IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 11365

Beeldmerk Multimate wordt ingeschreven

BBIE 22 mei 2012, oppositienr. 2005322 (Inter Ikea Systems tegen DGN Retail B.V.)

Mede ingezonden door Maarten Haak, Hoogenraad & Haak advertising + IP advocaten.

Merkenrecht. Na het arrest van het Hof 's-Gravenhage, IEF 8557, waarin een pan-Europees verbod wordt toegewezen. De oppositiebeslissing inzake het nieuwe beeldmerk van MULTIMATE.

Oppositie op grond van oudere woord- en woord/beeldmerken van IKEA tegen de aanvraag van het gecombineerde woord/-beeldmerk MULTIMATE BOUWMARKT. De oppositiebeslissing wordt afgewezen. Het merk wordt wel ingeschreven voor alle waren waartegen de oppositie is ingesteld.

Visueel stemmen de merken en het teken niet overeen. Het ingeroepen recht komt als zuiver beeldmerk niet in aanmerking voor fonetische weergave en het beeldmerk heeft geen vaste betekenis. Het element "bouwmarkt” is een zuivere beschrijving van de diensten. Het feit dat MULTIMATE als zuiver woordmerk werd geweigerd, neemt echter niet weg dat het wel het dominerend bestanddeel kan zijn in een gecombineerd woord-/beeldmerk, aangezien het immers in het oog kan springen van de consument en in zijn geheugen kan blijven hangen (r.o. 42). Aangezien het betwiste teken een vaststaande betekenis heeft en het ingeroepen recht een zuiver beeldmerk is zonder betekenis, zijn de tekens begripsmatig niet overeenstemmend (r.o. 43). Aangezien de totaalindruk niet overeenstemt wordt de vergelijking van de waren en diensten ten overvloede gemaakt.

Visuele overeenstemming

45. Bij samengestelde tekens (woord- en beeldelement) heeft het woordelement vaak een grotere impact op de consument dan het beeldelement. Reden hiervoor is dat het publiek de tekens niet steeds analyseert en vaak naar het teken verwijst door gebruik te maken van het woordelement (zie in die zin ook GEU T-312/03, SELENIUM-ACE, 14 juli 2005). Zoals hierboven reeds werd opgemerkt, springt het woordelement MULTIMATE onmiskenbaar in het oog en is het een dominerend bestanddeel van het teken (zie punt 42). Aangezien het ingeroepen recht in het geheel geen woordelementen heeft, stemmen de tekens in dit opzicht in ieder geval niet overeen.

46. De kleuren en het gebruik hiervan en de grafische weergave van merk en teken zijn naar oordeel van het Bureau verschillend. In het ingeroepen recht is er sprake van twee basiselementen, een ovaal en een rechthoek, terwijl in het bestreden teken sprake is van meerdere grafische elementen die in onderling verband zijn gerangschikt.
47. De tekens zijn visueel niet overeenstemmend.

Auditieve vergelijking
48. Het ingeroepen recht komt als zuiver beeldmerk niet in aanmerking voor fonetische weergave. Er is geen eenduidige bewoording om het teken weer te geven, zoals bijvoorbeeld bij de afbeelding van een leeuw of een pelikaan wel het geval zou kunnen zijn en het stemt derhalve niet overeen met de fonetische weergave van het bestreden teken (zie GEU van 25 mei 2005, PC WORKS, T-352/02, van 21 april 2010, Thai Silk, T-361/08 en van 17 april 2008, Pelikan, T-389/03).

C. Conclusie
57. Merk en teken stemmen niet overeen. Daarom is het Bureau niet meer toegekomen aan een vergelijking van de waren, noch aan een beoordeling van de gebruiksbewijzen, dan wel de bekendheid. Er kan immers geen sprake zijn van gevaar voor verwarring als de tekens niet overeenstemmen, zelfs al zouden de waren identiek zijn en ook al is het ingeroepen recht normaal gebruikt, dan wel bekend (zie in die zin: GEU, easyHotel, T-316/07, 22 januari 2009 en YoKaNa, T-103/06, 13 april 2010).

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (IKEA verliest laatste slag met Multimate)

IEF 11364

Aanvullend IP-adres The Pirate Bay blokkeren

Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 25 mei 2012, KG RK 12-1126 (Stichting BREIN tegen UP, KPN, T-Mobile, Tele2)
De providers moeten een aanvullend IP-adres van The Pirate Bay blokkeren.

