IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 10746

Conflict ter zake de afrekening van royalty's

Vzr. Rechtbank Amsterdam 5 januari 2012, LJN BV0226 (Nada Music en Nanada Music tegen gedaagde beheer B.V.)

Als randvermelding. Auteursrechtorganisatie, royalties en onrechtmatige uitingen.

Medio 2009 is tussen partijen een zakelijk conflict ontstaan ter zake de afrekening van royalty’s op grond van in het verleden gesloten muziekuitgave-overeenkomsten. Deze relatie is buitengerechtelijk ontbonden en na een schikking is de zakelijke relatie voortgezet. Als gevolg van de onrechtmatige uitingen in diverse media dreigen met Nanada contracterende partijen, waaronder auteurs en buitenlandse (sub)uitgevers hun vertrouwen in Nanada te verliezen en niet meer met Nanada zaken te willen doen.

Duidelijk is dat gedaagde niet tevreden is over de wijze waarop door Nanada uitvoering is gegeven aan de tussen partijen in het verleden gesloten muziekuitgave-overeenkomsten en dat hij van mening is dat hij op grond van die overeenkomsten nog een aanzienlijk bedrag van Nanada te vorderen heeft. Op zich staat het gedaagde vrij om zijn twijfels over de gang van zaken rond de afrekening van royalty’s door Nanada naar buiten te brengen. Gedaagde heeft echter -kennelijk met de bedoeling zijn mening kracht bij te zetten- Nanada onder meer beschuldigd van oplichting, valsheid in geschriften, achteroverdrukken van royalty's, stiekeme verkoop van composities, samen onder één hoedje spelen met Buma Stemra om gedaagde te benadelen, geen schikkingsbereidheid, opzettelijk relevante informatie achterhouden bij de afrekening van royalty's, etc..

Echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter vinden deze beschuldigingen dan ook onvoldoende steun in de feiten. Onder de gegeven omstandigheden weegt het belang van Nanada op bescherming van haar goede naam zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting van gedaagde. Gedaagde heeft hiermee onrechtmatig gehandeld jegens Nanada. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 10 lid 2 EVRM en die gelden bij een inperking van de vrijheid van meningsuiting. De rechter wijst een verbod tot het doen van onrechtmatige uitlating toe onder last van een gematigd dwangsom.

 4.10.  Gelet op het voorgaande is toewijzing van het gevorderde verbod tot het doen van onrechtmatige uitlatingen gerechtvaardigd. [gedaagde] heeft weliswaar verklaard dat zijn vóór 14 september 2011 gedane uitlatingen buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat de zitting van 14 september 2011 als een nieuw begin gold, maar daarin wordt hij niet gevolgd. De onrechtmatige uitlatingen zijn immers expliciet buiten de schikking gehouden, zodat deze nog steeds aan een beoordeling onderhevig zijn. Ook wordt voorbij gegaan aan de stelling van [gedaagde] dat Nanada geen belang meer heeft bij een verbod, omdat hij niet meer van plan is om zich in negatieve zin over Nanada uit te laten. [gedaagde] heeft over de na 14 september 2011 gedane uitingen gezegd dat deze uitsluitend zijn gedaan uit frustratie dat het niet sneller tot een ondertekening van de vaststellingsovereenkomst kwam. Wat daar ook van zij, gelet op de voorgeschiedenis van partijen heeft Nanada een gerechtvaardigd belang bij een verbod. Dit verbod zal wel in meer algemene bewoordingen worden geformuleerd dan is gevorderd. Het verbod geldt per uiting totdat aannemelijk is dat deze voldoende steun in de feiten vindt. Wanneer één van de uitingen voldoende steun in de feiten vindt zal opnieuw moeten worden bezien of [gedaagde] zich daarover mag uitlaten.

De gevorderde dwangsom zal worden gematigd.

Aan het verzoek van [gedaagde] om, als hem een verbod wordt opgelegd, een dergelijk verbod ook [eiser 3] op te leggen wordt voorbij gegaan. Daartoe had [gedaagde] een eis in reconventie moeten instellen.


