Enkel sprake van opname van een woorddeel
Gerecht EU 13 juni 2012, zaak T-519/10 (Seikoh Giken tegen OHIM/Seiko HOldings (SG SEIKOH GIKEN)Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk SG SEIKOH GIKEN (klasse 3, 7 en 9) de houder van het gemeenschapswoordmerk SEIKO tegen. Door de oppositieafdeling wordt de oppositie toegewezen, het beroep wordt verworpen. Middel: Misleiding onjuist uitgelegd en toegepast.
Het Gerecht EU wijst de klacht af. Er is sprake van een geringe mate van overeenstemming tussen de merken SG Seikoh Giken en Seiko. Tevens concludeert het Gerecht EU dat er geen sprake is van verwarringsgevaar, nu er enkel sprake is van het opnemen van het woorddeel 'Seiko'.
32 Since the Board of Appeal found that the signs at issue had only a low degree of aural similarity on account of several differences, the applicant cannot claim that the Board of Appeal concluded that there was a low degree of similarity between the marks by merely taking the similar pronunciation of the word elements ‘seiko’ and ‘seikoh’ into account.
33 Finally, with regard to the conceptual similarity of the signs at issue, it should be noted that, in accordance with the case-law, conceptual differences between the marks at issue may be such as to counteract to a large extent the visual and phonetic similarities existing between those marks. Such a counteraction requires, however, at least one of the marks at issue to have, from the point of view of the relevant public, a clear and specific meaning, so that the public is capable of grasping it immediately, and the other mark to have no such meaning or an entirely different meaning (Case T 292/01 Phillips-Van Heusen v OHIM – Pash Textilvertrieb und Einzelhandel (BASS) [2003] ECR II 4335, paragraph 54).
34 In the present case, as the Board of Appeal corrected noted, neither of the signs has a clear and specific meaning. The applicant itself states in its application that the signs at issue have ‘[no] meaning in the languages of the EU’. Therefore, there was no need to compare the signs at issue on a conceptual level.
41 Contrary to the applicant’s submissions, the Board of Appeal did not find that there was a likelihood of confusion solely on the ground that the element ‘seiko’ is included in the mark applied for. The Board of Appeal took into account the identical nature of the goods, the average degree of attention of the relevant public, which will have only an imperfect recollection of the marks at issue, and the similarity, albeit weak, of the signs at issue.
42 In the light of the foregoing, it must be concluded that the Board of Appeal did not err in finding that there was, in the present case, a likelihood of confusion within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009.
Op andere blogs:
Marques (General Court: Seikoh v. Seiko)
Duidelijke betekenis van het merk
Gerecht EU 13 juni 2012, zaak T-342/10 (Hartmann tegen OHIM/Mölnlycke Health Care)Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt aanvrager van het woordmerk MESILETTE (klasse 5) de houder van het Duitse en internationale woordmerk MEDINETTE tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, het beroep wordt verworpen. Middel: verwarringsgevaar is onjuist beoordeeld.
Gerecht EU vernietigt de uitspraak van de Kamer van Beroep. Ondanks de visuele en fonetische overeenkomsten bestaat er een verschil tussen de twee merken MEDINETTE en MESILETTE. Dit verschil bestaat uit het feit dat voor het publiek duidelijk is dat het eerste merk naar de medische sector verwijst (middels: 'medi'), waardoor het een duidelijke betekenis heeft voor het publiek, dit gedlt niet voor MESILETTE. Er is dus een duidelijke betekenis van het merk, dat voorkomt dat er een verwarringsgevaar is.
31 The conclusion that there is an average degree of visual and phonetic similarity between the signs at issue cannot be weakened by the finding of the Board of Appeal that, because of the element ‘medi’ in the earlier marks which alludes to the medical sector, less importance must be accorded to it in the context of the assessment of similarities since the relevant public will focus most of its attention on the suffix ‘nette’. Even if the element ‘medi’ refers to the medical sector, that fact could only have an effect in the context of the assessment of conceptual similarity. The descriptive character of a word element can have no relevance to the assessment of visual and phonetic similarities, where the only factors which must be taken into consideration are those capable of having a specific effect on visual and phonetic impressions (see, to that effect, judgment of 13 September 2010 in Case T 149/08 Abbott Laboratories v OHIM – aRigen (Sorvir), not published in the ECR, paragraph 37).