In twee zaken op tegenspraak, waaronder een kort geding tegen dezelfde partijen (IEF 11287 & IEF 10763), is al geoordeeld dat acces providers op grond van 26d Aw en 15e Wet Naburige Rechten een bevel kan woren opgelegd om de toegang van hun abonnees tot The Pirate Bay te blokkeren en dat een dergelijk bevel een juist evenwicht creëert tussen de rechten van de bij BREIN aangesloten partijen, de providers en derden. Voorshands uitgaande van de juistheid van dat oordeel komt het in deze zaak verzochte bevel voor toewijzing in aanmerking, aangezien BREIN voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat The Pirate Bay op dit moment  ook via het in het verzoekschrift genoemde IP-adres opereert.

De grijsmakingsbrief van KPN kan naar voorlopig oordeel niet leiden tot een andere conclusie.

IEF 11363

Openbare gegevens uit het verleningsdossier

HR 25 mei 2012, LJN BV3680 (AGA Medical Corporation tegen Occlutech GmbH, met concl. Huydecoper)

Uitspraak ingezonden door Peter Burgers, Marjanka Vermunt, Brinkhof en Thijs van Aerde, Houthoff Buruma.

In navolging van IEF 9168 en IEF 7214. In't kort: Octrooirecht. Uitleg van een Europees octrooi, de rol van het openbare gedeelte van het verleningsdossier (en ten overvloede gegeven overwegingen). Equivalentie.

AGA is houdster van het Europees octrooi EP 0.808.138 B1: In hoger beroep wordt een verklaring voor recht gegeven dat de occlusie-inrichtingen (voor het dichten van gaten in het atriale septum – het tussenschot tussen de hartkamers) van Occlutech niet vallen onder de beschermingsomvang van AGA’s Europese octrooi.

Voor zover het middel klaagt dat het hof zich heeft beperkt tot een letterlijke uitleg van het octrooi, zonder raadpleging van de beschrijving en de tekeningen, kan het bij gebrek aan feitelijke grondslag dus niet tot cassatie leiden. De klachten die betrekking hebben op hetgeen het hof heeft overwogen omtrent het beroep dat Occlutech heeft gedaan op het (openbare gedeelte van het) verleningsdossier, richten zich tegen ten overvloede gegeven overwegingen en kunnen reeds daarom niet tot cassatie leiden. Er volgt vaststelling dat er geen inbreuk is ex artikel 69 EOV.

Uitleg van het octrooi
4.2.4 Voor zover het middel klaagt dat het hof zich heeft beperkt tot een letterlijke uitleg van het octrooi, zonder raadpleging van de beschrijving en de tekeningen, kan het bij gebrek aan feitelijke grondslag dus niet tot cassatie leiden. Dat het bestreden oordeel, zoals onderdeel 1.1.1 betoogt, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting doordat het ervan uitgaat dat, indien de bewoordingen van de conclusies duidelijk zijn, de letterlijke uitleg prevaleert en dat daarop slechts een correctie mogelijk is als duidelijke aanwijzingen in beschrijving en tekeningen aanwezig zijn voor een andere beschermingsomvang, vindt dus evenmin grondslag in hetgeen het hof heeft overwogen, zodat daarvoor hetzelfde geldt. Het hof heeft geoordeeld dat in de beschrijving en de tekeningen geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de door AGA aan de hand van de uitvindingsgedachte voorgestane uitleg, die van de bewoordingen van de conclusies afwijkt.

De rol van het verleningsdossier
4.3.1 De klachten van onderdeel 2.4 die betrekking hebben op hetgeen het hof (in rov. 12.1-12.11) heeft overwogen omtrent het beroep dat Occlutech heeft gedaan op het (openbare gedeelte van het) verleningsdossier, richten zich tegen ten overvloede gegeven overwegingen en kunnen reeds daarom niet tot cassatie leiden.

4.3.2 Volledigheidshalve wordt nog overwogen dat de rechtsklacht dat het hof een te vergaande betekenis heeft toegekend aan het verleningsdossier, doel mist.

