Ook dan is nabootser echter verplicht
Hoge Raad, 20 november 2009, LJN: BJ6999, Lego Nederland B.V. c.s Mega Brands Inc c.s.
Slaafse nabootsing. Onrechtmatige daad. Nabootsing van product dat niet (langer) wordt beschermd door een intellectuele-eigendomsrecht (Lego); maatstaf. Behoefte aan standaardisatie (i.c. compabiliteit en uitwisselbaarheid) kan rechtvaardigingsgrond zijn voor verwarringwekkend nabootsen; ook dan is nabootser echter verplicht om verwarring zo veel mogelijk te voorkomen.
3.5.3 Het hof is evenwel kennelijk en niet onbegrijpelijk van oordeel geweest dat de door de rechtbank vastgestelde, in hoger beroep niet bestreden, uiterlijke verschillen tussen de steentjes van Mega Brands en die van Lego - de kleur en de (plaats van de) naamsvermelding - voldoende zijn om, gegeven de bij de potentiële kopers bestaande behoefte bouwsteentjes te verkrijgen die naar maatvoering en uiterlijk passen op/bij de steentjes die men al bezit, het gevaar van nodeloze verwarring te voorkomen. De onderdelen falen dus.
Lees het arrest hier.
Ten gevolge van de handhavingshandelingen
Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 november 2009, HA ZA 08-418, ABK Kunststoffen B.V. & Transcare B.V. tegen Snoeks Automotive B.V. (met dank aan Klaas Bisschop, Lovells).
Octrooirecht. EP Snoeks m.b.t. een inbouwkit voor het creëren van achterbanken in bedrijfsauto’s. (voorafgaande procedures: KG en HB,bodemprocedure en hoger beroep en procedure bij EOB). Het Nederlandse deel van het octrooi van Snoeks is in 2005 de bodemprocedure door de rechtbank vernietigd (lees het vonnis hier) en in 2007 is het octrooi door de Technische Kamer van Beroep van het EOB integraal herroepen. Het onderhavige geschil betreft de schade die ABK en Transcare gesteld geleden hebben door de handhaving van Snoeks van haar octrooirechten. De vorderingen worden grotendeels afgewezen. Kort in citaten:
4.4. Dat vanwege het door Snoeks ingestelde appel onzekerheid bleef bestaan over het uiteindelijke oordeel over de geldigheid van het octrooi en de mogelijke inbreuk daarop door ABK en Transcare is geen omstandigheid waarvoor Snoeks aansprakelijk kan worden gehouden. Uitgangspunt is dat degene die zich beroept op haar bekomende intellectuele eigendomsrechten slechts onder bijzondere omstandigheden onrechtmatig zal handelen, bijvoorbeeld indien zij weet, dan wel dient te beseffen dat een serieuze niet te verwaarlozen kans bestaat dat deze rechten geen stand zullen houden in rechte. Denkbaar is in een dergelijke situatie dat het instellen van hoger beroep misbruik van recht zou opleveren. Daarvan was onder de gegeven omstandigheden echter geen sprake. Dat ABK en Transcare vanwege die onzekerheid uit eigen beweging hebben besloten niet reeds na 1 juni 2005 de markt te betreden met de bewuste framesystemen moet voor hun eigen rekening blijven. Ook het feit dat het beslag niet werd opgeheven leidt niet tot een ander oordeel, omdat ABK en Transcare vrij waren nieuwe framesystemen te (laten) produceren en deze te verhandelen.