32 As regards the conceptual comparison of the signs at issue, it must be noted that conceptual differences may, to a large degree, counteract phonetic and visual similarities between the marks at issue, provided that at least one of those marks has, from the point of view of the relevant public, a clear and specific meaning, so that the public is capable of grasping it immediately (see, to that effect, Case C 16/06 P Éditions Albert René v OHIM [2008] ECR I 10053, paragraph 98, and judgment of 11 November 2009 in Case T 277/08 Bayer Healthcare v OHIM – Uriach-Aquilea OTC (CITRACAL), not published in the ECR, paragraph 53).
33 It should also be noted that, while the average consumer normally perceives a mark as a whole and does not proceed to analyse its various details (Case C 342/97 Lloyd Schuhfabrik Meyer [1999] ECR I 3819, paragraph 25), the fact remains that, when perceiving a word sign, he will break it down into elements which, for him, suggest a concrete meaning or which resemble words known to him (see, to that effect, Case T 256/04 Mundipharma v OHIM – Altana Pharma (RESPICUR) [2007] ECR II 449, paragraph 57, and CITRACAL, paragraph 55).
34 In the present case, the relevant public, because of its knowledge and experience, will generally be able to establish a conceptual link between the element ‘medi’ in the earlier marks and the medical sector (judgment of 6 October 2011 in Case T 247/10 medi v OHIM – Deutsche Medien Center (deutschemedi.de), not published in the ECR, paragraphs 41 and 42). As the Board of Appeal rightly found, the element ‘medi’ corresponds, for all the relevant languages, to the root of words clearly alluding to the medical sector: ‘Medikamente’ and ‘Medizin’ in German, ‘medicina’ in Hungarian, ‘medicína’ in Czech and Slovak, ‘medycyne’ in Polish, ‘medicina’ in Italian, ‘médicine’ in French, ‘medicinski’ and ‘medicina’ in Bulgarian; ‘medisch’ in Dutch and ‘medicament’ in Romanian.
Loverboys-uitspraak: afstand van rechten die IE hem biedt
Vzr. Rechtbank Amsterdam 12 juni 2012, KG ZA 12-716 SR/MRSB (X tegen Endemol en BNN)Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap, Klos Morel Vos & Schaap.
Mediarecht. (Geen) portretrecht. IE-Rechten van derde partij doen er niet toe vanwege onvoorwaardelijke Quitclaim.
Via het BNN-programma Loverboys heeft Nobel een poging gedaan zijn verbroken relatie nieuw leven in te blazen. Nobel heeft ten opzichte van Endemol een "Quit claim" betekend en onvoorwaardelijk toestemming voor uitzending gegeven. X (voormalig vriendin van Nobel), verzet zich tegen gebruik van gemaakte beelden in haar salon en de uitzending van het Programma voor zover hierbij aandacht aan de relatie tussen haar en Nobel wordt besteed. In de uitzending wordt X niet bij naam genoemd en wordt ze niet in beeld gebracht (geen portretrecht) om inbreuk op de persoonlijke levenssfeer te compenseren. De kans dat X naar aanleiding van de uitzending door het algemene publiek, dat wil zeggen mensen die haar nog niet kennen, zal worden herkend wordt zeer gering geacht, ook omdat X geen enkele vorm van bekendheid geniet.
Uit de toezeggingen van Endemol niet de beelden uit te zenden die zijn gemaakt in haar salon, kan niet worden afgeleid dat in het geheel het item niet zal worden uitgezonden. Endemol heeft een commercieel belang en een belang om zich te kunnen uitlaten over onderwerpen die voor haar kijkers interessant zijn, ook als het gaat om entertainmentachtige onderwerpen. Er kan van Endemol niet meer worden gevergd dan zij reeds ter bescherming van de privacy van X heeft gedaan. Er komt geen gewicht toe aan de omstandigheid dat Nobel inmiddels niet langer wenst dat het item wordt uitgezonden. Door de Quitclaim heeft zij afstand gedaan van rechten die het intellectuele eigendomsrecht hem biedt.