Het onderdeel gaat ten onrechte ervan uit dat in het arrest HR 22 december 2006, LJN AZ1081, NJ 2008/538 de betekenis van het verleningsdossier (ten behoeve van anderen dan de octrooihouder) is beperkt tot materie die de octrooihouder eerder niet had geclaimd of waarvan deze afstand heeft gedaan. In het genoemde arrest is overwogen:

" In het geval echter dat een derde zich ter staving van de door hem verdedigde uitleg van een octrooi op het verleningsdossier beroept, valt niet in te zien dat die eis [van een redelijke rechtszekerheid voor derden] tot enige beperking zou dwingen bij het bij de uitleg van het octrooi betrekken van openbare gegevens uit het verleningsdossier."

Nog daargelaten dat het hof heeft geoordeeld dat AGA in de loop van de verleningsprocedure de conclusies 1 en 16 heeft beperkt (rov. 12.7), valt uit de genoemde uitspraak de bedoelde beperking niet af te leiden. Wel is daarin de in HR 27 januari 1989, LJN AD0607, NJ 1989/506 gegeven beslissing herhaald dat een zodanige afstand slechts mag worden aangenomen, indien daartoe, gelet op de inhoud van het octrooischrift in het licht van eventuele andere bekende gegevens, waaronder de openbare gegevens uit het octrooiverleningsdossier, goede grond bestaat.

Equivalentie
4.4.1 De klachten van onderdeel 1.3 richten zich tegen rov. 13.2, waarin het hof overwoog dat geen sprake is van equivalentie bij aanwezigheid van één klem bij de septumafsluiters van Occlutech, omdat de afsluitende werking aan het uiteinde van die afsluiters waar geen klem aanwezig is, op wezenlijk andere wijze tot stand wordt gebracht dan met een klem die is aangepast voor het klemmen van de draden aan zulk een uiteinde.

Geklaagd wordt dat dit oordeel onjuist, althans onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd is.

4.4.2 De klacht van de onderdelen 1.3.1 en 1.3.3, die erop neerkomt dat het hof had behoren te motiveren waarom het bereiken van de afsluitende werking met twee klemmen in het licht van het equivalente resultaat en de functie ervan op wezenlijk andere wijze tot stand wordt gebracht dan bij de afsluiters van Occlutech, mist doel.

Het oordeel van het hof behoefde geen nadere motivering om begrijpelijk te zijn, ook niet in het licht van de in onderdeel 1.3.2 genoemde stellingen van AGA omtrent de rol die de afsluiting speelt bij het verkrijgen van de haltervorm. Daarbij moet voorts in aanmerking worden genomen dat, zoals ook is overwogen door het Bundesgerichtshof in zijn door AGA overgelegde uitspraak van 10 mei 2011 (rov. 35), het octrooi nog andere wijzen van verbinden van de draden aan de uiteinden weliswaar openbaart, maar niet claimt (zie alinea [0026]). Bij zijn oordeel behoefde het hof, mede in het licht van het hiervoor aan het slot van 4.2.6 overwogene, voorts niet kenbaar acht te slaan op de uitvindingsgedachte achter de bewoordingen van conclusie 1.

Lees de uitspraak (grosse 11/00304 en LJN BV3680).

Op andere blogs:
Cassatieblog (Beschermingsomvang octrooi)

IEF 11362

Perceived as a fanciful term

Gerecht EU 25 mei 2012, zaak T-233/10 (Nike International tegen OHIM/Intermar Simanto Nahmias)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk JUMPMAN de houdster van Spaanse en gemeenschapswoordmerken JUMP tegen (allen klasse 25 - kleding, schoenen). De oppositieafdeling wijst de oppositie toe en wijst de aanvraag af, het beroep wordt verworpen. Middel: er is geen verwarringsgevaar ex 8(1)(b).

Het Gerecht EU wijst de klacht af. Er is wel verwarringsgevaar aanwezig vanwege het overeenstemmende element met een onderscheidend vermogen. Het woord 'jump' is geen onderdeel van de Spaanse vocabulaire en zal door het Spaanse publiek worden gezien als `fanciful term´ voor kleding en schoeisel. Het heeft aldus onderscheidend vermogen.

30 That argument is not convincing. On the contrary, it must be held, as the Board of Appeal did, that the word ‘jump’, which is not part of the basic vocabulary of the general public in Spain and which will not be understood as being the English word meaning ‘jump’ or ‘to jump’, will be perceived as a fanciful term. It follows, therefore, that the earlier mark for goods in Class 25 has average distinctive character.

