IEF 22182
12 augustus 2024
Uitspraak

Virtueel aangeboden parfum stemt niet automatisch overeen met fysiek aangeboden equivalent - geen verwarringsgevaar

 
IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 14173

Niet direct op consument gerichte reclame

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 augustus 2014, IEF 14173 (Balans Group B.V. tegen de Staat der Nederlanden)
Kort geding. Aanbesteding. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft, als onderdeel van de Staat (Ministerie van Veiligheid en Justitie), een openbare Europese aanbesteding uitgeschreven voor de levering van sportkleding voor de gehele organisatie van DJI. DJI stelt onder meer als eis dat de sportkleding van een A-merk moet zijn die gebruikt wordt in de professionele topsport en is van mening dat Balans niet kan worden aangemerkt als A-merk. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door haar aangeboden sportkleding bekendheid geniet door reclame die direct op de consument is gericht. De door Balans overgelegde AdWords-advertenties zijn evenmin direct op de consument gericht, aangezien uit de eigen stellingen van Balans volgt dat deze advertenties slechts zichtbaar worden wanneer op internet bepaalde zoekopdrachten worden gegeven.

4.1. De vraag die beantwoord dient te worden is of DJI de inschrijving van Balans terecht als ongeldig ter zijde heeft gelegd. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend. Aan de beslissing om de inschrijving van Balans ongeldig te verklaren heeft de Staat (DJI) in de brief van 12 juni 2014 onder meer ten grondslag gelegd dat het merk Balans geen bekendheid geniet door reclame die direct op de consument is gericht, zodat geen sprake is van een A-merk. In het Programma van Eisen is als eis 50 (knock-out criterium) voorgeschreven dat de inschrijver sportkledingartikelen moet aanbieden van een A-merk die gebruikt worden in de professionele topsport. De definitie van een A-merk wordt gegeven in de Begrippenlijst in het Beschrijvend Document, te weten “Een product dat algemeen verkrijgbaar is en bekendheid geniet door reclame die direct op de consument is gericht.”. Volgens Balans voldoet zij aan deze eis, doordat zij folders verspreidt, door aanwezig te zijn op vakbeurzen en door middel van reclame via internet. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de juistheid ervan door de Staat heeft Balans echter naar voorlopig oordeel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij zich met deze reclame-uitingen rechtstreeks op de consument richt. Voor zover Balans in dit verband heeft gesteld dat zij folders en flyers verspreidt tijdens sportevenementen, wordt aan deze stelling voorbij gegaan. Balans heeft haar stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd en zij heeft geen voorbeelden kunnen tonen van de betreffende folders, aangezien deze volgens Balans alle zijn uitgedeeld tijdens evenementen. Ook de aanwezigheid van het merk Balans op vakbeurzen rechtvaardigt de conclusie dat Balans zich direct richt op de consument niet. Een vakbeurs is immers gericht op personen die beroepsmatig deel uitmaken van een bepaalde branche. Dat, zoals Balans heeft gesteld, op vakbeurzen waar Balans haar producten aanbiedt af en toe ook consumenten aanwezig zijn betekent naar voorlopig oordeel nog niet dat Balans zich door haar aanwezigheid op die vakbeurzen met reclame ook direct tot die consumenten richt. Ook de door Balans overgelegde reclamefolders, die overigens naar de Staat onbetwist naar voren heeft gebracht pas na de gunningsbeslissing en in de aanloop naar dit kort geding aan de Staat zijn verstrekt, zijn naar voorlopig oordeel niet rechtstreeks gericht op de consument. De overgelegde ‘Balans Bikewear’-folder omschrijft de werkwijze voor custom made wielerkleding volgens het bedrijfsmodel van Balans, dat kort gezegd voor wielerkleding inhoudt dat standaardmodellen worden aangeboden, die naar eigen inzicht van de klant ‘ingekleurd’ kunnen worden, dan wel dat op verzoek een design op maat wordt gemaakt en waarbij in beide gevallen een eerste minimum afname van vijf stuks geldt. Uit de tekst van de folder ‘Balans Sportswear’ (“Iets voor uw vereniging?” en “Vanaf € 0,29 per week, per lid voor een volledige tenue”) blijkt genoegzaam dat deze folder zich richt op verenigingen en niet op de individuele consument. Hetzelfde geldt voor de folder “Balans Kledingfonds”, waarin is vermeld: “Uw vereniging in een nieuwe unieke kledinglijn door het Balans Kledingfonds”. Ook de overige overgelegde folders van Balans richten zich met een aanbod van ‘custom made’ sportkleding, met een minimum aantal af te nemen stuks, op verenigingen en niet op de individuele consument. Balans heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat zij met een A-merk heeft ingeschreven nog print screens van websites, waarop zij haar sportkleding aanbiedt, overgelegd. Uit deze websites blijkt echter dat Balans haar producten aanbiedt via webwinkels van sportverenigingen. Daarmee zijn deze aanprijzingen niet rechtstreeks op de consument in het algemeen, doch slechts op een beperkte groep consumenten, bestaande uit leden van verenigingen, gericht. De door Balans overgelegde AdWords-advertenties zijn evenmin direct op de consument gericht, aangezien uit de eigen stellingen van Balans volgt dat deze advertenties slechts zichtbaar worden wanneer op internet bepaalde zoekopdrachten worden gegeven. Daarmee zijn de advertenties naar voorlopig oordeel niet gericht op de consument in het algemeen.
IEF 14172