4.7. Snoeks aanvaard dat zij verantwoordelijk kan worden gehouden indien en voor zover ABK en Transcare schade hebben geleden ten gevolge van de handhaving van haar octrooi. Snoeks bestrijdt evenwel dat ABK en Transcare de door hen gestelde schade daadwerkelijk hebben geleden ten gevolge van de handhavingshandelingen van Snoeks. (…)
(…)
4.22 De rechtbank ziet geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen voor het begroten van de schade die AB K en Transcare stellen te hebben geleden. Met uitzondering van de bewaarkosten, waarvan voldoende aannemelijk is gemaakt dat die zijn gemaakt, hebben ABK en Transcare onvoldoende gesubstantieerd gesteld dat zij schade hebben geleden ten gevolge van de handhaving door Snoeks van het octrooi. Waar het bestaan van schade waarvoor Snoeks aansprakelijk kan worden gehouden onvoldoende aannemelijk is geworden, is geen plaats voor benoeming van een deskundige om de hoogte van die schade vast te stellen. (…)
4.2%. Op grond van het. voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat van de vorderingen van ABK alleen toewijsbaar is de vergoeding voor de bewaarkosten van het gelegde beslag. De vorderingen van Transcare dienen in hun geheel te worden afgewezen.
4.24. Nu ABK en Trascare een gezamenlijke proceskostenveroordeling hebben verzocht en zij deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten zal hebben te dragen.
Lees het vonnis hier, of hieronder:
Cijfers
GvEA, 19 november 2009, Agencja Wydawnicza Technopol tegen OHIM, zaken T-200/07 tot T-202/07 (woordmerken 222, 333 en 555), T-425/07 & T-426/07 (beeldmerken 100 en 300), T-298/06 (woordmerk 100), T-64/07 tot T-66/07 (woordmerken 350, 250 en 150)
Gemeenschapsmerk. Weigering registratie diverse voornamelijk uit een cijfer bestaande woord- en beeldmerken Beschrijvend. Zaken T-425/07 e.v. betreffen een ‘verklaring over omvang van bescherming’:
13. Uit de bewoordingen van artikel 4 van verordening nr. 40/94 blijkt duidelijk dat cijfers als gemeenschapsmerken kunnen worden ingeschreven.
(…)
25. In casu verwijzen de cijfers 100 en 300 naar hoeveelheden en zij zullen onmiddellijk en zonder verder nadenken door de gemiddelde consument worden opgevat als een beschrijving van de kenmerken van de betrokken waren, in het bijzonder het aantal affiches in de verkoopspakketten, het aantal pagina’s van de publicaties of het aantal stukjes van de puzzels en raadsels – dat de moeilijkheidsgraad ervan bepaalt –, kenmerken die wezenlijk zijn voor de aankoopbeslissing. Het relevante publiek zal deze cijferelementen derhalve opvatten als informatie over de aangeduide waren en niet als een aanduiding van de herkomst van de betrokken waren.
26. Aan deze conclusie kan niet worden afgedaan door de argumenten die verzoekster ontleent aan de rechtspraak van het Hof inzake de beoordeling van het onderscheidend vermogen van samengestelde tekens. In casu gaat het immers niet om de beoordeling van het onderscheidend vermogen van merken die bestaan uit elementen die, afzonderlijk beschouwd, geen onderscheidend vermogen hebben. Het gaat om de beoordeling van het onderscheidend vermogen van dergelijke elementen ten einde te vermijden dat het aan de merken verbonden uitsluitende recht ten onrechte wordt uitgebreid tot die elementen. Derhalve moet de beoordeling van het onderscheidend vermogen van de bestanddelen van de aangevraagde merken in het kader van artikel 38, lid 2, van verordening nr. 40/94 niet berusten op de door deze merken opgeroepen totaalindruk, maar op de bestanddelen van deze merken.
27. In de tweede plaats heeft de kamer van beroep met betrekking tot het bestaan van twijfel over de omvang van bescherming in punt 19 van de bestreden beslissingen gesteld dat het niet mogelijk was om vast te stellen welk element van de aangevraagde merken het onderscheidend vermogen van deze merken bepaalde, zodat twijfel kon rijzen over de omvang van de verleende bescherming. In casu zijn immers de beeldelementen van de aangevraagde merken, te weten de kleuren, de kaders, de linten en de gebruikte typografie, te banaal om bij de perceptie van de consument de overhand te hebben. Daarentegen zijn de cijfers als enige woordelementen in staat om meer de aandacht van de betrokken consument te trekken en nemen aldus een dominante plaats in in de door de aangevraagde merken opgeroepen totaalindruk.
