Auteursrecht en fanfictie komen bijeen met Kindle Worlds
Een redactionele bijdrage van Raymond Snijders, LinkedIn-profiel.
Auteursrecht. Uitgeverslicentie. Amazon. Ook al heb ik zelf niks met fanfictie – voor zover ik weet is het enige verhaal dat ik ooit als fanfic schreef onvindbaar op internet dus ik durf deze uitspraak te doen – en is dit eigenlijk vooral een Amerikaans onderwerp, ik vind het wel interessant qua (auteurs)rechten. Er zijn duizenden, zo niet tienduizenden, (amateur)schrijvers die uit passie voor een film, tv serie of boekenreeks hun eigen verhalen schrijven in dezelfde setting of met de personages uit die werken. Die verhalen worden gratis gedeeld op internet – vaak via fora waar fanfic schrijvers een community vormen – en vooral gelezen door de communities die ook fan zijn van de film, tv serie of reeks boeken. Van de fans voor de fans.
Recht op fanfictie
Ook al vinden de schrijvers van fanfictie het soms zelf een grijs gebied als het gaat om de auteursrechten, in werkelijkheid is het nogal zwart-wit. Per definitie maken ze gebruik van het intellectuele eigendom van anderen, ook al schrijven ze er nieuwe werken over. TV- en filmmaatschappijen of uitgevers/auteurs hebben behalve de auteursrechten op hun werken ook de rechten op de unieke en herkenbare aspecten daarin. Namen en personages zijn bijna altijd beschermd als merken en feitelijk zou je toestemming vooraf moeten hebben als je een verhaal wilt publiceren waar die personages in voorkomen.
In de praktijk wordt die soep niet zo heet gegeten want de rechthebbenden voelen er niet zo veel voor om actief achter schrijvers van fanfictie aan te gaan. Niet alleen zou dat een dure grap worden maar levert dat vooral slechte reclame op als je de fans van je shows, boeken en films gaat dwarsbomen. Terwijl een actieve community juist heel positief werkt voor de bekendheid van een merk. Een beetje marketeer kijkt wel uit natuurlijk.
Maar dat wil niet zeggen dat het allemaal pais en vree is.
Rechthebbenden gedogen fanfictie omdat ze er geen schade van ondervinden en – indirect- zelfs aan verdienen. In een tijd waarin we niet meer spreken over verhaaltjes op internet zetten maar over user generated content zijn er ook andere partijen die daar aan willen verdienen. En dus krijg je problemen met sites die een verdienmodel hanteren voor fanfictie en met ontwikkelaars die complete archieven met fanfictie opkopen om daar aan te gaan verdienen. Dan eindigt logischerwijs een gedoogbeleid heel snel en zullen de rechthebbenden actie ondernemen om te voorkomen dat anderen geld gaan verdienen met hun intellectuele eigendom.
Uit de anonimiteit
Waarom bedenken die rechthebbenden dan zelf geen verdienmodel om te profiteren van die grote groep schrijvers van fanfictie? Dat moet Amazon ook gedacht hebben en ze kwamen onlangs met het idee van Kindle Worlds. Kindle Worlds is een concept en platform waarbij schrijvers van fanfic hun verhalen kunnen uploaden en laten verkopen door Amazon. Dit moeten (kunnen alleen maar) verhalen zijn die zich in de ‘werelden’ afspelen waarvoor Amazon een licentie heeft afgesloten met de rechthebbenden. Voor nu zijn dat de series Gossip Girl, Vampire Diaries en Pretty Little Liars van Alloy Entertainment maar er zullen ongetwijfeld meerdere gaan volgen als dit programma aanslaat.
Het is interessant dat je als schrijver van fanfictie nu dus ervoor kunt kiezen om commerciële fanfictie te gaan schrijven. Ook al botst dat waarschijnlijk in de communities met het gedachtengoed dat je fanfictie gratis beschikbaar maakt. En ook al krijg je daarmee expliciet te maken met niet alleen de rechten van anderen maar vooral met je eigen rechten op de door jou geschreven verhalen.
Want heel veel rechten heb en houd je niet als je schrijft voor Kindle Worlds.
Lees de kleine lettertjes in de voorwaarden
De rechthebbende van de wereld en personages die je gebruikt heeft een licentie verstrekt aan Amazon. In ruil daarvoor draag je een auteursvergoeding af aan die rechthebbende. Zoals in de voorwaarden terug te vinden is: Amazon Publishing will pay royalties to the rights holder for the World (we call them World Licensors) and to you. Your standard royalty rate for works of at least 10,000 words will be 35% of net revenue. Wat er al meteen inhakt voor boeken die tussen de $0.99 en $3.99 gaan kosten. Die vergoeding is nog maar 20% als je hele korte verhalen publiceert (tussen de 5000 en 10000 woorden) maar die worden dan ook voor minder dan 1 dollar verkocht.