Nietigverklaring besluit Raad van de Europese Unie

HvJ EU 4 september 2014, IEF 14142, zaak C-114/12 (Europese Commissie tegen Raad van de Europese Unie)
Nietigverklaring. Bescherming van de naburige rechten van omroeporganisaties. De Europese Commissie vordert nietigverklaring van het besluit van 19 december 2011 van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten in het kader van de Raad bijeen over de deelname van de Europese Unie en haar lidstaten aan de onderhandelingen over een verdrag van de Raad van Europa over de bescherming van de rechten van omroeporganisaties. Het besluit wordt nietig verklaard.

Bestreden besluit

30      Op 9 februari 2011 heeft de Commissie bij de Raad van de Europese Unie een aanbeveling ingediend voor een besluit van de Raad waarbij haar wordt toegestaan te onderhandelen over het toekomstige verdrag van de Raad van Europa over de bescherming van de naburige rechten van omroeporganisaties.

31      Op 19 december 2011 hebben de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten in het kader van de Raad bijeen het bestreden besluit vastgesteld, waarvan op 21 december 2011 kennis is gegeven aan de Commissie.

32      Het bestreden besluit luidt als volgt:

„De Raad [...] en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen,

Gezien het [VWEU], en met name artikel 218, leden 3 en 4,

Gezien de aanbeveling van de [...] Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)      De Commissie moet worden gemachtigd om namens de Europese Unie deel te nemen aan de onderhandelingen over een verdrag van de Raad van Europa over de bescherming van de rechten van omroeporganisaties, voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Europese Unie behoren en ten aanzien waarvan de Unie regels heeft vastgesteld.

(2)      Uitsluitend voor zover tijdens de onderhandelingen aangelegenheden aan bod komen die onder hun bevoegdheid vallen, mogen de lidstaten in hun eigen naam deelnemen aan deze onderhandelingen. Teneinde een consequente externe vertegenwoordiging van de Unie te verzekeren, moeten de lidstaten en de Commissie tijdens het onderhandelingsproces nauw samenwerken,

hebben het volgende besluit vastgesteld:

Artikel 1

1.      De Commissie wordt gemachtigd deel te nemen aan de onderhandelingen over een verdrag van de Raad van Europa over de bescherming van de rechten van omroeporganisaties, en die onderhandelingen namens de Unie te voeren voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Unie behoren en ten aanzien waarvan de Unie voorschriften heeft vastgesteld, in overleg met de Groep intellectuele eigendom (auteursrecht) (‚speciaal comité’).

2.      De Commissie voert deze onderhandelingen overeenkomstig de in de bijlage bij dit besluit opgenomen onderhandelingsrichtsnoeren en/of de standpunten van de Unie die specifiek voor deze onderhandelingen zijn overeengekomen in het speciaal comité.

3.      Wanneer het onderwerp van de onderhandelingen tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort, neemt het voorzitterschap ten volle deel aan de onderhandelingen en voert het deze namens de lidstaten op basis van een vooraf overeengekomen gemeenschappelijk standpunt. Als geen gemeenschappelijk standpunt kan worden vastgesteld, mogen de lidstaten onafhankelijk spreken en stemmen over de aangelegenheid in kwestie, onverminderd punt 4 hieronder.

