Uitspraak ingezonden door Wessel van Mook en Sjors van der Hoeven, LAWFOX.
Beroep op Handelsnaamwet niet mogelijk
Rechtbank Oost-Brabant 16 februari 2023, IEF 21243; C/01/387675 / KG ZA 22-580 (De Kring tegen x) De Kring heeft x gedagvaard vanwege het gebruik van de handelsnaam "DagjeDenBosch.nl" en vergelijkbare namen die sterk lijken op de handelsnaam van De Kring, "DagjeDenBosch.com". De Kring wilde dat x stopte met het gebruik van deze namen en wilde de namen verder uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel geschrapt zien worden. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat De Kring geen beroep kan doen op de Handelsnaamwet omdat De Kring geen commerciële organisatie is die deelneemt aan het economisch verkeer om materieel voordeel te behalen. De Kring is een vrijwilligersorganisatie met een ideëel doel en kan dus geen aanspraak maken op bescherming van haar handelsnaam. Het beroep op artikel 5 van de Handelsnaamwet faalt en ook kan De Kring geen aanspraak maken op de aanvullende bescherming van artikel 6:162 BW. Er zijn geen bijkomende omstandigheden die het gebruik van de naam door x onrechtmatig maken. De vorderingen van De Kring worden afgewezen en verdere bespreking is niet nodig.
Artikel ingezonden door Rudi Holzhauer, The Legal Group
AI, kunst en auteursrecht
In de vorige blog brengt mijn collega Helen Maatjes een aantal zaken naar voren over AI in relatie tot 'kunst' en 'auteursrecht'. Het belang van die discussie blijkt meteen ook met het verschijnen van een artikel van de Leidse hoogleraar Dirk Visser in het NJB van 17 februari j.l. over 'Robotkunst en auteursrecht'. Alweer drie jaar geleden was er de tafelrede van Berber Brouwer. Het onderwerp van die tafelrede op het IE-diner van 30 januari 2020 was 'het einde van de intellectuele schepping'. In haar rede schetst Berber Brouwer een toekomstperspectief voor het auteursrecht. Dat auteursrecht lijkt toch niet weggelegd voor resultaten van AI-programma’s (een algoritme of anderszins) of AI-apparaten.
Lees hier het gehele artikel van Rudi Holzhauer op Thelegalgroup.nl.
Artikel ingezonden door Prof. mr. D.J.G. Visser, Visser Schaap & Kreijger
Nederlands Juristenblad: 'Robotkunst en auteursrecht'
Via Visser, Schaap & Kreijger. In dit hoogst relevante artikel wordt een overzicht gegeven van auteursrechtelijke en aanverwante vragen die programma’s zoals DALL-E, Stable Diffusion en ChatGPT oproepen. Visser behandelt in dit artikel de volgende vragen. Hoe zit het met de auteursrechtelijke bescherming voor echte schrijvers en kunstenaars, nu nieuwe technologieën steeds gemakkelijker en massaler teksten en stilstaande beelden kunnen vervaardigen? Is robotkunst (auteursrechtelijk) beschermd? Wanneer maakt een individueel robotkunstwerk inbreuk op auteursrechten van anderen? Wordt er in het samenstellingsproces inbreuk gemaakt door de robot op de auteursrechten van anderen? Wat zijn de gevolgen voor (de ontwikkeling van) deze nieuwe technologieën indien auteursrechthebbenden massaal een tekst- en datamining voorbehoud zullen maken?
HvJ EU: onderkant fietszadel zichtbaar bij 'normaal gebruik'?
HvJ EU 16 februari 2023; IEF 21240; IEFbe 3620; ECLI:EU:C:2023:105, C‑472/21 (Monz tegen Büchel) Monz is een Duitse vennootschap die houder is van een model dat reeds sinds 2011 is ingeschreven bij het Duits octrooi- en merkenbureau (hierna: het DPMA). Het model is ingeschreven voor de voortbrengselen ‘fiets- en motorfietszadels’ met één enkele afbeelding van de onderkant van een zadel. Büchel heeft het DPMA verzocht dit model nietig te verklaren. Het zou namelijk niet voldoen aan de voorwaarden, nu het model is toegepast op een zadel – een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel zoals een (motor)fiets – dat bij normaal gebruik van dat voortbrengsel niet zichtbaar is.
BIE Symposium Unified Patent Court | woensdag 29 maart
Op woensdag 29 maart a.s. vindt in samenwerking met het tijdschrift ‘Berichten industriële Eigendom’ (BIE) het BIE-symposium 2023 plaats, getiteld: ‘Unified Patent Court‘ (UPC).