En Amazon fungeert als uitgever waardoor je ook niet verbaasd hoeft te kijken bij die andere voorwaarde: Amazon Publishing will acquire all rights to your new stories, including global publication rights, for the term of copyright.
Wat dus betekent dat je alle exploitatierechten overdraagt aan Amazon. Zij kunnen het jaren later opnieuw uitgeven – al dan niet in bundels – of wereldwijd vertalingen gaan verkopen zonder dat je daarvoor een cent ontvangt.
Heb je dan niet zelf rechten op alle elementen en personages die je zelf hebt bedacht en toegevoegd aan de verhalen? Ja, zegt Amazon eerst. You will own the copyright to the original, copyrightable elements (such as characters, scenes, and events) that you create and include in your work, and the World Licensor will retain the copyright to all the original elements of the World. Waarna Amazon natuurlijk wel een licentie verkrijgt op je eigen toevoegingen. When you submit your story in a World, you are granting Amazon Publishing an exclusive license to the story and all the original elements you include in that story. This means that your story and all the new elements must stay within the applicable World. Daarmee kan Amazon je verhaal uitgeven maar beperkt je tegelijkertijd. Dus geen personage uit Twilight die in de Vampire Diaries zijn opwachting maakt.
Maar het gaat nog verder. Ook al benadrukt Amazon dat je zelf rechthebbende bent van nieuwe oorspronkelijke toevoegingen aan die werelden, ze verstrekken een licentie aan de rechthebbenden van de wereld om jouw toevoegingen zelf te mogen gebruiken. Zonder vergoeding aan jou als de rechthebbende van die toevoegingen. We will also give the World Licensor a license to use your new elements and incorporate them into other works without further compensation to you.
Leuker kunnen ze het niet maken
Het doel van Kindle Worlds is daarmee eenvoudig samen te vatten. Het is een verdienmodel voor Amazon en rechthebbenden waarbij er niet alleen rechtstreeks verdiend kan worden aan fanfictie maar ook indirect als goedkope bron voor nieuwe ideeën in de series, boeken of films. Het is ook een mogelijkheid voor schrijvers van fanfictie om gericht te schrijven binnen de kaders van een specifieke wereld en daarmee (iets) te gaan verdienen.
Ook al verdien je daar misschien wat mee, je betaalt er ook een prijs voor. Juist die rechten van anderen die je in het verleden hebt kunnen negeren moet je in essentie nu zelf ook opgeven. Dat hoeft geen bezwaar te zijn en kan een prijs zijn die je misschien met plezier ervoor betaalt. Maar kan je een ‘echte’ auteur willen zijn bij Amazon en het tegelijkertijd niet bezwaarlijk vinden dat je geen enkele zeggenschap en claim kunt leggen op wat je geschreven hebt?
Ik kan het me niet voorstellen.
Tegen `Uw Specialist´ in plaats van ´Renault Specialist´ is geen bezwaar
Vzr. Rechtbank Den Haag 23 mei 2013, zaaknr. C/09/438425 / KG ZA 13-240 (Renault tegen Automobielbedrijf Van den Brink B.V.)Uitspraak ingezonden door Laura Broers, Houthoff Buruma.
Merkenrecht. Ondermijning selectief distributie-systeem. Renault heeft geen rechtstreekse contractuele band met haar dealers, maar per land (op wholesale niveau) een distributeur aangesteld die vaak deel uitmaakt van een door Renault geleide groep ondernemingen. In de dealercontracten staat een wederverkoopverbod. Van den Brink, geen deelnemer van het selectieve distributiesysteem, bemiddelt als tussenpersoon bij de aankoop van nieuwe auto's tussen eindklant en erkende dealer en hij ontvangt daarvoor commissie. Op zijn website profileerde Van den Brink zich (tot voor kort) als "Renault specialist". Een aan het merk van Renault gelijkend teken wordt gevoerd. Renault vordert dat Van den Brink geen nieuwe Renault-voertuigen betrekt en tevens de staking van het Renault-logo en ieder gebruik van het woord Renault. De vorderingen worden toegewezen.
Het selectieve distributiesysteem van Renault wordt ondermijnt nu de bereidheid van erkende dealers zich aan de contractuele verplichtingen te houden afneemt en toetreding van nieuwkomers wordt gehinderd nu zij minder snel grote investeringen wensen te doen.