4.      De Commissie en de lidstaten werken gedurende het onderhandelingsproces nauw samen met het oog op een consequente internationale vertegenwoordiging van de Unie en haar lidstaten.

5.      De Commissie en/of het voorzitterschap zorgen ervoor dat documenten betreffende de onderhandelingen tijdig aan de lidstaten worden verstrekt. Zij brengen voor en na iedere onderhandelingszitting op een open en transparante wijze verslag bij de Raad en/of het speciaal comité uit over het resultaat van de onderhandelingen en, in voorkomend geval, over eventuele problemen die zich tijdens de onderhandelingen voordoen.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Commissie.”

33      In de bijlage bij het bestreden besluit zijn de onderhandelingsrichtsnoeren opgenomen in de volgende bewoordingen:

„1.      De Commissie zorgt ervoor dat het door de Raad van Europa voorgestelde ontwerpverdrag voor de bescherming van de rechten van omroeporganisaties passende bepalingen omvat die het de [...] Unie mogelijk maken partij te worden bij het verdrag.

2.      De Commissie ziet erop toe dat de onderhandelingen zodanig worden gevoerd dat de geplande bepalingen verenigbaar zijn met richtlijn 2006/115 [...], richtlijn 2006/116 [...], richtlijn 93/83 [...] en richtlijn 2001/29 [...] en met de verbintenissen die de [...] Unie en haar lidstaten zijn aangegaan in het kader van de [overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom] onder auspiciën van de WTO.

3.      Deze onderhandelingsrichtsnoeren kunnen worden aangepast aan de vooruitgang die wordt geboekt bij deze onderhandelingen.”

34      Volgens een verklaring betreffende de vaststelling van het bestreden besluit heeft de Commissie gedurende gehele procedure die tot dat besluit heeft geleid, het standpunt gehuldigd dat de Unie over een exclusieve bevoegdheid ter zake beschikt en heeft zij zich ertegen verzet dat door de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten een „hybride handeling” zou worden vastgesteld.

102    Uit bovenstaande analyse blijkt dat de inhoud van de onderhandelingen over een verdrag van de Raad van Europa voor de bescherming van de naburige rechten van omroeporganisaties, zoals die is afgebakend door de aanbeveling van 2002, het memorandum van 2008 en het verslag van 2010, behoort tot een grotendeels door gemeenschappelijke regels van de Unie bestreken gebied en dat deze onderhandelingen gemeenschappelijke regels van de Unie kunnen aantasten of de strekking ervan kunnen wijzigen. Bijgevolg vallen die onderhandelingen onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie.

103    Daaruit volgt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3, lid 2, VWEU is vastgesteld.

Tweede tot en met vierde middel

104    Daar het eerste middel gegrond is, dient het bestreden besluit te worden nietig verklaard zonder dat de andere door de Commissie ter ondersteuning van haar beroep aangevoerde middelen hoeven te worden onderzocht.
IEF 14151

Auteursrechtdebat: Het Svensson-arrest en copy-pasting, wat is rechtens?

Door Joost Becker & Mark Jansen, Dirkzwager. Thema: Hyperlinken & Embedden. De stelling ‘Embedden en linken leveren nooit auteursrechtinbreuk op’ is natuurlijk onjuist. Het Svensson-arrest ziet immers op links naar rechtmatig online geplaatste artikelen, althans het meedelen van de oorspronkelijke mededeling waarvoor toestemming is verleend. Dit ligt anders bij het hyperlinken naar onrechtmatig online geplaatste werken. Het is lastig vol te houden dat bij een hyperlink naar onrechtmatig online geplaatste werken ook geen nieuw publiek wordt bereikt. De toestemming voor het plaatsen van de oorspronkelijke mededeling ontbreekt immers in dat geval. Een ander belangrijk punt is dat volgens het Hof er met een hyperlink wel wordt geïntervenieerd en wél een nieuw publiek wordt bereikt wanneer ‘beperkingsmaatregelen’ worden omzeild, en is er aldus sprake van een mededeling aan het publiek waarvoor toestemming nodig is. Desalniettemin kan worden afgevraagd of door de wijze waarop het Hof de "nieuw publiek"-eis hanteert, de auteursrechthebbende het risico loopt dat zijn "mededeling aan het publiek"-recht online wordt uitgehold, met name bij het copy-pasten van afbeeldingen.