4.11. (...) Nobel heeft immers door ondertekening van de Quitclaim aan Endemol c.s. zijn onvoorwaardelijk toestemming gegeven het item uit te zenden en daarbij afstand gedaan van de rechten die het intellectuele eigendomsrecht hem biedt. Niet gebleken is ddat Endemol c.s. Nobel in redelijkheid niet meer aan deze toestemming kan houden. Dat Nobel heeft ondervonden dat zijn lijmpoging een averechts effect teweeg heeft gebracht is daarvoor in elk geval onvoldoende. het gegven dat thans zowel X als Nobel erop tegen zijn dat het item door Endemol c.s. wordt uitgezonden, kan derhalve rechtens niet leiden tot een verdere beperking van de rechten van Endemol c.s. dan die welke ziij zichzelf reeds heeft opgelegd.
Zie de gewraakte uitzending hier, item vanaf 21e minuut.
(er is een reconstructietechniek toegepast voor het compenseren van de beelden die niet zouden worden getoond)
Ook besproken op
MediaReport (BNN Loverboys en het belang van Endemol zich uit te laten over entertainmentachtige onderwerpen)
Beperking financiële vergoeding voor korte (voetbal)fragmenten gerechtvaardigd
Conclusie AG HvJ EU 12 juni 2012, zaak C-283/11 (Sky Österreich tegen Österreichischer Rundfunk) - persbericht.
Prejudiciële vraag gesteld door de Bundeskommunikationssenat, Oostenrijk.
Inzake Richtlijn 2010/13/EU. Het recht van alle televisieomroepen op toegang, ten behoeve van korte nieuwsverslagen, tot evenementen van groot belang voor het publiek, waarop exclusieve uitzendrechten rusten. De beperking van de financiële vergoeding tot de aanvullende kosten van het verlenen van toegang en de verenigbaarheid met de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Evenredigheid.
Uit't persbericht: Volgens advocaat-generaal Bot is de beperking van de door een televisieomroep verschuldigde financiële vergoeding om korte fragmenten te kunnen gebruiken van evenementen van groot belang voor het publiek, zoals voetbalwedstrijden, gerechtvaardigd Deze beperking brengt een juist evenwicht tussen de verschillende betrokken grondrechten tot stand.
De richtlijn „audiovisuele mediadiensten” geeft een televisieomroep de mogelijkheid exclusieve televisieomroeprechten op de uitzending van evenementen van groot belang voor het publiek, zoals voetbalwedstrijden, te verkrijgen. Een omroep die dergelijke rechten heeft, moet evenwel andere in de Europese Unie gevestigde omroepen het recht geven korte fragmenten te gebruiken om een kort nieuwsverslag van deze evenementen te kunnen uitzenden. Daartoe moet deze omroep de andere omroepen toegang geven tot zijn signaal om de korte fragmenten vrij te kunnen kiezen. Volgens de richtlijn mag de financiële compensatie voor dit gebruik niet de extra kosten overschrijden die rechtstreeks voortkomen uit het verschaffen van deze toegang.
Gestelde vraag: „Is artikel 15, lid 6, van [de] richtlijn [...] verenigbaar met de artikelen 16 en 17 van het Handvest [...] en met artikel 1 van het aanvullend protocol [nr. 1] bij het [EVRM]?”
Conclusie: „Bij het onderzoek van de gestelde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn ,audiovisuele mediadiensten’).”
Wat mag een gebruiker verwachten van een gebouw in college-stijl?
Gerecht EU 12 juni 2012, zaak T-165/11 (Stichting ROC van Amsterdam tegen OHIM/Investimust)Gemeenschapsmerkenrecht. In de nietigheidsprocedure vordert de Stichting ROC van Amsterdam, van het opleidingshotel The College Hotel, de nietigverklaring van het woordmerk COLLEGE (voor toeristeninformatiedienst en hotels). Dit vanwege het beschrijvend karakter van het woordmerk, een absolute nietigheidsgrond ex art. 52(1)(a) jo. 7. De nietigheidsafdeling wijst de vordering af en het beroep wordt verworpen. Middel: de kamer van beroep heeft het in beroep overlegde bewijsmateriaal niet in aanmerking genomen.
