IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 11074

Hof bekrachtigt vonnis Boek9 vs. DeLex

Hof Amsterdam 20 maart 2012, LJN BW0561 (De Weerd en Stichting Boek 9 tegen DeLex B.V.)

Uitspraak ingestuurd door Christiaan Alberdingk Thijm en Douwe Linders, SOLV Advocaten.

Kort Geding grotendeels bekrachtigd [IEF 10134]. Zie ook het persbericht [IEF 9622]. Databankenrecht. Auteursrecht op berichten. Werkgeversauteursrecht. Investeringen in de website. Geen misleiding. Geen rectificatie. Geen verboden op basis van auteursrechtinbreuk.

Evenals de voorzieningenrechter oordeelt het Hof dat de Stichting Boek 9 inbreuk heeft gemaakt op de databankrechten van deLex. Anders dan de voorzieningenrechter, is het Hof echter van mening dat ook de auteursrechten op de berichten toebehoren aan deLex. Over en weer worden echter geen verboden uitgesproken op basis van auteursrechten. Vorderingen tegen De Weerd in persoon worden afgewezen omdat niet vaststaat dat hij persoonlijk de databank van deLex heeft gekopieerd.

Databankenrecht
DeLex is als databankrechthebbende aan te merken. De Stichting Boek 9 heeft een kopie gemaakt en op de site geplaatst. Dit moet worden aangemerkt als het opvragen en hergebruiken in de zin van de Databankenwet en is door de voorzieningenrechter terecht aangemerkt als inbreuk op het databankrecht. (r.o. 3.8.1 - 3.8.2).

Werkgeversauteursrecht
Voldoende aannemelijk is dat het tot de taak van De Weerd behoorde om berichten te maken voor de site boek9.nl. DeLex heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er materieel gezag werd uitgeoefend en werd toegezien op het werk en men zich uitdrukkelijk als werkgever heeft opgesteld. Er is aldus op grond van artikel 7 Auteurswet sprake van werkgeversauteursrecht. Door overdracht heeft DeLex het auteursrecht verkregen. (r.o. 3.1.5 - 3.5.5)

Investeringen
Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat DeLex als rechthebbende op de lay-out en inrichting van de website moet worden beschouwd. DeLex heeft sedert januari 2006 geïnvesteerd onder meer op het gebied van het ontwerp, de hosting, het zogenoemde content management systeem en het beheer en onderhoud daarvan en het organiseren van activiteiten ter promotie van de website. Dat de investeringen (deels) door middel van sponsorinkomsten zijn gefinancierd, maakt dit niet anders, te minder nu DeLex de sponsorovereenkomsten heeft gesloten en de adverteerders heeft geworven. (r.o. 3.7).

Sponsorgelden / misleiding
Het hof bevestigt het oordeel van de voorzieningenrechter inzake de sponsorgelden: DeLex was immers rechthebbende op de website, droeg het ondernemersrisico en had de sponsorcontracten afgesloten. Van misleiding van de zijde van DeLex inhoudende dat zij ten onrechte de indruk zou hebben gewekt dat de website IE-forum.nl een voorzetting is van de website boek9.nl kan niet worden gesproken reeds omdat blijkens het voorgaande zulks in ieder geval voor een groot deel juist is. (r.o. 3.10).

Geen verbod op basis van auteursrechtinbreuk
Het Hof stelt vast dat deLex berichten heeft gekopieerd, maar veroordeelt deLex niet voor auteursrechtinbreuk omdat de auteursrechtelijke bescherming van de berichten beperkt is, deLex de berichten al heeft aangepast en dit ook niet opnieuw is voorgekomen (r.o. 3.13).

Proceskosten
DeLex zal worden veroordeeld in de kosten van geding in eerste aanleg in zaak 1 [tegen De Weerd in persoon]. Het hof begroot deze op € 6.000,- (i.p.v. €27.820), omdat er slechts sprake was van een conventionele vordering van deLex waartegen mondeling verweer is gevoerd. In zaak 2 zijn de kosten in eerste aanleg terecht gecompenseerd, ook de kosten in het hoger beroep worden gecompenseerd.

Lees voor het arrest hier (grosse zaaknr. 200.095.294/01 SKG, LJN BW0561)

IEF 11073

Valide reden voor spreiding

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 20 maart 2012, KG ZA 12-88 (Gillette Company tegen Wilkinson Sword)

Uitspraak ingestuurd door Micheline Don en Richard van Oerle, NautaDutilh N.V..
mede door Tobias Cohen Jehoram, Thomas Conijn en Maurits Jan Voogt, De Brauw Blackstone Westbroek.