Want wat is rechtens in gevallen waarbij het werk van de website van de auteursrechthebbende ge-copy-paste – zonder dat sprake is van enige vorm van inline linking of embedded linking – wordt overgenomen op een andere website? Is er in dat geval óók geen sprake van een mededeling aan een nieuw publiek? Indien r.o. 24 e.v. van het Svensson-arrest hierop wordt toegepast, kan de volgende analyse worden gevolgd.

Hoewel van linken in dat geval géén sprake is, kan met toepassing van r.o. 24 uit het Svensson-arrest wél worden gesteld dat de ge-copy-paste overname van het werk ‘hetzelfde’ werk betreft ‘als de oorspronkelijke mededeling’ en ‘net als de oorspronkelijke mededeling via internet en dus op dezelfde technische wijze werd verricht’. Daar komt bij dat het Hof in r.o. 24 van het Svensson-arrest het link-aspect niet expliciet noemt.

De ‘doelgroep’ van de oorspronkelijke mededeling (het ge-copy-paste werk) bestaat uit alle ‘potentiële bezoekers van de betrokken website’ (r.o. 26, eerste zin), thans: 2,75 miljard mensen. Indien er voor de toegang tot de werken op deze website (waarop het werk oorspronkelijk is meegedeeld) ‘geen enkele beperkende maatregel werd gehanteerd’, is deze website ‘vrij toegankelijk voor alle internetgebruikers’ (r.o. 26, tweede zin).

Indien alle gebruikers van de website waarop het de ge-copy-paste overname van het werk staat, ook rechtstreeks toegang hadden tot het ge-copy-paste werk zelf, op de website waarop deze oorspronkelijk werd medegedeeld, zonder beperkende maatregel, dan moeten de gebruikers van de door deze laatste beheerde website dus worden beschouwd als mogelijke ontvangers van de oorspronkelijke mededeling en dus als een onderdeel van het publiek dat door de auteursrechthebbende in aanmerking is genomen toen toestemming is verleend voor de oorspronkelijke mededeling (r.o. 27).

Volgens ons kan dan de conclusie worden getrokken dat omdat er aldus geen nieuw publiek (het is en blijft dezelfde doelgroep die toegang heeft tot internet) wordt aangeboord met de ge-copy-paste overname van het werk, er dan ook geen sprake is van een auteursrechtelijk relevante mededeling aan het publiek. Wij leiden uit het Svensson-arrest af dat indien het laatstgenoemde werk net als de oorspronkelijke mededeling maar via internet en dus op dezelfde technische wijze wordt meegedeeld, en het werk verschijnt ongeacht of het werk daadwerkelijkheid afkomstig is van een andere website, er geen sprake is van een auteursrechtelijk relevante mededeling aan het publiek. Het maakt dan volgens ons ook niet meer uit hóé het specifieke werk technisch wordt getoond op de website die de link aanlegt, bijvoorbeeld via een inline link, via codes ‘achter’ het werk of rechtstreeks via een verwijzing op de eigen website naar bijvoorbeeld het werk, of via een ge-copy-paste overname. Per saldo maakt het dan óók niet meer uit of er wel of niet nog geklikt moet worden of dat het werk direct verschijnt op de website waarop het wordt overgenomen. Immers, volgens het Hof hadden alle potentiële internetgebruikers al rechtstreeks toegang tot de website waarop het werk oorspronkelijk is medegedeeld, en moeten de gebruikers van de website waarop de ge-copy-paste overname staat worden beschouwd als mogelijke ontvangers van de oorspronkelijke mededeling en dus als een onderdeel van het publiek dat door de houders van het auteursrecht in aanmerking werd genomen toen zij toestemming verleenden voor de oorspronkelijke mededeling...

Mocht het link-aspect toch nog een rol spelen, dan kan degene die het werk wil tonen op diens eigen website dit ons inziens omzeilen door een embedded of inline link aan te leggen, waarop al dan niet geklikt kan worden om deze te laten verschijnen, want zelfs indien het werk verschijnt en daarbij de indruk wordt gewekt dat het wordt getoond op de website waar de link zich bevindt - terwijl dit werk in werkelijkheid afkomstig is van een andere website - is er geen sprake van een auteursrechtelijk relevante mededeling aan het publiek. Er komt dan immers ook géén nieuw publiek aan te pas!

