IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 10327

VvA: Auteursrecht en E-books

Vrijdag 14 oktober 2011 vindt de VvA Ledenvergadering plaats, waar het wetenschappelijke programma in het teken staat van: Auteursrecht en E-books. Locatie: KNAW, Het Trippenhuis, Kloveniersburgwal 29 in Amsterdam.

Het wetenschappelijke deel van de vergadering van vrijdag 14 oktober a.s. is gewijd aan het E-Book. Welke auteursrechtelijke implicaties spelen er? Wat betekent deze nieuwe door technologische ontwikkeling ontstane nieuwe exploitatiewijze voor auteurs, uitgevers en bibliotheken?

Lees het (vernieuwde) programma klik hier.

IEF 10326

Kwaliteitsapotheek

Rechtbank 's-Gravenhage 12 oktober 2011, HA ZA 08-3744 (Livius Beheer B.V. tegen Fewmore Holding B.V.)

In navolging van IEF 6338. Merkenrecht. Beneluxbeeldmerk kwaliteitsapotheek. Franchiseformule. Domeinnaamrecht www.kwaliteitsapotheek.nl en www.kwaliteits-apotheek.nl. Samenwerkingsovereenkomst/aandeelhouders A en B verhouding 50-50 van Bwana. Gereduceerd tot geldvordering (na faillissement), onrechtmatige daad en navolgende overwegingen betreft overdracht van het merkenrecht binnen 7 werkdagen na betekening.

4.11. Nu [B] zich ter zitting niet heeft verzet tegen toewijzing van de sub IV van het petitum gevorderde overdracht van het beeldmerk 1 met nummer 0756336 aan
Bwana (althans de boedel), zal die vordering worden toegewezen. Omwille van de
praktische uitvoerbaarheid zal de termijn worden bepaald op 7 werkdagen.

5.2. veroordeelt [B] om binnen 7 werkdagen na betekening van dit vonnis het
beeldmerk “Kwaliteits Apotheek”, ingeschreven onder nummer 0756336 in het
Benelux merkenregister, over te dragen aan Bwana, althans de boedel, op straffe
van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van
een dag dat [B] hiermee in gebreke blijft;

1. Ter zitting is gebleken dat een woordmerk niet bestaat.

IEF 10325

Laagdrempelige regeling

Hof Amsterdam 12 april 2011, LJN BT7348 (De NATIONALE SLIJTERSBON B.V. tegen GALL & GALL B.V.)

Als randvermelding. Goodwill. Concurrentie. Duurovereenkomsten. Slijterijketen Gall & Gall is vrij om naast de Nationale Slijtersbon een cadeaubon te verkopen, die alleen in de eigen winkels kan worden ingeleverd. Laagdrempelige regeling omvat de verplichting om na opzegging de slijtersbon nog gedurende 18 maanden in te wisselen. Misbruik van haar machtspositie maakt door een concurrerende bon te introduceren en daarmee DNS uit te markt te drukken en voorts dat Gall & Gall op onrechtmatige wijze profiteert van de goodwill van DNS.

4.3. DNS legt aan haar vordering ten grondslag, kort samengevat, dat met betrekking tot de afname van de slijtersbon tussen haar en Gall & Gall een duurovereenkomst is ontstaan en dat Gall & Gall in de nakoming daarvan toerekenbaar tekortschiet door zonder overleg met DNS en zonder inachtneming van een redelijke opzegtermijn een eigen cadeaubon te introduceren waardoor de afname door Gall & Gall c.s. van slijtersbonnen (drastisch) is verminderd en Gall & Gall feitelijk tot opzegging van een groot deel van de deelnameovereenkomst met DNS is overgegaan.

