IEF 22181
7 augustus 2024
Uitspraak

Maxcom had geen toestemming om QWIC Premium e-bikes te verkopen

 
IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 11789

Indienen van Petitions for review: duur en niet effectief

Indienen van Petitions for review (bij het Europees Octrooibureau) is duur en niet effectief

Close up of The ThinkerEen bijdrage van Cees Mulder, Maastricht University.

Petitie slechts twee keer (van de 70x) succesvol. Toen de huidige versie van het Europees Octrooiverdrag (EOV 2000) in December 2007 in werking trad, werd ook een nieuwe procedure geïntroduceerd waarbij een partij die, bij een beroepsprocedure bij het Europees Octrooibureau (EOB), benadeeld wordt door de beslissing van de Kamer van Beroep (“Board of Appeal”) een Petitie kan indienen om herziening (“Petition for Review”) van de beslissing door de Grote Kamer van Beroep (“Enlarged Board of Appeal”; artikel 112a(1) EOV). Helaas biedt de wet aan de Grote Kamer van Beroep slechts onder zeer beperkte omstandigheden de mogelijkheid de beslissing van de Kamer van Beroep te heroverwegen.

Het verzoek kan namelijk alleen worden ingediend wanneer (artikel 112a(2) EOV):

a. een lid van de kamer van beroep in strijd met art.24(1) EOV deelgenomen heeft aan de beslissing of ondanks het feit dat hij was uitgesloten uit hoofde van een beslissing ingevolge artikel 24(4) EOV;
b. de Kamer van Beroep een persoon omvatte die niet is benoemd als lid van de Kamers van Beroep;
c. een fundamentele inbreuk is gemaakt op artikel 113 EOV (‘rechtsgronden van de beslissing’);
d. zich een andere fundamentele procedurele tekortkoming als omschreven in het Uitvoeringsreglement heeft voorgedaan in de beroepsprocedure; of
e. een strafbaar feit vastgesteld overeenkomstig de voorwaarden neergelegd in het Uitvoeringsreglement van invloed kan zijn geweest op de beslissing.

Bovendien zijn aan het indienen van een Petitie hoge kosten verbonden (momenteel € 2.625) die alleen worden geretourneerd als de Petitie succesvol is.

Indien de Petitie ontvankelijk is, vernietigt de Grote Kamer van Beroep de beslissing die het onderwerp is van de herziening en heropent de procedure bij de Kamer van Beroep (artikel 112a(5) EOV).

Van de toe nu toe ingediende Petities (meer dan 70) zijn er pas twee succesvol geweest (R 7/09 en R 3/10). Hieruit blijkt dat het indienen van een Verzoek om herziening door de Grote Kamer van Beroep van het EOB duur en feitelijk niet effectief is.

IEF 11788

Plagiaatartikel en volledige en integere (online) archivering daarvan

Vzr. Rechtbank Groningen 14 september 2012, LJN BX7924 (Eiseres tegen Stichting Universiteitsblad Groningen)

Copy - PasteGeen onrechtmatige publicatie. In 2007 ontstond er ophef over gepleegd plagiaat, het artikel in kwestie uit 2011 gaat over iets anders, maar verwijst aan het slot naar dit eerdere plagiaatartikel (lees Rechtenstudie, Maar weer eens bewezen: plagiaat is superlink). Eiseres vordert verwijdering van een artikel uit het digitale archief van de Universiteitskrant te Groningen. De afweging tussen enerzijds het door Universiteitskrant (UK) bepleite publieke belang van vrije nieuwsgaring en volledige archivering daarvan en anderzijds het private belang van eiseres bij bescherming van haar eer en goede naam leidt tot het oordeel dat het belang van de UK prevaleert.

De vordering van eiseres tot verwijdering van deze passage staat haaks op het in artikel 10 lid 1 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde grondrecht van gedaagde op vrijheid van meningsuiting; een grondrecht dat slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden beperkt. Beoordeeld dient te worden of thans aanleiding bestaat voor zo'n "censuur".

In de onderhavige casus zou het publicatierecht van gedaagde kunnen worden beperkt wanneer het gewraakte artikel aantoonbaar onjuistheden bevat, dan wel op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en in die zin onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. [daarvan is - naar het oordeel van de voorzieningenrechter - geen sprake]. De voorzieningenrechter sluit zich aan bij hetgeen de voorzieningenrechter te Amsterdam in een uitspraak van 31 maart 2010 heeft overwogen:

"(...) de samenleving moet kunnen vertrouwen op een volledige en integere (online) archivering. Media hebben bij het dienen van dit publieke belang een belangrijke taak. De pers heeft namelijk de primaire rol van publieke waakhond, maar een belangrijke secundaire functie is het beschikbaar maken van nieuws in archieven. Daarmee is een verplichting tot het verwijderen van artikelen, die op zichzelf rechtmatig zijn, uitsluitend vanwege een negatieve lading, niet goed te verenigen. De archivering zou dan geen betrouwbare getuigenis van het verleden meer vormen. " (LJN:BM4462).

