IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 10344

Een C in een Cirkel als merk registreren, mag dat?

Met dank aan Tomas Westenbroek, BBIE en auteur van boek Waarom is Bio- Claire beschrijvend en Aquaclean niet?

Comedy Central heeft een nieuw logo. Zoals bij de meeste televisiezenders wordt het logo (zonder het onderschrift) getoond in de bovenhoek van het beeldscherm. In dit geval linksboven. Niet ondenkbeeldig is dat op enig moment het onderschrift hierbij niet meer wordt getoond. Op dat moment is het uiteraard zaak om ook het logo zonder onderschrift als merk te registreren. Maar waar kenden we dat teken toch ook alweer van?

Juist. Artikel III van de Universal Copyright Convention (UCC):

1. Any Contracting State which, under its domestic law, requires as a condition of copyright, compliance with formalities such as deposit, registration, notice, notarial certificates, payment of fees or manufacture or publication in that Contracting State, shall regard these requirements as satisfied with respect to all works protected in accordance with this Convention and first published outside its territory and the author of which is not one of its nationals, if from the time of the first publication all the copies of the work published with the authority of the author or other copyright proprietor bear the symbol © accompanied by the name of the copyright proprietor and the year of first publication placed in such manner and location as to give reasonable notice of claim of copyright.

Spitsvondig van Comedy Central. Met de opening in de cirkel is er natuurlijk sprake van twee C’s en niet van één C in een kapotte cirkel. Dit beeld wordt ook nog eens versterkt door het tweede deel van het onderschrift ondersteboven te schrijven. Creativiteit moet altijd worden beloond en daarom zal dit logo zonder onderschrift zonder enige twijfel worden ingeschreven als merk, al was het maar omdat het binnen de kortste keren wereldwijd(?) is ingeburgerd. Nu al ja, sinds de introductie op 1 oktober.

Uiteraard zijn er vele variaties op het thema mogelijk. Een vluchtige blik in de registers toont ons:

Deze willekeurige greep uit de Europese merkenregisters laat zien dat een C in een cirkel blijkbaar best merkfähig kan zijn, vermits er maar sprake is van creativiteit en gepaste afstand. Onderscheidend vermogen is het toverwoord. Onderscheidend ten opzichte van de concurrentie en onderscheidend in de ogen van het in aanmerking komend publiek. Wat het eerste betreft hebben nummer 2 en nummer 4 wellicht nog wat uit te zoeken samen. Voor het grote publiek zal alleen het onderscheidend vermogen betwijfeld worden ten aanzien van nummer 5. Een schrale troost is dat dit teken uitsluitend voor veefokkerij werd vastgelegd. Hoewel, het copyright- teken in het kader van de voortplanting der dieren een wat vreemde smaak in de mond geeft en onwillekeurig doet denken aan stier Herman en Dolly het schaap.

Het INPI (Portugal) buigt zich op dit moment over merkaanvrage 000481305 van 25 maart 2011, gedeponeerd voor diensten in klasse 35 waaronder bijvoorbeeld ook het kopiëren van documenten wordt gerangschikt. Bij de toetsing op absolute weigeringsgronden moet door de toetsingsautoriteiten worden vastgesteld of het teken onderscheidend vermogen heeft. Een beschrijvend teken heeft dat per definitie niet, behoudens inburgering. Het voert in dit kader te ver om uitgebreid in te gaan op de mogelijke beschrijvendheid van dit teken. Voor de letter C op zich is dat reeds lang vastgesteld (bijv. als vitamine C wordt bedoeld), voor een C in een cirkel valt dat nog te bezien.

Voor de kwalificatie ‘beschrijvend’ valt best een redenering op te zetten voor bijvoorbeeld diensten van tekstschrijvers, diensten van auteurs van muziek of het ontwerpen van gebouwen. Vooralsnog lijkt een weigering uitsluitend op grond van gebrek aan onderscheidend vermogen het meest voor de hand te liggen. Immers, geen consument zal een dergelijk teken opvatten als merk. Of dit nu op een brandblusser, een koffiezetapparaat, een duikboot of een boek staat. In voorkomend geval zal zelfs de weigeringsgrond ‘misleiding’ uitkomst kunnen bieden. In de Benelux is ooit een dergelijk teken geweigerd waaraan de tekst ‘official copyright seal’ was toegevoegd. Gedeponeerd door een particulier. Misleidend dus, want geenszins afkomstig van een officiële instantie terwijl deze indruk wel wordt gewekt.

Een C in een cirkel registreren als merk kan dus best, zolang er maar sprake is van creativiteit en gepaste afstand. Een aloud adagium in het IE recht.

Tomas Westenbroek
* B 0871723 BOIP       B 0887593 BOIP   B 0479184 BOIP     E 006974001 OHIM  M 1749477 OEPM    M 1200251 OEPM    B 0639153 BOIP

IEF 10343

Geredigeerd door de raadsman

Vzr. Rechtbank Rotterdam 14 oktober 2011, KG ZA 11-875 (Glow Europe B.V. tegen Premium Connect B.V. en HHP Kop & Schouders B.V.)

Met dank aan Erik Vollebregt, AXON advocaten www.axonadvocaten.nl.

Glow ontwikkelt speelgoed "Bumpeez" genaamd, een plastic fiche dat in een flexibele houder geplaatst kan worden, er staat een Monskey op. Eiser en Bigatron hebben een licentieovereenkomst, gedaagde heeft een licentieovereenkomst met Vision Products. Na emailwisseling volgt de gewraakte vaststellingovereenkomst ex 7:900 BW om te onderhandelen over een schikking.