In 't kort: In navolging van IEF 10712. Zowel Gillette (MACH en MACH3) als Wilkinson (HYDRO3 en HYDRO 5) zijn producenten van scheersystemen voor natscheren. Er is geen sprake van misbruik van procesrecht door verschillende - te onderscheiden - uitlatingen over meerdere kort gedingen te spreiden.

Het wordt Wilkinson verboden om een hydraterende werking te claimen ten aanzien van haar HYDRO scheersystemen zonder een duidelijke en opvallende disclaimer 'hydraterend effect enkel tijdens het scheren' of 'hydraterend effect treedt enkel tijdens het scheren op'. Deze disclaimer moet voldoende duidelijk en opvallend worden gevoerd, ook in de reclamefilm.

Interessant is de overweging rondom misbruik van procesrecht:

4.3. Wilkinson heeft aangevoerd dat Gilette door de uitlatingen niet in het in december 2011 gevoerde kort geding tussen partijen te betrekken, misbruik van procesrecht zou maken. Die stelling kan niet worden gevolgd. Er is geen rechtsregel die zich in zijn algemeenheid verzet tegen een "spreiding" van verschillende vorderingen (ze betreffen immers te onderscheiden uitlatingen) over meerdere kort gedingen. Bijkomende omstandigheden kunnen dit anders maken, maar die zijn gesteld noch gebleken. De voorzieningenrechter laat nog daar dat Gilette een valide reden voor spreiding heeft aangegeven inhoudende dat alle zaken in één kort geding te behandelen tot te zware belasting van dat kort geding zou leiden.

IEF 11072

Niet een publiek figuur geworden door YouTube rapclip

Hof Amsterdam 20 maart 2012, LJN BV9304 (appellant tegen Het Parool B.V.)

In navolging van IEF 9345. Portretrecht. Botsing van grondrechten artt. 8 en 10 EVRM. Het hof oordeelt dat de publicatie van het portret van de verdachte van een misdrijf middels een foto in de krant en op de website van 19 september tot 30 december 2009 onrechtmatig was. De foto betreft een still uit een aan eiser gewijde aflevering uit NPS-serie "Vrije Radicalen".

Door zijn medewerking aan die documentaire (en aan de op YouTube gepubliceerde rapclip) is appellant niet een zodanig publiek figuur geworden dat hij daardoor moet dulden dat zijn herkenbare portret werd gepubliceerd bij het artikel in het landelijk dagblad Het Parool en op de website www.hetparool.nl, te minder omdat hij daardoor herkenbaar in verband werd gebracht met een (zeer ernstig) strafbaar feit. Het hof overweegt dat een minder herkenbaar portret de aantasting van zijn persoonlijke levenssfeer had kunnen beperken, zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel.

Het Parool c.s. dienen voor de immateriële schadevergoeding een bedrag van €1.500 te betalen.

3.6 Zoals de rechtbank heeft overwogen is niet in geschil dat [ Appellant ] op de foto herkenbaar in beeld is en dat het hierbij gaat om een niet in opdracht van [ Appellant ] vervaardigd portret dat openbaar is gemaakt in Het Parool en op de website www.hetparool.nl. Op grond van artikel 21 Auteurswet is openbaarmaking van een zonder opdracht van de geportretteerde gemaakt portret niet geoorloofd, voor zover een redelijk belang van de geportretteerde zich tegen openbaarmaking verzet. Onder een redelijk belang als bedoeld in dit artikel valt de bescherming van de geportretteerde, in dit geval [ Appellant ], tegen inbreuken op zijn recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer wordt naar zijn inhoud mede bepaald door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit fundamentele recht van [ Appellant ] kan botsen met het fundamentele recht van Het Parool c.s., uitgeefster en hoofdredacteur van dagblad Het Parool, op vrijheid van meningsuiting. De rechtbank heeft dit ook tot uitdrukking gebracht in rechtsoverweging 4.2 van het bestreden vonnis en heeft terecht overwogen dat de openbaarmaking van de gewraakte foto in Het Parool en via de website www.hetparool.nl is aan te merken als een meningsuiting in de zin van artikel 10 EVRM.