In de onderhavige casus zou het publicatierecht van gedaagde kunnen worden beperkt wanneer het gewraakte artikel aantoonbaar onjuistheden bevat, dan wel op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en in die zin onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. Maar ook kan de op zichzelf rechtmatige publicatie van gedaagde zozeer botsen met het grondrecht van eiseres op eerbiediging van haar eer en goede naam, dat het in haar archief en op internet geplaatst houden van dit artikel alsnog als onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW is aan te merken. Daarbij dient een belangenafweging te worden gemaakt die met inachtneming van alle bijzonderheden omstandigheden van het geval ertoe strekt na te gaan welke van beide hier tegenover elkaar staande fundamentele rechten

- enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting aan de zijde van gedaagde en anderzijds het recht op bescherming van eer en goede naam aan de zijde van eiseres - in dit geval zwaarder weegt.

(...)


Bij de afweging tussen enerzijds het door UK bepleite publieke belang van vrije nieuwsgaring en volledige archivering daarvan en anderzijds het private belang van eiseres bij bescherming van haar eer en goede naam, sluit de voorzieningenrechter aan bij hetgeen de voorzieningenrechter te Amsterdam in een uitspraak van 31 maart 2010 heeft overwogen:

"(...) de samenleving moet kunnen vertrouwen op een volledige en integere (online) archivering. Media hebben bij het dienen van dit publieke belang een belangrijke taak. De pers heeft namelijk de primaire rol van publieke waakhond, maar een belangrijke secundaire functie is het beschikbaar maken van nieuws in archieven. Daarmee is een verplichting tot het verwijderen van artikelen, die op zichzelf rechtmatig zijn, uitsluitend vanwege een negatieve lading, niet goed te verenigen. De archivering zou dan geen betrouwbare getuigenis van het verleden meer vormen. " (LJN:BM4462).

Aldus komt de voorzieningenrechter tot het oordeel, dat alle belangen afwegend, het belang van eiseres bij bescherming van haar eer en goede naam niet opweegt tegen het recht van gedaagde op vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van de integrale archivering daarvan.

Op andere blogs:
Rechtenstudie.nl

IEF 11787

Fiche Richtlijn collectief beheer: korte inhoud voorstel

Kamerbrief 21 september 2012, Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen, Fiche 4: Richtlijn Collectief beheer auteurs- en naburige rechten en muziekrechten op internet, p. 27-34.

Minimumharmonisatie. Korte inhoud voorstel
Het voorstel richt zich op de verbetering van het functioneren van organisaties die zich bezighouden met het beheer van auteurs- en naburige rechten (collectieve beheersorganisaties (hierna: cbo’s) door eisen aan governance en transparantie te stellen en op verbetering van de auteursrechtlicentiëring van online muziekdiensten (zoals download- of streamingwebsites).

Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
De rechtsbasis wordt gevormd door de artikelen 50 lid 2 onder g, 53 en 62 VWEU. Subsidiariteit: positief, omdat goed functioneren van collectieve beheersorganisaties en verbeteren van licentiëring op internet grensoverschrijdende kwesties zijn. Proportionaliteit: positief, zolang het voorstel voorziet in minimumharmonisatie en lidstaten de nodige flexibiliteit biedt om op nationaal niveau aanvullende of strengere regels te stellen.

Implicaties/risico’s/kansen
Het voorstel vertoont overlap met het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel dat het toezicht op cbo’s versterkt ((Eerste Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 31 766 A). 31766) en behelst een uitbreiding van de taken van het College van Toezicht auteurs- en naburige rechten (toezichthouden op de eisen die worden gesteld aan cbo´s die multiterritoriale licenties verlenen voor online muziekdiensten).\

Nederlandse positie
Het kabinet verwelkomt het richtlijnvoorstel maar heeft nog veel vragen bij de uitwerking. Nederland staat positief tegenover een Europees kader voor governance en transparantie omdat dit het functioneren van cbo’s in grensoverschrijdende situaties kan verbeteren. Voorwaarde is wel dat de richtlijn voorziet in minimumharmonisatie en voldoende flexibiliteit biedt om op nationaal niveau regelingen te treffen, bijvoorbeeld om gebruikers te beschermen.