Indien onze analyse juist is, dan laat het voorbeeld van de ge-copy-paste overname zien dat het ongelukkig is dat het Hof is gaan werken met de "nieuw publiek"-eis. Wij vragen ons af of het Hof zich heeft gerealiseerd dat dit – in ultimo – betekent dat zeer veel handelingen op het internet niet langer zijn tegen te houden met een beroep op het "mededeling aan het publiek"-recht. Het is ondertussen de vraag of datzelfde geldt voor het reproductierecht.

Het is daarom aan de auteursrechthebbenden de taak, indien dit van belang is, om ongewenst linken naar en overnemen van beschermde werken technisch zoveel mogelijk af te schermen, bijvoorbeeld via technische ingrepen of het treffen van beperkende maatregelen.

Deze bijdrage vormt een bewerking van een eerdere bijdrage op IE-Forum, IEF 13705.
Joost Becker en Mark Jansen

pdf-versie

IEF 14141

Jaarverslag Orde van Octrooigemachtigden over Benelux Patent Platform

Orde van Octrooigemachtigden, Orgaan 236, Convocaat en jaarverslag 2013, p. 11.
Internet bereikbaarheid blijft essentieel. Onderdeel hiervan is het Benelux Patent Platform/IT samenwerking: Op 14 februari 2013 was de kick-off van dit platform. Het systeem is eerst getest en live gegaan in België. In Nederland zal deze in november 2014 live gaan. Het online filing systeem zal worden vernieuwd en een ‘my page’ wordt geïntroduceerd.
Lees verder

IEF 14170

Parodie: spanning tussen vrijheid van meningsuiting en auteursrecht

Otto Volgenant, 'Parodie de Wilde Weldoener', IEF 14170.
Bijdrage ingezonden door Otto Volgenant, Boekx. Het Hof van Justitie  heeft vandaag geoordeeld over een vordering van de erven Vandersteen, die een politieke parodie gemaakt door Vlaams Belang willen verbieden. De voorpagina van het stripboek Suske en Wiske De Wilde Weldoener werd door Vlaams Belang geparodieerd – als voorpagina van een kalender – om hun politieke boodschap te uiten. Is dat toegestaan? Of kan dat met een beroep op het auteursrecht worden verboden?

Het Hof neemt als uitgangspunt dat de parodie een geschikt middel vormt om een mening te uiten. Bij het gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken moet een ‘rechtvaardig evenwicht’ worden gewaarborgd tussen enerzijds het recht van auteur en het recht van de gebruikers van beschermd materiaal anderzijds. Daarbij moet met alle omstandigheden van het geval rekening worden gehouden.

De erven Vandersteen vinden dat de parodie van Vlaams Belang een discriminerende boodschap heeft, omdat de personen die in het oorspronkelijke werk de muntstukken oprapen zijn vervangen door gesluierde en gekleurde figuren. Het Europese Hof verwijst de zaak terug naar de Belgische rechter, maar geeft een duidelijke aanwijzing mee. Het mogelijk discriminerende karakter van de parodie moet meewegen in de door de Belgische rechter te maken belangenafweging. Als de parodie inderdaad discriminerend is, dan hebben de erven Vandersteen er rechtmatig belang bij dat De Wilde Weldoener niet met een discriminerende boodschap wordt geassocieerd.

Maar klopt deze redenering wel? Wordt het originele stripalbum De Wilde Weldoener daadwerkelijk geassocieerd met de boodschap van Vlaams Belang? Of is het kenmerk van een parodie juist dat iedereen begrijpt dat er géén ideologisch verband is tussen het origineel en de parodie? Het grondrecht van de vrije meningsuiting komt er bekaaid vanaf in deze uitspraak. Het Luxemburgse Hof van Justitie EU kijkt – zoals vaak – meer naar de specifieke regelgeving van de EU dan naar de grondrechten zoals vastgelegd in het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens. Daarvoor moet je bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg zijn. Uitgangspunt van de vrijheid van meningsuiting is dat dit ook het recht omvat to offend, shock or disturb. Daar kunnen onder omstandigheden beperkingen voor gelden, en die heeft het EHRM in zijn jurisprudentie door de jaren heen ingevuld. Het is jammer dat het Luxemburgse Hof in zaken waarin het over grondrechten gaat niet kijkt naar het werk van hun Straatsburgse collega’s, die daarin gespecialiseerd zijn.

