapper". Het hof bekrachtigt het oordeel van de rechtbank van 23 december 2005 dat geen sprake is van auteursrechtinbreuk of slaafse navolging.

Voor de rechtbank bepleitte Lodger dat tevens sprake was van modelrechtinbreuk. De rechtbank oordeelde dat bij vergelijking van de totaalindrukken in onvoldoende mate is gebleken dat het dekentje van ID hetzelfde uiterlijk vertoont als de wrapper van Lodger dan wel bij de geinformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt. Omdat Lodger de grondslag betreffende de modelrecht inbreuk heeft ingetrokken, oordeelt het hof alleen over de auteursrechtelijke en slaafse navolgings vordering.

In dit kader oordeelt het hof dat de verschillen tussen beide wrappers wezenlijk meer in het oog vallen dan de overeenkomsten. Indien de wrappers in een schap in een winkel liggen waarbij alleen de rand te zien is, lijken ze nog wel op elkaar, maar zodra ze uitgevouwen worden zijn de wezenlijke verschillen al bij eerste beschouwing duidelijk zichtbaar.

Lees het arrest hier.

IEF 3255

Niet normaal

hl.gifBBIE, Beslissing inzake oppositie,  8 december 2006, Nº 2000074. Opposant: deSter Holding BV tegen Verweerder: Helios MPPd BV.

Tweede oppositie zaak van 2006. DeSter opponeerde op grond van een beeldmerk uit 1998 tegen het het woord-beeldmerk van Helios. Het BBIE wees de oppositie af wegens niet normaal gebruik van het merk door deSter.

"28. Het Bureau stelt met andere woorden vast dat opposant aangeeft het teken momenteel niet meer te gebruiken. Aangezien hij echter evenmin aangeeft dat het teken wel in de relevante periode van vijf jaar gebruikt werd en hij hier geen gebruiksbewijzen van voorlegt kan het Bureau niet anders dan besluiten dat er geen bewijzen voorgelegd werden dat het teken gebruikt werd in de relevante periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum van publicatie van het merk van verweerder."

Lees de beslissing hier.

 

 

IEF 3239

Aller tijden(2)

Voor wie al naar Den Haag is afgereisd, komt het waarschijnlijk te laat, maar de zaak Dennis Bergkamp tegen DFW die voor 2 uur vandaag bij de rechtbank Den Haag gepland stond, schijnt de te zijn ingetrokken.

Bergkamp maakte bezwaar tegen het gebruik van een foto met zijn afbeelding op de hoes van de dvd. Vrijdag dient een kort geding bij de Rechtbank Den Haag.

Eerder bericht hier.

IEF 3238

Niet juist omgezet

HvJ EG, 11 januari 2007, zaak C-175/05. Europese Commissie tegen Ierland.

Bij de omzetting van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom in 1994, heeft de Ierse wetgever bepaald dat alle "public lending institutions" zijn uitgezonderd van het betalen van een vergoedingsverplichting.

Het HvJ gaat mee met de stelling van de Europese Commissie dat deze uitzondering niet voldoet aan de artikelen 1 en 5 van de Richtlijn. Redengevend zijn de doelstelling van de Richtlijn en het feit dat artikel 5 lid 3 het heeft over "certain categories of establishments".

Evenals in de zaak tegen Spanje (eerder bericht hier) werd de aangevoerde rechtvaardigingsgrond, de bevordering van culturele activiteiten als doelstelling van de richtlijn, door het HvJ afgewezen.


Lees het arrest hier

IEF 3237

Rozenstraat

rs135onbebouwd.gifVoorzieningenrechter Rechtbank Amsterdam, KGZA 06-2115, J. Dijkman Architectenbureau B.V. tegen G.P.M. van Tiggelen e.a. (met dank aan Rob Zimmermann, Höcker Advocaten). 

Eigenaar pand wordt veroordeeld om zijn eigen huis te verbouwen en in overeenstemming te brengen met het ontwerp van de architect. Richtlijnconforme proceskostenveroordeling.

Architect Dijkman heeft in 2000, in opdracht van zijn toenmalige opdrachtgever Witteveen, een ontwerp gemaakt voor een gebouw aan de Rozenstraat 153 te Amsterdam. Op 10 juni 2005 is het perceel door Witteveen overgedragen aan Van Tiggelen, inclusief de rechten op grond van de inmiddels verkregen bouwvergunning. De bouwvergunning is verleend in overeenstemming met het ontwerp van Dijkman.

Toen een deel van het pand in mei 2006 uit de steigers kwam, heeft Dijkman geconstateerd dat Van Tiggelen op diverse punten van zijn ontwerp was afgeweken, zonder dat hij Van Tiggelen daarvoor toestemming had verleend of daarvan door Van Tiggelen vooraf op de hoogte was gesteld. In overleg is besloten dat Dijkman een gewijzigd ontwerp zou maken. Dijkman heeft vervolgens tevergeefs diverse pogingen gedaan om dit voorstel met Van Tiggelen te bespreken. Aan het voorstel van Dijkman is dan ook geen uitvoering gegeven. De werkzaamheden aan het pand zijn inmiddels voltooid en Van Tiggelen heeft het pand thans als woning in gebruik.


