IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 10897

Exclusiviteit na lange periode van delen?

Hof van Cassatie van België 2 december 2011, no. C.08.0510.F (Martin Y Paz Diffusion tegen D.D. / Fabriek van Maroquinerie Gauquie)

Met samenvatting van Hannes Abraham.

Merkenrecht. Registratie van merken, over en weer licentiëren. Prejudiciële vragen aan HvJ EU gesteld.

Feiten: Eiseres in cassatie verkrijgt het Benelux woordmerk ‘NATHAN’ (klasse 18: kleine lederwaren) door middel van een koopovereenkomst, waarin werd bedongen dat de eigendom op de merknaam voor handtassen niet over zou gaan. De verkoper registreert hetzelfde woordmerk NATHAN voor klasse 18 (lederwaren, met uitzondering van kleine lederwaren) en klasse 25 (kledij en schoenen), waarna het aan verweerster in cassatie overgedragen wordt.
 
Eiseres deponeert vervolgens de beeldmerken bestaande uit de letter N (nr. 636308) voor klassen 18 (lederwaren, inclusief handtassen), 14 (metalen), 16, 22, 25 (papier, koorden en kledij) en  ‘NATHAN’ (nr. 636309) voor klassen 18 en 25. Het woordmerk ‘NATHAN BAUME’ (nr. 712962) wordt door eiseres eveneens voor klassen 18 en 25 gedeponeerd.

Beide partijen verkopen wederzijds hun producten aan elkaar die vervolgens in hun respectieve boetieks aangeboden worden. Eiseres geeft zelfs de toestemming aan verweerster om haar merk te gebruiken voor handtassen en schoenen. Eiseres tracht herhaaldelijk om een vorm van samenwerking met verweerster op te stellen, maar telkens zonder resultaat, waarop de handelsrelatie verzuurt.
 
In eerdere instanties: Een vordering tot nietigverklaring wordt door de rechtbank van koophandel te Nijvel ongegrond verklaard. De merken zijn dus geldig. Op haar beurt stelt eiseres in cassatie een vordering tot stopzetting in tegen het gebruik van bovenstaande merken door verweerster, terwijl verweerster een tegenvordering instelt tegen het gebruik van deze merken voor andere producten dan kleine lederwaren. Verweerster wordt in het gelijk gesteld.

In beroep wordt beslist dat eiseres misbruik van recht maakt door de procedure aan te wenden voor andere doeleinden dan waarvoor ze bedoeld is, in strijd met de jarenlange toestemming tot gebruik, waardoor de vordering tot stopzetting wordt geweigerd. Verder wordt ook beslist dat het zelf aanwenden van deze merken door de eiseres voor handtassen en schoenen een handeling van deloyale concurrentie inhoudt, gezien de jarenlange investeringen in reclame door verweerster en het eventuele verwarringsgevaar. Verweerster mag de merken dus enkel gebruiken voor handtassen en schoenen, terwijl eiseres de merken mag gebruiken voor andere waren dan deze laatsten.
 
Tegen dit arrest wordt cassatieberoep aangetekend. Het Hof van Cassatie beslist dat de volgende prejudiciële vragen moeten gesteld worden aan het Europees Hof van Justitie:

1. Moeten de artikelen 5,§1 en 8,§1 van Richtlijn 89/104 geïnterpreteerd worden in die zin dat het exclusief recht, voortvloeiend uit een gedeponeerd merk, definitief niet meer mag tegengeworpen worden door de titularis tegen derden, indien;
- de titularis de exploitatie van dit merk gedurende een lange periode heeft gedeeld met die derde in het kader van een vorm van mede-eigendom?
- de titularis naar aanleiding van deze mede-eigendom aan de derde zijn onherroepelijke toestemming heeft gegeven om zijn merk te gebruiken?
2. Moeten deze artikelen geïnterpreteerd worden in die zin dat de toepassing van een nationale regel, die het uitoefenen op foutieve of onrechtmatige wijze van een exclusief recht verbiedt, kan leiden tot het onherroepelijk verbod tot uitoefenen van het exclusief recht voor een deel van de waren in kwestie OF moeten deze geïnterpreteerd worden in de zin dat de toepassing moet beperkt worden tot een ander soort sanctie?
3. Moeten deze artikelen geïnterpreteerd worden in die zin dat indien de titularis van een merk een einde stelt aan een verbintenis t.a.v. een derde om het merk niet te gebruiken voor bepaalde waren, en hij nadien beoogt  om het merk te gebruiken voor deze waren, de nationale rechter desalniettemin dit gebruik definitief kan verbieden op grond van deloyale concurrentie, omdat deze voor de titularis een oneerlijk voordeel oplevert door de reclame die door de derde werd gevoerd en mogelijk verwarringsgevaar oplevert, OF moeten deze zo geïnterpreteerd worden dat de nationale rechter een andere sanctie moet uitspreken die niet het definitief verbod tot gebruik van het merk tot gevolg heeft?
4. Moeten deze artikelen geïnterpreteerd worden in die zin dat het definitief verbod tot gebruik van het merk door de titularis gerechtvaardigd wordt door de jarenlange investeringen van de derde voor reclame voor de producten waarop het merk wordt aangebracht?