Het Gerecht EU wijst de grieven af, de verzoekster heeft niet aangetoond wat een gebruiker van een gebouw in college-stijl kan verwachten.
31 Second, the Board of Appeal did not err in holding that the term ‘college’ does not generally call to mind those services. A student or any other person interested in a college does not, generally, go to a college with the object or expectation of staying there or spending a night there, and a person seeking a hotel establishment will not, generally, refer to a college, as the Board of Appeal noted in paragraph 25 of the contested decision.
32 As OHIM rightly points out, a user of a hotel accommodation service which uses the term ‘college’ cannot predict with sufficient precision the characteristics of that service that are linked to the term ‘college’. A former college converted into a hotel will not necessarily be decorated like a college, just as a hotel using the name ‘college’ will not necessarily be situated near an educational institution. In the same way, the building used by a hotel decorated like a college may have had other uses in the past and may be situated in an area without schools or colleges.
33 The same is, moreover, true of the fact that certain universities offer rooms. Even if one were to proceed on the assumption that a university corresponds to a college, it must be noted that that offer of rooms is then generally addressed to persons who, by reason of their profession or studies, are deemed to be attending a university for a prolonged period. Even though certain universities offer hotel accommodation services to the general public in cases where some student accommodation is vacant, such an offer is ancillary or complementary to the main activity of a university, namely teaching and research, as the Board of Appeal rightly points out in paragraph 24 of the contested decision.
34 Accordingly, the applicant’s arguments relating to the services in Class 43 must be rejected as unfounded.
35 Third, concerning the documentary evidence, the applicant submits that the Board of Appeal made an error of assessment by rejecting certain items of evidence as being clearly irrelevant, and thus inadmissible, as that evidence merely supported the arguments previously expounded.
Geen toepassing openbare orde-exceptie
Hof Amsterdam 5 juni 2012, zaaknr. 200.094.156/01 (Simiramida-04 EOOD tegen Diageo Brands B.V.)
Uitspraak ingestuurd door Arnout Gieske en Marco Gerritsen, Van Diepen Van der Kroef advocaten.
In navolging van IEF 9764. Tussenarrest. Merkenrecht. Diageo is merkenrechthebbende op het merk 'Johnny Walker'. Parallelimport alcoholica. Erkenning en de openbare orde exceptie. Acte éclairé.
Interpretatieve beslissing:
Simiramida stelt - succesvol - dat het verzuim van de Bulgaarse Hoge Raad om prejudiciële vragen te stellen niet het oordeel rechtvaardigt dat het onderhavige Bulgaarse vonnis niet kan worden erkend omdat de erkenning in strijd met de openbare orde in de zin van artikel 34 lid 1 EEX-Vo zou zijn. De 'interpretatieve beslissing' van de Bulgaarse Hoge Raad berust klaarblijkelijk op een misslag, nu import vanaf buiten de EER wel een inbreuk oplevert, is er sprake van een "acte éclairé", een interpretatievraag die al eens eerder beantwoord is door het HvJ. De onjuiste toepassing van het (Europese) recht is geen grond voor de openbare orde-exceptie van 34 lid 1 EEX-vo.
Vaststellingsovereenkomst
De schikkingsovereenkomst spreekt slechts van de opslagkosten en er is niet beoogd meer geschilpunten te beslechten, zodat Simiramida naar Bulgaars recht niets meer te vorderen heeft van Diageo. Na het overleggen van twee Bulgaarse opinies, is het hof van oordeel dat Diageo in beginsel aansprakelijk is voor de gevolgschade als gevolg van het beslag op de partij whisky.