4.4. Dit standpunt is terecht door de voorzieningenrechter verworpen. Het betoog van DNS dat het Gall & Gall in het kader van haar relatie met DNS niet vrijstaat om de afname van slijtersbonnen te verminderen, althans niet zonder daarbij een redelijke opzegtermijn in acht te nemen, valt niet te rijmen met het bepaalde in artikel 3.4 van de algemene voorwaarden waaruit volgt dat voor deelnemende bedrijven geen afnameverplichting bestaat, noch met het bepaalde in artikel 7.2 waaruit volgt dat een deelnemer aan het DNS-systeem in feite op ieder gewenst moment deze deelname kan beëindigen door schriftelijk te verzoeken zijn uitgiftepuntnummer af te sluiten. Het enkele feit dat Gall & Gall gedurende een zeventiental jaren een belangrijke, of zelfs de belangrijkste, afnemer van slijtersbonnen is geweest en dat DNS door de verminderde afname als gevolg van de uitgifte van de Gall & Gall cadeaubon haar omzet (naar zij stelt) aanzienlijk heeft zien dalen, brengt op zichzelf niet mee dat Gall & Gall op de indertijd gekozen “laagdrempelige” regeling wat betreft het al dan niet participeren aan het slijtersbonnensysteem en de beëindiging daarvan geen beroep toekomt. Dat er in de loop der jaren sprake is geweest van contacten en/ of bestendige praktijken tussen DNS en Gall & Gall die er – mede gelet op de eisen van redelijkheid en billijkheid - toe leiden dat hun relatie op dit punt door andere spelregels wordt beheerst, is voorshands niet gebleken. Uit de stellingen van DNS volgt dat door haar niet met individuele slijterijen doch met de Vereniging van Drankenhandelaren Nederland overleg werd gevoerd. Dat Gall & Gall een belangrijk lid was van deze vereniging en zitting had in het bestuur daarvan (en daardoor onder meer op de hoogte was van de belangen van DNS) leidt op zichzelf niet tot een ander oordeel omtrent haar relatie tot DNS en de bij beëindiging daarvan in acht te nemen normen.

4.5. DNS heeft nog aangevoerd dat Gall & Gall misbruik van haar machtspositie maakt door een concurrerende bon te introduceren en daarmee DNS uit te markt te drukken en voorts dat Gall & Gall op onrechtmatige wijze profiteert van de goodwill van DNS. DNS heeft deze stellingen echter ook in hoger beroep niet deugdelijk feitelijk toegelicht. Vast staat dat Gall & Gall nog steeds slijtersbonnen verkoopt en dat deze bij haar winkels kunnen worden ingewisseld. Voorts is de door Gall & Gall geïntroduceerde cadeaubon in zoverre anders van karakter dan de slijtersbon, dat deze alleen bij Gall & Gall (franchise)winkels kan worden gekocht en ook alleen bij deze winkels kan worden ingeleverd. Niet valt in te zien dat het Gall & Gall in de gegeven omstandigheden niet vrij zou staan het geven van geschenken door eigen klanten op deze wijze te faciliteren, ook als dit nadelig is voor een concurrerende ‘algemene’ bon en leidt tot verminderde omzet van DNS. Het betoog van DNS dat een en ander jegens haar onrechtmatig is valt ook niet goed te rijmen met het door haar (primair) ingenomen standpunt dat Gall & Gall gerechtigd is een eigen cadeaubon op de markt te brengen mits zij daarbij een redelijke ‘opzegtermijn’ in acht neemt in verband met de verminderde afname van de slijtersbon (vgl. toelichting op grief 1). Door DNS wordt ook niet in twijfel getrokken dat Gall & Gall haar verplichting om na een eventuele opzegging de slijtersbon nog gedurende een periode van 18 maanden in te wisselen, gestand zal doen.

IEF 10324

Nederlandse tekst Richtlijn Verlenging muziekopnames

In navolging van IEF 10167. De Nederlandse tekst van de Richtlijn 201/77/EU van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011 tot wijziging van Richtlijn 2006/116/EG betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten: klik hier (pdf / HTML).

Meer details over de verdere invoering Europa-nu.nl.

Overgangsmaatregelen 
1. Tenzij contractueel uitdrukkelijk anders is bepaald, wordt een contract houdende overdracht of toekenning dat is gesloten vóór 1 november 2013 geacht van kracht te blijven na het tijdstip waarop de uitvoerende kunstenaar, krachtens artikel 3, lid 1, in de versie van kracht op 30 oktober 2011, niet langer beschermd is.