Dictum

 

5.1.  veroordeelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis, steeds totdat voor een uitlating voldoende aannemelijk is dat deze steun vindt in de feiten, in de media (televisie, persbureaus, kranten, tijdschriften, internet en overige media) te staken en gestaakt te houden onrechtmatige uitlatingen (in woord en/of geschrift) over Nanada en/of [eiser 3], als het suggereren dat Nanada en/of [eiser 3] zich schuldig maakt aan strafbare feiten zoals oplichting, valsheid in geschrifte, fraude en omkoping en het verkondigen dat Nanada en/of [eiser 3] in een slechte financiële positie verkeert en [eiser 3] bij een investering in een golfresort in Portugal een aanzienlijk geldbedrag heeft verloren,


5.2.  veroordeelt [gedaagde] om aan Nanada een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere keer dat hij in strijd handelt met hetgeen onder 5.1 staat vermeld,


5.3.  bepaalt dat [gedaagde] bij het indienen van een beslagrekest met betrekking tot een vordering jegens Nanada terzake van royalty’s de tussen partijen op 23 november 2011 gesloten vaststellingsovereenkomst alsmede dit vonnis aan het beslagrekest zal moeten hechten,

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).

IEF 10744

DomJur update december 2011

Op Domjur.nl staan Nederlandse uitspraken en rechtspraak met betrekking tot domeinnamen. In het bijzonder .nl-domeinnamen. Meest recente uitspraken die nog niet hier zijn gepubliceerd.

WIPO Arbitrage 4 november 2011, DNL2011-0040,  (inzake Barrisol, Normalu tegen Cover BV, geschillenbeslechter: Remco van Leeuwen), DomJur 2012-792

Eiser is houder van het merk BARRISOL (o.a. spanplafonds). Verweerder is voormalig Nederlandse distributeur van eiser en die de domeinnaam barrisol.nl heeft geregistreerd. Eiser vordert succesvol de overdracht van de domeinnaam.

Na beëindiging van de distributieovereenkomst moet geconcludeerd worden dat verweerder geen legitiem belang meer heeft bij de domeinnaam.

WIPO Arbitrage 18 augustus 2011, DNL2011-0027,  (inzake vvvheusden.nl; Stichting VVV Groep Nederland tegen Heusdens Buro voor Toerisme; geschillenbeslechter Grevos Vos), DomJur 2012-794

Eiser biedt sinds 1885 diensten aan op het gebied van toerisme, recreatie en vrije tijd. Eiser is marktleider op het gebied van toeristische informatieverstrekking in Nederland en heeft diverse merkregistraties met het bestanddeel VVV of V.V.V. Ook gebruikt eiser de handelsnaam VVV. Verweerder is Heusdens Buro voor Toerisme, een onderneming die zich eveneens bezig houdt met informatieverstrekking op het gebied van toerisme. Verweerder heeft de domeinnaam vvvheusden.nl geregistreerd. Eiser vorder overdracht van de domeinnaam.

Naar het oordeel van de geschillenbeslechter heeft verweerder geen eigen recht op of legitiem belang bij de domeinnaam. De Geschillenbeslechter merkt op dat er in het verleden sprake is geweest van een samenwerking tussen eiser en verweerder. In het kader daarvan heeft Stichting V.V.V. Heusden en Omstreken destijds op eigen initiatief de domeinnaam geregistreerd. Eiser heeft nooit toestemming verleend tot registratie van de domeinnaam door verweerder. Ook kan niet worden uitgegaan van impliciete toestemming, aangezien verweerder slechts wetenschap van eiser heeft aangevoerd en dit niet verder heeft onderbouwd.

IEF 10745

Handelsnaam uit faillissement wordt niet gebruikt

Vzr. Rechtbank Breda 4 januari 2012, KG ZA 11-649 (Van Doorn Dakspecialist Midden-Nederland BV tegen Gulls BV)

Handelsnamen uit faillissement. Geen gebruik handelsnaamrecht gedurende 15 maanden. Optima Dakspecialist is failliet verklaard en de curator heeft de activa aan Vosch Beheer verkocht die het op zijn beurt heeft overgedragen aan Van Doorn. De handelsnaam Optima Dakspecialist staat in het handelsregister op naam van Van Doorn. Optima Techniek BV is failliet verklaard en bij overeenkomst heeft de curator de immateriële activa aan Gulls BV c.s. verkocht. Gulls heeft de o.a. de handelsnamen Optima Techniek, Optima Dakwerken in het handelsregister ingeschreven.

Van Doorne meent dat Gulls c.s. inbreuk maakt op artikel 5 Hnw voor wat betreft de aanduiding Optima in haar handelsnamen. Gulls c.s. verweert zich succesvol door te stellen dat Van Doorn de handelsnaam Optima Dakspecialist BV niet als handelsnaam gebruikt.

