IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 11140

Ook SENA past beleid wachtkamermuziek niet aan

Na de eerdere reactie (hier, hier) van het Belgische SABAM en BUMA/Stemra op "het Turijnse tandartsarrest" [IEF 11045], reageert ook SENA op de op 15 maart 2012 gewezen uitspraak: Sena past haar beleid ten aanzien van wachtkamermuziek bij tandartsen niet aan (hier).

Op 15 maart 2012 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie een uitspraak gedaan in een zaak over het openbaar maken van muziek in de wachtkamer van een tandarts in Turijn. Het Hof is van oordeel dat vanwege een combinatie van een aantal specifieke omstandigheden in dat geval geen vergoeding verschuldigd is voor het openbaar maken van die muziek. Het zou gaan om een zeer klein publiek van mensen die alleen op afspraak komen, op een niet-openbaar toegankelijke plaats. Daarnaast is het Hof van oordeel dat de betreffende tandarts geen winstoogmerk had bij het openbaar maken van de muziek.

Vooral dit laatste onderdeel, het feitelijke oordeel van het Hof dat een tandarts geen winstoogmerk heeft bij het optimaliseren van de omstandigheden in zijn wachtkamer, heeft Sena verbaasd. Sena is van mening dat een tandarts wel degelijk een winstoogmerk heeft bij dat muziekgebruik en dat het gerechtvaardigd is dat hij een vergoeding betaalt voor het openbaar maken van muziek.

De Nederlandse rechter zal in concrete gevallen vast moeten stellen of de combinatie van specifieke omstandigheden die het Hof heeft genoemd zich in Nederland voortdoet. Sena ziet op dit moment geen aanleiding haar beleid aan te passen.

Het is algemeen bekend en door onderzoek onderbouwd dat muziek sfeerverhogend werkt, het verblijf van mensen op plaatsen aangenamer maakt en dat ondernemers daar hun voordeel mee doen. Sena staat ervoor om in dergelijke gevallen een billijke vergoeding voor muziekgebruik beschikbaar te maken voor haar rechthebbenden, uitvoerende kunstenaars en producenten van muziek.

BRON: Sena-website

IEF 11139

Verwijdering steenstrip en belettering

Gem. Hof van Aruba e.a. 21 februari 2012, LJN BW0535 (AOB tegen vereniging SHAAREI TZEDEK)

Auteursrecht. Arbitragerecht in intellectuele eigendomskwestie. Tussen partijen zijn de Algemene regelen voor de honorering van de architect en de verdere rechtsverhouding tussen de opdrachtgever en architect van toepassing, waarin de UNCITRAL Model Law on International Commercial Abritration-clausule is opgenomen.

In geschil is inbreuk op het auteursrecht van architectenbureau AOB. Shaareit Tzedek weigert vrijwillig te voldoen aan het verwijderen van steenstriprand en belettering van de gebogen muur waartoe zij bij arbitraal vonnis is veroordeeld.

In geschil is het aanbrengen van letters op het gebouw dat ontworpen is door AOB. Betreft het vervolg op LJN BT6499 [IEF 10279]. Het verweer faalt dat AOB misbruik maakt van haar bevoegdheid door het arbitrale vonnis te willen executeren. De stelling dat het arbitragegerecht niet bevoegd is faalt. De vereniging is verschenen op het arbitraal geding en diende dit verweer voor alle andere weren te doen.

Dictum: Het hof veroordeelt Shaarei Tzedek de steenstriprand en de belettering van de gebogen muur te verwijderen, conform de in het arbitraal vonnis van 1 december 2009 gegeven veroordeling, zulks binnen twee maanden na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van NAF. 5.000,= per week of gedeelte van een week dat Shaarei Tzedek in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van NAF. 100.000,= aan verbeurde dwangsommen;

2.8. Het verweer van Shaarei Tzedek dat AOB misbruik van bevoegdheid maakt door het arbitrale vonnis te willen executeren, is onvoldoende gemotiveerd. In elk geval is niet aannemelijk dat, uitgaande van de onaantastbaarheid van het arbitraal vonnis, van misbruik van bevoegdheid sprake is. AOB is een in Curaçao gevestigd architectenbureau dat in dit arbitraal vonnis (productie 3 bij inleidend verzoekschrift) in het gelijk gesteld is wat betreft zijn stelling dat sprake is van een wezenlijke aantasting van het ontwerp. Niet aannemelijk is dat het nastreven van ongedaanmaking van een wezenlijke aantasting misbruik van bevoegdheid oplevert.

IEF 11138

Beroep op voor-voorgebruik slaagt niet

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 30 maart 2012, KG ZA 12-175 (Dutch Gardens International tegen Dutch Garden World)

Uitspraak ingezonden door Paul de Groen, De Groen & Van Lint advocaten.