2. De lidstaten kunnen bepalen dat contracten houdende overdracht of toekenning op grond waarvan een uitvoerende kunstenaar recht heeft op periodieke betalingen en die ge­ sloten zijn vóór 1 november 2013, na een termijn van 50 jaar nadat het fonogram op geoorloofde wijze is gepubli­ ceerd of, bij ontstentenis van een dergelijke publicatie, op geoorloofde wijze aan het publiek is medegedeeld, kunnen worden gewijzigd.”

IEF 10323

Haar eigen uniek genummerde controlespijker

Rechtbank 's-Gravenhage 12 oktober 2011, HA ZA 09-3215 (European Pallet Association E.V. en Nederlands Comité European Pallet Association tegen Capa Pallets B.V.)

Met dank aan Luuk Jonker, Holla advocaten.

Merkenrecht. Keurmerk voor reparaties van pallets. Uitputtingsleer.

De EUR/EPAL pallets moeten voldoen aan bepaalde normen ten aanzien van de te gebruiken houtsoorten, de houtvochtigheid, de plankdiktes, het formaat, het brandmerkteken, de (staalkwaliteit van de) draadnagels alsmede de draadnagelverdeling, de klossen etc. Op de klossen van de EUR/EPAL pallets zijn de merken EUR en EPAL aangebracht door middel van een brandmerk. Erkende reparateurs de pallets repareren, moeten de klossen door hen voorzien worden van een kenmerkende, voor ieder licentienemer unieke controlespijker (IC-code).

Merkenrechtelijke inbreuk respectievelijk onrechtmatig heeft gehandeld jegens EPAL c.s. door reparatie en verhandeling van gerepareerde pallets die oorspronkelijk onder de EUR- en/of EPAL-merken in het verkeer zijn gebracht, alsmede door bij reparatie niet conform de UIC Code 435-4 te werken.

Capa betoogd succesvol dat Nederpal geen licentienemer is en de vorderingen ingesteld door haar worden afgewezen. Proceskostenveroordeling ad 50%: €3.184,40. Beneluxdeel internationale merkinschrijving en Gemeenschapsrecht van het EUR-merk is niet n het geding gebracht en aanvrage heeft nog niet tot registratie geleid.

4.6. Niet in geschil is dat Capa pallets voorzien van het EPAL-merk, die door de merkhouder, althans met diens toestemming, binnen de Europese Economische Ruimte in het verkeer zijn gebracht, repareert en verder verhandelt. Dat daarbij de in de UIC codes opgenomen normen door Capa niet worden geëerbiedigd, is, gelet ook op het door SGS opgestelde rapport ter zake, als onvoldoende weersproken komen vast te staan. Aldus houdt die reparatie minst genomen een wijziging in de toestand van de waar in als bedoeld in artikel 13 lid 2 GMVo.

4.7. Ten aanzien van het beroep van Capa op de uitputtingsregel van artikel 13 lid 1 GMVo geldt dat het Benelux Gerechtshof bij arrest van 6 november 1992, NJ 1993, 454 m.nt. DWFV; LJN AB9577 (AP/Valeo) handvatten heeft aangereikt die, hoewel betrekking hebbend op de uitleg van artikel 13A van de (oude) Benelux Merkenwet, niettemin richtinggevend worden geoordeeld voor de interpretatie van eerstgenoemd artikel. Daarnaast heeft het Hof van Justitie in meer recente jurisprudentie belangrijke kaders aangereikt waarbinnen de uitputtingsvraag bij – kort gezegd – hergebruik van producten waarop het merk van de merkhouder is aangebracht, dient te worden beoordeeld (HvJ EU 8 juli 2010, zaak C-558/08, LJN BN8983 – Portakabin / Primakabin; HvJ EU 14 juli 2011, zaak C-46/10, LJN BS7442 - Viking Gas / Kosan Gas). Uitgangspunt is dat het wederverkopen van gereviseerde waren die zijn voorzien van het oorspronkelijke merk en het in de handel brengen van waren onder dat merk, handelingen vormen waartegen de merkhouder zich kan verzetten. Daarop zijn uitzonderingen mogelijk, doch een belangrijke eis daarbij is dat degene die de gereviseerde waren verhandelt bij dieverhandeling alles doet wat redelijkerwijs mogelijk is om duidelijk te maken dat het gaat om niet onder controle van de merkhouder gereviseerde producten.