Bepalend, zowel voor het rechtsverkrijgend gebruik als voor het inbreukmakend gebruik, is de naam waaronder de onderneming feitelijk wordt gedreven, niet de handelsnaamregisterinschrijving. De gebruikte domeinnaam optimadakspecialist.nl linkt slechts door naar de website van Van Doorn. Uit een ongedateerde e-mail aan Korfbalclub Dalta (inzake sponsorschap) blijkt dat Van Doorn juist niet de handelsnaam wenst te gebruiken. De vorderingen worden afgewezen.

3.8. Als niet door Van Doorn weersproken staat vast dat de handelsnaam Optima Dakspecialist BV slechts bij ingewijden bekend is en gelet op het feit dat de handelsnaam Optima Dakspecialist BV door Van Doorn gedurende 15 maanden niet als handelsnaam is gebruikt, is er geen sprake van nawerking.
IEF 10743

Geen sprake van gedogen van een jonger merk

Rechtbank 's-Gravenhage 4 januari 2012, HA ZA 10-3487 (EPAL c.s. tegen Wijnmaalen Pallets B.V.)

Vergelijk IEF 10323. Merkenrecht. Keurmerk voor reparaties van pallets. Uitputtingsleer.

In´t kort: De EUR/EPAL pallets moeten voldoen aan bepaalde normen. Op de klossen van de EUR/EPAL pallets zijn de merken EUR en EPAL aangebracht door middel van een brandmerk. Erkende reparateurs repareren de pallets en door hen moeten de klossen voorzien worden van een kenmerkende, voor iedere licentienemer unieke controlespijker (IC-code).

Wijnmaalens betoog, dat het door EPAL gevoerde merk (door inburgering) een gebruikelijke benaming is geworden, is onvoldoende concreet onderbouwd. Voorts is er ook geen sprake van gedogen van een jonger merk door de houder van een ouder merk ex 54 GMVo. De enkele omstandigheid dat de praktijk van het repareren en verhandelen van gerepareerde pallets al langer bestaat, is ook overigens onvoldoende om te kunnen aannemen dat Epal haar rechten om daartegen bezwaar te maken, zou hebben verwerkt. Zij zal een verbod opgelegd worden met betrekking tot de verhandeling van de door haar gerepareerde pallets voorzien van het EPAL-merk.

Wijnmaalens vorderingen (verklaring van recht / onrechtmatigheid van publicaties) worden afgewezen. In het gewraakte artikel wordt Wijnmaalen niet genoemd, maar wel worden woorden als "beunhazerij" en "illegaal repareren" gebruikt in verband met ongelicentieerde reparaties. Dit is in ieder geval niet onrechtmatig jegens Wijnmaalen.

4.9. De rechtbank overweegt dat uit het betoog van Wijnmaalen niet volgt dat het merk EPAL geen onderscheidend vermogen heeft. Niet valt in te zien dat het merk EPAL beschrijvend voor pallets is noch dat dit merk anderszins niet in staat is pallets te onderscheiden. Met Epal is de rechtbank van oordeel dat het collectieve merk EPAL in staat is een of meer gemeenschappelijke kenmerken te onderscheiden van waren afkomstig van of diensten verleend door verschillende ondernemingen die dit merk onder toezicht van de houder gebruiken, althans Wijnmaalen heeft onvoldoende aangevoerd dat tot een ander oordeel kan leiden. Dat het merk EPAL steeds gezamenlijk met de aanduiding EUR wordt gebruikt doet er – zonder meer – niet aan af dat het merk zelf een onderscheidende functie vervult. Hetzelfde geldt voor de veronderstelling van de zijde van Wijnmaalen dat het EPAL-merk is toegevoegd om te kunnen optreden voor de EUR-pallet.

4.11. Het beroep van Wijnmaalen op rechtsverwerking wegens gedogen onder verwijzing naar artikel 54 GMVo, dient alleen al te worden afgewezen omdat geen sprake is van het gedogen van een jonger merk door de houder van een ouder merk. De enkele omstandigheid dat de praktijk van het repareren en verhandelen van gerepareerde pallets al langer bestaat, is ook overigens onvoldoende om te kunnen aannemen dat Epal haar rechten om daartegen bezwaar te maken, zou hebben verwerkt. Bovendien heeft Epal onbetwist gesteld in de loop van de tijd actief te zijn (geweest) met het (ook) aanspreken van andere marktpartijen op het zonder haar toestemming repareren en verhandelen van gerepareerde EPAL-pallets.