Overig onrechtmatig handelen
3.21 Naar het oordeel van het hof heeft Simiramida onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat Diageo de bedoelde onrechtmatige aanzeggingen heeft gedaan en evenmin dat de vertegenwoordigers van Diageo dergelijke (aan Diageo toe te rekenen) aanzeggingen hebben gedaan. De door Simiramida overlegde verklaringen zijn daarvoor niet specifiek genoeg. Daarbij betrekt het hof dat het Diageo vrijstond zich ertegen te verzetten dat Johnny Walker whisky zonder haar toestemming van buiten de Europese Economische Ruimte op de Bulgaarse markt zou worden gebracht. Zij mocht de afnemers van Simiramida dan ook (op indringende wijze) waarschuwen voor mogelijk dreigend merkinbreuk Dit betekent dat het hof voorbij gaat aan het bewijsaanbod van Simiramida en dat grief 6 faalt.
Overname artikel en ook nog inhoudelijk gewijzigd
Kantonrechter Rechtbank Arnhem 4 juni 2012, LJN BW7967 (eiser tegen TH&P)Auteursrecht. Persoonlijkheidsrechten. Rectificatie.
TH&P heeft een door een onafhankelijk journalist geschreven artikel in een eigen blad voor haar relaties opgenomen. Dit artikel is door TH&P ook nog inhoudelijk gewijzigd zodat het een gunstiger effect had voor het bedrijf. Afgezien van de inbreuk op auteursrechten is hierdoor schade berokkend aan de onafhankelijke opstelling van deze journaliste. Zij heeft haar schade begroot op een door de Nederlandse Vereniging van Journalistiek voorgestane wijze. De vordering tot rectificatie wordt toegewezen.
In citaten:
4.3. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde partij] door aldus te handelen het werk van [eisende partij] aangetast en heeft zij (daardoor) schade aangebracht aan de eer en de naam van [eisende partij] als auteur als bedoeld in artikel 25, eerste lid, aanhef en onder d, van de Auteurswet. De aantasting bestaat uit het navolgende, in onderlinge samenhang bezien. [gedaagde partij] heeft zonder toestemming van [eisende partij] (a) een groot aantal gedeelten uit het artikel overgenomen, deze gedeelten heeft [gedaagde partij] (b) gewijzigd en verbonden en aangevuld met teksten van eigen hand, terwijl [gedaagde partij] (c) het geheel de vorm van een nieuw werk heeft gegeven. Door de bronvermelding onder het artikel heeft [gedaagde partij] de inhoud van het artikel vervolgens (d) ten onrechte aan [eisende partij] toegeschreven.
4.4. Met de aantasting van het auteursrechtelijk werk heeft [gedaagde partij] onrechtmatig jegens [eisende partij] gehandeld. [gedaagde partij] is dan ook gehouden tot vergoeding van de daardoor door [eisende partij] geleden schade.
4.5. [eisende partij] heeft aangevoerd dat haar schade met name is gelegen in de aantasting van haar persoon, althans haar professionele opstelling. Ze staat bekend als een onafhankelijk en kritisch journalist. Dat is ook, aldus [eisende partij], wat haar opdrachtgevers van haar verlangen. Door deze publicatie is de suggestie gewekt dat zij zich niet (te allen tijde) onafhankelijk en kritisch opstelt. Voor haar is het van zwaarwegend belang dat die suggestie wordt vermeden.
4.6. [eisende partij] heeft haar schade begroot op een door de Nederlandse Vereniging van Journalistiek voorgestane wijze. [gedaagde partij] heeft daartegenover aangevoerd dat de schade volgens haar nooit meer kan bedragen dan € 250,00, het reeds door haar betaalde bedrag. Dit is een onvoldoende betwisting van de door [eisende partij] geleden schade.De kantonrechter begroot de schade dan ook op de voet van artikel 6:97 BW op - in totaal - € 562,50, zodat door [gedaagde partij] nog een schadebedrag van € 262,50 aan [eisende partij] verschuldigd is. Nu daartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, zal de gevorderde wettelijke rente eveneens worden toegewezen en wel vanaf 15 december 2011.
Vergoeding programmagegevens na Football Dataco
Wijziging mediawet, Kamerstukken I, 2011-2012, 33 019 nr. c.