Merkenrecht. Bewijs voor-(voor-)gebruik. Langeveld handelde onder de naam Dutch Garden en verkocht aan consumenten via direct marketing en postorders. Langeveld was tot aan haar faillissement één van de vaste exporteurs van DGI. DGI richt zich in eerste instantie via dutchgardens.com tot de Amerikaanse markt. DGW houdt zich ook bezig met de handel in bloemen, bloembollen en aanverwante artikelen via internet (www.dutchgardenworld.com). Zij is houdster van een Benelux woord-beeldmerk Dutch Gardens en een internationale registratie.

DGI heeft een verpakking en een visitekaartje overlegd waaruit het gebruik door haar voorganger moet blijken. Het gebruik van een visitekaartje wordt evenwel onvoldoende geacht om te kunnen aannemen dat (de rechtsvoorganger van) DGI het woord/beeldmerk voorafgaand aan het gebruik door DGW van het teken ("Dutch Garden World") als normaal heeft gebruikt. Aldus volgt dat het beroep van DGI op voor-voorgebruik niet kan slagen. Nu DGI op het moment van depot wist dat DGW in de laatste drie jaren voorafgaand in de Benelux het Dutch Garden World logo heeft gebruikt, moet het door DGI verrichte depot te kwader trouw worden aangemerkt. Er bestaat een gerede kans dat het merkenrecht van DGI door een beroep op het depot te kwader trouw de bodemprocedure niet zal overleven. Ook de handelsnaamvordering wordt afgewezen, omdat van handelsnaamgebruik in tijd en omvang dermate beperkt gebruik is gemaakt dat zij in Nederland onvoldoende bekendheid heeft verworven om een succesvol beroep op artikel 5 Hnw te doen.

IEF 11137

Link: hoe ver gaat Oki Data?

WIPO Arbitration 13 maart 2012, DNL2011-0074 (Maison Louis Latour v. Jos Beeres Wijnkoperij; geschillenbeslechter: Willem Leppink)

Jos Beeres heeft de domeinnaam louislatour.nl geregistreerd en gebruikt deze om wijnen van het merk Louis Latour aan te bieden. Als er op de link wordt geklikt, wordt men doorverwezen naar josbeeres.nl, waar men ook andere merken aan kan schaffen.

Toepassing Oki-Data-criteria: Oki Data zegt dat je op de website onder de domeinnaam met het merk erin alleen de trademarked goods mag verkopen. Hoever gaat dat? Omdat er, na doorverwijzing naar de eigen site, ook andere wijnen worden aangeboden, is er volgens het panel geen sprake van bona fide gebruik van de domeinnaam. De domeinnaam moet worden overgedragen.

Onder B:

The subpage shows on the middle of the page the various Louis Latour wines and on the left hand side a column which lets a visitor select all the various wines the Respondent offers by e.g. color, country, taste and price. The Panel is of the view that by doing this, it cannot be said that the Respondent is using the site to only sell the trademarked goods. The site makes it relatively easy for Internet users to switch to another product than the wine as produced by the Complainant. This circumstance indicates that the Respondent is using the Trademark in the Domain Name also to divert Internet users to competitive goods, which implies that the Domain Name for purposes of the Regulations is not used for the bona fide offering of goods or services.

 

This circumstance indicates that the Respondent is using the Trademark in the Domain Name also to divert Internet users to competitive goods, which implies that the Domain Name for purposes of the Regulations is not used for the bona fide offering of goods or services.

Therefore the Panel finds that the Respondent cannot be said to have rights to or legitimate interests in the Domain Name.

IEF 11136

Blokkade voor de 'gemiddelde internetter' een utopie

In reactie op de discussie rondom het interview in het Amsterdams Balie Bulletin, een bijdrage van Janneke Slöetjes, Bits of Freedom.

Bits of Freedom pleit voor een realistische en eerlijke benadering van de auteursrechtproblematiek op internet. Kunstenaars hebben recht op een eerlijke vergoeding voor het werk dat ze maken. Daar is iedereen het over eens. En de meeste mensen zijn het er ook over eens dat auteursrecht op internet op grote schaal wordt geschonden. Maar de vraag is nog niet gesteld waarom het auteursrecht online massaal geschonden wordt.

Natuurlijk spelen technische mogelijkheden daarbij een rol. Napster is verboden en Kazaa wordt al verspreid. En net zo lijkt het blokkeren van grote filesharing platforms op korte termijn wel succesvol, maar uiteindelijk zal het alleen de ontwikkeling van geavanceerdere filesharing technologieen stimuleren. Daarom ook is een blokkade voor de 'gemiddelde internetter' een utopie. De gemiddelde internetter die geconfronteerd wordt met een blokkade van the Pirate Bay zal snel genoeg overstappen op een alternatieve aanbieder of dienst.