Uitputting 4.16. Door Wijnmaalen is nog aangevoerd dat zij heeft toegezegd de handel in (gerepareerde) EPAL-pallets te staken tot dat er duidelijkheid is of sprake is van inbreuk en dat zij heeft aangeboden het EPAL-merk weg te lakken. Dat doet er echter niet aan af dat vaststaat dat Wijnmaalen pallets voorzien van het EPAL-merk heeft gerepareerd en verhandeld. Bovendien zijn deze toezeggingen niet ongeclausuleerd gedaan en heeft Wijnmaalen – ondanks haar aanbod daartoe – het EPAL-merk niet weggelakt. Epal heeft er derhalve recht op en belang bij dat Wijnmaalen zoals volgt wordt veroordeeld.

4.17. Wijnmaalen zal een verbod worden opgelegd met betrekking tot de verhandeling van door haar gerepareerde pallets voorzien van het EPAL-merk, zoals in het dictum te melden. Daarmee valt niet in te zien – en Epal heeft dit ook niet gemotiveerd gesteld – dat zij nog belang heeft bij een beoordeling van de vorderingen op de andere grondslag, zodat deze zal worden afgewezen.

IEF 10742

Legt het publiek verband?

Rechtbank 's-Gravenhage, 21 december 2011, HA ZA 09-414 (G-Star International B.V. tegen Pepsico)

In navolging van tussenvonnis IEF 9655 en bodemprocedure IEF 8385.
Gemeenschapswoordmerk RAW tegen PEPSI RAW. G-Star werd in een eerder tussenvonnis toegelaten om de bekendheid van haar merk RAW, voor spijkerbroeken en als merk sec te bewijzen. De rechtbank beveelt een marktonderzoek door de deskundige binnen de geschetste randvoorwaarden, met de volgende vragen:

1) Zijn het RAW merk en de G-STAR RAW merken aan te merken als in de Gemeenschap c.q. de Benelux bekende merken?
2) Legt het publiek een verband tussen de door PepsiCo gebruikte tekens zoals weergegeven in het tussenvonnis van 25 november 2009 onder 2.4 en 4.12 en de hiervoor genoemde merken?en verzoekt de deskundige aan te geven of:

3) naar zijn inzicht het onder 2.29 van het tussenvonnis van 11 mei 2011 bedoelde tijdsverloop van belang is voor de uit het onderzoek te trekken conclusies en zo ja, op welke wijze,

 

2.15. PepsiCo meent dat geen onderzoek nodig is naar de door haar op haar website www.pepsiraw.co.uk gebruikte tekens zoals weergegeven in het tussenvonnis van 25 november 2009 onder 4.12. Deze tekens zijn naar zij stelt uitsluitend gebruikt op de genoemde website en het is onaannemelijk dat de tekens op dezelfde manier gebruikt zullen worden in andere landen. De website zou inmiddels zijn aangepast. De huidige situatie zou leidraad dienen te zijn bij het onderzoek. PepsiCo meent dat in het onderzoek bovendien niet geabstraheerd mag worden van de (naam van de) website. PepsiCo betwist voorts, anders dan in het tussenvonnis is aangenomen, dat sprake is van merkgebruik. 2.16. Het gebruik van de tekens op de genoemde website is door G-Star aangemerkt als merkinbreuk, op grond waarvan zij onder meer een verbod heeft gevorderd en schadevergoeding. Al om die reden is onderzoek naar die tekens relevant, ook al zou de situatie inmiddels zijn gewijzigd en ook al heeft dit gebruik alleen plaatsgevonden op de genoemde website. Bij dat onderzoek mag het gebruik inderdaad niet los van de context worden beoordeeld (in het tussenvonnis van 25 november 2009 is onder 4.12 het gebruik dan ook in die context beschouwd). In de opzet van het onderzoek moet daarmee rekening worden gehouden. Dat geen sprake zou zijn van merkgebruik heeft PepsiCo niet nader gemotiveerd. Voor zover zij heeft willen aanvoeren dat de tekens uitsluitend beschrijvend worden gebruikt, wordt die stelling verworpen omdat hiervan in de gegeven context duidelijk geen sprake is (vergelijk de afbeeldingen in het tussenvonnis van 25 november 2009 onder 4.12).