4.8. Aan genoemde voorwaarde wordt in deze zaak, zoals EPAL terecht heeft gesteld, niet voldaan. Integendeel, op de website van Capa worden de pallets juist zonder een dergelijke mededeling aangeboden, terwijl bijvoorbeeld op de pallets ook geen tekens zijn aangebracht die duidelijk maken dat het niet om de oorspronkelijke waar gaat maar om gereviseerde producten. Onder die omstandigheden heeft EPAL een gegronde reden zich tegen de verhandeling van de gereviseerde producten te verzetten nu dat gebruik bij afnemers de onjuiste indruk kan wekken dat er een economische band bestaat tussen de merkhouder en Capa, en meer in het bijzonder dat laatstgenoemde tot het distributienet van de merkhouder behoort of dat er een bijzondere band tussen hen bestaat.

Lees het vonnis hier (grosse / pdf)

IEF 10322

Afbeeldingen van de schermopbouw

Rechtbank 's-Gravenhage 12 oktober 2011, HA ZA 09-3429 (IKIO Nederland B.V. tegen H@nd International B.V.)

Auteursrecht. Know how geheimhoudingsovk / wanprestatie. Onrechtmatig afgebroken onderhandelingen. Veroordeling in proceskosten.

Deze zaak betreft een verbroken samenwerking. In maart 2008 heeft T-Mobile een aantal marktpartijen, waaronder H@nd, gevraagd te offreren voor de levering respectievelijk uitrol van zelfservice terminals (SST’s), welke voorafgegaan diende te worden door de installatie van een proefopstelling. Ikio is door H@nd uitgenodigd mee te dingen naar de opdracht. Hoewel de door H@nd in samenwerking met Ikio voorgestelde aanpak T-Mobile aanvankelijk aanstond, heeft T-Mobile H@nd gevraagd een alternatief te bieden voor de door Ikio te leveren onderdelen. Het door H@nd geboden alternatief – onderdelen van het bedrijf YQ – kreeg uiteindelijk de voorkeur van T-Mobile, zodat Ikio de opdracht is misgelopen.

Auteursrecht afgewezen. Know how geheimhoudingsovk / wanprestatie afgewezen. Onrechtmatig afgebroken onderhandelingen: afgewezen. Veroordeling in proceskosten.

4.4 Voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op het gestelde auteursrecht van Ikio, stranden zij. Daartoe geldt dat Ikio niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Ikio heeft namelijk verzuimd te onderbouwen waarop dat recht zou rusten, terwijl zij evenmin heeft gesubstantieerd op welke wijze en waarom H@nd daarop inbreuk zou maken. Eerst ter comparitie heeft Ikio nog gesteld dat het auteursrecht met name betrekking heeft op de grafische gebruikersinterface, de schermopbouw op de SST, doch zulks is door H@nd gemotiveerd betwist (zij stelt dat de inhoud en de vormgeving van de schermen door T-Mobile is voorgeschreven). Haar andersluidende stelling heeft Ikio niet onderbouwd. Zo heeft zij bijvoorbeeld nagelaten afbeeldingen van de schermopbouw op de beweerdelijk inbreukmakende machine van H@nd/YQ in het geding te brengen, dit terwijl Ikio ter comparitie heeft aangegeven dat deze machine in winkels zijn opgesteld en dus openbaar toegankelijk zijn er bovendien ook daadwerkelijk door Ikio foto’s zijn gemaakt. Onder al deze omstandigheden dienen de vorderingen sub 1A van het petitum dan ook als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen.

IEF 10321

Geen auteursrecht op Rubiks kubus

Vzr. Rechtbank Utrecht 12 oktober 2011, LJN BT7141 (Erno Rubik tegen Out Of The Blue)

Met dank aan Willem Hoorneman, C'M'S Derks Star Busmann, welke IE-Forum bericht: Bijna 30 jaar na de  uitspraak van het Hof Amsterdam oordeelt de Rb Utrecht in kort geding anders.