De onderliggende oorzaak is dan ook niet alleen technologisch, maar grotendeels maatschappelijk. Er is een gebrek aan draagvlak voor de handhaving van het auteursrecht. Een hele generatie van internetters is opgegroeid met de vrije beschikbaarheid van muziek en films, en is niet vertrouwd met het idee dat daar voor betaald kan, of hoeft te worden. En dat komt weer doordat de afgelopen jaren het vrijwel onmogelijk bleek om te betalen voor materiaal. Dat is nu mondjesmaat aan het veranderen, maar de contentindustrie mist nog steeds een gevoel van urgentie.

Deze onderliggende oorzaak kan niet worden aangepakt door sterkere handhaving. En het ontbreken van draagvlak is precies de reden waarom de handhaving door Stichting Brein een eindeloos kat-en-muisspel is – waar kunstenaars geen cent beter van worden. Gelukkig is het ook onnodig en kunnen we beter energie steken in een discussie over alternatieve vergoedingsstructuren. Wij deden eind 2011 al een voorzet [zie hier]. We hopen dat het parlement de discussie voortzet.

Bovenstaande is een reactie de op IE-Forum gevoerde discussie Kuik, Hugenholtz, Kuik, De Vries en Angad-Gaur.

IEF 11135

NEN-normen

Conclusie AG HR 30 maart 2012, LJN BW0393 (Knooble tegen Staat) - persbericht

Toegankelijkheid van NEN-normen. Artikel 3 Woningwet. Verwijzing in Bouwbesluit 2003 naar door een particulier instituut uitgegeven normalisatienormen. Algemeen verbindend voorschrift dat overeenkomstig de Bekendmakingswet moet worden bekendgemaakt? Vrijgesteld van auteursrecht op grond van artikel 11 Auteurswet? Conclusie advocaat-generaal inzake beroep in cassatie tegen LJN: BO4175.

3.39. Normdocumenten kunnen als 'werk' in de zin van de Auteurswet auteursrechtelijke bescherming genieten. Het auteursrecht berust bij het normalisatie-instituut dat de normen heeft uitgegeven. De auteursrechtelijke vergoeding wordt gevraagd voor het ter beschikking stellen van het normdocument en dient (naast eventuele andere middelen) ter financiering van de werkzaamheden van het normalisatie-instituut. Dat de Stichting zich haar auteursrecht voorbehoudt wanneer zij een normblad (tegen betaling) aan anderen ter beschikking stelt, betekent dat zij verdere openbaarmaking en verveelvoudiging verbiedt(44). Er wordt geen vergoeding gevraagd voor het enkele gebruik van de norm. Afgezien van de discussie over de vraag of art. 11 Auteurswet van toepassing is, is wat betreft de nationale NEN-normdocumenten tussen partijen niet in geschil dat het auteursrecht toekomt aan de Stichting. Het praktisch belang van Knooble bij dit onderdeel van haar vordering is, dat zij de tekst van het Bouwbesluit met inbegrip van de verwezen NEN-normen op haar website wil kunnen publiceren(45).

3.40. Het auteursrecht op de normdocumenten die zijn uitgegeven door CEN/CEN-ELEC berust bij die instellingen. Nationale normalisatie-instellingen die zijn aangesloten bij het CEN behoren dit auteursrecht in acht te nemen wanneer zij de Europese normen in hun publicaties opnemen.

 3.41. Een aantal normen uitgegeven door ETSI is te downloaden. Het CEN heeft aangegeven dat de Europese normen die worden uitgegeven door CEN en CEN-ELEC niet gratis beschikbaar worden gesteld, omdat deze instituten afhankelijk zijn van de opbrengst om hun normalisatie-activiteiten te financieren(47).

 