De richtlijn moet aansluiten bij voortzetting van het beleid dat zich richt op één factuur voor ondernemingen (werkgroep Pastors) en aan de instelling van één loket voor de incasso van vergoedingen door cbo’s in de offline omgeving. Er zal duidelijkheid moeten komen over de wijze waarop de regels voor transparantie en i worden gehandhaafd in lidstaten waar geen overheidstoezicht bestaat. Zonodig moet het voorstel op dit punt verder worden aangescherpt. De regeling voor multiterritoriaal licentiëren van muziekauteursrecht op internet kan bijdragen aan het versterken van het legale aanbod van muziekwerken op internet. Dat is een wenselijk streven, maar er moet meer duidelijkheid komen omtrent het uiteindelijke effect van deze richtlijn op het aanbod van legale muziekdiensten en op het aantal cbo’s dat overgaat tot multiterritoriale licentiëring. Naast het belang van de gebruiker zijn de gevolgen voor de culturele diversiteit, de positie van Nederlands repertoire, de gevolgen voor de positie van de individuele auteur en de bescherming van persoonsgegevens voor Nederland aandachtspunten in de onderhandelingen.

IEF 11786

Prejudiciële vragen: mededeling aan patiënten in een kuuroord

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 14 september 2012, zaak C-351/12 (Ochranný svaz autorský pro práva k dílům hudebním, o. s. (OSA) tegen Léčebné lázně Mariánské Lázně, a. s.)

Marienbad, TrinkhallePrejudiciële vragen gesteld door Krajský soud v Plzni, Tsjechische republiek.

Collectief beheer. Beperking van auteursrecht voor zorginstellingen in strijd met Richtlijn. Mededeling via radio/televisie aan patiënten in de kamers van een kuurinrichting. Artikel 56 e.v. VWEU (vrij verkeer diensten); artikel 102 VWEU (misbruik machtspositie); Richtlijn 2001/29/EG; Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt. Drie vragen:

1. Moet richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, aldus worden uitgelegd dat een beperking die makers een vergoeding ontzegt voor de mededeling van hun werk via radio- of televisie-uitzending door middel van radio- of televisieontvangstapparatuur aan patiënten in de kamers van een kuurinrichting die geldt als onderneming, in strijd is met de artikelen 3 en 5 (artikel 5, leden 2, sub e, 3, sub b, en 5) ervan?

2. Zijn deze bepalingen van de richtlijn inzake bovenbedoeld gebruik van een werk zo nauwkeurig en onvoorwaardelijk dat collectieve beheersorganisaties voor auteursrechten zich er voor de nationale rechter in een geschil tussen particulieren op kunnen beroepen, indien een lidstaat de richtlijn niet correct in nationaal recht heeft omgezet?

3. Moeten de artikelen 56 en volgende en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (of, in voorkomend geval, artikel 16 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt) aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de toepassing van bepalingen van nationaal recht die het collectieve beheer van auteursrecht op het grondgebied van de staat voorbehouden aan één enkele collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten (monopolist), zodat afnemers van de dienst niet de vrije keuze hebben voor een collectieve beheersorganisatie van een andere lidstaat van de Europese Unie?

Verzoekster OSA, een collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten op muziekwerken, vordert een bedrag van CZK 546 995 van verweerster wegens ongerechtvaardigde verrijking. Verweerster is een onderneming op het gebied van intramurale en ambulante zorg (bronnenbad) waarbij accommodatie en catering wordt aangeboden. Zij heeft geen overeenkomst met verzoekster gesloten voor het gebruik van werken die op de in de accommodatie aanwezige radio- en tv-toestellen te horen en te zien zijn. Verzoekster gaat er daarbij vanuit dat de in de Tsjechische auteurswet neergelegde beperking van het auteursrecht voor zorginstellingen in strijd is met Richtlijn 2001/29.

Verweerster stelt dat de door haar verstrekte zorg gedeeltelijk uit de staatskas wordt betaald. Ook het beheer/onderhoud van de geneeskrachtige bronnen is een publiekrechtelijke taak. Zij meent dat de Richtlijn niet geschonden wordt en zo ja dan zou die in een geschil tussen particulieren toch niet kunnen worden ingeroepen. Ook is zij van mening dat verzoekster misbruik maakt van haar monopoliepositie en hogere vergoedingen vraagt dan buitenlandse collectieve beheersorganisaties. Zij ziet daardoor haar concurrentiepositie verslechteren en beschouwt de machtspositie van verzoekster als een inperking van de vrijheid van dienstverrichting.