Mogelijke strijdigheid met Europees recht:
De leden van de CDA-fractie vernemen graag de opvatting van de regering over de gevolgen van de recente uitspraak van het Europese Hof in de Dataco-zaak [red. IEF 10977] voor de regeling voor het vrijgeven van de programmagegevens, zoals die bij amendement in het wetsvoorstel is opgenomen. Zij zijn van mening dat het vragen van een vergoeding voor het gebruik van programmagegevens ingevolge deze uitspraak in strijd is met het Europese recht, in het bijzonder de Databankenrichtlijn. Op grond hiervan zou naar hun mening de wet aangepast moeten worden c.q. de bepalingen over de vergoeding buiten toepassing moeten blijven.
De regering deelt de opvatting van de leden van de CDA-fractie niet. Het gaat om twee verschillende zaken die uiteraard wel verband met elkaar hebben: de geschriftenbescherming van de Auteurswet en de verplichte beschikbaarstelling van de programmagegevens op grond van de Mediawet 2008. Het amendement regelt in het wetsvoorstel dat de programmagegevens tegen een marktconforme prijs verplicht beschikbaar worden gesteld. De hoogte van die prijs wordt door het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) vastgesteld. Tevens regelt het amendement de wijze en voorwaarden van beschikbaarstelling. De uitspraak van het Hof gaat over de vraag of wedstrijdschema’s onder het beschermingsregime van de Databankrichtlijn vallen. Indien dit niet zo is, dan zou geen aanvullende auteursrechtelijke bescherming in nationale wetgeving zijn toegestaan. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bestudeert nog de vraag of en zo ja welke consequenties deze uitspraak heeft voor de regeling van de geschriftenbescherming in de Auteurswet. De commissie Auteursrecht zal hierover advies gevraagd worden.
De programmagegevens worden inderdaad beschermd door de geschriftenbescherming. Mocht deze komen te vervallen, dan kunnen programmagegevens zonder vergoeding worden overgenomen indien zij door vrije nieuwsgaring zijn verkregen. Tenzij de programmagegevens, anders dan wedstrijdschema’s, wel in aanmerking komen voor databankbescherming. Hoe dit ook zij, het vervallen van de geschriftenbescherming verplicht de omroepen nog niet om de gegevens actief beschikbaar te stellen. De regeling van de verplichte en tijdige beschikbaarstelling in het wetsvoorstel heeft dus een zelfstandige functie, los van het al dan niet bestaan van de geschriftenbescherming. Mocht de geschriftenbescherming komen te vervallen, dan kan dat van invloed zijn op de hoogte van de marktconforme prijs van met name de programmagegevens die voor gedrukte gidsen worden gebruikt. Het Commissariaat kan hiermee rekening houden bij zijn periodieke herberekening van de markconforme waarde.
De regering ziet dus geen reden om de wet aan te passen of om de bepalingen over de vergoeding buiten toepassing te laten. De voorgestelde mediawettelijke regeling heeft, met of zonder geschriftenbescherming in de Auteurswet, zelfstandige waarde.
Grenspost (conclusie AG)
Conclusie A-G Langemeijer HR 8 juni 2012, in zaak 07/13259 (Stichting de Thuiskopie tegen Opus Supplies c.s.)Conclusie ingezonden door Vivien Rörsch en Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek.
Auteursrecht. Thuiskopie. In dit geding, over de uitleg van art. 16c Auteurswet, wordt de procedure voortgezet na het tussenarrest van de Hoge Raad van 20 november 2009 (IEF 8367) en na het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 juni 2011 (IEF 9791).
Een Duitse aanbieder verkoopt vanuit Duitsland via internet blanco-gegevensdragers aan Nederlandse consumenten. De vraag is wie dan als ‘importeur’ (op wie de verplichting tot betaling van de thuiskopievergoeding rust) in de zin van art. 16c lid 2 Aw moet worden aangemerkt.
2.20. De slotsom is dat Opus GmbH voor de toepassing van art. 16c lid 2 Aw moet worden aangemerkt als de importeur van de desbetreffende goederen. Anders dan Opus GmbH in de feitelijke instanties als argument heeft aangevoerd, is niet vereist dat de importeur woont of gevestigd is in het land waarin de goederen worden ingevoerd. Grief 2 slaagt en, in het voetspoort daarvan, ook grief 5.