Rechtspraak.nl Rubik, uitvinder van de zogenaamde Rubiks kubus, heeft bij de rechtbank Utrecht een kort geding aanhangig gemaakt tegen de vennootschappen Beckx Trading & Co BV en Out of the Blue KG. Deze vennootschappen bieden in Nederland versies van Rubiks kubus aan. Rubik stelt dat Beckx en Out of the Blue daarmee inbreuk maken op zijn auteursrecht op Rubiks kubus in basale uitvoering (zonder kleuren) en vordert onder meer dat Out of the Blue stopt met het maken van inbreuk op zijn auteursrecht.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van Rubik af. Op (de meest basale uitvoering van) Rubiks kubus (zonder kleuren) rust geen auteursrecht, omdat de vormgeving daarvan technisch en functioneel bepaald is en de kubusvorm niet oorspronkelijk is.

Het ontbreken van een vaste verbinding tussen de elementen en de draaibaarheid van Rubiks kubus zijn de technische randvoorwaarden voor de oplossing van Rubiks ‘probleem’ (om de onderdelen van een object van plaats te laten veranderen zonder dat het object uit elkaar zou vallen), zodat die elementen niet als creatieve keuzes van Rubik kunnen worden aangemerkt. De functie van Rubiks kubus als 3D-spel brengt mee dat de afzonderlijke kubusvormige elementen individueel identificeerbaar moeten zijn, omdat anders het spelelement zou ontbreken. De speler moet de elementen individueel kunnen volgen om te kunnen bepalen of hij met het oplossen van de puzzel op de goede weg is. Dit element is dus functioneel bepaald. Rubik heeft voorts voor de meest basale vorm, de kubus, gekozen en deze vervolgens op de meest basale wijze opgedeeld, namelijk in meerdere kleinere kubussen die tezamen de grote kubus vormen. Omdat die wijze van vormgeving al lang bekend is (ook bij 3D-spellen) is ook daarin geen creatieve keuze van de maker aan te wijzen. Rubiks kubus komt derhalve niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking.

4.15.  Afgezien van de eisen die de techniek aan Rubiks kubus stelt (draaibaarheid en het ontbreken van een vaste verbinding tussen de onderdelen), geldt dat Rubiks kubus ook door functionele elementen is bepaald. Het doel van Rubiks kubus is tweeledig: om te worden gebruikt voor de uitleg van driedimensionale geometrie aan studenten en voor het spelen van een 3D-puzzel. De functie van Rubiks kubus als 3D-spel brengt mee dat de afzonderlijke kubusvormige elementen individueel identificeerbaar moeten zijn, omdat anders het spelelement zou ontbreken. De speler moet de elementen individueel kunnen volgen om te kunnen bepalen of hij met het oplossen van de puzzel op de goede weg is. Dit betekent dat dit element, anders dan Rubik stelt (zie 4.7 sub c.), niet kan worden aangemerkt als een creatieve keuze van de maker, maar moet worden aangemerkt als een functioneel bepaald element.

4.16.  Voor zover Rubik stelt dat de kubusvorm voortvloeit uit een creatieve keuze geldt dat uit de verklaring van Rubik blijkt dat de keuze van de kubus als hoofdvorm een gevolg is van het feit dat die vorm eenvoudig aan studenten is uit te leggen, alsmede dat het de meest interessante vorm is omdat de kubus bij deling zichzelf reproduceert. In zoverre is de keuze voor de kubus dus enigszins functioneel bepaald.
Voor zover de functie van Rubiks kubus gelegen was in het spelen van een 3D-puzzel, geldt dat het vereiste van 360 graden draaibaarheid een rechthoekige vorm ongeschikt maakt om als object te fungeren.

4.17.  Afgezien van deze functionele beperkingen geldt dat de kubus als vorm al eeuwen bestaat, en de keuze voor die vorm derhalve in beginsel niet als oorspronkelijk kan worden aangemerkt. Uit de door Out of the Blue c.s. naar voren gebrachte voorbeelden blijkt voorts dat ook de kubusvorm als 3D-spel al bestond op het moment waarop Rubik tot het scheppen van zijn kubus overging.