IEF 10896

BMM student award 2012

De BMM Student Award wordt jaarlijks door de Beneluxvereniging voor Merken- en Modellenrecht toegekend aan een student voor een scriptie en/of artikel op het gebied van intellectuele eigendomsrechten.

Een van de doelstellingen van BMM is de bevordering van de kennis van het merken- en modellenrecht van de leden. Gedurende de ruim 30 jaar dat de BMM bestaat, wordt aan deze doelstelling inhoud gegeven door onder andere het publiceren van artikelen in het BMM Bulletin. Om die reden kijkt de vereniging met veel interesse naar bijdragen van studenten op het vakgebied. Artikelen en scripties van studenten vormen veelal waardevolle bijdragen; nieuwe zienswijzen worden belicht en kritische geluiden worden gemaakt over wetgeving en rechtspraktijk.

Om studenten te enthousiasmeren en te stimuleren tot het schrijven van scripties en artikelen op het gebied van de intellectuele eigendomsrechten en zich daarin verder te specialiseren, kent het bestuur van de BMM deze prijs toe. De Award voor 2012 is een geldprijs van € 1000. De winnende bijdrage zal bovendien, eventueel in verkorte vorm, gepubliceerd worden in het BMM bulletin.

De sluitingsdatum is 1 juni 2012. De toekenning van de prijs zal plaatsvinden in november tijdens de BMM Najaarsbijeenkomst. Inzendingen kunnen worden aangeleverd via secretariaat@bmm.nl onder vermelding van “Student Award”. Het reglement kan geraadpleegd worden op de website.

[red. De winnaar van vorig jaar is auteur Tomas Westenbroek, met zijn scriptie 'Waarom is Bio- Claire beschrijvend en Aquaclean niet?"]

IEF 10895

Reactie regering op Brein/Ziggo en XS4ALL

Reactie op verzoek Verhoeven over het blokkeren van websites en de uitspraak van de rechtbank Den Haag in de zaak BREIN / Ziggo en XS4ALL, Kamerstukken II 2011-2012, 29838, 49.

Tijdens de regeling van werkzaamheden van 17 januari 2012 verzocht het lid Verhoeven van uw Kamer om een brief met een reactie op de aangenomen motie tot het niet blokkeren van websites in het licht van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag dat internetproviders Ziggo en XS4ALL de downloadsite The Pirate Bay moeten blokkeren.1 Hierbij zal ik ook ingaan op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake Scarlet/Sabam. Bijgaand treft u tevens de beantwoording aan van de vragen van het lid Bontes over hetzelfde onderwerp. Tot slot kom ik de toezegging na die is gedaan aan het lid Schouw tijdens het Algemeen Overleg van 18 januari 2011 over Europese ontwikkelingen op het gebied van het civiele recht om een reactie te geven op het bericht dat de Europese Commissie aanstuurt op een websiteblokkade zonder rechter.2 Deze brief bied ik aan mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. [red. hyperlinks]

De uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake BREIN / Ziggo en XS4ALL
Op 11 januari 2012 heeft de Rechtbank Den Haag op vordering van Stichting BREIN internetproviders Ziggo en XS4ALL bevolen om de website The Pirate Bay voor abonnees van de genoemde providers ontoegankelijk te maken, door de blokkering van een aantal domeinnamen en IP-adressen.3 Stichting BREIN vorderde in deze zaak op basis van artikel 26d van de Auteurswet en artikel 15e van de Wet op de naburige rechten, kort samengevat, de blokkade van de website The Pirate Bay door middel van blokkering van IP-adressen en domeinnamen door internetproviders Ziggo en XS4ALL. De rechtbank overweegt dat op basis van deze al bestaande wetsartikelen de website kan worden geblokkeerd (r.o. 4.14-4.19). Deze uitspraak is gedaan in een bodemprocedure in vervolg op een uitspraak door de voorzieningenrechter in diezelfde rechtbank van 19 juli 2010, waarbij soortgelijke voorzieningen werden geweigerd.4 Inmiddels heb ik begrepen dat tegen deze uitspraak hoger beroep is ingesteld. Tegen het vonnis in kort geding is overigens eveneens hoger beroep ingesteld (r.o. 2.23). Gelet hierop onthoud ik mij van commentaar op de uitspraak.

De uitspraak Scarlet/Sabam
Bij de regeling van werkzaamheden vroeg het lid Peters om een reactie op de uitspraak in het licht van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 november 2011 inzake Scarlet/Sabam (C-70/10).

Ik heb u aangegeven dat de zaak nog onder de rechter is, zodat ik geen inhoudelijk commentaar kan geven. Wel maak ik u erop attent dat de rechtbank in het vonnis ingaat op de uitspraak van het Hof van Justitie. In rechtsoverweging 4.50 overweegt de rechtbank onder meer:

“De beslissing van de rechtbank in de onderhavige procedure is naar het oordeel van de rechtbank, in overeenstemming met de overwegingen van het Hof van Justitie in het arrest Scarlet-Sabam, tot stand gekomen na een afweging van de betrokken grondrechten om een juist evenwicht te verzekeren tussen enerzijds het intellectuele eigendomsrecht van de rechthebbenden en anderzijds de vrijheid om informatie te ontvangen of te verstrekken van de abonnees, en de vrijheid van ondernemerschap van Ziggo en XS4ALL.”

Overigens verwijs ik graag naar mijn brief van 29 november 2011, waarin Uw Kamer is geïnformeerd over de genoemde uitspraak van het Hof van Justitie en de gevolgen voor de beleidsvoornemens in de speerpuntenbrief 20©20.5

De motie Verhoeven
De motie roept de regering op om af te zien van de handhavingsoptie om websites te blokkeren. De heer Verhoeven vraagt om een reactie in het licht van de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank oordeelt dat op basis van bestaande wetgeving, namelijk artikel 26d Auteurswet en artikel 15e van de Wet op de naburige rechten, de betreffende website kan worden geblokkeerd. De genoemde wetsartikelen zijn ingevoerd ter uitvoering van artikel 11 van de Richtlijn nr. 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectueleeigendomsrechten (PbEG L 195). Zoals aangegeven, onthoud ik mij van commentaar. Ik beraad mij nog op een reactie op de motie Verhoeven.

Het bericht dat de Europese Commissie aanstuurt op een websiteblokkade zonder tussenkomst van de rechter.
Tijdens het Algemeen Overleg van 18 januari jl. vroeg het lid Schouw van uw Kamer om een reactie op het bericht dat de Europese Commissie aanstuurt op een websiteblokkade zonder tussenkomst van de rechter.6 Het bericht verwijst naar een mededeling van de Europese Commissie genaamd “A coherent framework for building trust in the Digital Single Market for ecommerce and online services”.7

Daarin kondigt de Europese Commissie aan om onderzoek te doen naar efficiënte methodes om onrechtmatige informatie door tussenpersonen weg te laten halen. Dit moet dan wel binnen de kaders van rechtszekerheid, proportionaliteit en de fundamentele rechten passen. Uit een bijbehorend werkdocument blijkt dat ‘notice and action’ ook het blokkeren van websites omvat. Onduidelijk is welke waarborgen hierbij worden ingebouwd. Ook is nog niet bekend in welke vorm een ‘notice and action’ wordt ingevoerd. De Europese Commissie wil door middel van een impact assessment in 2012 een aantal opties verkennen.8 Ik zal de ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend volgen en zal, in samenspraak met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, met een reactie op “a coherent framework for building trust in the Digital Single Market for e-commerce and online services” komen.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Voetnoten
1 Kamerstukken 2011-12, 29 838, nr. 44.
2 https://webwereld.nl/nieuws/109180/ec-stuurt-aan-op-websiteblokkade-zonderrechter. html
3 Rechtbank Den Haag 11 januari 2012, LJN BV0549.
4 Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag 19 juli 2010, LJN BN1445.
5 Kamerstukken 2011-12, 29 838, nr. 31.
6 https://webwereld.nl/nieuws/109180/ec-stuurt-aan-op-websiteblokkade-zonderrechter. html
7 COM(2011) 942.
8 “Commission staff working paper Online services, including e-commerce, in the Single Market” COM (2011) 1641 p. 46-47.