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en, ondanks het verzoek van de Stichting dat de Hoge Raad de zaak zelf afdoet, en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.
Leestips: 2.25 - 2.27.
Domeinnaam, adwords en grouponactie gericht op Nederland
Rechtbank Breda 6 juni 2012, HA ZA 11-1374 (Oishii tegen Oishii Gastro Events BVBA)Uitspraak ingezonden door Marieke Coumans en Elise Menkhorst, De Gier|Stam & Advocaten. Mede ingezonden door Edwin Jacobs, time.lex.
Merkenrecht. Domeinnaamrecht. AdWords en Groupon reclame-uitingen. Handelsnaamrecht. Uitgebreide bevoegdheidsoverwegingen waarna de rechtbank zich onbevoegd verklaart.
Oishii exploiteert een restaurant in Breda en is houdster van woord- en beeldmerken. OGE exploiteert een restaurant te Aken (Duitsland) en Hasselt (België) en is houdster van de domeinnaam oishii.be.
De merkinbreuk strekt zich, aldus eiser, in elk geval via Internet, mede uit tot het arrondissement van de Rechtbank Breda waarin Oishii is gevestigd. OGE vordert in een incidentele vordering de onbevoegdheidsverklaring van de Rechtbank (4.6 lid 1 BVIE), omdat er geen enkel aanknopingspunt is voor de bevoegdheid van deze rechtbank.
Als uitgangspunt geldt dat het gebruik van een teken op een website niet reeds in ieder land waarin dat merk beschermd is een onrechtmatige daad oplevert op de grond dat de website vanuit dat land raadpleegbaar is. De website moet blijkens haar inrichting mede gericht zijn op potentiële deelnemers in Nederland, dat is afhankelijk van de omstandigheden, zoals TLD, de taal of taalkeuze en verwijzingen naar bepaalde landen (met verwijzing naar Vitra/Classic Design, IEF 5925)
Aangezien oishii.be linkt naar de vestiging te Aken, oishiihasselt.be linkt naar de vestiging in Hasselt en niet alleen het woord "Hasselt", maar ook de TLD .be getuigt dat de site zich richt tot het Belgische publiek. De site is daarbij in het Engels, omdat de bestuurder de Nederlandse taal niet machtig is. De OGE-Grouponactie was gericht op het publiek in de Euregio Maas-Rijn en niet op heel Nederland. Zelfs de "Deal van de dag voor de stad Maastricht" was gericht op publiek in Limburg, maar niet gericht op heel Nederland.
De aangehaalde Kösebasi (IEF 9731) en Gaastra(IEF 10014)-zaken zijn niet toepasbaar, omdat de gedaagde partijen zich niet in het buitenland bevonden en het ging om .nl-sites. Er is geen ruimte voor analoge toepassing van het Reinwaterarrest, omdat via artikel 71 lid 1 EEX-Verordening het lidstaten onverlet laat voor bijzondere onderwerpen de bevoegdheid te regelen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en veroordeelt eiser in de kosten ex 1019h Rv.
5.5. Dat bij een zoekopdracht naar het woord OISHII op google.nl als resultaat eerst www.oishii.be en www.oishii.de verschijnt en daarna www.oishiirestaurant.nl is het gevolg van de inkoop door OGE van de Google Adwords "Oishii" en "Hasselt". Dit is echter niet een aanwijzing dat OGE zich specifiek op Nederland richt, aangezien beide websites linken naar de Duitse vestiging van OGE in Aken. Bovendien heeft OGE toegelicht dat zij de genoemde Adwords niet specifiek voor Nederland, maar voor geheel het Google-domein heeft gekocht. Dat zoeken op de termen OISHII en HASSELT via google.nl als eerste resultaat oplevert www.oishiihasselt.be, is niet relevant voor eventuele merkinbreuk in Nederland, aangezien door de zoekopdracht met het woord HASSELT verwarring met de vestiging van Oishii in Nederland is uitgesloten en dit zoekresultaat een website oplevert die is gericht op de Belgische markt.
Op andere blogs:
De Gier|Stam advocaten (de eiser is gevestigd in Nederland en de gedaagde in België. Welke rechter is bevoegd?)