50 It must be held that the Board of Appeal correctly found that there is a likelihood of confusion, on account of the distinctive character of the word ‘jump’, the identity of the goods concerned and the visual and phonetic similarities between the signs at issue.

51 As held in paragraph 30 above, the English word ‘jump’ has average distinctive character for goods in Class 25 for the relevant public, that is to say the general public in Spain who have an average level of attention for those goods.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Nike verliest zaak over Jump merk)

IEF 11361

Personalia: Robert van den Broek

Robert van den Broek terug als advocaat bij Van Kaam advocaten.

In 2001 maakte hij de overstap naar het bedrijfsleven en werkte lange tijd als bedrijfsjurist voor SBS Broadcasting. In 2005 stond hij aan de wieg van Talpa TV en was hij juridisch eindverantwoordelijk voor deze organisatie. De afgelopen drie jaar werkte hij voor de sportkoepel NOC*NSF en begeleide hij meer dan 20 sportbonden bij het zelfstandig laten produceren van televisie- en internetprogramma’s en het gebruik van social media. Begin dit jaar keerde Robert terug in de advocatuur.

IEF 11360

In de tijdschriften mei 2012

Hieronder een selectie van hoofdartikelen en jurisprudentie uit de bladen van mei 2012:

Bernard Maister en Caspar van Woensel,
'The push to prosper – the impact of the international IPR system on developing countries' BIE 2012-5, p. 150.

Octrooirecht
Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 31 januari
2012, LJN BV2291, IEF 10846, Taste of
Nature Holding B.V./Cresco Produktie Maatschappij B.V. - met noot van P.A.C.E. van der Kooij

 

T.E. Deurvorst, 'Schadevergoeding en proceskostenveroordeling
bij inbreuk op auteursrecht' AMI 2012-5/6, p. 85 e.v.

Reacties: J.R. Spauwen, 'Subjectieve verwijtbaarheid: een gebruikelijk criterium', AMI 2012-5/6, p. 90 e.v.

B. van der Sloot, 'Subjectieve verwijtbaarheid van internet intermediairs: enkele vragen' AMI 2012-5/6, p. 92 e.v.

Modellenrecht
Hof ’s-Gravenhage 24 januari 2012, LJN BV1612, IEF 10819, Apple/Samsung - met noot van J.L.R.A. Huydecoper 

Procesrecht
Hof ’s-Gravenhage17 januari 2012, Hoogendonk/Dutch Spiral c.s.

Onrechtmatige daad
Hof Amsterdam 27 december 2011, IEF 10799 Super B B.V./Batterie-Montage-Zentrum GMBH

Jurisprudentie
HvJ EU 15 maart 2012 (Phonographic Performance/ Ierland) m.nt. D.J.G. Visser, AMI 2012-5/6, nr. 9.

Rb. Den Haag 11 januari 2012 (Brein/Ziggo & XS4ALL) m.nt. A. Arnbak, AMI 2012-5/6, nr. 13.

 

 

Berichten IE: website.
AMI: website.

 

IEF 11359

Software en gegevens uit bedrijfsinformatie ex-werkgever

Rechtbank Utrecht 16 mei 2012, IEF 11359 (geanonimiseerd). - LJN BW7088

Uitspraak ingezonden door Theo Bosboom en Mark Jansen, Dirkzwager advocaten & notarissen.

Uit het dictum: De gedaagde wordt veroordeeld om de inbreuk op de aan (ex-werkgever) toebehorende auteursrechten en databankenrechten te staken en gestaakt te houden. Gedaagde wordt bevolen tot afgifte van alle opgevraagde gegevens uit de databanken. Voorts wordt onrechtmatig handelen vastgesteld voor het in bezit hebben van vertrouwelijke informatie en toespelen van deze informatie aan derden. Het bezit, verspreiden en gebruik van software en gegevens uit de bedrijfsinformatie van eiser dient te worden gestaakt.