IEF 10894

Laatste stoelen: IE-Lunch van't Zuiden

IE-Lunch van't Zuiden (High Tech Campus, Eindhoven), 15 februari 12.00 tot 14.00 uur, zie uitnodiging 

Wikimedia Thonet Bugholzstuhl
Met o.a. de volgende uitspraken:
• Adwords-jurisprudentie (Interflora, Tempur)
• domeinnamen & handelsnamen (Top Verzekeringen, Scallywags)
• portretrecht (Natascha Kampusch, Johan Cruijff)
• software en databanken (schoonmaakprogramma's)
• productvormgeving (Tripp Trapp, Lego-zaken, Bang & Olufson, Apple/Samsung, I-drain)
• auteursrecht (Infopaq II, Brein/Ziggo)
• navullen (Redbull/Winters en Viking Gas)
• Cozzmoss en Getty Images (cozzmoss)
• Octrooirecht (Lundbeck-arrest)

Ernst-Jan Louwers zal zijn presentatie zoveel mogelijk insteken vanuit kwesties die in de IE-praktijk vaak aan de orde komen. Daarbij zal hij de onderwerpen zoveel mogelijk direct bruikbaar clusteren.

Willem Hoyng zal de actualiteiten in het octrooirecht bespreken. Onder meer gaat hij in op het verassende en zeer recente Lundbeck-arrest waarin het Hof de stofbescherming lijkt af te schaffen. Verder bespreekt hij de meest recente ontwikkelingen mbt crossborder-verboden en het Europese octrooigerecht. Daarnaast zal hij responderen op een aantal van de door Ernst-Jan Louwers te bespreken zaken waarbij hij betrokken is geweest.

hier aanmelden


 

IEF 10893

Specifieke combinatie van dessins

Rechtbank 's-Gravenhage 8 februari 2012, HA ZA 10-3265 (Burgers Lederwarenfabriek Wijchen B.V. tegen Basil B.V.)

Met dank aan Thera Adam-van Straaten, Leijnse Artz.

Auteursrecht op fietstassen. Burgers vordert een inbreukverbod op de auteursrechten die rusten op haar Daily Shopper 1B en op de (in haar opdracht ontworpen) Mondi Joy Double.

Daily Shopper/Mira: Op de Daily Shopper 1B rust auteursrecht, maar de daaraan verbonden bescherming is gezien het vormgevingserfgoed beperkt van omvang. Met name de Haberland tas, de Löhr tas en de Daily Shopper 1A lijken in dat opzicht sterk op de vormgeving van de Daily Shopper 1B.

Er rust auteursrecht op de Daily Shopper 1B op de specifieke combinatie van op zich reeds bestaande en deels met elkaar gecombineerde vormgevingsaspecten van fietstassen. De totaalindruk van de Daily Shopper 1B wordt daarbij in het bijzonder bepaald door de sluiting waarbij het hengsel aan beide zijden in de tas doorloopt en nauwelijks uitsteekt aan de bovenzijde van de tas. De Mira heeft dit kenmerk niet. Daarmee zijn bij de Mira ontwerpkeuzes gemaakt waarbij er andere vormgevingselementen zijn gecombineerd, waardoor de totaalindruk van die tas afwijkt van de Daily Shopper 1B. (r.o. 4.3 - 4.5). Er is geen inbreukmakende verveelvoudiging.

Mondi Joy Double/Jada en Rosa:
Versies uit 2006-2007
: Door de combinatie van verschillende dessins in contrasterende felle kleuren wijkt de totaalindruk van de Rosa zodanig af van die van de Mondi Joy Double met een bloemenprint op de gehele tas, dat er geen sprake is van inbreuk op het auteursrecht daarop. Dit geldt temeer nu Burgers zich op het standpunt stelt dat zij geen bescherming inroept voor de gebruikte dessins zelf, alleen voor de specifieke combinatie van dessins.