3.42. In de brief van 30 juni 2011, reeds aangehaald, heeft de minister over de aanbeveling om normen waarnaar in publiekrechtelijke regelgeving verwezen is kosteloos aan het publiek ter beschikking te stellen, het volgende opgemerkt:
"Het platform Kenbaarheid beveelt aan dat 'verwezen normen' kosteloos ter beschikking dienen te worden gesteld. De mogelijkheid hier invulling aan te geven is door het kabinet verkend. Gebleken is dat internationale normen niet eenzijdig door de Nederlandse overheid kosteloos ter beschikking kunnen worden gesteld. De reden hiervoor is dat op Europees en wereldniveau de rechten op een norm bij het internationale normalisatie-instituut en de betrokken normalisatie-instellingen gezamenlijk berust. Dit auteursrecht moet de Nederlandse overheid uiteraard respecteren. Met betrekking tot de kenbaarheid van nationale normen vindt het kabinet het passend een onderscheid te maken naar gelang de rol die een norm in de wetgeving speelt. Het beleid van de overheid is er op gericht dat het toepassen van normen vrijwillig is. Hiermee blijven de voordelen die gepaard gaan met normalisatie als zelfregulering behouden. Er dient dan ook zoveel mogelijk op niet-dwingende wijze naar normen te worden verwezen. Het kabinet zal een traject in gang zetten om overbodig geachte dwingende verwijzingen om te zetten in verwijzingen op basis van bewijsvermoeden. Het kabinet streeft ernaar de overbodig geachte dwingende verwijzingen voor 1 januari 2014 om te zetten. Bij verwijzingen op basis van bewijsvermoeden blijft er ruimte voor alternatieve en innovatieve oplossingen. De normadressaat is niet verplicht een norm aan te schaffen. Hij kan ook op alternatieve wijze aan de wetgeving voldoen. Besluit de normadressaat toch om de norm aan te schaffen, dan koopt hij daarmee kennis in waar hij bij zijn bedrijfsvoering gebruik van kan maken en zijn voordeel mee kan doen. Daarom acht het kabinet het gerechtvaardigd het profijtbeginsel toe te passen indien op basis van bewijsvermoeden naar een norm wordt verwezen. Een potentiële gebruiker moet dan wel in staat zijn een weloverwogen beslissing voor de aankoop van een norm te kunnen nemen. Hiertoe is de website van NEN aangepast zodat normen op eenvoudige wijze te vinden zijn. De website van NEN geeft van veel normen kosteloos inzicht in het toepassingsgebied, de inhoud en een samenvatting. Als er dwingend naar een norm wordt verwezen, is er geen vrije keuze meer de norm al dan niet toe te passen. De norm moet worden ingezien om aan de wet te kunnen voldoen. Daarom zal het kabinet er bij inhoudelijk nieuwe regelgeving die op of na 1 januari 2012 in werking treedt voor zorgen dat indien hierin dwingend naar nationale normen wordt verwezen, deze normen vanaf inwerkingtreding van die regelgeving kosteloos beschikbaar zijn. Het vraagt zorgvuldigheid en daarmee tijd om de, ten tijde van het uitbrengen van deze kabinetsreactie, reeds bestaande regelgeving door te lichten en eventuele overbodig geachte dwingende verwijzingen om te zetten in verwijzingen op basis van bewijsvermoeden. Voor deze regelgeving geldt dat per 1 januari 2014 de nationale normen waar dan nog dwingend naar wordt verwezen vrij beschikbaar zullen worden gesteld. Hetzelfde geldt voor wetgeving die formeel (nog) niet van kracht is, maar zich ten tijde van het uitbrengen van deze kabinetsreactie in een vergevorderd stadium van ontwikkeling bevindt. Het gaat dan bijvoorbeeld om verwijzingen in ontwerp regelgeving die reeds ter consultatie is aangeboden, regelgeving die bij de Raad van State voorligt voor advies, wetsvoorstellen die door de Tweede Kamer zijn aanvaard en reeds vastgestelde regelgeving in afwachting van bekendmaking of inwerkingtreding. Ook voor deze normen geldt dat zij per 1 januari 2014 gratis ter beschikking worden gesteld. NEN heeft aangegeven, onder voorwaarden voor compensatie van gederfde inkomsten door de overheid, open te staan voor de kosteloze beschikbaarstelling van nationale normen waarvan NEN auteursrechthebbend is. Onderhandelingen met NEN zullen hierover worden gestart zodra inventarisatie heeft uitgewezen welke verwijzingen dwingend zijn en zullen blijven. Volledigheidshalve merk ik op dat dit het in paragraaf 5 beschreven standpunt van het kabinet over de verhouding van normen tot de Bekendmakingswet onverlet laat. Het kabinet zet zich er ook in Brussel voor in dat de Europese regelgeving geen dwingende verwijzingen bevat, dan wel dat de Europese normen waar deze regelgeving dwingend naar verwijst kosteloos beschikbaar komen."(48)


4.17. In dit middelonderdeel wordt verder geklaagd dat de bestreden beslissing impliceert dat het verkrijgen van een afschrift van de desbetreffende NEN-norm in de visie van het hof afhankelijk kan worden gesteld van de (auteursrechtelijke) toestemming van het Nederlands Normalisatie-Instituut. Vanwege het privaatrechtelijke karakter, behoeft deze toestemming niet te worden verleend en mag zij afhankelijk worden gemaakt van het betalen van een auteursrechtelijke vergoeding; ook mag de toestemming gepaard gaan met een verbod tot (verdere) openbaarmaking en verveelvoudiging. Een dergelijke wijze van bekendmaking is volgens het middelonderdeel in strijd met art. 88 - 89 van de Grondwet en de artikelen 3 - 5 en 10a van de Bekendmakingswet. Zij verdraagt zich evenmin met het bepaalde in art. 11 Auteurswet, art. 25 Rv, art. 79 RO en art. 8:69 Awb. Daarbij acht Knooble mede van belang dat overtreding van de in art. 1b Woningwet geformuleerde verboden wordt bedreigd met strafrechtelijke en bestuursrechtelijke sancties. Deze verboden kunnen alleen door de burger worden nageleefd indien de normen waarnaar verwezen wordt bij de burger bekend zijn.