Vanwege de bijzondere veelheid aan onderwerpen een leesschema van de beoordeling:

Bezwaar tegen overlegging productie (r.o. 4.1)
Auteursrecht (r.o. 4.7)
- Auteursrechtelijke bescherming
-- offertes
-- Overeenkomst
-- Ontwerptekeningen
-- presentaties
-- notities
-- werkaantekeningen en gespreksverslagen
-- Gebruikshandleidingen
-- Software
- Maker
- Inbreuk
- Tussenconclusie
Databankenrecht (4.36 e.v.)
- Databank
-- invoeren van gegevens
-- controle van gegevens
-- presentatie van gegevens
-- tussenconclusie
- Databankgerechtigde

- Inbreuk
- Tussenconclusie
Onrechtmatige daad (r.o. 4.57)
- bezit vertrouwelijke gegevens
- Handelen in strijd met het geheimhoudingsbeding
-- tussenconclusie
- Actieve betrokkenheid bij de oprichting van een concurrent
-- Schending exclusiviteitsbeding
-- onrechtmatige daad
-- non-concurrentiebeding
-- bijkomende omstandigheden
- Verspreiden van geruchten en foutieve informatie over [eiser]
- Frustreren van de bedrijfsvoering van [eiser]
- Tussenconclusie
Verwijzing naar schadestaatprocedure (r.o. 4.99)
Voorschot (r.o. 4.101)
Dwangsom (r.o. 4.102)
Proceskosten (r.o. 4.103)

Door de inzendende advocaat getipt:
 - in het kader van inzage ex. artikel 843a Rv is het denkbaar dat in verband met de omvang het gelegde beslag (3 terrabyte) de bewaarder informatie krijgt van de eiser (r.o. 4.3);
 - het is denkbaar dat op grond van een inzage ex. 843a Rv meer feiten boven tafel komen dan voorheen bekend en dat die nieuwe feiten in de procedure worden betrokken (r.o. 4.5);
 - ook werkaantekeningen ("krabbels") komen voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking (r.o. 4.18);
 - in het kader van artikel 7 Auteurswet komen de auteursrechten toe aan de materiële en niet aan de formele werkgever (r.o. 4.28);
 - kosten voor invoer van gegevens zijn andere kosten dan kosten voor het creëren van die gegevens, dit in het kader van de substantiële investering in het databankenrecht (r.o. 4.43);
 - softwareontwikkelingskosten kunnen meetellen voor de substantiële investering in het databankenrecht (r/o 4.46);
 - om te onderzoeken wie als producent van een databank is aan te merken is relevant welke partij uiteindelijk, eventueel na interne verrekening, het risico draagt (r.o. 4.50);
 - het geheimhoudingsbeding strekt zich uit over het hele concern (r.o. 4.65);
 - door het verstrekken van vertrouwelijke gegevens aan derden die bezig waren een concurrerende onderneming op te richten is onrechtmatig gehandeld (r.o. 4.87);

Rechtspraak.nl: Schending intellectuele eigendomsrechten en geheimhoudingsplicht door voormalig medewerker Gedaagde in deze bodemprocedure is een voormalig werknemer van de failliete onderneming van de eisende partij. De rechtbank Utrecht heeft in haar vonnis van 16 mei 2012 bepaald dat gedaagde inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten en databankrechten van eiseres en heeft gehandeld in strijd met zijn geheimhoudingsplicht.

Auteursrecht
De rechtbank stelt vast dat gedaagde – in de periode dat hij werkzaamheden voor eiseres heeft verricht – een aanzienlijke hoeveelheid digitale bestanden (die offertes, ontwerptekeningen, presentaties, gespreksverslagen, werkaantekeningen, gebruikshandleidingen en software van het concern bevatten) heeft overgebracht naar zijn privé harde schijven. Daarmee heeft gedaagde in strijd gehandeld met de auteursrechten van eiseres met betrekking tot die bestanden. Eiseres moet als ‘maker’ van die bestanden in de zin van artikel 7 Auteurswet worden aangemerkt. Deze wettelijke bepaling moet in die zin worden uitgelegd, dat indien de materiële werkgever (eiseres) en de formele werkgever (KIA) niet samenvallen, zoals bij een detacheringsrelatie als de onderhavige, de auteursrechten op werken die ten behoeve van de materiële werkgever zijn gemaakt, op grond van die bepaling (behoudens andersluidende afspraak) bij de materiële werkgever (eiseres) komen te rusten, en niet bij de formele werkgever (zie overweging 4.28). Gedaagde had voor het overbrengen van de bestanden naar privé harde schijven geen (stilzwijgende) toestemming van eiseres. In het kader van diens werkzaamheden bestond geen noodzaak tot het overbrengen van die informatie, omdat gedaagde van afstand toegang kon verkrijgen tot het systeem van eiseres. Gelet op de door eiseres gehanteerde beveiligingsmiddelen mocht gedaagde er ook niet op vertrouwen dat het hem was toegestaan om buiten de beveiligde laptop die hem door eiseres was verstrekt, auteursrechtelijke beschermde werken van het concern op te slaan.