Inbreuk op Mondi Joy Double Roman Black, Roman Blue en Roman Grey: Bewijskwestie: Nu de rechtbank er niet vanuit kan gaan dat de Roman Grey, Roman Black en Roman Blue eerdere werken waren, slaagt het beroep van Burgers op inbreuk op haar auteursrecht op de Roman Grey, Roman Black en Roman Blue door ontlening aan die werken niet.

Interessante overwegingen (r.o. 4.19) voor wat betreft de proceskosten ex 1019h Rv: (1) het feitenonderzoek zal tijdrovend zijn geweest vanwege een (oud) auteursrecht uit 2001, (2) in de dagvaarding heeft eiser zeer beknopt stellingen ingenomen, die onduidelijkheid lieten bestaan over de vraag op welke auteursrechtelijke werken zij zich nu precies beriep. (3) De kosten van een Duitse KG-advocaat behoren niet tot de proceskosten, (4) van het indicatietarief wordt in positieve zin van afgeweken in't voordeel van Basil.

Daily Shopper/Mira:
4.5. Het inbreukverweer van Basil treft doel. Zoals hiervoor overwogen, rust het auteursrecht op de Daily Shopper 1B op de specifieke combinatie van op zich reeds bestaande en deels met elkaar gecombineerde vormgevingsaspecten van fietstassen. De totaalindruk van de Daily Shopper 1B wordt daarbij in het bijzonder bepaald door de sluiting waarbij het hengsel aan beide zijden in de tas doorloopt en nauwelijks uitsteekt aan de bovenzijde van de tas. De Mira heeft dit kenmerk niet. Daarmee zijn bij de Mira ontwerpkeuzes gemaakt waarbij er andere vormgevingselementen zijn gecombineerd, waardoor de totaalindruk van die tas afwijkt van de Daily Shopper 1B. De ontwerper van de Mira heeft, gelet op de beperkte beschermingsomvang van de Daily Shopper 1B, voldoende afstand gehouden van de Daily Shopper 1B en de Mira vormt dan ook geen inbreukmakende verveelvoudiging van de Daily Shopper 1B.

Mondi Joy Double/Jada en Rosa: 4.10. Het voorgaande geldt ook voor de Rosa. Het ontwerp van de Mondi Joy Double met bloemenprint waarop Burgers zich beroept (dessin ‘Fiori’, afgebeeld in 2.11 en 2.12), kent een bedrukking van klaprozen op een limegroen, roze of paars geruite achtergrond. De Rosa tas heeft op delen van de tas een rozenprint op een blauw geruite achtergrond, maar wordt daarnaast gekenmerkt door een contrasterend vlak van rood met witte stippen en rood geruite zijvlakken zonder bloemenprint. Door de combinatie van verschillende dessins in contrasterende felle kleuren wijkt de totaalindruk van de Rosa zodanig af van die van de Mondi Joy Double met een bloemenprint op de gehele tas, dat er geen sprake is van inbreuk op het auteursrecht daarop. Dit geldt temeer nu Burgers zich op het standpunt stelt dat zij geen bescherming inroept voor de gebruikte dessins zelf, alleen voor de specifieke combinatie van dessins.

Inbreuk op Mondi Joy Double Roman Black, Roman Blue en Roman Grey: 4.16. Nu de rechtbank er niet vanuit kan gaan dat de Roman Grey, Roman Black en Roman Blue eerdere werken waren, slaagt het beroep van Burgers op inbreuk op haar auteursrecht op de Roman Grey, Roman Black en Roman Blue door ontlening aan die werken niet.

Proceskosten:
4.19 Het eerstgenoemde feitencomplex betrof een inbreuk op een auteursrecht uit 2001, zodat het feitenonderzoek betreffende die stellingen tijdrovend zal zijn geweest. Voorts heeft Basil een groot aantal verweren tegen de verschillende stellingen aangevoerd. Dit is door Burgers in de hand gewerkt doordat zij in haar dagvaarding zeer beknopt stellingen heeft ingenomen, die onduidelijkheid lieten bestaan over de vraag op welke auteursrechtelijke werken zij zich nu precies beriep. Dit verklaart tot op zekere hoogte de hoeveelheid door (de advocaat en de gemachtigde van) Basil besteedde tijd.
Anderzijds heeft Basil in haar kostenopgave ook de kosten voor een Duitse advocaat betrokken ter hoogte van € 2.495,-, die werkzaamheden heeft verricht ter voorkoming van een einstweilige Verfügung in Duitsland. Die kosten behoren niet tot de proceskosten van de onderhavige procedure. Ook na aftrek van de kosten van de Duitse advocaat kunnen de hiervoor geschetste omstandigheden echter geenszins het totaal van de door Basil gemaakte kosten verklaren. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om het indicatietarief voor een gewone bodemprocedure zonder re- en dupliek of pleidooi, dat € 20.000,- bedraagt, niet volledig te volgen, maar de kosten van Basil te begroten op € 25.000,-.