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog (First hotel rooms, then dental practice, and now spa establishments)

IEF 11785

Technische voorziening: systeem dat een herkenningscode op videogamedrager nagaat

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 14 september 2012, zaak C-355/12 (Nintendo e.a. tegen PC Box Srl, 9Net Srl)

timz84 gelinkt van spritestitch

Prejudiciële vragen gesteld door Tribunale di Milano, Italië.

Auteursrecht. Technische beschermingsvoorziening is dat ook een systeem om na te gaan of een afzonderlijke drager een herkenningscode bevat? Richtlijn 2001/29/EG. Twee vragen:

1. Moet artikel 6 van richtlijn 2001/29/EG, mede in het licht van punt 48 van de considerans ervan, aldus worden uitgelegd dat de bescherming van technische beschermingsvoorzieningen voor auteursrechtelijk beschermde werken of materiaal zich ook kan uitstrekken tot een systeem dat is vervaardigd en in de handel gebracht door een onderneming die in haar eigen hardware een inrichting heeft opgenomen om na te gaan of een afzonderlijke drager met het beschermde werk (een videogame dat is ontwikkeld door de betrokken onderneming en door derden die houders van de rechten op de beschermde werken zijn) een herkenningscode bevat, bij gebreke waarvan dit werk niet kan worden weergegeven of uitgevoerd op het systeem, zodat interoperabiliteit van het apparaat met apparaten en producten die niet afkomstig zijn van de onderneming die het systeem heeft vervaardigd, is uitgesloten?

 

 

2. Kan artikel 6 van richtlijn 2001/29/EG, mede in het licht van punt 48 van de considerans ervan, aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter, wanneer hij moet beoordelen of het gebruik van een product of onderdeel met het doel, een technische beschermingsvoorziening te omzeilen, zwaarder weegt dan andere commercieel relevante doeleinden of gebruikswijzen, criteria moet aanleggen waarbij de bestemming die is toegekend door de rechthebbende op het product waarin de beschermde inhoud is opgenomen, een rol speelt, of, in plaats daarvan of in combinatie daarmee, kwantitatieve criteria ontleend aan het aandeel van deze gebruikswijzen in verhouding tot andere, of kwalitatieve criteria ontleend aan de aard en het gewicht van deze gebruikswijzen?

Verzoeksters (diverse Nintendo’s) produceren videogames. De producten kunnen worden onderverdeeld in draagbare en vaste systemen. De draagbare zijn voorzien van controlemechanismen (verificatieprocedure bij inschakeling) en de vaste zijn voorzien van een systeem waardoor illegaal kopiëren wordt verhinderd. Verzoeksters stellen dat verweerster PC Box systemen in de handel brengt die door het omzeilen van de beschermingsmechanismen het illegaal kopiëren mogelijk maken.

 

Verweerster stelt op haar beurt de vraag of ‘videogames’ wel juist gekwalificeerd worden in het kader van de bescherming van het auteursrecht: zijn het computerprogramma’s of voortbrengselen van de geest? Zij verkoopt Nintendo-games tezamen met extra software van onafhankelijke producenten die speciaal voor de consoles is ontworpen en die voorziet in het opheffen van de belemmering voor het aflezen van programma’s van derden. Zij meent echter dat dat niets met illegaal kopiëren te maken heeft en verwijt verzoeksters dan ook te willen verhinderen dat de console ook als een computer kan worden gebruikt.

De tweede verweerster (9NET) voelt zich niet aansprakelijk omdat zij alleen als hostingprovider van PC Box dienst doet en de verwijzende Italiaanse rechter legt het Hof de bovenstaande vragen voor.

IEF 11784

Reactie Platform Makers op wetsvoorstel auteurscontractenrecht en het volgrecht

Platform Makers, reactie Platform Makers op wetsvoorstel Auteurscontractenrecht, 20 september 2012, platformmakes.nl.

Auteursrecht. Volgrecht. Op dit moment liggen twee onderwerpen voor waar het Platform uw aandacht voor vraagt: het wetsvoorstel Auteurscontractenrecht en gezien het gelijksoortige belang van de betrokken groep makers, het volgrecht. Beide regelingen hebben onder meer als de doel de inkomenspositie van rechthebbenden te versterken: het auteurscontractenrecht via overeenkomsten met exploitanten, en het volgrecht via een vergoeding voor de verkoop van autonoom werk door galeries en veilinghuizen.