3.10 Ofschoon aan Het Parool c.s. kan worden toegegeven dat de foto geen details of his private life bevat, de zeggingskracht van het artikel versterkt en op zichzelf relevant is, is het hof van oordeel dat met de publicatie van de beeltenis van zijn gezicht bij het artikel inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [ Appellant ]. Hierbij moet worden bedacht dat [ Appellant ] blijkens het artikel wordt verdacht van een (zeer ernstig) strafbaar feit. De volgende vraag die beantwoord dient te worden is of deze inbreuk, gelet op de vrijheid van meningsuiting van Het Parool c.s. onrechtmatig is jegens [ Appellant ].

3.11 Het hof is van oordeel dat zulks het geval is. [ Appellant ] hoeft naar het oordeel van het hof de publicatie van het herkenbare portret bij het artikel niet te dulden. Zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel, hadden het Parool c.s. immers een minder herkenbaar portret van [ Appellant ] kunnen publiceren, bijvoorbeeld door het plaatsen van een balkje over de ogen. Het Parool c.s hebben in dit verband aangevoerd dat hierover in andere zaken ook wel is geoordeeld dat deze maatregel extra criminaliserend werkt, maar dat gaat in deze zaak niet op, omdat het artikel in het teken stond van de verdenking van een geweldsmisdrijf en de op handen zijnde behandeling daarvan door de strafrechter. Het hof is van oordeel dat bij de publicatie van portretten van verdachten van strafbare feiten in beginsel terughoudendheid op zijn plaats is.

3.12 De omstandigheid dat [ Appellant ] in 2007 actief heeft meegewerkt aan de documentaire, die in november 2007 en juni 2008 op televisie is uitgezonden en tot eind 2009 op internet viel te bekijken, rechtvaardigt niet het plaatsen van een herkenbaar portret bij het artikel over die documentaire en de aanstaande strafzaak. Door zijn medewerking aan die documentaire (en aan de op YouTube gepubliceerde rapclip) is [ Appellant ] niet een zodanig publiek figuur geworden dat hij daardoor moet dulden dat zijn herkenbare portret werd gepubliceerd bij het artikel in het landelijk dagblad Het Parool en op de website www.hetparool.nl, te minder omdat hij daardoor herkenbaar in verband werd gebracht met een (zeer ernstig) strafbaar feit. Zoals hiervoor is overwogen had een minder herkenbaar portret de aantasting van zijn persoonlijke levenssfeer kunnen beperken, zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel. Dat thans nog portretten van [ Appellant ] op internet kunnen worden gevonden (afkomstig uit de documentaire en de rapclip), kan niet tot een ander oordeel leiden. Van belang is immers dat Het Parool c.s. destijds een foto hebben gepubliceerd in de krant, die – anders dan bij het gebruikmaken van internet - in één oogopslag en zonder verdere handelingen waargenomen kon worden. De vrijheid die Het Parool c.s. in beginsel hebben om naar eigen inzicht te bepalen op welke wijze zij een nieuwswaardig feit onder de aandacht van het publiek willen brengen, gaat niet zover dat het hun in de concrete omstandigheden van deze zaak vrijstond een herkenbaar portret van [ Appellant ] bij het artikel te plaatsen.

3.13 Alle omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is het hof dan ook van oordeel dat het recht van [ Appellant ] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting. Daarmee is het onrechtmatig handelen van Het Parool c.s. jegens [ Appellant ] gegeven.

Lees het arrest hier (LJN, schone pdf)

Op anders blogs:
Mediareport (Hof vernietigt vonnis rechtbank: Het Parool mocht herkenbare foto verdachte toch niet plaatsen)

IEF 11071

Verhoogd uurtarief gerekend

Gerecht EU 2 maart 2012, T-270/09 DEP (PVS tegen OHIM/MeDiTA) - dossier

Proceskosten bij het Gerecht EU. De onderhavige klacht gaat over de hoogte van de proceskosten nadat er inhoudelijk arrest is gewezen. De advocaat in kwestie heeft slechts 6,5 uur aan deze zaak besteedt, maar zij had ook een octrooigemachtigde ingezet en daarbij, voor zo'n eenvoudige zaak, een verhoogd uurtarief gerekend. Het uurtarief wordt daarom gematigd van €260 naar €175 per uur. De totale proceskosten worden aldus gematigd tot €1.690.
 