IEF 10892

Eindvonnis: teakhouten tuinstoel

Rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad 1 februari 2012 (Van Cranenbroek tegen Garden Impressions/'t Inboedelke BVBA)

In navolging van de eerdere tussenvonnissen van IEF 10885 en met dank aan Ernst-Jan Louwers, Louwers IP|Technology Advocaten.

Merkenrecht. Omvang van de inbreuk en de bewijsvoering daaromtrent.

Merkhouder Van Cranenbroek ziet dat 't Inboedelke tuinstoel(en) heeft verhandelt voorzien van labels die merkhouder voerde. Na voormelde tussenvonnissen heeft Van Cranenbroek vier getuigen voorgebracht.

Uit de passage "Nadat Garden Impressions haar daarop heeft gewezen, heeft 't Inboedelke de tekens "Bois le Duc" direct van de stoelen verwijderd." volgt geen erkenning. Immers het woord "daarop" verwijst niet naar het moeten verwijderen van de plaatjes, maar naar de mogelijkheid dat merkinbreuk wordt gepleegd met de tekens. De rechtbank acht deze uitleg niet ongeloofwaardig, omdat beiden partijen op dat moment al gewezen waren op mogelijke merkinbreuk en er al rechtsmaatregelen waren getroffen door Van Cranenbroek. De rechtbank komt tot de slotsom dat Van Cranenbroek niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs.

In conventie jegens Garden Impressions: omdat eiser niet in het bewijs is geslaagd, wordt zij veroordeeld in de proceskosten van Garden Impressions ad 1019h Rv ad €11.038,50.

In conventie jegens 't Inboedelke: uit het tussenvonnis van 21 april 2010 is bepaald dat 't Inboedelke inbreuk heeft gemaakt op het woordmerk. Het staat vast dat ten minste één stoel is verkocht. Het merkenverbod wordt toegewezen. Een dwangsom wordt echter niet opgelegd.

In reconventie jegens Garden Impressions: het bewijsbeslag is onrechtmatig gelegd. De schade die daaruit volgt dient volgens vaste rechtspraak te worden opgemaakt bij staat. Het is daarbij voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk dient te zijn, dat is in dit geval. Proceskostenveroordeling: nihil.

2.5.1. Van Cranenbroek heeft in dit verband gesteld dat de getuigenverklaring van Bleyen onjuist en meinedig is. Van Cranenbroek heeft daarbij verwezen naar punt II van de antwoordakte uitlating producties d.d. 19 augustus 2009 van 't Inboedelke waarin laatstgenoemde stelt "Nadat Garden Impressions haar daarop heeft gewezen, heeft 't Inboedelke de tekens "Bois le Duc" direct van de stoelen verwijderd. "

Anders dan Van Cranenbroek is de rechtbank van oordeel dat deze passage geen erkenning inhoudt dat 't Inboedelke instructies heeft gehad om de merknaamplaatjes te verwijderen, laat staan dat deze passage bewijs oplevert dat Garden Impressions de leverancier is geweest van de bewuste stoel. 't Inboedelke heeft immers toegelicht dat bet woord ' daarop' niet verwijst naar het moeten verwijderen van de plaatjes, maar naar de mogelijkheid dat met de plaatjes merkinbreuk zou kunnen worden gepleegd, op welke mogelijkheid zij door Garden Impressions is gewezen. Deze uitleg van de gewraakte passage kan door de rechtbank niet als ongeloofwaardig ter zijde worden geschoven, omdat wel vast staat dat Van Cranenbroek op dat moment zowel Garden Impressions als 't Inboedelke al had gewezen op mogelijke merkinbreuk en (rechts)maatregelen op grond van de beweerde merkinbreuk had getroffen. Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat Garden Impressions en 't Inboedelke daarover contact hebben gehad - zoals zij hebben gesteld -, wat echter nog niet betekent dat Garden Impressions daadwerkelijk de leverancier is geweest.