4.20. Het argument van Knooble dat de auteursrechthebbende aan een aanvrager de afgifte van een afschrift van de NEN-norm kan weigeren, is ter zake dienend. In theorie is immers mogelijk dat aan iemand de mogelijkheid wordt onthouden om kennis te nemen van de verwezen norm, ook al is het dan geen 'algemeen verbindend voorschrift' in de zin van de Bekendmakingswet. In Duitsland is dit probleem onderkend en opgelost door middel van een wettelijke verplichting van het normalisatie-instituut om verdere verspreiding toe te staan (dwanglicentie). De voor- en nadelen hiervan kunnen onbesproken blijven. Het gaat bij dit argument om een casuspositie die in de procedure in hoger beroep niet aan de orde was. Het hof heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat de NEN-normen waarnaar in het Bouwbesluit of in de Regeling Bouwbesluit verwezen wordt, kunnen worden ingezien bij het Nederlands Normalisatie-Instituut en dat zij door dit instituut tegen betaling ter beschikking worden gesteld (rov. 1.2). Niet is aangevoerd dat het Nederlands Normalisatie-Instituut selectief te werk gaat bij het verstrekken van de verwezen normen aan personen (tegen betaling). Om deze reden leidt ook deze klacht niet tot cassatie.

4.22. Deze klacht mist zelfstandige betekenis naast de voorgaande klachten. Het verschil in uitkomst tussen de beslissing van de rechtbank en die van het hof wordt immers verklaard doordat de rechtbank van oordeel was dat de Kroon (onderscheidenlijk: de minister), door in het Bouwbesluit 2003 (respectievelijk: in de Regeling Bouwbesluit 2003) te verwijzen naar bepaalde NEN-normen, "tevens de inhoud van de verwezen NEN-normen [hebben] vastgesteld als eenieder verbindende regels"; zie rov. 4.14 Rb. Van deze rechtsopvatting heeft het hof uitdrukkelijk afstand genomen. Tevens heeft het hof duidelijk gemaakt waarom de NEN-normen, waarnaar verwezen is, niet op grond van art. 88 en 89 Grondwet en de Bekendmakingswet behoeven te worden bekendgemaakt. De overweging van het hof in rov. 13, dat een dergelijke stelselwijziging buiten de rechtsvormende taak van de rechter valt, heeft betrekking op het tot stand brengen van een regel dat de overheid verwezen normen kosteloos ter beschikking stelt wanneer de art. 88 - 89 Grondwet en de Bekendmakingswet niet daartoe dwingen.

4.23. Onderdeel 1.e heeft betrekking op hetgeen onder 1 subsidiair was gevorderd. Indien moet worden aangenomen dat de verwijzingen in het Bouwbesluit en de Regeling Bouwbesluit naar bepaalde normen (of gedeelten daarvan) niet tot gevolg hebben dat de desbetreffende normen (of gedeelten daarvan) een onlosmakelijk onderdeel zijn geworden van 'algemeen verbindende voorschriften' in het Bouwbesluit of de Regeling Bouwbesluit, geeft de bestreden beslissing toch blijk van een onjuiste rechtsopvatting: in dat geval had het hof volgens de klacht voor recht moeten verklaren dat de verwezen NEN-normen geen deel uitmaken van het Bouwbesluit respectievelijk van de Regeling Bouwbesluit en dat zij voor de geadresseerden niet algemeen verbindend zijn. Volgens de toelichting is het het één of het ander: hetzij de verwezen normen maken deel uit van het Bouwbesluit respectievelijk de Regeling Bouwbesluit, en dan behoren zij bekend te worden gemaakt overeenkomstig de Bekendmakingswet, hetzij de normen maken daarvan geen deel uit, en zijn dan niet algemeen verbindend.

4.24. Het hof heeft vastgesteld dat er naar buiten werkende, algemeen geldende normen bestaan die niet (tevens) 'algemeen verbindend voorschrift' in de zin van de Bekendmakingswet zijn (rov. 10). In de redenering van het hof gaat het in deze zaak om zulke normen. Het hof heeft de subsidiaire vordering klaarblijkelijk opgevat in die zin, dat Knooble niet een verklaring voor recht bedoelde dat de verwezen normen niet een 'algemeen verbindend voorschrift' in de zin van de Bekendmakingswet zijn, maar een verklaring voor recht verlangde dat voor zover het Bouwbesluit en de Regeling Bouwbesluit verwijzen naar normen die niet overeenkomstig de Bekendmakingswet bekend zijn gemaakt, de verwezen normen geen rechten of verplichtingen voor burgers inhouden. Dat oordeel van het hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Anders dan door Knooble is voorgesteld, is het niet het één of het ander. De slotsom is dat middelonderdeel 1 niet tot cassatie leidt.