28. Indien geen enkele voorwaarde wordt verbonden aan de inschrijving van de aangevraagde merken, zou derhalve de indruk kunnen ontstaan dat de uitsluitende rechten ook betrekking hebben op de elementen „100” en „300”, zodat deze niet kunnen worden gebruikt in andere merken. Bijgevolg heeft de kamer van beroep op goede gronden geoordeeld dat de opneming van deze tekens in de aangevraagde merken twijfel kon doen rijzen over de omvang van de aan de merken verleende bescherming.
29. Verzoekster heeft evenwel bij brieven van 15 juni 2007 geweigerd te verklaren dat zij geen beroep zou doen op een uitsluitend recht op deze bestanddelen, op grond dat de cijfers 100 en 300 konden worden ingeschreven. Bovendien werden deze brieven ontvangen buiten de door de voorzitter van de kamer van beroep gestelde termijn van twee maanden, zonder dat verzoekster heeft kunnen aantonen dat haar een aanvullende termijn was verleend, ondanks haar bewering ter terechtzitting. Aangezien verzoekster de verklaringen als bedoeld in artikel 38, lid 2, van verordening nr. 40/94 en regel 11, lid 2, van verordening nr. 2868/95 niet heeft overgelegd, heeft de kamer van beroep de inschrijving van de aangevraagde merken terecht geweigerd overeenkomstig regel 11, lid 3, van verordening nr. 2868/95.
Lees de arresten T-200/07 tot T-202/07 hier, T-425/07 & T-426/07 hier, T-298/06 hier en T-64/07 tot T-66/07 hier.
Helder
GvEA, 19 November 2009, zaak T-399/08, Clearwire Corp. tegen OHIM
Gemeenschapsmerk. Weigering inschrijving IR woordmerk CLEARWIFI. Beschrijvend.
50. Accordingly, the Board of Appeal was right to find that the mark CLEARWIFI is likely to be perceived by the relevant public as an indication of the quality and purpose of the services in question.
Lees het arrest hier.
Na stellen prejudiciële vragen
Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 4 november 2009, AWB 06/6520, LJN: BK2960, [A] Manufacturing B.V. tegen Octrooicentrum Nederland
Octrooirecht. Aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddel (ABC). Uitleg artikel 3, aanhef en onder c van Verordening (EEG) 1768/92 (thans Verordening (EG) 469/2009) na stellen prejudiciële vragen. Deze bepaling verzet zich er niet tegen dat een ABC wordt verleend aan de houder van een basisoctrooi voor een product waarvoor op het moment van indiening van de aanvraag voor het certificaat reeds één of meer certificaten zijn verleend aan één of meer houders van één of meer andere basisoctrooihouders. Beroep gegrond.
Lees het vonnis hier.
Geen misbruik van procesrecht
Gerechtshof Leeuwarden, 10 november 2009, LJN: BK3743, VDW International SPRL-BVBA c.s. tegen Firma [persoonsnaam] V.O.F. c.s.
Proces(kosten)rechtelijk hoger beroep in coin-pusherzaak (auteursrecht, zie Vzr. Rechtbank Groningen 27 augustus 2008, IEF 7020 en Rechtbank Groningen, 25 maart 2009, IEF 7744) Geen misbruik van procesrecht door niet instellen eis in hoofdzaak. 1019h Rv is niet van toepassing in het hoger beroep, nu het niet ter handhaving van de intellectuele eigendomsrechten strekt.
Niet instellen eis in hoofdzaak: 3. Met Grief I komen VDW c.s. op tegen hun veroordeling in de proceskosten als "de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij". VDW c.s. stellen zich op het standpunt dat [geïntimeerden] door de executie van het beroepen vonnis, zonder de in dat vonnis voorgeschreven eis in de hoofdzaak in te stellen waardoor het vonnis is komen te vervallen, misbruik maken van procesrecht.