Wetsvoorstel auteurscontractenrecht
Op 20 juni 2012 is het langverwachte wetsvoorstel Auteurscontractenrecht bij de Tweede Kamer ingediend. Met dit wetsvoorstel kan een inhaalslag gemaakt worden ten opzichte van wetgeving in de landen om ons heen en recht gedaan worden aan divers wetenschappelijk onderzoek (onder meer in opdracht van de overheid) waaruit onomwonden is komen vast te staan dat de positie van makers versteviging behoeft.

In zijn huidige vorm komt het wetsvoorstel volgens het Platform Makers echter onvoldoende tegemoet aan het vooraf gestelde doel: een fundamentele versteviging van de positie van makers en uitvoerend kunstenaars. Uiteraard bevat het huidige wetsvoorstel ook (zeer) positieve punten, maar ook lacunes en onduidelijkheden. Het Platform Makers maakt zich onder meer grote zorgen over de regeling die collectief onderhandelen mogelijk moet maken, omdat ieder pressiemiddel om vertegenwoordigers van producenten/exploitanten aan de onderhandelingstafel te krijgen ontbreekt. Bovendien is deze regeling zo ingewikkeld en omslachtig, dat het de vraag is of hij in de praktijk gaat werken. Daarnaast is bijvoorbeeld de werkingssfeer van het wetsvoorstel zeer beperkt gedefinieerd, waardoor grote groepen van makers uitgesloten worden en geen beroep op de beschermende maatregelen kunnen doen.

Beeldend Kunstenaars: Volgrecht
Tot slot vragen wij bij deze gelegenheid uw aandacht voor het Volgrecht. Volgens het SEO onderzoek onder makers in opdracht van het kabinet vallen beeldend kunstenaars onder de groepen makers wiens inkomenspositie het meeste onder druk staat. Juist deze groep echter zal –in tegenstelling tot bijna alle andere groepen makers- zeer beperkt profiteren van het auteurscontractenrecht, omdat zij over het algemeen niet, zoals bij de andere groepen makers gebruikelijk, op basis van exploitatiecontracten met producenten en opdrachtgevers werken. Om ook voor deze groep verbetering te brengen in hun marktpositie zou aanpassing van het Volgrecht van groot belang zijn. [red. factsheet Volgrecht]

IEF 11783

Federatie Auteursrechtbelangen: opzet, bestuur, waarheen en pleidooi voor herwaardering auteursrecht

Uit de VOI©Email special: Het Platform Makers, het Platform Creatieve Media Industrie en de Vereniging VOI©E werken samen in de Federatie Auteursrechtbelangen aan wie zij gemeenschappelijke taken hebben gedelegeerd. Deze taken zijn als volgt samen te vatten:
- voorbereiding en vaststelling gezamenlijke standpunten en bevordering hiervan;
- informatie-uitwisseling en het bieden van een platform voor gecoördineerd optreden; - voorlichting en promotie;
- financiering en aansturing van collectieve handhaving (door Stichting Brein).

Voorzitter Federatie Auteursrechtbelangen bepleit herwaardering auteursrecht
In zijn essay “Auteursrecht in een digitale wereld- Bescherm kunstenaar ook op het web”, afgelopen zaterdag aan de vooravond van de 100ste verjaardag van de Nederlandse Auteurswet gepubliceerd in Het Financieele Dagblad, bepleit de nieuwe voorzitter van de Federatie Auteursrechtbelangen Pim van Klink een herwaardering van het auteursrecht vanwege de cruciale rol voor de ontwikkeling van de gehele economie. Lees zijn essay hier.

Waarheen, waarvoor... Federatie Auteursrechtbelangen
In de eerste vergadering van het nieuwe bestuur van de Federatie Auteursrechtbelangen hebben de contouren en ambities van de Federatie vorm gekregen.

Bestuur Federatie benoemd
De Federatie Auteursrechtbelangen bestaat uit een onafhankelijk voorzitter en drie vertegenwoordigers van elk van de drie aangesloten organisaties: Platform Makers, Platform Creatieve Media Industrie en VOI©E. Het bestuur is bij de start als volgt samengesteld.

Opzet stichting Federatie Auteursrechtbelangen, organisatie voor auteursrecht en naburige rechten
De statuten van de sinds 1984 bestaande Stichting Auteursrechtbelangen zijn aangepast aan het nieuwe samenwerkingsverband dat in september officieel van start is gegaan.

Het Platform Makers, het Platform Creatieve Media Industrie en de Vereniging VOI©E werken samen in de Federatie Auteursrechtbelangen aan wie zij gemeenschappelijke taken hebben gedelegeerd. Deze taken zijn als volgt samen te vatten:
- voorbereiding en vaststelling gezamenlijke standpunten en bevordering hiervan;
- informatie-uitwisseling en het bieden van een platform voor gecoördineerd optreden; - voorlichting en promotie;
- financiering en aansturing van collectieve handhaving (door Stichting Brein).