4.18.  Ook het opdelen van de kubus in kleinere kubussen is al lang bekend. Dit betekent niet dat de rangschikking van de opgedeelde kubussen niet op een creatieve wijze zou kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld door deze in trapvorm te leggen, maar daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Rubik heeft voor de meest basale vorm, de kubus, gekozen en deze vervolgens op de meest basale wijze opgedeeld, namelijk in meerdere kleinere kubussen die tezamen de grote kubus vormen.

4.19.  Dat Rubiks kubus is opgedeeld in 3x3x3 kleinere kubussen moet ook als basale uitwerking van het idee van een draaibare, in meerdere kubussen uitgesplitste kubus worden aangemerkt. Niet alleen stuitte de 2x2x2-versie op technische complicaties en is de keuze voor 3x3x3 daardoor mede ingegeven door de techniek (zie hiervoor onder 4.14), maar tevens zou een 2x2x2-variant uit functioneel oogpunt (gebruik als 3D-spel) te weinig intellectuele uitdaging bieden aan een speler, terwijl de 4x4x4 e.v. varianten (voor zover deze al met dezelfde assenstructuur van Rubik gebouwd zouden kunnen worden, hetgeen in dit kort geding niet is komen vast te staan) de aantrekkelijkheid van het 3D-spel uit het oogpunt van een te grote mate van complexiteit zouden (kunnen) aantasten.

4.20.  Gelet op het voorgaande is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de keuze van Rubik voor de kubus als hoofdvorm en de splitsing daarvan in 26 (schijnbaar 27) kleinere kubussen (zie onder 4.7 sub a. en b.) geen creatieve keuze van Rubik te ontdekken.

Lees de uitspraak hier (LJN / grosse / opgeschoonde pdf)

IEF 10320

Particularly well-informed medical professionals

Gerecht EU 11 oktober 2011, zaak T-87/10 (Chestnut Medical Technologies, Inc/ OHMI (PIPELINE))

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Aanvraag Gemeenschapswoordmerk PIPELINE voor een "stent voor behandeling van aneurysma". Absolute weigeringsgrond vanwege beschrijvende karakter van het merk. Diverse bronnen waaronder de betekenis uit de Compact Oxford English Dictionairy van lange pijp voor olie- en gastransport waar de gemiddelde consument deze (merk)naam aan relateert, maar ook Chicago Tribute waaruit volgt dat medische professionals pipeline als beschrijvend ervaren. Gerecht volgt dit laatste, gerichtheid op bepaald goedgeïnformeerde medische professional, en zodoende faalt de klacht, weigering is terecht geweest.

43      In the present case, it should be noted that the Board of Appeal, in paragraph 29 of the contested decision, found that the word ‘pipeline’ contained, at least for the relevant public, that is to say, particularly well-informed medical professionals, obvious and direct information on the kind of goods at issue. It concluded that the mark applied for was descriptive and had therefore to be refused registration, in accordance with Article 7(1)(c) of Regulation No 207/2009. Such a conclusion, based on the analysis of the term as set out in paragraphs 14 to 30 of the contested decision, necessarily renders ineffective the argument that the term ‘catheter’ constitutes a generic name to describe the goods at issue. Indeed, first, the analysis of the Board of Appeal turns on the description of the term ‘pipeline’ in relation to the goods referred to in the application for registration and, second, the existence of another term which may, where appropriate, also designate some or all of those goods is neither such as to call into question the descriptive character of the mark applied for, as established by the Board of Appeal, nor such as to preclude its registration, in accordance with the case-law cited in paragraph 32 above.

 

Curia: Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 968/20092 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 10 december 2009 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „PIPELINE” in te schrijven voor waren van klasse 10.

IEF 10319

Het karakter van een proefproces

Hof Amsterdam 4 oktober 2011, zaaknr 106.004.369/02 (Van Engelen tegen Ventoux Advocaten B.V.)

Proefproces in merkenrecht slaagt niet, vanwege onvoldoende belang (Van Engelen tegen (eigen) advocatenkantoor Ventoux inzake Benelux en Gemeenschapswoordmerken VENTOUX. In navolging van IEF 1398 waarin staat: "Aangezien wij graag problemen oplossen, heeft ons kantoor een proefprocedure daarover aanhangig gemaakt, zodat duidelijkheid over dit punt kan ontstaan. De rechtbank Utrecht heeft in die procedure op 30 november jl. vonnis gewezen, maar was van oordeel dat het probleem in de praktijk niet zou spelen en er niet voldoende belang bij een vonnis was."