Onderdeel 2: Auteursrecht op NEN-normen?

4.25. Onderdeel 2 is gericht tegen de beslissing in rov. 15, dat niet kan worden vastgesteld dat art. 11 Auteurswet van toepassing is op de NEN-normen waarnaar in het Bouwbesluit of de Regeling Bouwbesluit is verwezen en dat daarom ook de vordering onder 2 moet worden afgewezen. In de s.t. namens Knooble (blz. 85) zijn de klachten in dit onderdeel samengevat als volgt:
"NNI handelt in strijd met art. 11 Auteurswet door auteursrecht geldend te maken op (de relevante gedeelten van) verwezen NEN- en NEN-EN-normen die - naar de inhoud genomen - een onlosmakelijk onderdeel vormen van de algemeen verbindende voorschriften in het Bouwbesluit en de Regeling Bouwbesluit."

4.26. Onderdeel 2.a klaagt dat de tweede volzin van rov. 15 blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Zoals in het kader van middelonderdeel 1.b is betoogd moet, mede in het licht van (de geschiedenis van de totstandkoming van) de aangehaalde bepalingen in de Woningwet, het Bouwbesluit en de Regeling Bouwbesluit worden geoordeeld dat de verwezen NEN-normen een onlosmakelijk onderdeel vormen van de desbetreffende 'algemeen verbindende voorschriften'. Dit brengt volgens de rechtsklacht mee dat art. 11 Auteurswet van toepassing is.

4.27. Wanneer onderdeel 1.b wordt verworpen, faalt ook deze klacht. Het middelonderdeel miskent dat wanneer een algemeen verbindend voorschrift zoals het Bouwbesluit of de Regeling Bouwbesluit naar een normalisatienorm verwijst, art. 11 Auteurswet niet reeds om die reden van toepassing is op de verwezen norm.

4.28. Daarnaast bevat het onderdeel de klacht dat de (in rov. 15 genoemde) bekendmaking van normen door het Nederlands Normalisatie-Instituut niet kan worden aangemerkt als een bekendmaking in de zin van art. 88 - 89 Grondwet en de Bekendmakingswet. Aan het begrip "uitvaardiging" in art. 11 Auteurswet is volgens het middelonderdeel voldaan doordat het Bouwbesluit en de Regeling Bouwbesluit - met inbegrip van de verwijzing naar NEN-normen - zijn vastgesteld door de Kroon, onderscheidenlijk: door de minister.

4.29. Deze klacht mist feitelijke grondslag, voor zover zij uitgaat van de veronderstelling dat het hof de bekendmaking van de normen door het Nederlands Normalisatie-Instituut heeft beschouwd als de bekendmaking in de zin van art. 88 - 89 Grondwet en de Bekendmakingswet. Integendeel, het hof is van oordeel dat de verwezen normen niet zijn aan te merken als een 'algemeen verbindend voorschrift' in de zin van de Bekendmakingswet.

4.30. Het begrip "uitvaardiging" in art. 11 Auteurswet is niet identiek aan de wijze waarop de regeling bekend wordt gemaakt. In Van Dale wordt het woord "uitvaardigen" omschreven als: "met gezag, als bevel of voorschrift van zich doen uitgaan", met als synoniemen: "afkondigen, decreteren". Het woord veronderstelt dat hetgeen uitgevaardigd is (het bevel of het voorschrift) is vastgesteld en op een of andere wijze voor anderen kenbaar is gemaakt: het wetsvoorstel is wet geworden. Daarmee is niet zonder meer gegeven dat het desbetreffende bevel of voorschrift bekend is gemaakt overeenkomstig de wettelijke bepalingen. De wet kan immers bepaalde eisen stellen aan de vorm waarin, of aan het tijdstip waarop, de bekendmaking van een bevel of voorschrift geschiedt.

4.31. Dit leidt evenwel niet tot de in het cassatiemiddel beoogde gevolgtrekking dat art. 11 Auteurswet op de verwezen normalisatienormen van toepassing is. Art. 11 Auteurswet stelt de eis dat het voorschrift is uitgevaardigd door de openbare macht. Volgens het hof heeft Knooble niet onderbouwd gesteld dat - indien deze normen niet geacht moeten worden door de Kroon (in het Bouwbesluit) of door de minister (in de Regeling Bouwbesluit) te zijn vastgesteld - het Nederlands Normalisatie-Instituut is aan te merken als onderdeel van de openbare macht. Aan één van de voorwaarden voor toepassing van art. 11 Auteurswet is niet voldaan. Onderdeel 2.a faalt.