(…)
5. Het door VDW c.s. ingenomen standpunt dat [geïntimeerden] door het niet instellen van de eis in hoofdzaak - wat daarvan ook verder zij - zich schuldig maken aan misbruik van procesrecht, kan VDW c.s. in dit hoger beroep niet baten omdat zulks geen zelfstandige grond vormt voor vernietiging van het beroepen vonnis, terwijl gedragingen van een procespartij op basis van een verkregen vonnis zonodig in het verband van een executiegeschil ex artikel 438 Rv. aan de orde gesteld kunnen worden. Grief I faalt derhalve.
Incidenteel appel / hoogte proceskostenveroordeling: 8. De door [geïntimeerden] ingestelde grief in het incidenteel appel richt zich tegen de hoogte van de proceskostenveroordeling in het beroepen vonnis. [geïntimeerden] stellen zich op het standpunt dat zij recht hebben op een vergoeding van de volledig gemaakte kosten omdat er bij het namens VDW c.s. getroffen conservatoir beslag en de geëntameerde bodemprocedure sprake is van misbruik van recht dan wel een anderszins onrechtmatig handelen. Daartoe voeren [geïntimeerden] aan dat VDW c.s. de juridische maatregelen tegen de firma [persoonsnaam] en haar vennoten [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hebben genomen, wetende dat de firma [persoonsnaam] en voornoemde vennoten met de coin pushers niets van doen hebben. [geïntimeerden] onderbouwen hun stelling door het overleggen van importdocumenten en offertes waaruit blijkt dat KMG Asia de importeur en verkoper is.
9. Daarnaast stellen [geïntimeerden] zich op het standpunt dat de zaak in prima ingewikkeld was zodat zij in ieder geval aanspraak hebben op het volgens de indicatietarieven vast te stellen vergoeding ad €15.000. Deze stelling wordt door [geïntimeerden] echter inhoudelijk in het geheel niet onderbouwd. Het hof zal dan ook aan deze stelling voorbij gaan.
10. VDW c.s. ontkennen dat zij door het leggen van het beslag en het entameren van de bodemprocedure zich schuldig hebben gemaakt aan misbruik van procesrecht. Daartoe voeren zij aan dat [geïntimeerden] wat betreft personen, plaats van vestiging en activiteiten zo nauw met elkaar verbonden zijn dat VDW c.s. meenden en mochten menen dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] betrokken waren bij de coin pushers.
11. Het hof overweegt als volgt. Uit de door [geïntimeerden] overgelegde stukken (zie productie 12) blijkt niet voorshands dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] met de verhandeling van de coin pushers niets van doen hadden. Integendeel (…)
12. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het handelen van VDW c.s. in het kader van de gestelde misbruik van procesrecht, geldt dat de handelwijze van VDW c.s. alleen onrechtmatig is indien zij zich bewust waren van de ongegrondheid, ondeugdelijkheid of zinloosheid van hetgeen zij aanvoerden of ondernamen, althans hen te dien aanzien een ernstig verwijt viel te maken (HR 29-06-2007, NJ2007/353). Het voeren van een procedure op een zodanige wijze dat de wederpartij op onredelijke wijze voor moeilijkheden of kosten wordt geplaatst, kan eveneens grond opleveren om het desbetreffende gedrag als ontoelaatbaar aan te merken. Daarbij moet het dan gaan om ander gedrag dan het enkele nemen van processuele stappen.
13. [geïntimeerden] hebben in het licht van de voorgaande overwegingen onvoldoende gesteld ter onderbouwing van hun standpunt. [geïntimeerden] stellen ook niet dat zij in het hoger beroep meer kosten moeten maken dan in het geval alleen KMG Asia in het hoger beroep was betrokken. Het hof zal dan ook aan de stelling dat VDW c.s. door het instellen van hoger beroep tegen de firma [persoonsnaam] en haar vennoten [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] misbruik maken van procesrecht voorbij gaan. De incidentele grief faalt derhalve.