2.16. Het verweer van Van Cranenbroek tegen de gevorderde veroordeling tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat, dat Garden Impressions niet aannemelijk heeft gemaakt, laat staan bewezen, dat schade is geleden waarvoor Van Cranenbroek aansprakelijk zou zijn, kan Van Cranenbroek in deze procedure niet baten. Volgens vaste rechtspraak is voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat, wat het element schade betreft, voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is.

IEF 10891

Geen sprake meer is van litispendentie

Rechtbank 's-Gravenhage 8 februari 2012, HA ZA 08-3967 (Universitair Medisch Centrum Utrecht tegen X)

Voorafgaand aan alle weren stelt [X] primair dat deze rechtbank niet bevoegd is om van de vorderingen van het UMCU kennis te nemen, primair op grond van artikel 20 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: “EEX-Vo”) en subsidiair en voorwaardelijk ingevolge artikel 27 juncto artikel 5 aanhef en onder 3 juncto artikel 22 aanhef en onder 4 EEX-Vo. Rechtbank wijst de incidentele vordering af, omdat...

3.4. (...) de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. Het door [X] primair als grondslag aangedragen artikel 20 EEX-Vo mist toepassing, zoals in r.o. 4.2. van het tussenvonnis van 29 april 2009 reeds is overwogen. De rechtbank volhardt in het in r.o. 4.3. van het tussenvonnis gegeven oordeel over haar bevoegdheid. De subsidiaire, voorwaardelijke grondslag kan evenmin leiden tot toewijzing van het door [X] gevorderde, nu gelet op de uitkomst van de Belgische procedure – de Belgische rechter acht zich onbevoegd – geen sprake meer is van litispendentie in de zin van artikel 27 EEX-Vo.

IEF 10890

Afwijkende overeenkomst

Rechtbank 's-Gravenhage 25 januari 2012, HA ZA 11-1939 (Informa tegen Multi Tasking beheer)

In navolging van diverse Multi Tasking / Informa-KG's.

De Rechtbank verklaart zich onbevoegd kennis te nemen. De forumkeuzebepaling in de in 1991 tussen Informa Europe en Multi Tasking tot stand gekomen distributieovereenkomst luidt, voor zover thans van belang, als volgt: Artikel 10. Geschillen Voor de toepassing in dit contract geldt de belgische wetgeving en elk geschil behoort tot de bevoegdheid van de belgische rechtsmacht. (...)

4.3. De vorderingen van Informa Europe tegen Multi Tasking zijn deels gebaseerd op inbreuk op het gestelde Benelux woordmerk. De bevoegdheid dient in zoverre daarom te worden beoordeeld aan de hand van artikel 4.6 BVIE (Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), zie artikel 71 EEX-Vo). Nu sprake is van een uitdrukkelijk afwijkende overeenkomst als bedoeld in lid 1 van dat artikel, dient het geschil te worden beoordeeld door de Belgische rechter.

IEF 10889

Beoordeling geschil nog steeds van belang voor de proceskosten

Hof Arnhem 7 februari 2012, zaaknr. 200.071.569 ('t Haveke en Landgoed 't Haveke tegen Beleggings- Exploitatiemaatschappij Bargerkamp B.V.)

Met dank aan Femke Vos, Louwers IP|Technology Advocaten.

In navolging van IEF 8858.
Eiser houdt zich bezig met de verhuur van kamers en andere delen van het landgoed. De B.V. van verweerder wordt onder vermelding van Beleggings- en Exploitatiemaatschappij 't Haveke genoemd op een vijftal websites 2miljoen.nl, overzicht-makelaars.nl, myoffice.nl, nationalebedrijfsinformatie.nl en bedrijfspand.com).

Handelsnaaminbreuk is in een zeer laat stadium van de hoger beroepsprocedure gestaakt. Geen (spoedeisend) belang meer bij het gevorderde bevel, maar wel belang bij een beoordeling van het geschil in het kader van de gevorderde proceskosten. Handelsnaaminbreuk aangenomen. Vordering van de proceskosten van eiseres - eerste aanleg en hoger beroep toegekend.