Het verweer dat uitsluitend tweedehands voertuigen worden aangeboden slaagt niet, nu eerder aanprijzingen zijn gedaan met de woorden 'gloednieuwe Renaults'. Dat voertuigen voor een lagere dan de reguliere verkoopprijs worden verkocht aan Van den Brink, maakt dit niet anders. Vanwege het bonussysteem dat voor dealers geldt (dat uitgaat van aantallen, niet van omzet), kan het voor dealers voordelig zijn om tegen een lagere prijs auto´s te verkopen om de bonus veilig te stellen (r.o. 4.8). Het staat Van den Brink echter wél vrij als tussenpersoon te bemiddelen bij de aankoop van nieuwe-Renaults bij erkende dealers door consumenten (r.o. 4.10).
Naar voorlopig oordeel moet het oude bedrijfslogo van Van den Brink, waarbij een A en een V uit elkaar getrokken boven elkaar zijn geplaatst, worden beschouwd als een met Renault's beeldmerk overeenstemmend teken in de zin van artikel 9 lid 1 onder b GMVo / artikel 2.20 lid 1 onder b BVIE. De kans op verwarringsgevaar wordt vergroot door het gebruik van het teken 'Renault specialist' in het bedrijfslogo. Tegen wijziging van de term "Renault Specialist" door "Uw Specialist" is geen bezwaar.
Schattenderwijs wordt ervan uit gegaan dat aan beide grondslagen evenveel tijd is besteed, zodat voor de niet-IE-rechtelijke grondslag een bedrag ter grootte van de helft van het liquidatietarief voor vergoeding in aanmerking komt.
4.5. (...) Ten opzichte van Renault c.s. geldt dat het handelen het selectieve distributiesysteem ondermijnt nu enerzijds de bereidheid van de erkende dealers zich te houden aan hun contractuele verplichtingen zal afnemen, terwijl anderzijds de toetreding van nieuwkomers wordt gehinderd: nieuwkomers zullen door de oneerlijke concurrentie minder snel geneigd zijn grote investeringen te doen aldus Renault c.s..
4.7. Het verweer van Van den Brink beperkt zich ertoe dat zij geen nieuwe auto's verkoopt maar uitsluitend tweedehands voertuigen. Dat verweer slaagt niet. In de eerste plaats niet omdat Van den Brink blijkens haar aanprijzingen op de website tot voor kort kennelijk ook zelf van mening was dat het 'gloednieuwe Renaults' betrof (vgl. 2,8.) zodat haar thans ingenomen standpunt niet overtuigt. In de tweede plaats geldt dat een voertuig voorshands eerst dan niet meer als nieuw is aan te merken indien het op zodanige wijze is gebruikt dat daaraan een economische minderwaarde moet worden toegekend vanwege achteruitgang door gebruik en/of slijtage. Dat kan van de door Van den Brink aangeboden voertuigen niet worden gezegd. Uit de door Renault c.s. overgelegde print sereens van de website van Van den Brink (productie 13 Renault c.s.) blijkt immers dat deze worden aangeboden met een verwaarloosbaar aantal kilometers op de teller. Naar Van den Brink ter zitting desgevraagd heeft verklaard, bestaat haar wagenpark voor circa 30 tot 40 procent uit voertuigen met een kilometerstand tot 200 km. Dergelijke voertuigen moeten naar voorlopig oordeel dan ook als nieuw worden aangemerkt. Dat de voertuigen al eerder op naam waren gesteld (van andere dealers), staat daaraan niet in de weg omdat de kopers van de voertuigen van Van den Brink degenen zijn die deze voor het eerst in gebruik nemen,
4.8. Het feit dat, zoals Van den Brink nog betoogt, erkende dealers voertuigen voor een lagere dan de reguliere verkoopprijs aan Van den Brink verkopen, maakt het vorenstaande niet anders. Ter zitting is gebleken dat het in sommige gevallen voor een erkende dealer aantrekkelijk kan zijn een voertuig onder de marktprijs van de hand te doen. Renault c.s. heeft immers verklaard dat zij een bonussysteem hanteert dat uitgaat van een bepaald aantal verkochte voertuigen - en niet omzet. Als een erkende dealer aan het einde van het jaar zijn aantallen nog niet heeft gehaald, kan het voordelig zijn om voertuigen dan tegen een lagere dan de gangbare marktwaarde te verkopen om op die manier zijn bonus veilig te stellen. Dit voor een lagere prijs van de hand doen (al dan niet met op de factuur de vermelding van 'occasion' of de Belgische term 'occasievoertuig') is voorshands oordelend niet op een lijn te stellen met het hebben van een economische minderwaarde vanwege achteruitgang door gebruik en/of slijtage. De voertuigen die Van den Brink op deze manier immers in haar bezit krijgt, zijn nieuw en ongebruikt.
4.10. Ter vennijding van executiegeschillen zij nog opgemerkt dat het Van den Brink wél vrijstaat als tussenpersoon te bemiddelen bij de aankoop door consumenten van nieuwe Renault-voertuigen bij erkende dealers als bedoeld in 2.6. Desgevraagd heeft Renault c.s. ter zitting immers aangegeven dat dit Van den Brink is toegestaan en haar vorderingen zich hiertegen niet richten.
Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Gebruik Renaultspecialist in logo verboden)
Napleiten is doorgaans niet mijn stijl
Redactionele bijdrage van Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn.
Met enige regelmaat ontvang ik complimenten voor artikelen die - tot mijn herhaalde teleurstelling - niet door mij, maar door mijn bijna-naamgenoot Sil Kingma (SOLV Samen) blijken te zijn geschreven. Gelukkig is onder het leerstuk van de slaafse nabootsing het enkele profiteren van andermans prestatie niet voldoende voor onrechtmatigheid, zo schrijft Kingma terecht in zijn recente noot (IEF 12683) onder het arrest Broeren/Duijsens.
Napleiten – in de genoemde cassatiezaak trad ik op voor eiser tot cassatie – is doorgaans niet mijn stijl, maar wellicht mag ik toch opmerken dat in genoemde noot sprake lijkt te zijn van enige "nodeloze verwarring": de annotator leest in het arrest van de Hoge Raad de redenering dat stijlelementen niet voor prestatiebescherming vatbaar zijn omdat dergelijke kenmerken ook geen auteursrechtelijke bescherming genieten. Dat lijkt hem onjuist, want ook (andere) niet oorspronkelijke elementen zouden in dat geval prestatiebescherming ontberen, aangezien ook hiervoor binnen het auteursrecht geen plaats is.
Ik heb het arrest iets anders begrepen: de Hoge Raad overweegt (r.o. 3.5) dat volgens vaste rechtspraak het auteursrecht stijlkenmerken (op zichzelf) niet beschermt. Aan deze rechtspraak ligt de gedachte ten grondslag, aldus de Hoge Raad, dat de auteursrechtelijke bescherming van abstracties als stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen, en aldus een rem op culturele ontwikkelingen zou vormen. Waar de Hoge Raad in r.o. 3.6 de bescherming van stijlkenmerken onder het leerstuk van de slaafse nabootsing afwijst met de motivering dat anders "alsnog het resultaat zou worden bereikt dat de hiervoor in 3.5 vermelde rechtspraak beoogt te voorkomen", doelt hij volgens mij op de "rem op de culturele ontwikkelingen".
Stijlbescherming onder het leerstuk van de slaafse nabootsing wordt dus niet zozeer afgewezen omdat het auteursrecht stijlkenmerken niet beschermt, maar om dezelfde reden waarom het auteursrecht stijlkenmerken niet beschermt. Zoals A-G i.b.d. Verkade het verwoordt in zijn conclusie (onder 3.6): de "bezwaren tegen auteursrechtelijke stijlbescherming vormen even zware argumenten tegen een aanvulling van het auteursrecht door het gemene recht (art. 6:162 BW) waardoor de auteur die stijlbescherming daaraan wél zou kunnen ontlenen."
Sikke Kingma
IE- en cassatieadvocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn
Oprichting Brainport Centre for Technology & Law
Uitnodiging donderdag 6 juni 2013 - 16:00 - 18:00, DTW-café te Eindhoven.
Uit't persbericht: In Brainport Eindhoven is een nieuw expertisecentrum voor technologie en recht in het leven geroepen. Het centrum is bedoeld als ontmoetingsplaats en verbinding van techniek, innovatie en onderneming met het recht. Ook kan het centrum dienen als spreekbuis om wenselijke wijzigingen in wet- en regelgeving te signaleren richting de overheid. (...) Daarnaast wordt in de loop van dit jaar een arbitrageinstituut opgezet onder de naam Brainport Technology Arbitration Institute. De doelstelling van dat instituut is om ter zake kundig te voorzien in bemiddeling en arbitrage in technologiegeschillen.
Maak kennis met dit nieuwe platform waar technologie en recht samenkomen en waar uitwisseling van kennis leidt tot het faciliteren van innovatieve ontwikkelingen. En hoor tevens de aanpak om te komen tot een arbitrageinstituut voor technologiegeschillen.
Donderdag 6 juni 2013 16.00-18.00 uur
DtW café (Schellensfabriek), Vestdijk 280, Eindhoven
Voor het programma en aanmelden: www.brainporttechlaw.nl
Gedeeltelijke vergoeding voor acteurs serie Bassie en Adriaan
Hof Den Haag 21 mei 2013, zaaknrs. 200.054.829/01 en 200.050.748/02 (Stobbe c.s. tegen Adrina Produkties en Bassie Produkties en vrijwaring gedaagden tegen Endemol Nederland B.V.)Uitspraak ingezonden door Olga Meijer, Stichting NORMA.