In het principaal en incidenteel appel / proceskosten hoger beroep: 14. Ten aanzien van de kostenveroordelingen overweegt het hof als volgt. Het onderhavige hoger beroep heeft tot inzet vermeend misbruik van procesrecht en de gevolgen daarvan voor de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. De vermeende intellectuele eigendomsrechten in verband waarmee het beslag was verleend en waarop de vorderingen in prima betrekking hebben, staan in dit hoger beroep niet ter discussie; het hoger beroep strekt dan ook niet ter handhaving daarvan. Het hof is derhalve van oordeel dat dit hoger beroep geen intellectuele eigendomszaak is waarop artikel 1019h Rv. van toepassing is. De kostenveroordeling zal met toepassing van het algemene liquidatietarief plaatsvinden.
Lees het arrest hier.
Kan niet serieel worden overtreden
Vzr. Rechtbank Dordrecht, 19 november 2009, LJN: BK3695, Eiser hodn. Bandenservice Numansdorp tegen Gedaagde hodn. [X] Bandenservice,
Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Executiegeschil over dwangsommen (zie: IEF 6592). Gegeven bevel kan niet serieel worden overtreden, zodat eenmaal een dwangsom wordt verbeurd ongeacht het aantal wijzen waarop het bevel wordt overtreden. Aannemelijk dat bevel, gelet op doel en strekking daarvan, is overtreden.
Uit het bevel om “elk gebruik” te staken volgt dat ook met een overtreding van het bevel waarvan de ernst en omvang gering is dwangsommen worden verbeurd. Niet aannemelijk dat de overtreding het gevolg is van (gedeeltelijke of tijdelijke) onmogelijkheid om het bevel na te komen. Evenmin aannemelijk dat sprake is van rechtsverwerking. Geen bevoegdheid om dwangsombepaling te wijzigen.
4.2. Uit (…) het vonnis volgt dat het doel en de strekking van het (…) bevel de beëindiging betreft van (i) het gevaar dat het publiek door het gebruik van de handelsnaam “[Y] Bandenservice” (hierna ook de verboden handelsnaam) de ondernemingen van partijen met elkaar verwart (ii) inbreuk op het merkrecht van [gedaagde] en (iii) het onrechtmatig handelen van [eiser] jegens [gedaagde], daaruit bestaande dat hij zich een aanzienlijk bedrag voor onder meer achtergelaten goodwill heeft laten betalen en daarna een eigen bedrijf heeft opgericht met als handelsnaam de oude handelsnaam van het andere bedrijf en het dan in reclamemededelingen aan het publiek doen voorkomen alsof dit nieuwe bedrijf het oude bedrijf is, maar dan verhuisd. Uit het bevel om “elk gebruik” te staken volgt dat ook met een overtreding van het bevel waarvan de ernst en omvang gering is dwangsommen worden verbeurd. Het bevel is gericht tot [eiser], zodat het gebruik van de verboden handelsnaam door derden in beginsel niet daaronder valt. Dit kan anders zijn indien het gebruik door derden in opdracht of met toestemming van [eiser] plaatsvindt.
4.3. Een verbod om elk gebruik te staken kan op elk moment maar één keer worden overtreden. De stelling van [eiser] dat het onder 5.1 geformuleerde bevel niet serieel kan worden overtreden, zodat er ongeacht het aantal wijzen waarop de verboden handelsnaam wordt gebruikt maar eenmaal een dwangsom wordt verbeurd, is derhalve juist. Hieraan doet niet af dat de dwangsom is opgelegd voor “elke overtreding” omdat de dwangsom geldt voor meerdere bevelen, namelijk “de onder r.o. 5.1 tot en met r.o. 5.4 geformuleerde bevelen”. Ook kan het van belang zijn indien na een periode van staking [eiser] opnieuw de verboden handelsnaam of de in het vonnis omschreven logo gebruikt, maar dat is niet aan de orde.