Grief: dat het hof het vonnis waarvan beroep (...) voor recht zal verklaren dat: (i) de rechten op het Benelux-merk Ventoux en het Gemeenschapsmerk Ventoux geen registergoederen zijn in de zin van artikel 3:10 BW en (ii) de rechten van deze Ventoux-merken overdraagbaar zijn in de zin van artikel 3:83 (lid 3) BW. Partijen hebben "uitdrukkelijk te kennen gegeven dat de door hen gevoerde procedure het karakter heeft van een proefproces over een onderwerp waarover in de rechtsliteratuur debat plaats vindt. Daarvoor is het geding voor de burgerlijke rechter niet bestemd."

De overwegingen "ten overvloede" geven wel nog een korte analyse van de rechtsvraag en ziet toe op vereiste van schriftelijkheid van overdracht, derdenwerking en dat merkrecht geen registergoed in de zin van 3:16 lid 2 BW jo. artikel 8 Kadasterwet is. Veroordeling Van Engelen in de proceskosten.

3.8 Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende belang bestaat bij toewijzing van het gevorderde. 
Anders dan Van Engelen betoogt, dient de rechter ambtshalve vast te stellen of sprake is van het ingevolge artikel 3:303 BW vereiste belang. Weliswaar dient de rechter volgens vaste rechtspraak terughoudend te zijn bij het afwijzen van een vordering wegens ontbreken van voldoende belang en zal hij rekening dienen te houden met het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht op toegang tot de rechter en het in artikel 26 Rv vervatte verbod van rechtsweigering. In de onderhavige zaak verlangen partijen echter een uitspraak van de burgerlijk rechter in een geschil dat louter academisch van aard is. Zij hebben immers uitdrukkelijk te kennen gegeven dat de door hen gevoerde procedure het karakter heeft van een proefproces over een onderwerp waarover in de rechtsliteratuur debat plaats vindt. Daarvoor is het geding voor de burgerlijke rechter niet bestemd.

3.9. Ten overvloede wijst het hof nog op het volgende. In artikel 2.31 BVIE wordt met betrekking tot de overdracht van een Benelux-merk de eis gesteld dat deze schriftelijk wordt vastgelegd en in artikel 17 lid 3 GMVo wordt met betrekking de overgang van een Gemeenschapsmerk bepaald dat deze geschiedt bij door de partijen bij de overeenkomst ondertekende akte. Dat de inschrijving van de destreffende akte een constitutief vereiste zou zijn voor de levering van het merk blijkt nergens uit: de in artikel 2.33 VIE alsmede in artikelen 17 lid 6 en 23  lid 1 GMVo voorziene inschrijving is, blijkens die bepalingen, vereist om aan de overgang van het merk derdenwerking te verlenen. Dit brengt mee dat naar Nederlands recht de levering van het merkrecht door middel van een onderhandse akte kan plaatsvinden. Dat het merkrecht niettemin zou zijn aan te merken als registergoed in de zin van artikel 3:10 BW vindt immers in de wettelijke regeling geen steun, het hof verwijst in dit verband nar het bepaalde in artikel 3:16 li 2 BW jo. artikel 8 Kadasterwet.

3.10. Het merkt ten slotte nog op dat indien bij beide partijen - kennelijk - vrees bestaat dat een onderhandse akte niet het door hen beoogde rechtsgevolg zal hebben, het hun vrij staat om een notariële akte te doen opmaken dan wel op andere wijze afspraken te maken.
Dat het gestelde gebrek aan medewerking van Van Engelen hieraan in de weg staat komt het hof ongeloofwaardig voor. De stelling dat het notariaat de bedoelde medewerking zou weigeren is niet genoegzaam onderbouwd.

3.11. Uit het vorenstaande volgt dat de grief faalt. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. Van Engelen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van hoger beroep worden veroordeeld.

IEF 10318

Eveneens een continuïteitsverklaring

Rechtbank Almelo 5 oktober 2011, LJN BT7211 (Shetland Pony Park Slagharen B.V. tegen gedaagde)

Auteursrecht broncode. Opdrachtgeversauteursrecht. Bewijs. Incidentele vordering.