Zie eerder hier. Bassie en Adriaan. Contractenrecht. Verjaring. Rechtsverwerking. Vorderingen acteurs zijn gedeeltelijk toegewezen voor wat betreft DVD-release, alsmede een opgaveverplichting.
Stobbe c.s. zijn acteurs die tussen 1977-1992 hebben bijgedragen aan negen televisieseries met het duo Bassie en Adriaan in de hoofdrol. De eerste vier series zijn geproduceerd door Joop van den Ende, de laatste door Adrina c.s.. Stobbe c.s. wijzigen hun vordering uit hoofde van de Wnr en vorderen nu nakoming van de overeenkomsten met (de rechtsvoorganger van) Adrina c.s., samengevat: herhalingsvergoeding en een vergoeding voor gebruik van hun prestatie op video en DVD mét een opgaveverplichting.
Een deel van de vordering is verjaard en een beroep op verlenging slaagt niet. De vergoedingsregeling voor herhaling op televisie eindigt 10 jaar na de eerste uitzending in 1982. Dat de verjaringstermijn 20 jaar bedraagt en aanvangt na opgave van Adrina c.s. is onjuist. Door het enkele herhalen ontstaat een opeisbare vordering.
Adriana c.s. hebben een beroep gedaan op rechtsverwerking. Enkel tijdsverloop levert geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. Stobbe c.s. hebben jarenlang niets van zich laten horen en nooit melding gemaakt van een aanspraak, maar het enkel stilzitten is onvoldoende voor het aannemen van rechtsverwerking.
33. Uit het voorgaande volgt dat Stobbe c.s. recht hebben op een vergoeding voor vanaf 15 februari 2002 in de handel gebrachte [red. DVD-]opnames van de eerste vier series, voor zover zij daarin hebben meegespeeld.
De overeenkomsten met betrekking tot de laatste vijf series bevatten geen bepaling die recht geeft op een herhalingsvergoeding. Adrina c.s. worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, behoudens de kosten van de herstelexploten, die zijn voor rekening van Stobbe c.s..
40. De verweren van Adrina c.s. die betrekking hebben op de hoogte van de vergoeding, namelijk dat de acteurs slechts een minimaal aantal minuten hebben meegespeeld, dat met de eerste vier series pas na heel veel jaren winst is behaald en dat met de overige series een groot verlies is geleden, kunnen aan de orde worden gesteld in de schadestaatprocedure.
41. Aan de stelling dat Stobbe niet alleen als acteur heeft meegespeeld in sedes maar ook (co)auteur is van de eerste serie gaat het hof voorbij aangezien er geen daarop gebaseerde vordering is ingesteld.
52. De slotsom in de hoofdzaak is dat de grieven deels slagen, het bestreden vonnis moet worden vernietigd, Van Soest en Beijer niet ontvankelijk moeten worden verklaard en dat de vordering voor zover die betrekking heeft op de eerste vier series moet worden toegewezen als na te melden en voor het overige moet worden afgewezen. Adrina c.s. zullen worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, behoudens de kosten van de herstelexploten die voor rekening van Stobbe c.s. dienen te blijven. De kosten van Stobbe c.s, in het incident in hoger beroep zullen op nihil worden gesteld aangezien zij zich hebben gerefereerd en dus geen te liquideren kosten hebben gemaakt. De kostenveroordeling in eerste aanleg ten laste van Stobbe c.s. zal in stand worden gelaten aangezien Stobbe c.s. pas in hoger beroep hun vordering hebben gebaseerd op een grondslag die tot de toewijzing kon leiden.53. In de vrijwaringszaak is de slotsom dat de grieven falen en het vonnis moet worden bekrachtigd. Adrina c.s. zullen in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Niet alles is voor Bassie (en Adriaan); acteurs moeten ook betaald worden voor video-opnames)
Inbreuk op auteurs- en licentierechten
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22 mei 2013, zaaknr. C.02.262405 / HA ZA 13-256 (Lovin'Enterprises en Dreamgirl tegen gedaagde hodn Fantasy Dreamworld)Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur B.V..
Verstekvonnis. Auteursrecht op foto's. IPR. Eiser is gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika, de Nederlandse rechter is gevoegd op grond van artikel 2 EEX. Eisers baseren hun auteursrechtelijke vordering op artikel 3 sub 1 onder a juncto 5 lid 1 Berner Conventie. De vorderingen betreffende onrechtmatig handelen worden op grond van artikel 3 lid 3 Wet conflictenrecht door het Nederlandse recht beheerst. De rechtbank verklaart voor recht dat gedaagde inbreuk maakt op auteursrechten en de licentierechten van eisers. Er wordt een opgave bevolen van aantallen inbreukmakende foto's die op FD.nl staan.
Twee iPad 2-modelrechten ongeldig
Beslissingen ingezonden door Laurens Kamp, Simmons & Simmons LLP.