IEF 10741

Oordeel van Raad van State aangekondigd

Beleidsbrief Ontwikkelingssamenwerking verslag van Algemeen Overleg 17 november 2011, landbouw in ontwikkelingslanden, Kamerstukken II, 31 250, nr. 96

Verslag over landbouw in ontwikkelingslanden. Zijdelings wordt er gesproken over de beperkte kwekersvrijstelling in het octrooirecht en wordt een opinie van de Raad van State aangekondigd (het advies is reeds gegeven, echter nog niet openbaar gemaakt, zie hier onderaan de pagina).

Wellicht ten overvloede: De heer El Fassed noemde de beperkte kwekersvrijstelling. Ik was destijds bij dat overleg aanwezig. Er ligt op dit moment een wetsvoorstel bij de Raad van State voor beperkte kwekersvrijstelling in het Nederlandse octrooirecht. Dat was ook de afspraak in de brief, in het debat en in het AO. Wij verwachten op korte termijn een advies van de Raad van State. Wij hebben de Raad van State gevraagd een opinie te geven over de mate waarin een volledige veredelingsvrijstelling zich verdraagt met de Europese biopatentrichtlijnen. Wij willen dus echt een oordeel van onze eigen Raad van State over de vraag in hoeverre het zich verdraagt met de WTO-regels.

Die informatie kunnen wij weer gebruiken in Europa, want inderdaad is Duitsland de voortrekker wat betreft een ruime en brede kwekersvrijstelling. Die informatie kunnen wij ook weer gebruiken in ons verdere overleg. Er spelen dan twee dingen: verdraagt het zich met de WTO-regels en met de Europese richtlijn? En als je het doet, richt het dan niet onevenredig veel schade aan bij octrooi- en patentsystemen voor bijvoorbeeld de industrie, de chemie enzovoort? Die afweging zullen wij dan moeten maken. Maar wij blijven dat onderzoeken. In Europees verband blijven wij met Duitsland zoeken naar een goede modus.
IEF 10740

Novelty destroying acts in clinical trials

EPO board of Appeal 7 juli 2011, zaak T-0007/07 (Bayer Pharma AG tegen Hexal AG)

Vergezeld van commentaar in't kort van Erik Vollebregt, Axon advocaten.

A recently published decision of the European Patent Office’s (EPO) Board of Appeal about European patents and clinical trials provides for interesting reading and for some important pointers about how to deal with clinical trials for medicinal products but also for medical devices as to not destroy novelty of a patentable invention with invalidity as result.

The clinical trial concerned involved female contraceptive pills. It was established that only the researchers had signed confidentiality agreements, but not the patients enrolled in the trial. As required the patients had been informed of the nature of the medicinal product for the purpose of informed consent but not of the exact pharmaceutical form of the active ingredient in the investigative contraceptives. Finally, not all investigative medicinal products had been returned at the end of the trial.

The Board held, in conformity with its normal strict line of interpretation of the concept of novelty (which is stricter than the US line), that the patent was invalid for lack of novelty as

is established board of appeal case law that if a single member of the public, who is not under an obligation to maintain secrecy, has the theoretical possibility to access particular information, this information is considered as being available to the public within the meaning of Article 54(2) EPC.

The respondents raised an interesting defense, arguing by reference to novelty cases involving implanted medical devices (T-0152/03 and T-0906/01) that any person involved in a clinical trial is implicitly bound by confidentiality. The Board however held that these cases concerned very different situations: the device trials concerned small groups of patients implanted with prototype investigational medical devices, whereas the drug trial at hand was a large trial in which patients were allowed to take home the medicinal products without confidentiality restrictions. Consequently, they could have shown or handed the medicinal products to anyone. The patients in the device trials referred to on the other hand could not explant their devices to hand them over to other people or have them inspected, so no novelty destroying act took place.

Some critical remarks on the facts: I think that the Board’s reasoning with respect to the implantable devices cases is only as good as the very specific facts of those cases referred to, involving balloon catheters and implantable spinal correction devices. Even if visual inspection may not immediately give away enough to destroy novelty because the device is implanted, I could conceive cases in which it would be possible for a patient with an implanted device to go to a ‘person skilled in the art’ with access to imaging devices or devices that can access the implanted device’s software to learn enough about the device to glean the inventive step claimed in the patent concerned. Also, I expect this argument to become more and more difficult to justify as imaging techniques and other ways to gain external access to the implanted device become more sophisticated.