Otto Volgenant, Boekx Advocaten Media & IP

IEF 14169

Ruim baan voor de Europese parodie

HvJ EU 3 september 2014, IEF 14169, zaak C-201/13 (Johan Deckmyn en Vrijheidsfonds VZW tegen Helena Vandersteen e.a.)
Zie eerder IEF 12642 en de Conclusie van A-G, IEF 13867. Wanneer een parodie een discriminerende boodschap weergeeft, kan de houder van de rechten op het geparodieerde werk eisen dat dit werk niet met deze boodschap wordt geassocieerd. De wezenlijke en unieke kenmerken van de parodie bestaan erin dat, enerzijds, een bestaand werk wordt nagebootst doch met duidelijke verschillen en, anderzijds, aan humor wordt gedaan of de spot wordt gedreven.

Prejudiciële vragen

1)      Is het begrip ,parodie’ een autonoom Unierechtelijk begrip?
2)      Indien ja, dient een parodie de volgende voorwaarden te vervullen of aan de volgende kenmerken te voldoen:
–        het vertonen van een eigen oorspronkelijk karakter (originaliteit);
–        en wel zodanig dat de parodie redelijkerwijze niet aan de auteur van het oorspronkelijke werk kan toegeschreven worden;
–        erop gericht zijn om aan humor te doen of de spot te drijven, ongeacht of de daarbij eventueel geuite kritiek het oorspronkelijke werk of iets dan wel iemand anders raakt;
–        de bron vermelden van het geparodieerde werk.

3)      Dient een werk nog andere voorwaarden te vervullen of aan andere kenmerken te voldoen om als een parodie bestempeld te kunnen worden?”

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het in deze bepaling vervatte begrip „parodie” een autonoom Unierechtelijk begrip is.

2)      Artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat de wezenlijke kenmerken van de parodie erin bestaan dat, enerzijds, een bestaand werk wordt nagebootst doch met duidelijke verschillen met het bestaande werk en, anderzijds, aan humor wordt gedaan of de spot wordt gedreven. Het begrip „parodie” in de zin van deze bepaling dient niet te voldoen aan zodanige voorwaarden dat de parodie een ander eigen oorspronkelijk karakter vertoont dan louter duidelijke verschillen met het geparodieerde oorspronkelijke werk, redelijkerwijze aan een andere persoon dan de auteur van het oorspronkelijke werk zelf kan worden toegeschreven, betrekking heeft op het oorspronkelijke werk zelf of de bron van het geparodieerde werk vermeldt.

Evenwel moet de toepassing in een concreet geval van de beperking ten aanzien van de parodie in de zin van artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29 een rechtvaardig evenwicht in acht nemen tussen, enerzijds, de belangen en rechten van de in de artikelen 2 en 3 van deze richtlijn bedoelde personen en, anderzijds, de vrije meningsuiting van de gebruiker van een beschermd werk die zich beroept op de beperking ten aanzien van de parodie in de zin van dit artikel 5, lid 3, sub k.

Het staat aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met alle omstandigheden van het hoofdgeding, te oordelen of de toepassing van de beperking ten aanzien van de parodie in de zin van artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29, in de veronderstelling dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde tekening deze wezenlijke kenmerken van de parodie vertoont, dit rechtvaardige evenwicht in acht neemt.

Zie ook:
Hoogenraad & Haak
AOMB
Banning
DirkzwagerIEIT
Het persbericht
Otto Volgenant, Opinie over Parodie De Wilde Weldoener
The IP Kat

IViR
Mr-Online
NautaDutilh

IEF 14168

Niet voldoende aannemelijk dat sprake is van merkinbreuk

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 3 september 2014, IEF 14168 (Bradford & Hamilton B.V. en Australian Gold tegen shops4youonline)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers en Christine Diepstraten, Bingh Advocaten en Iris Jansen en Rutger Van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Parallel import. Etikettering. Zie eerder op IE-Forum.nl Australian Gold. B&H is de enige distributeur voor de Benelux van Australian Gold producten. ASC behoort niet tot het dealernetwerk, maar verkoopt zonnecosmetica van Australian Gold aan particulieren en zonnestudio's via een winkel en via een webshop. Australian Gold heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van merkinbreuk. Dit kan in de bodemprocedure wel vast komen te staan, waardoor het bewijsbeslag gehandhaafd blijft. ASC moet zich nu wel onthouden van het ter verkoop aanbieden van Autralian Gold producten die niet (volledig) voldoen aan de etiketteringseisen en/of waarvan de uiterste houdbaarheidsdatum is verstreken.