Databankrecht
Door het overbrengen van de bedrijfsinformatie naar zijn privé harde schijven heeft gedaagde voorts in strijd gehandeld met de databankrechten van eiseres met betrekking tot haar bedrijfsinformatie. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook aanspraak bestaan op een databankrecht in het geval dat de totstandkoming van de databank een gevolg is van de hoofdactiviteit van de producent van de databank, mits de producent de investeringen voor het creëren van de betreffende gegevens niet meetelt bij de onderbouwing van het bestaan van een substantiële investering in de zin van de Databankenrichtlijn en de Databankenwet. De in de jurisprudentie gehanteerde spin-off theorie is dan ook een te absoluut uitgangspunt. Eiseres heeft een substantiële investering (ruim 1,1 miljoen euro) gedaan in het invoeren, controleren en presenteren van gegevens in haar databank, zodat haar een beroep toekomt op het databankenrecht. Gedaagde heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat (het overgrote deel van) de aanzienlijke hoeveelheid bij hem aangetroffen informatie (111 gigabyte) afkomstig is uit de databank van eiseres. Daarmee is de conclusie gerechtvaardigd dat eiseres een substantieel deel van de databank heeft “opgevraagd” in de zin van artikel 1 sub c van de Databankenwet.

Geheimhouding
Door het verstrekken van vertrouwelijke bedrijfsgegevens van het concern aan derden die bezig waren om een concurrerende onderneming op te zetten, heeft gedaagde gehandeld in strijd met het geheimhoudingsbeding dat is opgenomen in de arbeidsovereenkomst tussen KIA en gedaagde. Dat beding geldt in het onderhavige geval als een derdenbeding waaraan ook de andere vennootschappen van het -concern (waaronder eiseres zelf) recht op geheimhouding kunnen ontlenen.

Concurrentie
Eiseres komt geen beroep toe op het in de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding. Dat beding leent zich – vanwege haar bijzondere aard (het beperkt de werknemer in de wijze waarop hij na het einde van het dienstverband in zijn levensonderhoud voorziet) – niet voor extensieve interpretatie (als derdenbeding). Zie overweging 4.76. Wel heeft gedaagde door vertrouwelijke gegevens van het concern aan derden te verstrekken in het kader van de oprichting van een concurrent onrechtmatig jegens eiseres gehandeld.

Beslissing
De rechtbank veroordeelt gedaagde om het maken van inbreuk op de auteursrechten en databankrechten van eiseres te staken en de gekopieerde bedrijfsinformatie aan eiseres terug te geven. Als gedaagde daaraan niet voldoet, verbeurt hij een dwangsom die kan oplopen tot 1 miljoen euro. Daarnaast moet gedaagde de schade vergoeden die eiseres door diens handelwijze heeft geleden. De omvang van die vergoeding zal in een aparte procedure worden vastgesteld. Gedaagde wordt ten slotte ook veroordeeld in de proceskosten (een bedrag van ruim 24.000 euro). Uit de zinsnede “in afwijking van artikel 843a, eerste lid,” en de parlementaire geschiedenis met betrekking tot artikel 1019a Rv leidt de rechtbank af dat de in het ongelijk gestelde partij in intellectuele eigendomszaken ook kan worden veroordeeld in de kosten die worden gemaakt voor het verkrijgen van inzage in of afschrift van bescheiden ingevolge artikel 843a Rv, zodat de daarmee verband houdende kosten worden toegewezen.

Op andere blogs:
SOLV (Werkdocumenten (digitaal) meenemen naar huis is inbreuk?)
Van Benthem & Keulen (Bedrijfsdocumenten door auteursrecht beschermd)

IEF 11358

Uitnodiging BourgondIEz

Uitnodiging BourgondIEz (IE-diner voor Zuid-Nederland) 20 juni 2012, Eindhoven.

Op de rustdag van het EK voetbal zetten we de traditie voort die vorig jaar is ingeluid; het IE-diner voor Zuid-Nederland. Laat uw Bavariajurkje, V-Dress of Leeuwenhosen thuis en schuif aan bij BourgondIEz voor een ontmoeting met uw vakgenoten, verrijking van uw kennis en bovenal een gezellige avond. Mr E. Loesberg, rechter te Den Bosch en de heer J. ter Haar, managing partner van Zigilia (naamcreatie) zullen voorafgaand aan het diner een lezing houden.