4.2 Het hof stelt voorop dat- naar niet in geschil is - als gevolg van de op 14 november 2011 voltrokken naamswijziging, de aan de B.V. verweten inbreuk inmiddels is geëindigd. Dit betekent dat thans geen belang meer bestaat bij het gevorderde bevel. Dit geldt ook voor zover Eiseres de B.V. 'overig onrechtmatig handelen' heeft verweten, nu dit handelen blijkens de daarop door Eiseres in eerste aanleg gegeven toelichting onlosmakelijk is verbonden met het voeren van de handelsnaam Beleggings- en Exploitatiemaatschappij 't Haveke. Indien en voor zover in grief III en grief IV in principaal hoger beroep wordt opgekomen tegen de afwijzing van het gevorderde verbod, behoeven deze grieven dus geen (verdere) bespreking meer. Eiseres heeft met de gevorderde proceskostenveroordeling echter voldoende belang bij de onderhavige procedure in hoger beroep. Het verweer van de B. V. dat de procedure in hoger beroep door toedoen van Eiseres vertraging heeft opgelopen, doet daaraan niet af. 4.3 Dat thans geen (spoedeisend) belang meer bestaat bij bet gevorderde bevel, laat onverlet dat voor de beoordeling van de gevorderde proceskostenveroordeling nog steeds van belang is of de B.V. voor de naamswijziging inbreuk heeft gemaakt op de handelsnaamrechten van Eiseres.

IEF 10888

Ontvangsttheorie: stuiting van verjaring

Rechtbank 's-Gravenhage 25 januari 2012, LJN BV3413 (KMI - Music bank tegen Staat der Nederlanden)

In navolging van IEF 9698. Schadevergoedingsvordering na strafvorderlijk optreden. Bewijswaardering: eiser is niet geslaagd in het bewijs dat de brief die stuiting van de verjaring had kunnen bewerkstelligen Buma/Stemra heeft bereikt. De vorderingen zijn daarom verjaard.

2.1.In de onderhavige zaak ligt allereerst ter beoordeling voor of de rechtsvordering van [eiser] gebaseerd op de grondslagen achtereenvolgens genoemd onder 4.1 a en b van voormeld tussenvonnis is verjaard. In dat kader is [eiser] bij voornoemd tussenvonnis door de rechtbank toegelaten tot het leveren van bewijs van de stelling dat Buma/Stemra (één van) de brieven, respectievelijk gedateerd op 7 augustus 1997, 15 september 1997 en 17 december 1998 en genoemd onder r.o. 4.7 van voormeld tussenvonnis, heeft ontvangen (vergelijk r.o. 4.10 en 4.13 van voornoemd tussenvonnis).

2.2.De rechtbank constateert dat in voormeld tussenvonnis in r.o. 4.8 sprake is van een kennelijke misslag. Zoals in r.o. 4.5 van voornoemd tussenvonnis is overwogen, is de verjaringstermijn aangevangen op 7 augustus 1997, waarmee [eiser] vóór 7 augustus 2002 zijn rechtsvordering diende in te stellen of de verjaring diende te stuiten. Indien en voor zover Buma/Stemra de brieven van [eiser] van 7 augustus 1997 en/of 15 september 1997 heeft ontvangen, betekent dat echter dat de verjaring is gestuit tot uiterlijk 15 september 2002. Dat betekent dat de aansprakelijkstelling van [eiser] van 3 maart 2003 (vergelijk r.o. 2.10 van voormeld tussenvonnis) te laat is om (wederom) stuiting van de verjaring te bewerkstelligen, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen in r.o. 4.8 van voornoemd tussenvonnis.

De enige brief die stuiting van de verjaring heeft kunnen bewerkstelligen, is daarom de brief van 17 december 1998. Daarmee is de verjaring gestuit tot 17 december 2003, waarmee de aansprakelijkstelling van 3 maart 2003 tijdig is geweest om de verjaring wederom te stuiten. De rechtbank komt daarom alleen toe aan bewijswaardering in het kader van de brief van 17 december 1998.

2.9.Nu [eiser] niet is geslaagd in de bewijslevering ligt de vordering zowel gebaseerd op de grondslag zoals genoemd onder 4.1 a van voormeld tussenvonnis, als op de grondslag zoals genoemd onder 4.1 b van voornoemd tussenvonnis voor afwijzing gereed (vergelijk r.o. 4.15 en 4.16 van voormeld tussenvonnis).