27. Drittens beläuft sich der Zeitaufwand des Rechtsanwalts ausweislich der Übersicht in der Anlage zum Kostenfestsetzungsantrag auf sechseinhalb Stunden für das gesamte Verfahren vor dem Gericht. Diese Stundenzahl mag auf den ersten Blick gering erscheinen; dem Rechtsanwalt kam jedoch bei der Anfertigung des Streithilfeschriftsatzes die Unterstützung durch den Patentanwalt, der im Verfahren vor den Dienststellen des HABM aufgetreten war, zugute, und der Streithilfeschriftsatz umfasste nur sechs Seiten, und auf lediglich zwei dieser Seiten werden Argumente dargestellt, auf die in der Entscheidung nur wenig eingegangen worden war – betreffend die Art der Verkehrskreise, die sich der Dienstleistungen bedienen können, für die die Klägerin die Eintragung der Marke beantragt hatte, sowie die Frage der Ähnlichkeit der von den einander gegenüberstehenden Marken erfassten Dienstleistungen. Unter diesen Umständen ist die für die Vorbereitung der Streithilfe notwendige Zeit auf viereinhalb Stunden zu reduzieren.

28. Viertens hält zwar die Klägerin einen Stundensatz von 260 Euro in einfach gelagerten Markensachen für überhöht und sieht einen Satz von 175 Euro als eher gerechtfertigt an; die Höhe des von der Streithelferin geforderten Satzes ist jedoch für die Festsetzung des Stundensatzes eines Rechtsanwalts oder eines Patentanwalts angemessen.

29. Infolgedessen sind die erstattungsfähigen Kosten der Streithelferin nach billigem Ermessen auf insgesamt 1 690 Euro festzusetzen.

IEF 11070

Kort antwoord inzake taalkeuze

Beschikking Gerecht EU 28 februari 2012, T-11/09 DEP (Özdemir tegen OHIM) - dossier

Proceskosten bij het Gerecht EU. De onderhavige klacht gaat over de hoogte van de proceskosten nadat reeds inhoudelijk arrest is gewezen. Deze kosten zijn excessief te noemen (ruim €6.000), temeer nu "the General Court decided to rule without opening the oral procedure, the actual participation of the intervener’s lawyer in the main proceedings was restricted to the drafting of a brief response and a letter concerning the choice of language of the case." en dus kan de onderhavige zaak niet bijzonder lastig zijn. De opgegeven 30 uur lijken excessief te zijn gedeclareerd.

18. Moreover, it must be noted that, since the General Court decided to rule without opening the oral procedure, the actual participation of the intervener’s lawyer in the main proceedings was restricted to the drafting of a brief response and a letter concerning the choice of language of the case. Having regard to those factors and to the fact that the main proceedings cannot be regarded as particularly difficult (see paragraph 14 above), the time allegedly devoted by the intervener’s lawyer to the proceedings before the Court, namely 30 hours, appears excessive.

19. Having regard to the foregoing, the view must be taken that the amount of EUR 6 168.26 for lawyers’ fees is excessive and that the lawyers’ fees recoverable by the intervener will be fairly assessed by setting their amount at EUR 3 600.

IEF 11069

BBIE serie maart 2012

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaande bericht in deze serie BBIE serie februari 2012 II.

06mrt

BACARDI

BACCARDI S

Gedeelt.

nl

06mrt

MUSE

theMuze Tailor-made

Toegew.

nl

05mrt

SPIRALO

spiral

Toegew.

fr

05mrt

CHARRETTE

CHARRETTE

Afgew.

fr

05mrt

Deka Immobilien Investment

DECA IMMOBILIER

Toegew.

fr

05mrt

CHARRETTE

RHUM CHARRETTE

Afgew.

fr

05mrt

redefining / standards AXA

REDEFINANCE

Afgew.

nl

05mrt

ZIJ

zi

Afgew.

fr

05mrt

CHARRETTE

CHARRETTE

Afgew.

fr

05mrt

CHARRETTE

CHARRETTE

Afgew.

fr

28feb

SUPREMO SHOES & BOOTS

SUPREME

Afgew.

nl

28feb

TEMPT

temptaste

Toegew.

nl

28feb

BLISS

GREEN BLISS

Gedeelt.

nl

27feb

ENECO

ENERCO

Toegew.

fr

24feb

MOOVE

4 MOVE

Toegew.

fr

IEF 11068

In Gods naam

Vzr. Rechtbank Maastricht 19 maart 2012, LJN BV9228 (Eiser tegen auteurs/gedaagden en Dutch Media Uitgevers)

Als randvermelding
. Vrijheid van meningsuiting tegenover onrechtmatigheid in de zin van 6:162 BW. Spoedeisend belang bij een tweede druk?