Wanneer? 20 juni 2012 (aanvang 17.00 uur, aanvang presentaties 17:30 uur)
Waar? Piet Hein Eek, Halvemaanstraat 30, Eindhoven
Kosten? € 80,- (inclusief 5 gangen walking dinner en drank). Na aanmelding zijn de kosten verschuldigd, ook wanneer u niet komt. Restitutie is niet mogelijk.
Betaling? Bij aanmelding op bankrekeningnummer 1084.75.786 van Deterink NV te Eindhoven o.v.v. IE diner 2012 + naam deelnemer.
Inschrijven? Mail uw aanmelding naar info@bourgondiez.nl o.v.v. uw naam, kantoor-/bedrijfsnaam, professie, adresgegevens en aantal personen. Indien u dieetwensen heeft, vermeldt u dat dan ook in uw e-mail.

IEF 11357

Aantasting persoonlijke levenssfeer in de context

Vzr. Rechtbank Rotterdam 8 mei 2012, LJN BW6551 (eiser tegen gedaagden)

Op de website hebben gedaagden een artikel geplaatst 'Pas op voor Marc vd S!! [Noemt zich inmiddelx Marco vd S]' en deze voorzien van een foto van eiser.

Eiser heeft geen spoedeisend belang bij de verwijdering van het artikel, immers is het artikel uit 2008 (inmiddels vier jaar geleden). Het is niet aannemelijk dat het artikel thans als één van de eerste zoekresultaten wordt weergegeven als men via Google zoekt op de naam van eiser.

De bij het artikel geplaatste foto betreft een zonder opdracht vervaardigd portret in de zin van artikel 21 Auteurswet. Binnen dit kort geding is voldoende aannemelijk geworden dat een redelijk belang van [eiser] zich tegen de publicatie van de Foto bij het Artikel verzet, nu eiser zeer herkenbaar op de foto staat in de context van een artikel waarin zijn persoonlijke levenssfeer wordt aangetast; er worden immers gedetailleerde en niet vleiende mededelingen omtrent zijn wijze van zakendoen gedaan. Nu eiser een redelijk belang heeft bij verwijdering van de foto zal dit gedeelte van de vordering worden toegewezen.

Onder I gevorderde:
[eiser] heeft hiermee naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gesteld en aannemelijk gemaakt om een spoedeisend belang bij het onder I gevorderde, dat door [gedaagden]. wordt betwist, aan te kunnen nemen. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat het Artikel al bijna vier jaar geleden op het internet is geplaatst. Voorts betwisten [gedaagden]. en is ook niet aannemelijk dat dit Artikel thans als één van de eerste zoekresultaten wordt weergegeven als men - via Google - zoekt op de naam [eiser], dan wel [eiser]. Ook op de website van [W] springt het Artikel niet snel in het oog. Dat het Artikel te vinden is bij enig nader zoeken is wel aannemelijk, maar dat is, tegen de achtergrond van de omstandigheid dat dit al jaren het geval is, van onvoldoende gewicht, zelfs als in aanmerking wordt genomen dat de verwijzing naar "[eiser]" van december 2011 dateert.

(...)

Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat sprake is van een spoedeisend belang van [eiser] bij de in dit kort geding onder I gevorderde voorziening tot verwijdering van het Artikel van de website van [W]. Dit leidt tot de conclusie, dat het onder I gevorderde reeds bij gebrek aan spoedeisend belang dient te worden afgewezen.


Onder III gevorderde (portretrecht)

 Tussen partijen is niet in geschil dat de bij het Artikel geplaatste Foto een zonder opdracht vervaardigd portret in de zin van artikel 21 Auteurswet (Aw) betreft en dat [eiser] geen toestemming heeft verleend aan [gedaagden]. om de Foto bij het Artikel of elders op de website van [W] te plaatsen. [eiser] komt mitsdien in beginsel het recht toe om deze publicatie van deze Foto - op grond van het hem toekomend portretrecht in de zin van artikel 21 Aw - te (doen) verbieden, reeds op grond van het enkele feit dat de Foto zonder zijn toestemming bij het Artikel is geplaatst.