Werkwijze
Ieder der drie platforms stelt autonoom het beleid vast voor zijn specifieke werkterrein c.q. zijn gebied van belangenbehartiging. In de Federatie kan worden besproken op welke terreinen en op welke wijze afstemming en overleg en zo gewenst gezamenlijk optreden plaatsvindt. De voorzitter van de Federatie heeft geen functie in een van de drie platforms, noch in een van de bij een platform aangesloten organisaties.

Bij de uitvoering van haar werkzaamheden maakt de Federatie gebruik van een ambtelijk secretaris en bureaufaciliteiten, waarbij wordt samengewerkt met VOI©E. De financiering van de werkzaamheden van de Federatie geschiedt door collectieve bestemming van een gedeelte van de opbrengst uit de collectieve exploitatie van de rechten, verdeeld over de sectoren muziek, video en geschriften/multimedia.

Bestuur en Federatieraad
De Federatie is een stichting. Alleen de drie platforms zijn aangesloten bij de Federatie. Ieder platform is vertegenwoordigd in het bestuur met drie zetels, maar daarnaast behouden aangeslotenen van de platforms invloed op de beleidsontwikkeling van en besluitvorming binnen de Federatie door middel van participatie in de Federatieraad. Elk platform wijst vier afgevaardigden, niet zijnde bestuursleden, aan die stemrecht hebben in de Federatieraad.

IEF 11782

Sleutelmerk en sleutelteken zijn onvoldoende overeenstemmend

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 september 2012, zaaknr. 519775 / KG ZA 12-854 SR/MV (KLY Groupe tegen Sugar Power Company en Sugar Power Holding)

Uitspraak ingezonden door Janouk Kloosterboer en Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur.

Merkenrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing theeverpakkingen. Afgewezen vorderingen: veelvoorkomende vormgevingselementen in de branche.

KLY Groupe is een internationaal importbedrijf en groothandel in verschillende theesoorten en houdster van twee internationale beeldmerkregistraties (662279, 676467). Sugar Power vervaardigt suiker en drijft een groothandel in suiker(producten), chocolade en Chinese groene thee (afbeelding links onderaan). KLY Groupe heeft onweersproken aangevoerd dat de (beweerde) inbreukmakende producten van Sugar Power in Amsterdam te koop zijn. Het feit dat Sugar Power Holding B.V. aandeelhouder is van Sugar Power Company B.V. is onvoldoende om haar voor die handelingen verantwoordelijk te achten.

Sugar Power meent over oudere rechten te beschikken omdat zij een Spaans beeldmerk dat dateert uit 1992 heeft overgenomen. Echter het sleutelteken wijkt te veel af van het teken uit 1992. Het beroep op artikel 2.24 BVIE, waarin KLY Groupe het jongere merk vijf heeft gedoogd wordt gepasseerd, het moet dan gaan om (bewust) gedogen. Het argument dat KLY Groupe gedurende vijf jaar niet haar merk in de Benelux heeft gebruikt, is eerst ter zitting gevoerd, en KLY wordt in de gelegenheid gesteld bewijsstukken te leveren, Binnen de grenzen van een kort geding heeft KLY Groupe aan de hand van de facturen voorshands het (normale) gebruik voldoende aannemelijk gemaakt.

Tussen het sleutelmerk van het sleutelteken is de overeenstemming te gering om merkinbreuk aan te nemen. Het verpakkingsmerk van KLY Groupe bevat vier zijden van haar verpakking. Sugar Power heeft daarbij de grenzen van het toelaatbare opgezocht, maar niet overschreden, omdat het gaat om niet of  nauwelijks onderscheidende bestanddelen zoals het gebruik van de zwarte achtergrond met gele omkadering, het gebruik van de (beschrijvende) woorden Thé Vert De Chine in groene letters. Meerdere vormgevingselementen die beide partijen gebruiken, komen ook bij andere producenten voor zodoende kan KLY Groupe op grond van haar verpakkingsmerk deze elementen niet monopoliseren. De gevraagde voorzieningen worden geweigerd.