Eiser vordert succesvol om gedaagden een tweede en verdere druk van het boek “In Gods naam” met de subtitel “De affaire Joep Haffmans: Een onthutsend beeld van de katholieke kerk en haar leiders” (hier) uit te brengen en in het verkeer te brengen, indien en zolang daarin niet de aanpassingen zijn aangebracht.

Ondanks dat eiser een onmiddellijke voorziening vorig jaar, tegen de eerste druk van het boek, niet noodzakelijk achtte, is het gedaagden nu - een half jaar later - voor de tweede druk niet duidelijk wat haar spoedeisend belang is, temeer nu de eerste druk nog steeds verkrijgbaar is. In dat kader werpen de gedaagden de vraag op welke omstandigheden maken, dat het voor de tweede druk van het boek noodzakelijk is, dat het grondrecht van de auteurs op een vrije meningsuiting moet worden ingeperkt. Aangezien het gaat om een ongewijzigde tweede druk en daarmee een hernieuwde aantasting van eer en goede naam is het belang aanwezig. Temeer nu de uitgever in het midden laat of en wanneer een tweede druk zal worden uitgebracht.

Er volgt een verbod op publicatie tenzij enkele passages worden aangepast. Dit kort geding gaat over onrechtmatigheid, feitelijke onjuistheid, incriminerende werking, aantasting eer en goede naam, misstand, context, de auditu-verklaringen, nevenbewijs, de verifieerbaarheid van de feitelijke basis en over het feit dat gedaagde hebben nagelaten de feitelijke basis kenbaar zorgvuldig en accuraat te verzekeren.

 

In citaten:
3.1. Gedaagden stellen voorop dat eiser geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening in kort geding. Eiser achtte immers een onmiddellijke voorziening vorig jaar, tegen de eerste druk van het boek, niet noodzakelijk, waarom zou dat dan nu – een half jaar later – voor de tweede druk wel het geval zijn, temeer nu de eerste druk nog steeds verkrijgbaar is? In dat kader werpen gedaagden de vraag op welke omstandigheden maken dat het voor de tweede druk van het boek noodzakelijk is dat het grondrecht van de auteurs op een vrije meningsuiting moet worden ingeperkt? Dergelijke omstandigheden zijn volgens gedaagden niet aanwezig en worden door eiser ook niet gesteld.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
Indien er veronderstellenderwijze vanuit wordt gegaan dat, zoals eiser stelt, gedaagden gelet op de thans bekende feiten en omstandigheden onrechtmatig zullen handelen als zij een ongewijzigde versie van het boek in omloop brengen heeft hij thans spoedeisend belang om een ongewijzigde tweede druk en daarmee een nieuwe herhaalde aantasting van zijn eer en goede naam tegen te houden, daargelaten, of dat verbod inhoudelijk gezien toewijsbaar is, waarover later in dit vonnis meer. Een en ander klemt te meer, nu de uitgever desgevraagd ter zitting in het midden liet of en wanneer een tweede druk zal worden uitgebracht. Een voldoende spoedeisend belang is derhalve aanwezig.

[red. Historisch betekenis ]
3.5.1 Om duidelijk te maken hoe dit allemaal kon gebeuren moesten de auteurs, zo hebben zij aangegeven, een breder beeld schetsen van de katholieke kerk in Limburg in de jaren dat [[H]] hier werkzaam was. Dat was onder leiding van Jo [[G]], bisschop van het bisdom Roermond. Bisschop [[G]] heeft [[H]] in de jaren zeventig opgeleid en later aangesteld tot pastoor. Een van de andere jonge priesters die in dezelfde periode door [[G]] werd opgeleid en later aangesteld tot pastoor en deken was eiser. Het was dan ook opmerkelijk dat een van zijn volgelingen, eiser, in de jaren negentig openlijk kritiek uitte op de streng conservatieve lijn van bisschop [[G]], hetgeen zelfs tot zijn ontslag leidde. Dit maakt, nog steeds volgens de auteurs, eiser tot een persoon van historische betekenis die in deze schets van de katholieke kerk in Limburg niet mag ontbreken. Eiser is een publiek figuur, getuige ook zijn verschijning in de media (b.v. z. ro. 3.8).