OHIM Invalidity Division, ICD 8683 (Samsung c.s. tegen Apple)
Het verzoek voor nietigverklaring van het model met nummer 001222905-0002 (fotoweergave van iPad 2) is afgewezen. De nietigheidsgronden ex artikel 25 lid 1 sub a en b zijn ongegrond. Een 52-pagina's-tellende beslissing:
Disclosure - (86) Where the designs are disclosed in a front or perspective view, and a side view allows the shape or contours of the back part of the product to be determined, or there is a back view, such disclosures are considered sufficient to make the assessment of novelty and individual character.
Technical function - (93) For the reasons given above none of the features appointed by the Applicants (flat display, slim profile, shape, rounded corners, functional elements or camera) are considered being solely dictated by the technical function pursuant to Article 8(1) CDR.
OHIM Invalidity Division, ICD 8720 (Samsung c.s. tegen Apple)
Het model 1888454-0013 (fotoweergave iPad 2) is nietig verklaard vanwege het gebrek aan eigen karakter.
(63) The portable device is supposed to be easily handled, carried, held, placed in bags and easily transported, etc. The user uses the device as such, not only its screen when placed on a flat surface. Thus, the informed user, as particularly observant, takes into consideration not only the front part of the device, though it is the part of the product which allows its functioning.
OHIM Invalidity Division, ICD 8721 (Samsung c.s. tegen Apple)
Het model 1888454-0001 is nietig verklaard vanwege het gebrek aan eigen karakter.
Uit ICD 8720:
(61) In the present case the informed user is familiar with designs of portable display devices. S/he is aware of the designs of products which were available before the date of priority of the contested RCD and s/he is aware of constraints of the designer's freedom given by technical requirements and the function of the device.
(62) The device has to be portable; it requires a screen to display information and some functional elements to be operated. Portable display devices can significantly differ in size, ranging from the size of mobile phones to the size of laptops, and they can differ in the ratio of the sides. The screen of the device is expected to have a display and to be rectangular, although the division of the screen or application of some borders around the screen is not dictated by severe constraints. Market tendencies such as aesthetic or commercial considerations, as argued by the Applicants in connection with flat screens, are not regarded as restrictions to the freedom of the designer (see judgment of 22/06/2010, T-153/08, 'Communication unit', paragraph 58).
(63) The portable device is supposed to be easily handled, carried, held, placed in bags and easily transported, etc. The user uses the device as such, not only its screen when placed on a flat surface. Thus, the informed user, as particularly observant, takes into consideration not only the front part of the device, though it is the part of the product which allows its functioning. When making a choice at the time of purchase of the product, the informed user also considers the casing and the overall shape, and s/he is able to differentiate between different products on the market. What matters is not only the functional part of the device but also the shape and design of the body of the device. The informed user is particularly attentive due to the saturation of the market in the given field, which was considerably high before the date of priority of the RCD, as follows from numerous examples of submitted prior art by the Applicants. The density in the given field makes the informed user more sensitive to the differences between products with the same or similar function (see judgment of 13/11/2012, T-83/11, 'Radiators for heating', paragraph 81). The user is attentive even to small differences between the designs.
(65) The RCD is registered for a particular shape of the portable display device. Comparing the prior and the contested designs, they are almost identical in the front side, where the only difference is the shape of the home button. The designs differ in the angle in which the side walls of casing are bevelled toward the back but the contours of the casing are not very different. Though the prior design is not disclosed in a side view, from the provided images it is quite clear that it is slim rather than robust. The contested RCD has the functional elements on its sides which are missing in the prior design, however the overall impressions produced by the two opposing designs on the informed user are the same. The RCD does not have individual character with respect to the prior design.
Namaken van geleverde verpakkingen en etiketten verandert niets aan de gegeven toestemming
Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24 mei 2013, zaaknr. C02/263921 / KG ZA 13-271 (European Sports Nutrition B.V. tegen Dymatize Enterprises LLC)Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur B.V..
Merkenrecht. Contractenrecht. ESN vordert succesvol opheffing van gelegde beslagen. Opraken van geleverde verpakkingen en etiketten en nagemaakte verpakkingen brengt geen verandering in de verleende toestemming.
Dymatize produceert en verkoopt voedingssupplementen, ESN distribueert deze sinds 1996/97. Dymatize heeft beslag laten leggen, omdat er in Spanje nepartikelen onder haar merknaam zijn aangetroffen. ESN stelt, en de voorzieningenrechter bevestigt, dat Dymatize de voorzieningenrechter niet correct heeft voorgelicht. Sinds 2004 heeft ESN smaakstoffen, verpakkingen en etiketten van Dymatize gekregen om zelf eindproducten samen te stellen en onder DYMATIZE op de Europese markt te brengen. Echter de nepartikelen bevatten niet de geleverde grondstoffen en de verpakkingen wijken af en zijn niet met toestemming, aldus Dymatize, in het verkeer zijn gebracht.