Dit recht kan [eiser] alleen ontzegd worden indien geoordeeld moet worden dat hij geen redelijk belang heeft bij een verzet tegen openbaarmaking. Binnen dit kort geding is voldoende aannemelijk geworden dat een redelijk belang van [eiser] zich tegen de publicatie van de Foto bij het Artikel verzet, nu [eiser] zeer herkenbaar op de foto staat in de context van een artikel waarin zijn persoonlijke levenssfeer wordt aangetast; er worden immers gedetailleerde en niet vleiende mededelingen omtrent zijn wijze van zakendoen gedaan. Uit het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer vloeit voort dat indien de openbaarmaking van een portret inbreuk maakt op dit recht, in beginsel sprake is van een redelijk belang van de geportretteerde als bedoeld in artikel 21 van de Auteurswet dat zich tegen die openbaarmaking verzet (HR 1 juli 1988, NJ 1988, 1000). Dat de belangen van [gedaagden]. bij plaatsing en handhaving in deze zwaarder wegen dan het belang van [eiser] bij verwijdering van de Foto bij het Artikel is niet aannemelijk geworden. Weliswaar is sprake van een zeker belang van [gedaagden]. (zie hierna onder 5.9) bij het verstrekken van informatie, maar niet aannemelijk is geworden dat daartoe de Foto noodzakelijk zou zijn; daarbij is in aanmerking genomen dat de aard van de waarschuwing niet meebrengt dat voor het algemene publiek, dat [eiser] van de Foto zonder meer zal herkennen, zodanige herkenning zinvol, laat staan nodig is. [gedaagden]. hebben op dat punt ook niets concreets gesteld.

Dictum

 veroordeelt [gedaagden]. hoofdelijk om binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis, de het bij het Artikel (zie 2.5) geplaatste Foto van [eiser] van de website [W] te verwijderen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag voor elke dag dat daaraan niet is voldaan met een maximum van € 2.500,00 aan te verbeuren dwangsommen;

Op andere blogs:
SOLV (Geslaagd beroep op portretrecht, vier jaar na dato)

IEF 11356

Inperking van de auteursrechtelijke thuiskopie-exceptie

J.G. Reus, Handhaving en inperking van de auteursrechtelijke thuiskopie-exceptie: balans verstoord of logische vervolgstap in de strijd tegen file sharing en het handhaven van auteursrecht op internet? Universiteit Utrecht 2012.

Bijdrage ingezonden door Jurre Reus.

Auteursrecht. Thuiskopieheffing. Filesharing. Downloadverbod. Illegale file sharing ondermijnt al jaren de legitimiteit van het auteursrecht op internet. Reeds in 2009 werd voorgesteld het thans nog op grond van de thuiskopie-exceptie toegestane downloaden uit evident illegale bron onrechtmatig te verklaren. Het maken van kopieën van ongeautoriseerd openbaargemaakte werken zou hiermee tot een einde moeten komen, terwijl handhaving bij gebruikers onwenselijk wordt geacht. De huidige (inmiddels demissionaire) regering hecht vooral waarde aan een downloadverbod om de file-sharing-faciliterende tussenpersonen beter te kunnen aanpakken.

De realiteit is echter dat dit reeds in het huidig wettelijk kader goed mogelijk is, omdat het belangrijkste aspect van file sharing (het openbaar maken/verspreiden) van auteursrechtelijk materiaal al onrechtmatig is. Ook het ‘uploaden’ met bijvoorbeeld BitTorrent is om die reden niet toegestaan, maar dit heeft gebruikers allerminst doen terugschrikken. De vraag roept zich op in hoeverre repressieve maatregelen de legitimiteit van het auteursrecht op internet kunnen herstellen.

Het afschaffen van de aan de thuiskopie-exceptie gerelateerde thuiskopieheffing (zoals vorig jaar voorgesteld) lijkt daarom op dit moment evenmin verstandig. De heffing is zeker niet ideaal, maar zorgt voor enige inkomsten.

De discussie rondom file sharing zou zich bij voorkeur niet in de eerste plaats moeten richten op het aanpakken van individuele gebruikers, maar meer gericht moeten zijn op het compenseren van auteurs/makers, het ontwikkelen van serieuze, laagdrempelige digitale alternatieven en het effectief bestrijden van illegaal aanbod. Dat dit laatste van belang is, is evident.

Lees de masterscriptie van J.G. Reus (Universiteit Utrecht), hier.