4.32. Onderdeel 2.b sluit hierbij aan met een motiveringsklacht. Volgens het middelonderdeel is onbegrijpelijk, althans is niet toereikend gemotiveerd, hoe uit de door het hof genoemde omstandigheden (te weten: dat de NEN-normen door het Nederlands Normalisatie-Instituut bekend zijn gemaakt en dat Knooble niet onderbouwd heeft gesteld dat het NNI zou moeten worden beschouwd als een 'openbare macht' in de zin van art. 11 Auteurswet) zou volgen dat artikel 11 hier niet van toepassing is.

4.33. Een rechtsoordeel kan niet met succes worden bestreden door middel van een motiveringsklacht. Overigens is de redengeving van het bestreden oordeel niet onbegrijpelijk. Blijkens de toelichting is deze klacht gebaseerd op de veronderstelling dat de verwezen NEN-normen een onlosmakelijk onderdeel zijn van het Bouwbesluit of de Regeling Bouwbesluit en als zodanig deel uitmaken van een 'algemeen verbindend voorschrift' dat door een openbare macht is uitgevaardigd. Het is juist die opvatting, welke door het hof is verworpen. Onderdeel 2.b leidt niet tot cassatie.

Onderdeel 3: de afwijzing van de vorderingen onder 3 en 4.

Op andere blogs:
Cassatieblog (Advocaat-Generaal: NEN-normen zijn geen algemeen verbindende voorschriften)
HRrendement (NEN-normen worden waarschijnlijk niet gratis)

IEF 11134

Kopiëren van geneesmiddelenrecepten

Hof 's-Gravenhage 20 maart 2012, LJN BV9808 (strafzaak kopie geneesmiddelenrecepten)

Als randvermelding. Kopiëren van recepten voor geneesmiddelen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meer dan eens valselijk opmaken van recepten en het aanbieden van deze recepten aan diverse apotheken ten einde het medicijn Temazepam te verkrijgen. Het Hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 96 (zesennegentig) dagen.

Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat niet met zekerheid is vast te stellen dat in de aangiftes van de apotheken op de verdachte wordt gedoeld nu de aangevers nooit zijn geconfronteerd met de verdachte, overweegt het hof als volgt. De verdachte heeft op 15 december 2009 tegenover de politie verklaard dat achter de recepten die zij heeft gekregen van de medisch specialisten Smeets, Walburg-Schmidt en Westedt een blanco recept zat en dat zij deze blanco recepten heeft gekopieerd teneinde Temazepam te verkrijgen. Ook heeft zij verklaard dat zij de naam [medeverdachte] als pseudoniem gebruikt. Bij de rechter-commissaris heeft zij opnieuw verklaard recepten te hebben vervalst. De politieverklaring van de verdachte wordt ondersteund door de facturen en de blanco recepten die zijn aangetroffen in de woning van de verdachte, alsmede door de tenaamstelling daarvan en de namen van de "voorschrijvende" artsen die worden genoemd in de aangiftes van de apotheken. Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande dat het de verdachte is die in de aangiftes wordt bedoeld. Dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 oktober 2010 gedeeltelijk is teruggekomen van haar tegenover de politie en rechter-commissaris afgelegde verklaring, doet daar niets aan af. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
IEF 11133

Ontbreken van overgangstermijn

Rechtbank 's-Gravenhage 15 maart 2012, LJN BW0349 (X tegen belastinginspecteur)

Als randvermelding. Verhoging BTW-tarief beeldende kunst per 1 januari 2011. Ontbreken van een overgangsregeling of een overgangstermijn. Rechter mag wet in formele zin niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Geen schending van het eigendomsrecht van artikel 1, Eerste Protocol bij het EVRM. Eiser had ingevolge artikel 52 Wet op de omzetbelasting 1968 de meer verschuldigde omzetbelasting kunnen verhalen op zijn afnemer.

Eiser heeft in december 2010 een kunstwerk verkocht aan [E] voor € 8.500. De levering van het kunstwerk vond plaats op 3 januari 2011. Eiser heeft, ter zake van deze levering, het sinds 1 januari 2011 geldende normale tarief verschuldigde omzetbelasting aangegeven en betaald. Tegen deze voldoening op aangifte heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 2 september 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser afgewezen.

6. Naar de rechtbank begrijpt, ziet eisers beroep op artikel 1, eerste protocol, bij het EVRM op de - zijns inziens - te snelle overgang van het lage tarief naar het normale tarief voor kunstvoorwerpen als bedoeld in Tabel I, post 29, onder b, ten 1o, behorende bij artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968, waardoor hij zou zijn getroffen door een individuele en buitensporige last.