Dijkman verzoek de Voorzieningenrechter onder meer om Van Tiggelen c.s. te veroordelen het bouwwerk alsnog in overeenstemming te brengen en te houden met het oorspronkelijke ontwerp van Dijkman, althans om het bouwwerk, in overleg met Dijkman, in overeenstemming te brengen met het (herziene) schetsontwerp van Dijkman van juli 2006, op straffe van een dwangsom. Ook vraagt Dijkman een bouwstop en vergoeding van zijn volledige proceskosten op basis van de Handhavingsrichtlijn.


De Voorzieningenrechter beoordeelt eerst of Van Tiggelen verplicht was om een pand te bouwen overeenkomstig zijn ontwerp. Met de overdracht van het perceel en de bouwvergunning door Witteveen aan Van Tiggelen is weliswaar ook het gebruiksrecht op het ontwerp van Dijkman aan hem verleend, maar een verplichting voor Van Tiggelen om over te gaan tot de bouw van een pand conform het ontwerp kan daaruit, anders dan Dijkman betoogt, niet worden afgeleid. Aldus de Voorzieningrechter. Enige overeenkomst tussen partijen met betrekking tot het ontwerp en/of de bouw is, ook volgens Dijkman, niet gesloten, zodat deze grondslag de vordering niet kan dragen.


Dijkman wordt wel gevolgd in zijn stelling dat Van Tiggelen zijn auteursrechten en persoonlijkheidsrechten heeft geschonden. Hiertoe is het volgende redengevend. Van Tiggelen heeft niet betwist dat het ontwerp van Dijkman een werk in de zin van de Auteurswet vormt. Voorts staat, als niet door Van Tiggelen weersproken, dan wel door hem erkend, in deze procedure vast dat hij bij de bouw van het pand is afgeweken van het ontwerp op de door Dijkman genoemde punten, terwijl hij wist dat Dijkman daar bezwaren tegen had en Dijkman hem daarvoor geen toestemming had gegeven. De afwijkingen zijn, gelet op onder meer — het ontbreken van het stalen portaal, de ronde kap, de hijsbalk, de “teruggelegde” gevel, de erkers, de balustrades, de ramen in de zijbeuk en de gewijzigde glasindeling van de pui, van dien aard dat gesproken kan worden van een verminking van het werk van Dijkman in de zin van de Auteurswet.


Voorts is aannemelijk dat Dijkman hierdoor reputatieschade lijdt, dan wel zou kunnen lijden, doordat het publiek in het pand nog steeds een ontwerp van Dijkman zal herkennen, terwijl Dijkman aan het pand in zijn huidige vorm zijn naam niet wil verbinden.


De bouwstop wordt niet toegewezen, want de bouw was al klaar.


Wel worden nog de volledige proceskosten toegewezen: Op grond van de Richtlijn dienen alle redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt door de verliezende partij worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Met Dijkman is de voorzieningenrechter van oordeel dat een richtlijnconforme interpretatie van artikel 237 Rv. hier op zijn plaats is en dat deze er in de onderhavige zaak toe leidt dat Van Tiggelen dient te worden veroordeeld in de werkelijk door Dijkman gemaakte kosten.


Lees het vonnis hier. Lees hier meer over het pand.

IEF 3236

IE Landdag

zst.bmpHet definitieve programma van het AIPPI symposium in Zeist op 14 maart 2007 is bekend. In de ochtend zullen 3 presentaties gegeven worden: Ambush marketing en IE (Wouter Pors), Europese Jurisdictie in octrooigeschillen? (Robert van Peursem) en Avatars en copybots: IE in de virtuele wereld (Joris van Manen). De middag is gereserveerd voor 3 parallelle debatten:

 

1- Moet het EOB strenger worden?
Ir. Albert Zeestraten, Head Patents Europe, Shell International B.V. en
Mr. Dr. Sven Bostyn, Legal Counsel De Clecq, Brants & Partners, Senior onderzoeker Instituut voor Informatierecht (UvA). Voorzitter: Dr. Ruurd Jorritsma, Nederlandsch Octrooibureau.

2- Handhavingsperikelen: beschrijvend beslag, exhibitieplicht en ex parte korte geding
Mr Annette A. Hirschfeld (Howrey) en Mr. Bas.J. Berghuis van Woortman (Freshfields). Voorzitter: Prof. mr. Dirk Visser, hoogl. IE-recht RU Leiden en Klos Morel Vos & Schaap.

3-  Less scope of protection for trade marks in Europe?
Isabel Davies (CMS Cameron McKenna, London) en Massimo Sterpi (Studio Legale Jacobacci & Associati; Rome). Voorzitter: Prof. mr. Charles Gielen, bijz. hoogl. IE-recht RU Groningen en NautaDutilh.

Lees hier meer (aippi.nl).