Rechtsopvolging bij splitsing leidt tot schorsing geding onder artikel 225 lid 1 (c) Rv
Rechtbank Den Haag 24 november 2022, IEF 21235; ECLI:NL:RBDHA:2021:17156 (Stichting Katholieke Universiteit tegen Glycostem Therapeutics en Stichting RUMC) De rechtbank heeft een geschil tussen Glycostem Therapeutics en Stichting RUMC behandeld over intellectuele eigendomsrechten na een afsplitsing. Glycostem betoogde dat niet alle relevante rechten en verplichtingen waren overgegaan op Stichting RUMC, maar de rechtbank oordeelde dat dit wel het geval was op basis van verschillende overeenkomsten. Stichting RUMC en Stichting Katholieke Universiteit vroegen om schorsing van de procedure omdat zij nu eigenaar zijn van de intellectuele eigendomsrechten. De rechtbank was het hiermee eens en heeft het verzoek tot schorsing toegewezen. Glycostem Therapeutics beweerde dat de Stichting RUMC en Stichting Katholieke Universiteit misbruik van procesrecht maakten, maar de rechtbank wees dit af en verklaarde dat de procedure bevoegdelijk is geschorst sinds 2 juni 2021.
Conclusie A-G HvJ EU: meerdere merkhouders; unanimiteit of meerderheid bij verlenen en intrekken licentie?
Conclusie A-G HvJ EU 8 december 2022; IEF 21238; IEFbe 3619; C‑686/21 (Legea) De Corte suprema di cassazione (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken in Italië, hierna: de Corte suprema) wenst in de zaak Legea van het Hof van Justitie van de Europese Unie te vernemen of het Unierecht voorziet in een stelsel voor de totstandkoming van gezamenlijke toestemming voor zowel de verlening van een licentie voor het gebruik van het merk aan een derde als de intrekking van die licentie. De Corte suprema dient zich namelijk uit te spreken in een zaak waarin meerdere personen medehouder zijn van een merk, de gezamenlijke merkhouders besloten hebben een licentie voor het gebruik ervan te verlenen aan een vennootschap en een van de merkhouders op een later moment toch te kennen heeft gegeven de licentie niet te willen laten voortduren. Het merk in casu betreft het merk ‘Legea’ voor sportartikelen.
Beeldsector groeit, verdienvermogen hapert - Onderzoek Federatie Beeldrechten
Mede door de opkomst van grote internationale contentplatforms neemt de vraag naar het werk van fotografen, beeldend kunstenaars, illustratoren en ontwerpers toe. Toch neemt hun verdienvermogen af. Dit blijkt uit onderzoek van de Federatie Beeldrechten naar de waarde van de beeldsector binnen de culturele en creatieve sector in Nederland. Een beeld kan viral gaan, maar de maker krijgt hier vaak niet een redelijke beloning voor. Een belangrijk thema voor beeldmakers is dan ook het vooralsnog ontbreken van eerlijke vergoedingen voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermd beeld door contentplatforms en social media. Ondanks de verslechterde financiële positie van beeldmakers, levert de beeldsector een toegevoegde waarde van 3,4 miljard voor de Nederlandse economie. Het is daarmee verantwoordelijk voor ruim achttien procent van de waarde die de gehele culturele en creatieve sector realiseert. De beeldsector biedt ook aan veel mensen werk. De sector vertegenwoordigt met 112 duizend werkzame personen dertig procent van de werkgelegenheid in de culturele en creatieve sector. Dit is 1,2 procent van de totale werkgelegenheid in Nederland.
Merkenrecht in de internationale praktijk | woensdag 5 april
Rechtstreeks uit de praktijk, interactief en actueel, deze nieuwe´Merkenspecial´ van deLex. Remco Klöters, Huib Berendschot bespreken samen met experts van de douane de juridische en praktische aspecten van grensoverschrijdende merkenzaken. Met ruimte voor discussie en vragen en - als altijd - een netwerkborrel ter afronding.
Uitleg afspraak over gebruik foto's op website
Rechtbank Amsterdam 24 januari 2023, IEF 21234; ECLI:NL:RBAMS:2023:279 (eisers tegen gedaagde) In deze zaak ging het om een geschil tussen twee fotografen (de eisers) en een bedrijf (de gedaagde) over het gebruik van foto's op de website van het bedrijf. Er was een overeenkomst gesloten waarin afspraken waren gemaakt over het gebruik van de foto's, maar de partijen waren het oneens over de interpretatie van deze afspraken. De gedaagde partij beweerde dat zij de foto's op de website mocht tonen zonder toestemming van de eisers, terwijl de eisers beweerden dat hier wel toestemming voor nodig was. De rechter moest de afspraken in de overeenkomst interpreteren en bepalen wat de partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De rechter oordeelde dat de gedaagde partij de overeenkomst mocht opvatten zoals zij had gedaan en dat zij op één foto na, wel toestemming had voor het gebruik van de foto's. De eisers verloren de zaak en moeten de proceskosten betalen. De rechter merkte op dat de zaak eigenlijk vooral om een contractueel geschil ging en kende daarom slechts de helft van de hogere proceskosten toe die normaal in IE-zaken worden toegewezen.