3.5.2. Tegen deze opzet heeft eiser ook geen bezwaar gemaakt. In tegendeel. Hij maakt slechts bezwaar tegen 18 van de 37 vermeldingen van zijn naam in het boek. Een hoofdstuk draagt zelfs zijn naam als titel, maar hiertegen heeft eiser zich niet verzet.

[red. historie/ fictie]

3.5.3. Vooropgesteld dat het boek dus kennelijk beoogt de affaire [[H]] gedeeltelijk vanuit een historisch perspectief te beschrijven mag worden vereist dat in de historische gedeelten zowel de feiten als de context waarin die feiten worden geplaatst juist zijn.
Voor het deel van het boek dat op fictie is gebaseerd geldt, dat een volkomen neutrale formulering niet is vereist, gezien de subjectieve benadering op die plaatsen in het boek. Wel geldt ook op die plaatsen dat de vermeldingen onnodig grievend en beledigend kunnen zijn, zodra zij als feiten worden gesteld en in verband worden gebracht met een misstand waarmee eiser niets te maken heeft. De vraag is daarom aan de orde, of het verweer van gedaagden, dat de naam van eiser weliswaar in het boek wordt genoemd, maar dat zijn eer en goede naam niet worden aangetast, en dat iedere lezer kan lezen dat eiser nergens bij betrokken was, slaagt.
Daartoe worden in het navolgende de door eiser gevorderde wijzigingen ieder afzonderlijk beoordeeld.
Hierbij dient nog te worden opgemerkt dat het niet aan eiser is om de verhalen die over hem de ronde doen te ontzenuwen, maar aan de auteurs om over een en ander pas te publiceren wanneer zij voor die publicatie voldoende gegronde verifieerbare aanwijzingen hebben.
IEF 11067

Het bij kindertaal aansluitende 'BIBABOE'

Rechtbank Rotterdam 14 maart 2012, LJN BV9317 (L.O. en Bibaboerderij B.V. tegen Excelsior Publications)

Uitspraak ingezonden door Marc de Boer, Boekx advocaten.

L.O. heeft in 2006 het beeld/woordmerk BIBABOERDERIJ gedeponeerd voor o.a. drukwaren. Het kindertelevisieprogramma genaamd Bibaboerderij maakt onderdeel uit van een multimediaal concept. Excelsior is geruime tijd uitgeefster van het Franstalige tijdschrift BIBA en is sinds 1996 houdster van het internationale woord/beeldmerk BIBA.

De rechtbank beschouwt het element BIBA niet als het duidelijk dominerende onderdeel van het gehele woord BIBABOERDERIJ. Door het element boerderij wordt - ondanks het beschrijvend karakter - de context van het gehele woord aangegeven. In het gehele woord is het element boerderij wel degelijk van belang. Het gaat klaarblijkelijk niet om een bepaald soort boerderij, waarin BIBA het typerende element is. In auditief opzicht fungeert in BIBABOERDERIJ het element BIBA ook als onderdeel van het allitererende en bij kindertaal aansluitende 'BIBABOE'.

Het gebruik van BIBABOERDERIJ is gericht op mensen die de betekenis van het woord boerderij kennen. Het tijdschrift BIBA is Franstalig, maar geniet geen grote aftrek. Er is aldus geen werkelijk gevaar dat het gebruik van het teken BIBABOERDERIJ voor drukwerken, gericht op zeer jonge (Nederlandstalige) kinderen, voor verwarring kan zorgen ten opzichte van het voor tijdschriften ingeschreven merk BIBA. In afwijking van BBIE-oppositie 2000674, waarin oppositie gegrond is voor 'drukwerken' in klasse 16.

7.6 In het woord BIBABOERDERIJ is 'BIBA' een veel onderscheidender element dan 'BOERDERIJ', dat beschrijvend van karakter is. Dat element 'BIBA' is op zichzelf identiek aan het merk van Excelsior.

De Rechtbank beschouwt het element 'BIBA' echter niet als het duidelijk dominerende onderdeel van het gehele woord BIBABOERDERIJ. Door het element 'BOERDERIJ' wordt - ondanks het beschrijvende karakter - de context van het gehele woord aangegeven. In het gehele woord BIBABOERDERIJ is het element 'BOERDERIJ' wel degelijk van belang. Het gaat klaarblijkelijk niet om een bepaald soort boerderij, waarin 'BIBA' het typerende element is.