Van inbreuk op het merkrecht is sprake indien ESN enig product op de markt brengt zonder toestemming van Dymatize. De smaakstoffen zijn echter door ESN gekocht; de verpakkingen en etiketten zijn door Dymatize kosteloos verstrekt, hieruit blijkt dat ESN toestemming heeft. Het is door Dymatize niet aannemelijk gemaakt dat ESN niet langer toestemming heeft voor het op de markt brengen van de smaakstoffen. Dat ESN dit eindproduct sinds het opraken van de verpakkingen en etiketten op de markt brengt in een nagemaakte verpakking met een nagemaakt etiket die sterke gelijkenis vertonen, brengt geen verandering in de verleende toestemming.
Het ligt op de weg van Dymatize om voldoende aannemelijk te maken dat deze producten buiten de reikwijdte van de toestemming vallen, daarin slaagt zij niet.
Leestips 2.5, 2.8, 2.9. 2.11, 2.12.
2.11. In haar verzoekschrift beroept Dymatize zich op een auteursrecht op de uiterlijke kenmerken van haar verpakking. De vorm van de verpakking valt onder modelrecht, niet onder auteursrecht. Auteursrecht kan rusten op het etiket, mits dat een kunstzinnig karakter heeft. Dat kunstzinnige karakter wordt in het verzoekschrift niet toegelicht en acht de voorzieningenrechter voorshands ook niet aanwezig. (...)
Reclamerecht jurisprudentielunch 2013
link
Op donderdag 30 mei van 12.00 – 15.15 organiseert uitgeverij deLex weer een jurisprudentiebijeenkomst reclamerecht in De Balie te Amsterdam.
Tijdens deze bijeenkomst behandelen twee ervaren sprekers (Ebba Hoogenraad en professor Jan Kabel) belangrijke en actuele jurisprudentie. Zowel Nederlandse uitspraken, zelfregulering en Europese uitspraken rondom commerciële communicatie komen aan bod. Het gaat onder meer over vergelijkende reclame in de gewone rechtspraak over de laatste tien jaar (na de implementatie van april 2002 van Richtlijn 97/55/EG).
Ook komen de ontwikkelingen op het gebied van het 'reclame'-begrip, misleiding, kleine lettertjes, autoreclames aan bod.
Inschrijven: link
Programma
11.30 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 13.30 uur Prof. Jan Kabel, IViR en DLA Piper
13.45 – 15.15 uur Ebba Hoogenraad, Hoogenraad & Haak
15.15 uur Einde programma
Er zijn 3 PO-punten toegekend door de orde van Advocaten
Plaats
De Balie
Kleine Gartmanplantsoen 10, Amsterdam
Uw route plannen: hier
Parkeersuggestie: Parkeergarage Byzantium
Kosten deelname
€ 325,00 Per persoon
€ 285,00 Sponsors Reclameboek/leden VvRr, en
€ 95,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn incl. lunch, koffie, thee, documentatie, excl. BTW.
Kortingen kunt u via de vernieuwde webshop zelf aangeven
Inschrijven: hier
Jaarvergadering VvA, De geschillencommissie in het auteurscontractenrecht: belang en onduidelijkheden
Erwin Angad-Gaur, De geschillencommissie in het auteurscontractenrecht: belang en onduidelijkheden, VvA jaarvergadering 24 mei 2013, IEF 12684Bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur, Platform Makers.
Inleiding bij panel ‘geschillencommissie’ op jaarvergadering VvA 24 mei 2013
Een gang naar de rechter is voor veel makers (auteurs en artiesten) een grote stap. Een rechtszaak is relatief duur en langdurig. Daarnaast heeft de mogelijkheid veroordeling in daadwerkelijke proceskosten bij intellectueel eigendomzaken, bedoeld om de drempel voor kleinere marktpartijen te verlagen, zoals vaker geconstateerd, vooral voor kleinere partijen in de markt een extra drempel opgeworpen om een zaak te beginnen (er is immers een extra financieel risico gecreëerd). Tot slot is het voor veel makers in de meest kwetsbare markten moeilijk een rechtszaak te beginnen omdat zij daarmee het risico lopen bij grote opdrachtgevers als “moeilijk” bekend te staan en geen opdrachten meer te krijgen. Zijn recht halen kan tevens het einde van zijn carrière betekenen. Dit laatste gegeven blijkt in de praktijk van veel van de bij Platform Makers aangesloten belangenorganisaties voor journalisten, schrijvers, fotografen, scenaristen, musici, ontwerpers etc. verreweg de belangrijkste reden waarom in voorkomende gevallen geen stappen namens een lid (kunnen) worden genomen.