(…)
4.8. De door [eiser] aangevoerde omstandigheid dat de vermeldingen op de bandenwebsites geen prominente plaats in zijn gedachten hadden, kan niet als excuus worden aanvaard nu [eiser], afgaande op zijn stelling dat hij de beheerders van de bandenwebsites op 21 augustus 2008 per e-mail heeft aangeschreven, er zich van bewust is geweest dat het gebruik van de verboden handelsnaam op die websites gestaakt diende te worden. Van [eiser] mag dan ook in redelijkheid worden verwacht dat hij daartoe adequate stappen onderneemt. Daarvoor was niet noodzakelijk dat, zoals [eiser] impliceert, eerst een nieuwe naam voor de onderneming van [eiser] werd bedacht en door [gedaagde] werd goedgekeurd. Dat is een keuze van [eiser] die voor zijn rekening en risico komt.
4.9. (…) De afhankelijkheid van derden, waarop [eiser] zich beroept, doet er niet aan af dat in redelijkheid van hem meer inspanningen en zorgvuldigheid mocht worden verwacht (…) Dat [eiser] een en ander, zoals hij stelt, vanwege de hectiek in de bewuste periode heeft nagelaten, is voor zijn rekening en risico.
(…)
4.11. Uit het voorafgaande volgt dat [eiser] voor de onder 4.6 bedoelde overtreding van het in het vonnis onder 5.1 gegeven bevel een bedrag van € 39.000 aan dwangsommen heeft verbeurd. Aangezien de overige door [gedaagde] gestelde overtredingen binnen de periode van 23 augustus 2008 tot en met 25 september 2008 vallen, behoeven deze geen bespreking omdat – gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen – daarmee geen hoger bedrag aan dwangsommen kan zijn verbeurd.
Lees het vonnis hier.
Onterecht angstgevoelens zou opwekken
Uitspraak van de Reclame Code Commissie, 13 november 2009, Dossier 2009/00769 (Met dank aan Willem Leppink, Ploum Lodder Princen Advocaten en Notarissen)
De RCC heeft onlangs uitspraak gedaan in de zaak tussen het Nederlands Bakkerij Centrum (NBC) tegen Zonnatura betreffende misleidende reclame. De klacht van het NBC tegen de radiocommercial voor het brood Volkomen Volkoren Brood werd toegewezen nu deze misleidend is en onterecht angstgevoelens zou opwekken. Zonnatura werd aanbevolen om zodanige reclame te vermijden.
Lees hier meer (Reclameboek).
Wijzigingen van de Rijksoctrooiwet
Octrooirecht. Over het hoofd gezien: Aankomende inwerkingtreding van wijzigingen van de Rijksoctrooiwet 1995 en bijbehorend Rijksbesluit en Regeling per 1 april 2010 (met dank aan Rolf Suurmond, DeltaPatents)
Per 1 april 2010 wijzigt de Rijksoctrooiwet 1995 en het bijbehorend Rijksbesluit en Ministeriële Regeling. Hierdoor vindt het Verdrag inzake octrooirecht (beter bekend als Patent Law Treaty) daadwerkelijk toepassing in Nederland en de Nederlandse Antillen. De wetswijziging heeft onder andere betrekking op de vereisten voor het verkrijgen van een indieningsdatum voor een octrooiaanvraag. Zo is het voor het verkrijgen van een indieningsdatum niet meer nodig om de aanvraag van een conclusie te voorzien. Verder is het voortaan mogelijk om een verzoek tot herstel in de vorige toestand in te dienen als de termijn voor het recht van voorrang niet in acht is genomen. Verder zijn gedetailleerde regelingen opgenomen met betrekking tot inschrijving in het register van wijzigingen van naam of adres van de aanvrager, wijziging van de persoon van de aanvrager, en licentie, pandrecht en beslag.
Zie voor de wijzigingen hier, hier en hier.
Eigen webpagina Afdeling IE Rechtbank Den Haag
"Met ingang van heden heeft de Afdeling IE van de civiele sector van de Rechtbank 's-Gravenhage een eigen pagina op de internetsite van de Rechtspraak. Op deze pagina kunt u onder meer de door de afdeling IE gehanteerde procesregelingen alsmede het actuele pleidooirooster raadplegen.
U kunt de pagina vinden via deze link, of via de menubalk aan de linkerzijde van de homepage van de Rechtbank 's-Gravenhage via: Voor juristen > Rechtsgebieden > Civiel > Afdeling IE."