7.9. Bij vergelijking van BIBA en BIBABOERDERIJ bestaat ook in auditief opzicht een overeenstemming, al fungeert in BIBABOERDERIJ het element 'BIBA' ook als onderdeel van het allitererende en bij kindertaal aansluitende 'BIBABOE'.
Nu het woord 'biba' in het Frans en het Nederlands geen betekenis heeft, is geen sprake van een begripsmatige overeenstemming. In BIBABOERDERIJ wordt wel een direct verband gelegd tussen 'BIBA' en het begrip boerderij.

7.10. Aan te nemen valt dat BIBABOERDERIJ - met name ook voor drukwerken - zal worden gebruikt in het Nederlandse taalgebied, in Nederland en België en dat dit gebruik is gericht op mensen die de betekenis kennen van het woord 'boerderij'. Het tijdschrift BIBA is Franstalig. (...)

Lees het vonnis hier (grosse HA ZA 10-676, LJN, schone pdf).

IEF 11066

Dit soort stoelen vergaand technisch bepaald

In reactie op IEF 11057, een bijdrage van Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals NV. Inzender staat steeds Dellice Holding Ltd. bij in deze zaak.

In aanvulling en ter correctie van het toch enigszins gekleurde beeld, en dan druk ik mij nog mild uit, dat wordt geschetst in uw bericht inzake “Prior design and bookshelf-like constructions” het volgende. Ik deel de conclusies van de inzender van dit bericht niet, zij vinden ook geen steun in de aard en inhoud van de aangehaalde uitspraken.

Zo wordt ten onrechte de indruk gewekt dat het OHIM de aangehaalde modelregistraties van Dellice Ltd. uit 2005 (overigens niet toebehorend aan genoemde partij H3) nietig heeft verklaard op basis van enkel het eerdere Tripp Trapp design. Het geschetste beeld, onder andere met tendentieuze aanduidingen als “kopie” stoelen, dat in deze uitspraken bovendien als het ware wel (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Hof Amsterdam inzake de Carlo stoel [red IEF 9475]) juist geoordeeld zou worden over de inbreuktoets (maar dan in modelrechterlijke zin?) is onjuist. Het OHIM heeft zich in deze enkel uitgesproken over de impact van prior art waaronder de Tripp Trapp op de betreffende modelregistraties, niets meer niets minder. Daarbij overweegt het OHIM zelfs ook dat dit soort stoelen vergaand technisch bepaald zijn. Op geen enkele wijze heeft dit een relatie met de in Nederland bij de Hoge Raad aanhangige zaken [red. afgelopen vrijdag pleidooi geweest] betreffende de door het Hof Den Haag en Hof Amsterdam ten nadele van Stokke gewezen arresten inzake de toe te passen auteursrechtelijke inbreuktoets. Overigens wordt appel aangetekend tegen deze uitspraken van OHIM.

IEF 11065

Ongedaanmaking aanhouding proceskostenveroordeling

Hof 's-Gravenhage 13 maart 2012, zaaknr. 200.082.381/01 (Boston Scientific Scimed tegen OrbusNeich)

Uitspraak ingezonden door Ruud van der Velden, Hogan Lovells.

In navolging van het tussenvonnis [IEF 10978] Zie eerder Hof (IEF 9915) en Rb IEF 9209 en HR LJN BG7412.

Octrooirecht. Arrest in de stent-zaak over het Europees Octrooi inzake een ballonkatheter. Ongedaanmaking van de aanhouding van de proceskostenveroordeling. Bij akte van 19januari 2012 heeft Boston Scientific (onder meer) haar oorspronkelijke provisionele vordering onder A (een verbod op octrooi-inbreuk) ingetrokken, vanwege het vervallen zijn van het octrooi op 28 augustus 2011. Het gevorderde onder B (thans genummerd A) heeft zij aldus gewijzigd dat zij nu vordert een verbod om gebruik te maken van de informatie, verkregen door of met behulp van klinische tests zoals nader gespecificeerd in de akte van Boston Scientific van 3 februari 2010, voor een in het gewijzigde petitum nader aangeduide periode. OrbusNeich heeft bezwaar gemaakt tegen. de eiswijziging op de grond dat daarin een eisvermeerdering besloten ligt. Tevens stelt zij dat in de bij genoemde akte overgelegde verklaring van P. Gafner een nieuwe grief besloten ligt. Voor zover nodig zal het hof bij de beoordeling van het beroep op deze bezwaren ingaan.