Gedaagde is sinds jaren ´80 werknemer en betrokken bij automatisering. De auteursrechten van de door hem vervaardigde software in opdracht van Slagharen zijn nooit aan Slagharen overgedragen. Dus van onbevoegd toegang verschaffen tot email, LinkedIn en Twitter accounts is geen sprake, en voor zover hij dat deed is dat in opdracht.

Betwisting van auteursrecht overtuigt niet, stukken (continuïteitsverklaringen) waarin staat: "heeft voor u programmatuur ontwikkeld dat gemaakt is in Windev/Webdev/Winde Mobile for Windows. (….) De broncode is eigendom van Attractiepark Slagharen.". Veroordeling volgt.

De incidentele vordering ex 843a Rv betreft vertrouwelijke en concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens (email) is voldoende duidelijk, concreet en specifiek omschreven. Met dwangsommen €10.000 / dag(deel) met maximum van €200.000. Proceskostenuitspraak aangehouden tot eindvonnis

2.5. Uit die feiten, zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 1.1., komt duidelijk naar voren dat [gedaagde] bij herhaling en op verschillende manieren heeft gehandeld in strijd met de elementaire zorgvuldigheid die Slagharen van hem als haar ICT-functionaris/systeembeheerder mocht verwachten, met name door actief te bewerkstelligen dat evident vertrouwelijke, en daarom met wachtwoorden en dergelijke beveiligde gegevens, zowel van zakelijke als van persoonlijke aard, in handen kwamen of konden komen van onbevoegden, als gevolg waarvan een aanzienlijke kans ontstond dat van die gegevens misbruik werd gemaakt, waardoor aan Slagharen en/of aan haar medewerkers aanmerkelijke schade kon worden toegebracht. Die onzorgvuldigheid beschouwt de rechtbank als zowel een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van [gedaagde] uit hoofde van de tussen hem en Slagharen bestaande contractuele relatie, als een jegens Slagharen onrechtmatige daad.

2.6. De rechtbank verwerpt de overigens door [gedaagde] gevoerde verweren als volgt. [gedaagde] betwist de stelling van Slagharen, dat Slagharen het auteursrecht heeft op de door [gedaagde] in opdracht van Slagharen geschreven software. Die betwisting overtuigt echter niet, gezien de volgende door Slagharen overgelegde stukken:
- Een brief (een zgn. ‘continuïteitsverklaring’) d.d. 21 februari 2005 van [gedaagde] aan Slagharen, onder meer inhoudende: “[K-B] automatisering heeft voor u programmatuur ontwikkeld dat gemaakt is in Clarion voor Windows. (….) De broncode is eigendom van Attractiepark Slagharen.”
- Een brief (eveneens een ‘continuïteitsverklaring’) d.d. 17 maart 2008 van [gedaagde] aan Slagharen, onder meer inhoudende: “[K-B] automatisering heeft voor u programmatuur ontwikkeld dat gemaakt is in Windev/Webdev/Winde Mobile for Windows. (….) De broncode is eigendom van Attractiepark Slagharen.”
Op grond van deze stukken gaat de rechtbank er vooralsnog van uit, dat niet [gedaagde], maar Slagharen het auteursrecht heeft, zoals Slagharen heeft gesteld.

2.9. Anders dan [gedaagde] acht de rechtbank de incidentele vordering in het licht van artikel 843a Rv. duidelijk, concreet en specifiek genoeg omschreven, gezien de omstandigheden van dit geval. Slagharen somt de stukken, waarvan zij inzage verlangt, weliswaar niet stuk voor stuk op, maar dit valt van haar ook niet in redelijkheid te vergen. Nu het in de gegeven situatie zeer aannemelijk is dat [gedaagde] e-mailverkeer en (andere) documenten van Slagharen onrechtmatig naar zijn eigen mailadres(sen) heeft gestuurd, behoort Slagharen in de gelegenheid te worden gesteld om door raadpleging van de inbeslaggenomen data te bezien, welke documenten enz. dat zijn, en hoeft zij die stukken niet eerst individueel op te sommen en/of nader te beschrijven.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).