IEF 3235

Merkenrechten van de mens (3)

EHRM, Grote Kamer, 11 January 2007. Beroep in de zaak Anheuser-Busch Inc. V. Portugal, no. 73049/01.

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft gisteren de enigszins geruchtmakende eerder beslissing van dat zelfde hof weer, gedeeltelijk, ongedaan gemaakt. Eerder oordeelde een kamer van het hof dat een aanvraag voor een merkregistratie slechts een voorwaardelijk recht is en alleen een geregistreerd merk als 'eigendom' in de zin van dit artikel kan worden aangemerkt, mits het geen inbreuk op de rechten van derden maakt. Van eigendom i.c. dan ook geen sprake.

De Grote Kamer van het EHRM stelt in de uitspraak van gisteren echter dat ook een depot of aanvraag voor een merkregistratie valt onder het begrip eigendom van artikel 1, Protocol 1 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (“Bescherming van eigendom.  Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom”).

De Grote Kamer stelt daartoe dat:


“72.  In the light of the aforementioned decisions, the Grand Chamber agrees with the Chamber's conclusion that Article 1 of Protocol No. 1 is applicable to intellectual property as such. It must now examine whether this conclusion also applies to mere applications for the registration of a trade mark..


76. (…)With this in mind, the Court takes due note of the bundle of financial rights and interests that arise upon an application for the registration of a trade mark. It agrees with the Chamber that such applications may give rise to a variety of legal transactions, such as a sale or licence agreement for consideration, and possess – or are capable of possessing – a substantial financial value. With regard to the Government's submission that dealings in respect of applications for the registration of a mark are of negligible or symbolic value only, it is noted that in a market economy, value depends on a number of factors and it is impossible to assert at the outset that the assignment of an application for the registration of a trade mark will have no financial value. In the instant case, as the applicant company was not slow to point out, the mark in question possessed a definite financial value on account of its international renown.


78.  (…) These elements taken as a whole suggest that the applicant company's legal position as an applicant for the registration of a trade mark came within Article 1 of Protocol No. 1, as it gave rise to interests of a proprietary nature. It is true that the registration of the mark – and the greater protection it afforded – would only become final if the mark did not infringe legitimate third-party rights, so that, in that sense, the rights attached to an application for registration were conditional. Nevertheless, when it filed its application for registration, the applicant company was entitled to expect that it would be examined under the applicable legislation if it satisfied the other relevant substantive and procedural conditions. The applicant company therefore owned a set of proprietary rights – linked to its application for the registration of a trade mark – that were recognised under Portuguese law, even though they could be revoked under certain conditions. This suffices to make Article 1 of Protocol No 1 applicable in the instant case and to make it unnecessary for the Court to examine whether the applicant company could claim to have had a “legitimate expectation”.”


Voor Anheuser-Busch maakt dat in dit geval echter niet zoveel uit. “In the light of the foregoing, the Court therefore concludes that the Supreme Court's (Portugal) judgment in the instant case did not constitute interference with the applicant company's right to the peaceful enjoyment of its possessions. There has, therefore, been no violation of Article 1 of Protocol No. 1.”


Lees de uitspraak hier. Eerder bericht hier.

IEF 3234

Internationale merken

Draft Guidelines on International Marks: This is a new part of the Office’s Guidelines concerning international trade marks. It had previously been adopted as Chapter 13 of examination guidelines but it appeared better to create a new part dedicated to International marks including examination, opposition and new issues such as replacement of a CTM by an IR, transformation of a IR designating the EC into a CTM and conversion.

Comments would be welcome no later than 12 March 2007 . These should be sent by e-mail to vincent.oreilly@oami.europa.eu. The process of formal adoption of revisions of the guidelines will be finalised in 2007.

Lees hier meer (two different documents, one with track changes and one without).

IEF 3233

Vers van het IVIR:

ivir.gifThe Recasting of Copyright & Related Rights for the Knowledge Economy, P.B. Hugenholtz, M.M.M. van Eechoud, S.J. van Gompel et al., report to the European Commission, DG Internal Market, November 2006, 308 p.

Study carried for the European Commission (DG Internal Market). Heel kort: Alles over EU auteursrecht en naburige rechten. “Examination of the existing 'acquis communautaire' in the field of copyright and related (neighbouring) rights, with special focus on inconsistencies and unclarities (…) an overall assessment of the benefits and drawbacks of the fifteen years of harmonisation of copyright and related rights in the EU and dwells on regulatory alternatives.”

“On balance, the harmonisation process has produced mixed results at great expense, and its beneficial effects on the Internal Market remain largely unproven and are limited at best. This conclusion calls for caution and restraint when considering future initiatives of harmonisation by directive, even it were only a modest ‘recasting’ exercise. In the light of the renewed interest in the EC’s legislative competence and in view of the growing importance of the principles of subsidiarity and proportionality, the authors of this study advise the EC legislature not to undertake any new initiatives at harmonisation, except where a clear need for amendment of the existing acquis can be demonstrated..”

Lees the rapport hier. Website IVIR hier.