Verder in citaten, en de aanhouding van de proceskostenveroordeling wordt middels een incidentele vordering ongedaan gemaakt.

2.4. Het hof verwerpt de stelling van OrbusNeich dat de provisionele vordering reeds moet worden afgewezen omdat het octrooi heeft te gelden als vernietigd en het hof zich (vooralsnog) daarnaar heeft te richten. Weliswaar heeft de Hoge Raad in het arrest Enka/Dupont overwogen dat de rechterlijke uitspraak waarbij een octrooi nietig wordt verklaard aan dat octrooi onmiddellijk zijn werking ontneemt, maar hij heeft daaraan de voorwaarde verbonden dat die uitspraak te zijner tijd in kracht van gewijsde gaat. In de periode dat onzeker is of de uitspraak waarbij het octrooi nietig is verklaard in kracht van gewijsde gaat, staat het de rechter vrij een inbreukprocedure gebaseerd op het betreffende octrooi te schorsen, aldus de Hoge Raad. Aldus is sprake van een onzekere (“zwevende”) periode, waarin de (beweerd) inbreukmaker zich niet zonder meer op de nietigheid van het octrooi kan beroepen. Het hof ziet, met de rechtbank, geen reden waarom deze regel niet ook zou gelden onder het thans geldende octrooirecht.

Ook de instructie aan de (voorzieningen-)rechter om zijn beslissing af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter leidt er in dit geval niet toe dat het hof zonder meer van de nietigheid van het octrooi moet uitgaan. Voor een uitzondering op deze regel is niet alleen plaats wanneer sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis van de bodemrechter, maar ook wanneer sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de bodemrechter bij wetenschap daarvan een andere beslissing zou hebben genomen. Het hof is van oordeel dat hiermee gelijk te stellen is de situatie die hier aan de orde is, te weten dat het octrooi waarover de bodemrechter heeft geoordeeld inmiddels (centraal) is beperkt. Daardoor is weliswaar niet een ander octrooi ontstaan, maar wel dient de geldigheid van het octrooi opnieuw, met inachtneming van bedoelde beperking, te worden beoordeeld (zie hiervoor, rov. 1.6). Op deze grond faalt grief 1 in het incidentele beroep.

2.5. De vraag die thans eerst dient te worden beoordeeld is of Boston Scientific een voldoende belang heeft bij het gevorderde verbod. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.

2.6. Uitgangspunt in dit hoger beroep is dat Boston Scientific in elk geval al een aantal jaren op de hoogte is van het bestaan van de Genous-katheter, alsook van de kenmerken daarvan (die het volgens Boston Scientific inbreukmakende karakter daarvan bepalen) en de omstandigheid dat de katheter op de Nederlandse markt wordt gebruikt.

2.9. In het licht van het voorgaande, te weten; enerzijds de periode die Boston Scientific heeft laten voorbijgaan zonder actie te ondernemen tegen het gebruik van de Genous-katheter door OrbusNeich en anderzijds de omstandigheid dat Boston Scientifie de door OrbusNeih met bedoelde studies verkregen of te verkrijgen commerciële voorsprong (en daarmee haar schade) niet of nauwelijks heeft onderbouwd, heeft Boston Scientific niet voldoende aannemelijk weten te maken dat van haar niet kan worden verlangd de uitkomst van de hoofdprocedure af te wachten. In dat verband is tevens van belang dat de procedure tussen Boston Sclentiflc en Medinol inmiddels zicht biedt op een eindbeslissing van het hof over de geldigheid van de B3-versie van het octrooi. Ten overvloede voegt het hof daaraan toe dat, voor zover er al enig rechtens relevant (lees: voldoende) belang van Boston Scientific valt aan te wijzen, dat wegvalt tegen het door OrbusNeich onweersproken gestelde belang bij het mogen blijven gebruiken van de met de studies verkregen data. Het (thans) onder A gevorderde verbod en de nevenvorderingen zullen op die grond worden afgewezen. Bij die stand van zaken kunnen de overige verweren van OrbusNeich tegen de vorderingen o:nbesproken blijven.

Het hof, in het incidentele beroep, vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij de beslissing met betrekking tot de kosten van het incident zijn aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak en opnieuw recht doende: veroordeelt Boston Scientific in de kosten van het incident in eerste aanleg, aan de zijde van OrbusNeich begroot op €61.891,-;