7. Aangaande de vraag of eiser is getroffen door een individuele en buitensporige last, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens artikel 52 van de Wet op de omzetbelasting 1968 is in een geval als het onderhavige een leverancier of dienstverrichter bevoegd om de als gevolg van eenwetswijziging meer verschuldigde omzetbelasting te verhalen op zijn afnemer en zijn daarmee strijdige bedingen nietig. Nu eiser ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat de koopovereenkomst reeds in december 2010 is gesloten en het kunstwerk op 3 januari 2011 is geleverd, is eiser bevoegd de ter zake van de onderhavige levering door de tariefsverhoging meer verschuldigde omzetbelasting te verhalen op zijn afnemer. Daargelaten of die last buitensporig is, vindt de individuele last die eiser heeft getroffen niet zijn oorzaak in de tariefwijziging, maar in de keuze van eiser om zich jegens zijn afnemer niet op artikel 52 te beroepen. Voorts heeft eiser met de enkele stelling dat de tariefwijziging snel is ingevoerd niet aannemelijk gemaakt dat die wijziging ter zake van de onderhavige levering onvoorzienbaar in de uitoefening was.

8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond, en behoeft hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd niet te worden behandeld.

IEF 11132

Winstoogmerk zou een rol kunnen spelen

Na de eerdere reactie (hier, hier) van het Belgische SABAM op "het Turijnse tandartsarrest" [IEF11045], reageert ook BUMA/Stemra op de op 15 maart 2012 gewezen uitspraak: De vraag die hierbij speelde was of sprake was van openbaarmaking. Buma heeft naar aanleiding van deze uitspraak onderzocht of een aanpassing in de huidige licentiepraktijk nodig is. De conclusie luidt dat dit niet het geval is.

De toepasselijkheid van de uitspraak is, ook voor het naburig recht, sowieso beperkt omdat het Hof van Justitie een aantal cumulatieve voorwaarden lijkt te hebben geformuleerd die in concrete gevallen door de nationale rechter moeten worden getoetst. In het ene geval zal, zo blijkt uit het arrest, het ene criterium zwaarder kunnen wegen dan in het andere.

Verder heeft het Hof van Justitie in haar uitspraak benadrukt dat openbaarmaking in de zin van het naburige recht niet hetzelfde is als openbaarmaking in de zin van het auteursrecht. De gedachte daarbij is dat beide rechten een ander doel hebben. Het auteursrecht is een absoluut recht van de auteur om gebruik van zijn werk te verbieden, terwijl het naburig recht een ‘recht van vergoedende aard’ is. In dat laatste geval zou het winstoogmerk bij het gebruik van muziek een rol kunnen spelen.

Hoe dan ook, Buma is een auteursrechtenorganisatie en kijkt daarnaast in alle gevallen altijd al concreet naar feitelijke situaties. Dit blijven we doen.

IEF 11131

Geen glans of spiegeling

Gerecht EU 29 maart 2012, zaak T-547/10 (Omya AG tegen OHIM/Alpha Calcit Füllstoffgesellschaft)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk CALCIMATT (kleurvullingen) de houdster van diverse (inter)nationale en gemeenschapswoordmerken CALCIPLAST, CALCILIT, CALCICELL en CALCILAN tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af. In beroep wordt deze beslissing vernietigd en wordt de aanvraag aldus afgewezen. Het aangevoerde middel: de merken zijn niet dermate overeenstemmend dat ze verward kunnen worden met de betrokken waren (Calciumcarbonaten en kleurstof). Het Gerecht EU: De klacht wordt afgewezen, het woordelement "Calci" verwijst naar Calciumverbindingen en het onderdeel "Matt" heeft de betekenis "geen glans" of "geen spiegeling". Daarom kan het merk wel worden verward met de betrokken waren.

32      Drittens ist, was den begrifflichen Vergleich angeht, festzustellen, dass die beiden einander gegenüberstehenden Marken den Bestandteil „Calci“ enthalten. Mit der Beschwerdekammer ist darauf hinzuweisen, dass sämtliche Waren, die im vorliegenden Fall betroffen sind, Calciumverbindungen, insbesondere Calciumkarbonat, umfassen oder als wesentlichen Bestandteil enthalten, so dass es naheliegt, dass die maßgeblichen Verkehrskreise in der Europäischen Union, bei denen es sich um Fachkreise handelt, diesen Bestandteil als einen Hinweis auf das chemische Element Calcium oder eine seiner Verbindungen auffassen kann. Die übrigen Bestandteile „matt“ und „lan“ weisen keine semantische Ähnlichkeit auf und können somit zur Differenzierung der fraglichen Marken beitragen. Insoweit ist allerdings festzustellen, dass sich aus der angefochtenen Entscheidung ergibt, dass der Bestandteil „lan“ in keiner der Amtssprachen der Union eine Bedeutung hat, und dass andererseits der Bestandteil „matt“ in einer begrenzten Zahl der Sprachen der Union „ohne Glanz“ oder „nicht spiegelnd“ bedeutet, also beschreibend ist; diese Feststellungen werden von der Klägerin nicht bestritten.

Afbeelding: https://www.invurt.com