What other lessons are there here to learn for medical devices manufacturers that provide devices for clinical trails?

During trial: if the trail procedure is not limited to an operative procedure to implant an investigational device or to use the investigational device in a procedure, and if the patient is not confined to the research facility for the duration of the trial, there is a risk that there is a novelty destroying act when the patient walks out of the trial facility with the device, whether implanted or not. This typically happens in trials where there is no need to hospitalize the patient for the duration of the trial and the patient visits a hospital a number of times as follow-up after the procedure.

Post-trial: be very careful with patients walking away with the devices, whether implanted or not. ISO 14155, the  GCP standard for medical devices clinical trials, imposes a duty on the investigator to provide adequate medical care to the trial subject after participation so the investigator will usually be inclined to allow a happy patient to keep the investigational device. If the device is left to the patient, whether implanted or not, and a patent has not been applied for at that moment, the manufacturer is taking a big risk with respect to novelty of the patent.

Also, remember that the novelty destroying acts cannot only take place with respect to a basic patent for a device that is tested in the trial, but also with respect to any patentable improvements that may be discovered during the trial. As manufacturer you will have spent time negotiating the ownership of possible patents for these with the investigator for the purpose of the clinical trial agreement. But that is only the first step, as these Board of Appeal decisions show. You also have to make sure that you review the IRB, informed consent form and protocol to make sure that these documents do not lead to novelty destroying acts with respect to any improvements. If you are unsure, make sure that the informed consent form includes a confidentiality clause. So, yet another step to include in the SOP for review of clinical investigation agreements.

IEF 10738

Verstrekte contractuele opdrachten

Hof Arnhem 27 december 2011, 200.092.092 (lierenshop.nl; D tegen L)

Met dank aan Bas van Aalst, Damsté advocaten - notarissen.

In navolging van IEF 9955. Domeinnaamrecht. Stukgelopen samenwerking. De feiten: De webshop is enkele jaren geleden tot stand gekomen met de medewerking van [gedaagde]. [Gedaagde] heeft samen met zijn schoonzoon - hierna te noemen [X] - een webshop ontworpen en heeft ook in dat kader onder andere de domeinnaam lierenshop.nl laten registreren. Echter sites worden op eigen naam geregistreerd: Lierenshop.nl, Lieren-shop.nl (mét koppelteken) en winchshop.be. De tweede linkt naar concurrerende website waarvan schoonzoon vennoot is. 1.9  [Eiseres] heeft op 10 mei 2011 conservatoir beslag laten leggen op de domeinnamen lierenshop.nl en lieren-shop.nl. Overdracht van lierenshop.nl en lieren-shop.nl toegewezen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo, behoudens voor zover daarin de vordering tot overdracht van de domeinnaam(registratie) winchshop.be is afgewezen en doet opnieuw recht: veroordeelt D om te bewerktstelligen dat L in plaats van D houder wordt van de domeinnaamregistratie.

L. heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de domeinnnaam in het kader van de aan D. verstrekte contractuele opdrachten uitsluitend aan L. toekomt, welke verhouding meebracht dat L. desgewenst kon verlangen dat D. de domeinnaam lierenshop.nl aan L. zou overdragen.

Er is geen grondslag gelegen in enig recht van intellectuele eigendom en daarom geen proceskostenveroordeling op grond van 1019 Rv, ook niet in eerste aanleg.

IEF 10737

Canvas transfers is een nieuwe exploitatiemogelijkheid

Hof 's-Hertogenbosch 3 januari 2012, LJN BV0773 (Stichting Pictoright tegen Art & AllPosters International B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Job Hengeveld, Hengeveld advocaten en Lisette Varossieau, Varossieau IP.

In navolging van IEF 9106. Auteursrecht. Pictoright. Persoonlijkheidsrechten. Uitputtingsleer. 12b Aw. Nieuwe exploitatiemogelijkheid. Middels een chemisch procedé worden afbeeldingen van o.a. de kunstenaars Matisse, Picasso, Miro van een poster (waarvoor licentie) overgezet op een canvasdrager. De Rechtbank Roermond meende dat er geen sprake is van inbreuk op de auteursrechten. In hoger beroep oordeelt het Hof anders.

Eén van de kernvragen spitst zich toe op de vraag of het overzetten van (een deel van) een poster op canvas, met referentie aan het Poortvliet-arrest, een doorbreking van de uitputtingsleer is.