5.4. Partijen twisten over de vraag of ASC (originele) Australian Gold producten verhandelt die zonder toestemming van de merkhouder binnen de EER in het verkeer zijn gebracht en op die wijze merkinbreuk pleegt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft B&H c.s. in het licht van de gemotiveerde betwisting door ASC onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dat het geval is. Zij overweegt daartoe als volgt.
5.5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het aan de merkhouder is om voldoende aannemelijk te maken dat er sprake is van merkinbreuk in de zin van artikel 9 lid 1 onder a GMVo. Pas als dat voldoende is komen vast te staan, komt de voorzieningenrechter toe aan beoordeling van het beroep van de handelaar op uitputting van de merkrechten ex artikel 13 lid 1 GMVo en de vraag of eventuele omkering van de bewijslast ter zake die uitputting aan de orde is.

5.8 De voorzieningenrechter gaat alleen over tot beoordeling van het onder 2 gevorderde bevel voor zover dat ziet op het zich onthouden door ASC van het ter verkoop aanbieden en/of in de handel brengen van Autralian Gold producten die niet (volledig) voldoen aan de etiketteringseisen en/of waarvan de uiterste houdbaarheidsdatum is verstreken. Voor het overige is het bevel te ruim en algemeen geformuleerd en ook niet nader gemotiveerd, zodat het reeds om die reden niet voor toewijzing in aanmerking komt.

5.9. Tussen partijen is niet in geschil dat de deurwaarder bij ASC Australian Gold producten heeft aangetroffen die niet conform de Europese en Nederlandse regelgeving zijn gelabeld, terwijl dit wel verplicht is, alsmede Australian Gold producten waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken. (...) Gelet op het belang dat de merkhouder heeft bij het op de juiste wijze in het handelsverkeer aanbieden van haar producten, zal de voorzieningenrechter het gevorderde verbod dan ook in zoverre toewijzen.

6.3. Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt vooralsnog niet in voldoende mate is komen vast te staan dat ASC zich schuldig heeft gemaakt aan de door B&H c.s. gestelde merkinbreuk, maar niet valt uit te sluiten dat dit na nader onderzoek en bewijslevering in een bodemprocedure alsnog komt vast te staan. Gelet daarop heeft B&H c.s. belang bij het handhaven van het bewijsbeslag voor nader onderzoek, ter verdere veiligstelling van bewijs en ter bepaling van de omvang van haar schade. Nu het bewijsbeslag, naast een beperkt aantal producten, waarover hierna meer, slechts kopieën van papieren en/of digitale bescheiden betreft, wordt ASC door deze beslaglegging niet onevenredig in haar bedrijfsvoering geschaad. Alles overziend weegt het belang van B&H c.s. bij handhaving van het bewijsbeslag dan ook zwaarder dan het belang van ASC bij opheffing daarvan.

Lees de uitspraak: (pdf/link)

IEF 14167

Onherstelbare schade door uitstel is voldoende aannemelijk voor ex parte

Vzr Rechtbank Midden-Nederland 29 augustus 2014, IEF 14167 (Christina Design London tegen Endless International GMBH)
Uitspraak ingezonden door Laura Fresco, Hoyng Monegier LLP. Ex parte. Auteursrecht. Modelrecht. Zie ook: Vzr. Rechtbank Den Haag 2 septebmer 2014 (Christina Design London tegen Enless Jewelry B.V.) Het is voldoende aannemelijk dat Endless inbreuk maakt op de auteursrechten en/of Gemeenschapsmodelrechten van Christina Design en dat uitstel onherstelbare schade zou kunnen veroorzaken.

2.2. Naar voorlopig oordeel is voldoende aannemelijk dat (uitgaande van de geldigheid van de Gemeenschapsmodelrechten van verzoeksters) gerekwestreerde met de in het verzoekschrift genoemde bedels, inbreuk maakt op de aan verzoeksters toekomende auteursrechten en/of Gemeenschapsmodelrechten.

2.3. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift onder 38 tot en met 40 is aangevoerd, acht de voorzieningenrecht het aannemelijk dat uitstel onherstelbare schade voor verzoeksters zou kunnen veroorzaken zodat er voldoende grond is voor toewijzing van het verzoek dat de voorziening wordt getroffen zonder gerekwestreerde voorafgaand te horen.

Abcor