Aan het slechten van deze drempels kan instelling van een geschillencommissie zoals voorgesteld door staatssecretaris Teeven in potentie althans een belangrijke bijdrage leveren. Hierbij is uiteraard van belang dat de kosten van een gang naar de geschillencommissie de laagdrempeligheid niet in gevaar brengt. Het kabinet is zich hier gelukkig bewust van. (Een citaat uit de woensdag jl. verschenen Nota naar aanleiding van het verslag Auteurscontractenrecht: “Bij het vaststellen van de eigen bijdragen van partijen zal rekenschap moeten worden gegeven van het feit dat een eventueel eigen bijdrage voor de maker niet dusdanig hoog zal dienen te zijn, dat de maker reeds om die reden afziet van het voorleggen van een geschil.”)
(Dit artikel is sterk ingekort, lees de gehele inleiding hier of klik op de citeerwijze)
Dit maakt uiteraard de vraag hoe de financiering van de geschillencommissie geregeld zal worden uitermate relevant. Blijkens het antwoord van het kabinet aan de Kamer is hierover vooralsnog geen duidelijkheid: het kabinet stelt dat “Een structurele financiering (...) door de betrokken partijen zelf [zal] moeten worden opgebracht''. Dit betekent dat de betrokken sector zelf stappen zal moeten zetten om te komen tot de instelling van een geschillencommissie. Indien de bereidheid tot het opzetten van een geschillencommissie bestaat, is de overheid bereid bij te dragen in de kosten voor het opzetten van een dergelijke geschillencommissie. Het is dus aan het veld om te komen met voorstellen voor de instelling van een commissie. ''Uit de verkennende gesprekken die door het ministerie van OCW met het veld zijn gevoerd, zijn echter nog geen concrete plannen gekomen om daadwerkelijk tot een geschillencommissieregeling te komen.”
Wij spreken de hoop uit dat de overheid hierbij alsnog de regie op zich zal nemen: het is met name ten behoeve van de zwakkere partijen op de markt dat de mogelijkheid van een geschillencommissie wordt gecreëerd. Of de sterkere en meer kapitaalkrachtige marktpartijen voldoende belang zien in financiering van een geschillencommissie is zeer de vraag, wat echter geen reden zou mogen zijn van instelling van een laagdrempelig alternatief voor de rechtspraak af te zien.
(...)
Tot slot is kijkende naar het wetsvoorstel onduidelijk waarom filmmakers een beperktere toegang tot de geschillenregeling wordt geboden dan andere makers. In artikel 45d lid 5 wordt immers volstaan met het toepasselijk verklaren van artikel 25c lid 2 t/m 6, 25d en 25e, maar niet van artikel 25g dat de toegang tot de geschillencommissie regelt. Dit terwijl het nieuwe begrip van de proportionele vergoeding voor filmmakers de nodige invulling kan gebruiken. De geschillencommissie zal immers ook voor de nodige jurisprudentie kunnen zorgen bij de invulling van de open begrippen en open normen in voornoemde bepalingen. Om zo snel mogelijk tot meer duidelijkheid te komen, zou toegevoegd kunnen worden dat vragen van uitleg gesteld kunnen worden, en/of mediation opgedragen kan worden aan de geschillencommissie.
De regering lijkt vooralsnog ook op dit punt van mening dat e.e.a. aan marktpartijen is: “Het is aan partijen om in overleg met de geschillencommissie te bezien of de geschillencommissie ook voor andere kwesties dan geschilbeslechting kan worden ingeschakeld.”
Er blijven kortom op dit moment veel onduidelijkheden over de geschillencommissie bestaan, waarbij ons inziens wenselijk zou zijn dat de overheid een sterke(re) regierol zou vervullen en niet te zeer aan marktpartijen over zal laten of en hoe de geschillencommissie er komt en wordt ingericht. Dit met name omdat het hele auteurscontractenrecht (waaronder ook de geschillenregeling) nu juist tot doel heeft de positie van de zwakkere marktpartijen te versterken –en in te ver scheefgegroeide verhoudingen tussen grote en kleine marktpartijen in te grijpen. Het aan de markt overlaten van financiering en bevoegdheden van een instituut dat onevenwichtigheid in de markt (lees: marktfalen) mede moet corrigeren is daarbij lijkt ons geen logisch uitgangspunt en lijkt in tegenspraak met het doel van de nieuwe wetgeving.
Evengoed is uiteraard interessant van de andere marktpartijen (verenigd in het Platform Creatieve Media Industrie) te horen hoe zij hierin staan. Een gesprek dat onder meer binnen de Federatie Auteursrechtbelangen gevoerd zou kunnen worden.
Erwin Angad-Gaur, voorzitter Platform Makers