Het hof heeft ter zitting kunnen vaststellen dat die exemplaren vanwege de 'door de afbeelding heen' zichtbare structuur van de canvas-ondergrond en het matte aanzien een ander uiterlijk krijgen. Als gevolg daarvan is er geen sprake meer van een door de rechthebbende in het verkeer gebracht exemplaar in de zin van 12b Aw.

Het hof neemt als uitgangspunt dat de prijzen van 'canvas transfers' hoger liggen dan die van de losse posters. De hogere prijsstelling en de nieuwe vorm brengen mee dat Allposters een andere doelgroep kan bereiken, namelijk consumenten die meer geld willen uitgeven om een ander product aan de muur te hebben dan een poster. Het is aldus een nieuwe exploitatiemogelijkheid. De verhandeling van 'canvas transfers' is een verboden openbaarmaking. De vordering is beperkt tot Nederland , ondersteund met een dwangsom en vergezeld van een door een registeraccountant gecontroleerde opgave.

De grief betreft de persoonlijkheidsrechten en heeft hiermee ook geen afzonderlijk belang. De vordering voor wat betreft de afbeeldingen op de website is niet voldoende gepreciseerd en zal daarom worden afgewezen, echter de afbeeldingen van canvas transfers van bepaalde kunstenaars dienen te worden verwijderd op haar website en op andere websites welke het publiek beweegt of zou kunnen bewegen om de 'canvas transfers' te bestellen.

4.7.7. Uit deze omschrijving volgt dat het exemplaar, de papieren poster, zoals dat door de Rechthebbenden in het verkeer is gebracht, wordt vervangen door iets anders, namelijk een afbeelding op een canvasdoek op een houten frame. Het losmaken van de drukinkt van het papier en de overbrenging daarvan op canvas vormt een verandering in de toestand van de betrokken exemplaren die van een wezenlijk andere aard is dan het inlijsten van de bewuste poster. Het hof heeft ter zitting kunnen vaststellen dat die exemplaren vanwege de 'door de afbeelding heen' zichtbare structuur van de canvas-ondergrond en het matte aanzien een ander uiterlijk krijgen.

4.7.8. Allposters heeft betwist dat de kleur van de 'canvas transfer' verschilt van die van de poster, maar zij heeft niet weersproken dat op haar website bij het aanbod van 'canvas transfer' staat vermeld: 'Canvas Color Depth', hetgeen aannemelijk maakt dat er enige wijziging in de waarneming van de kleur optreedt. Het hof heeft daarnaast ter zitting kunnen waarnemen dat de kleur van de 'canvas transfer' een ander aanzien heeft dat de kleur van de poster.

4.7.9. Dit heeft tot gevolg dat de 'canvas-transfer' die Allposters op de markt brengt niet meer kan worden beschouwd als het door de rechthebbende in het verkeer gebrachte 'exemplaar' in de zin van art. 12b Aw, resp. het 'materiaal' in de zin van art. 4 lid 2 Richtlijn Auteursrecht waarop de uitputting blijkens die bepalingen betrekking heeft (nog daargelaten dat ten aanzien van de posters die Allposters voor de 'canvas transfer' gebruik overigens nog niet vaststaat dat die inderdaad door of met toestemming van de rechthebbende in dee EER in het verkeer gebracht zijn; zie hiervoor r.o. 4.6.2).

 

4.7.11. Het hof neemt tot uitgangspunt dat voor de beoordeling of de nieuwe vorm tot een nieuwe exploitatiemogelijkheid voor Allposters leidt, de prijs van 'canvas transfeers' niet moet worden vergeleken met die van een ingelijste poster, maar met die van de losse poster waarvan de 'canvas transfer' wordt gemaakt. (...) Deze hogere prijsstelling en de nieuwe vorm die 'canvas transfers' hebben ten opzicht van de posters waarvan ze worden vervaardigd, brengen mee dat Allposters een anderee doelgroep kan bereiken, namelijk de consumenten die meer geld willen uitgeven om een ander product aan de muur te hebben dan een poster. (...)

 

4.7.12. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de nieuwe vorm die is ontstaan door de wijziging van het exemplaar samen met de hogere prijsstelling van 'canvas transfers', Alposters een  nieuwe exploitatiemogelijkheid verschaffen.

Lees het vonnis hier (grosse HD 200.079.66, LJN, schone pdf).

Op andere blogs:
Wieringa advocaten (I en II)