4.5. Sugar Power heeft zich erop beroepen dat zij van een Spaanse merkhouder het recht heeft overgenomen een beeldrnerk met daarin een sleutel en het woord La Llave te gebruiken. Dit beeldmerk dateert van 12 augustus 1992. Naar de voorzieningenrechter begrijpt is Sugar Power om die reden van. mening dat zij over oudere rechten dan KLY Groupe beschikt. Sugar Power zal hierin niet worden gevolgd. Het beeldmerk van 1992 wijkt dermate afvan het 'sleutelteken' zoals dat door Sugar Power wordt gbruikt dat Sugar Power voorshands aan (de overname van) dit oudere beeldmerk geen rechten kan ontlenen.

4.9. In dit kader zal als eerste het sleutelmerk van KLY Groupe worden vergeleken met het sleutelteken van Sugar Power. De voorzieningenrechter is veorshands van eordeel dat de overeenstenuning tussen merk en teken te gering is om merkinbreuk aan te kunnen nemen. De sleutel van Sugar Power oogt 'antiek' en lijkt op een echte sleutel. De sleutel van KLY Groupe oogt meer gestileerd en kan niet worden aangemerkt als de afbeelding van een echte sleutel. De baard van de s1eutel wijst bij Sugar Power naar beneden en bij KLY Groupe naar boven. De woorden die onderdeel uitmaken van merk en teken zijn in het geheel niet identiek. Het beeldmerk van KLY Groupe bevat het woord KLYTEA, het teken van Sugar Power bevat de woorden SLOT en CLEF.

4.10. (...) Sleutelmerk en sleutelteken zijn weliswaar onvoldoende overeenstemmend (zie hiervoor), maar een aantal andere bestanddelen zijn wel nagenoeg identiek. Omdat het dan echter gaat om niet of nauwelijks onderscheidende bestanddelen, zoals het gebruik van de zwarte achtergrond met gele omkadering, het gebruik van de woorden The Vert De Chine (in groene letters) en het gebruik van het woord SPECIAL heeft Sugar Power de grenzen van het toelaatbare voorshands  niet overschreden en nog net voldoende afstand heeft gehouden. Aan de hand van de foto's van productie 6 heeft Sugar Power bovendien voorshands aannemelijk gemaakt dat meerdere vormgevingselementen die door beide partijen worden gebruikt in de branche (dus ook bij andere producenten) vaker voorkomen. Elementen als een zwarte ondergrond, een gele omkadering en het gebruik van bepaalde (beschrijvende) woorden kan KLY Groupe op grond van haar verpakkingsmerk niet monopoliseren.

Daarnaast geldt dat naast de elementen die met elkaar overeenstemmen, tevens een aantal (beeldbepalende) elementen kunnen worden opgesomd die juist niet met elkaar overeenstemmen. Zo bevat het merk van KLY Groupe een plaatje (de Mandala met het witte landschap), terwijl de verpakking van Sugar Power twee plaatjes bevat. De Mandala op de verpakking van Sugar Power bevat een green landschap. Ook het gedeelte van het merk van KLY Groupe met de rood/witte tekening en het woord TEA, welk gedeelte op de bovenkant van haar verpakking wordt afgedrukt, wijkt significant af van de bovenkant van de verpakking van Sugar Power.

IEF 11781

Wijziging van art. 53b ROW 1995 – een paar kanttekeningen

P.A.C.E. van der Kooij, Wijziging van art. 53b ROW 1995 - een paar kanttekeningen, IEF 11781.

Een bijdrage van Paul van der Kooij, Universiteit Leiden.

Deze week werden wij verblijd met de komst van het langverwachte wetsontwerp betreffende de wijziging van art. 53b ROW 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling [red. IEF 11759]. Het voorstel beoogt in het bijzonder om aan art. 53b een lid toe te voegen dat als volgt luidt:

“2. Het recht, bedoeld in artikel 53a, strekt zich evenmin uit over handelingen met biologisch materiaal die dienen tot het kweken of ontdekken en ontwikkelen van nieuwe plantenrassen.”

De vrijstelling zal dus alleen gaan gelden voor het gebruik voor veredelingsdoeleinden van op grond van de ROW 1995 beschermd biologisch materiaal, maar niet voor de commerciële exploitatie van als gevolg van die veredeling gecreëerde rassen (de zg. volledige vrijstelling). De introductie van deze vrijstelling heeft als doel de tussen “traditionele” kwekers enerzijds en (vooral) biotechnologische bedrijven anderzijds ontstane scheve verhouding gedeeltelijk recht te trekken.

De Memorie van Toelichting (MvT) omschrijft het nut van de vrijstelling als volgt:

“Het voordeel dat met deze vrijstelling aan veredelaars wordt geboden, ligt vooral in de besparing van kosten en tijd. Een plantenveredelaar kan voortaan zonder tijdverlies, of zonder daartoe strekkende licentie-overeenkomst met de octrooihouder(s) gebruik maken van het beschikbare biologisch materiaal. Deze vrijstelling levert bovendien rechtszekerheid op omdat een veredelaar niet beticht kan worden van octrooi-inbreuk indien hij gebruik maakt van octrooirechtelijk beschermd biologisch materiaal voor plantenveredeling, voor zover dat niet onder de onderzoeksvrijstelling van artikel 53, derde lid, ROW 1995 zou vallen.”

In het onderstaande plaats ik enkele kanttekeningen bij dit wetsvoorstel en de daarbij gevoegde stukken (MvT, advies van de Raad van State en Nader Rapport).

(...)

Tot slot:
Het wetsvoorstel zal ongetwijfeld in een aantal gevallen enig soelaas bieden aan veredelaars. Dat neemt niet weg dat een kweker die gebruik heeft gemaakt van geoctrooieerd plant materiaal na jarenlang veredelen alsnog geheel afhankelijk is van de medewerking van de octrooihouder(s) om tegen billijke voorwaarden een licentie te verkrijgen voor de exploitatie van het ras. Een dwanglicentie is geen serieus alternatief.

Het valt te hopen dat het recent verschenen rapport-Samenloop op niet al te lange termijn tot oplossingen leidt die alle betrokken partijen tot (nog meer) tevredenheid zullen stemmen.

IEF 11780

Arresten over de volledige proceskostenveroordeling in IE-zaken

C.J.S. Vrendenbarg, Arresten over de volledige proceskostenveroordeling in IE-zaken - Korte bespreking van arresten van de Hoge Raad en het Europese Hof van Justitie over artikel 1019h Rv / 14 Handhavingsrichtlijn, IEF 11780.

Een bijdrage van Charlotte Vrendenbarg, sectie IE, Universiteit Leiden.

Inhoudsopgave:
1. Desgevorderd
2. 2. Tijdige opgave en specificatie
3. Niet betwiste kosten worden toegewezen
4. Proceskosten in cassatie
5. De overeengekomen proceskostenvergoeding
6. 1019h Rv ook in exequaturprocedures
7. Geen (dreigende) inbreuk, wel 1019h Rv
8. Vordering gericht tegen de rechthebbende: 1019h Rv van toepassing
9. Prejudiciële vraag over het toepassingsbereik van artikel 14 Handhavingsrichtlijn

In het arrest van 21 september 2012 in de zaak ACI c.s./Stichting De Thuiskopie (HR 21 september 2012, LJN: BW5879 (ACI c.s./Stichting De Thuiskopie) met conclusie A-G Huydecoper) heeft de Hoge Raad alsnog prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie over (onder meer) het toepassingsbereik van de Handhavingsrichtlijn. In deze zaak kwam (onder andere) de vraag aan de orde of artikel 14 Handhavingsrichtlijn c.q. 1019h Rv van toepassing is in een geding waarin betalingsplichtigen met betrekking tot de thuiskopieheffing een verklaring voor recht vragen ten laste van Stichting De Thuiskopie, gericht op de vaststelling van de omvang van die heffing. De Hoge Raad overweegt in r.o. 5.5. dat de aanspraken van Stichting De Thuiskopie die de inzet van het geding vormen, niet lijken voort te vloeien uit ‘inbreuken op intellectueleeigendomsrechten’ als bedoeld in artikel 2 lid 1 Handhavingsrichtlijn. De Hoge Raad sluit echter niet uit dat de handhaving van de aanspraken van Stichting De Thuiskopie mogelijk wel kan worden bestempeld als een vorm van handhaving van IE-rechten. Daarnaast overweegt de Hoge Raad dat de vraag of i.c. (toch) sprake kan zijn van handhaving tegen inbreuk, afhankelijk is van het antwoord op de overige prejudiciële vragen, die zich als volgt laten samenvatten: (i) laat de Auteursrechtrichtlijn het kopiëren uit illegale bron wel of niet toe en (ii), indien kopiëren uit illegale bron niet is toegestaan volgens de Auteursrechtrichtlijn, mag door de wet een vergoeding worden opgelegd voor thuiskopieën uit illegale bron, zolang er geen mogelijkheden zijn om illegaal thuiskopiëren tegen te gaan? (Zie tevens het persbericht van de Hoge Raad d.d. 21 september 2012 op rechtspraak.nl.)

Een uitspraak van het Europese Hof van Justitie over artikel 14 Handhavingsrichtlijn kan eindelijk duidelijkheid scheppen over het wat moet worden verstaan onder ‘handhaving’ en het toepassingsbereik van de richtlijn(bepaling).