Glow vraagt om Premium Connect te gebieden haar verplichtingen onder de vaststellingsovereenkomst na te komen en dat Kop & Schouders zich onthoudt van enige activiteit aangaande het figuurtje Monskey. In reconventie: voortzetting onderhandelingen met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid.

Al "Haviltex"-end omtrent de tekstuele uitleg en de bedoeling van partijen komt voorzieningenrechter tot de slotsom dat er geen sprake is van een vaststellingsovereenkomst in de zin dat tussen partijen rechtens heeft te gelden dat Premium Connect zich ten aanzien van alle toekomstige leveringen door Glow aan het Verenigd Koninkrijk zal onthouden van (conservatoire) maatregelen of activiteiten die de distributie en daarmee verwante (weder)verkoop in enige mate belemmering (r.o. 5.15). Glow wordt veroordeeld in de proceskosten ad €560 vast recht en €816 salaris advocaat.

In reconventie: De voorzieningenrechter acht voorhands niet aannemlijk dat het de bedoeling van partijen was om met de onderhavige overeenkomst te bewerkstelligen dat zou worden (door) onderhandeld over een licentieovereenkomst (6.4). Premium Connect wordt veroordeeld in de proceskosten ad € 408,00 salaris advocaat.

Haviltex
5.6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het gaat hier om de uitleg van een geschrift waarin de verhouding tussen partijen is geregeld. Die uitleg kan niet alleen worden gegeven op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 - Haviltex). (...)

5.7. In casu gaat het om een overeenkomst tussen twee professionele partijen. Partijen hadden bij de onderhandelingen over de inhoud en de totstandkoming van de onderhavige overeenkomst deskundige bijstand. De onderhavige overeenkomst is geredigeerd door de raadsman van Glow. Om deze redenen is de tekst van de onderhavige overeenkomst een belangrijke factor bij de uitleg ervan. Er bestaat in dit kort geding slechts aanleiding om af te wijken van de bewoordingen van de onderhavige overeenkomst, voor zover aannemelijk is dat gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval aan die bewoordingen een afwijkende betekenis toekomt.


5.9. Uit de tekst van de onderhavige overeenkomst kan niet zonder meer worden afgeleid dat partijen rechtens hebben willen laten gelden dat Premium Connect zich, ook wanneer op 5 september geen minnelijke regeling tot stand zou komen, in het vervolg zou weerhouden van maatregelen of activiteiten ten aanzien van het figuurtje "Monskey", totdat op enig moment duidelijkheid zou zijn over de vraag bij wie de (sub)licentierechten liggen ten aanzien van het figuurtje "Monskey".
In het licht van de op handen zijnde uitlevering van "Bumpeez" door distributeurs naar het Verenigd Koninkrijk, die gepland stond op 31 augustus 2011 en de verplaatsing van he voorgenomen gesprek tussen partijen naar 5 september, is aannemlijk dat de bewoordingen in de Engelse tekkst van de onderhavige overeenkomst "the distribution", "the mentioned distribution", "related resale", "any further provisional measures" (...) terugslaan op de uitlevering op 31 augustus en niet zien op alle daarop volgende uitleveringen. De test reept niet oveer toekomstige uitleveringen. Dat de verplichting voor Premium Connect daar ook op zou zien ligt ook niet voor de hand, aangezien in het gesprek van 5 september 2011, na de uitlevering op 31 augustus 2011, immers zou worden onderzoch of een minnelijke regelijk tot de mogelijkheden behoorde. ok in de Nederlandse tekst staan bewoordinen van gelijke strekking.

5.10. De voorzieningenrechter acht in dit kader bovendien van belang dat, zoals niet weersproken door Premium Connect c.s. ter zitting is gesteld, de term "vaststellngsovereenkomst" bij de onderhandelingen en de totstandkoming van de onderhavige overeenkomst niet is gevallen en de raadsman de onderhavige overeenkomst zelf heeft aangeduid als "verklaring (zie 2.10), "declaration" (eerste zin van de ondertekende Engelstalige versie van de onderhavige overeenkomst) en "korte bevestiging" (zie 2.8)

5.11. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat het op de weg van Glow, als de partij die de onderhavige overeenkomst heeft opgesteld, had gelegen om, wanneer dat zo belangrijk voor haar was dat de onderhavige overeenkomst een vaststellingsovereenkomst zou zijn, zij dit in de onderhavige overeenkomst had moeten opnemen. Door dat niet te doen, dienen onduidelijkheden in de tekst voor rekening van Glow te komen.

IEF 10341

PAO Leiden 2011

Dit handige overzicht met voor de auteursrechtpraktijk relevante rechtspraak van het HvJ EU (periode najaar 2010-najaar 2011, inclusief conclusies en aanhangige prejudiciële vragen, let op: curia server heeft soms wat tijd nodig) komt aan de orde in de PAO Leiden IE-cursus van 7, 14 en 21 november 16:00 - 19:15, inschrijven is niet meer mogelijk. IE-Forum 10341.

Met dank aan Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap en Universiteit Leiden

Inhoudsopgave
A. HvJ EU
B. Gerecht EU
C. Conclusies HvJ EU
D. Aanhangige prejudiciële vragen
E. Verder in de pijplijn (vragen nog niet definitief gesteld)
F. Aanhangig bij het Gerecht EU

A. HvJ EU
1. HvJ EU 7 december 2010, C-585/08 en C-144/09; Pammer en Hotel Alpenhof
Gerichtheid van een website op een bepaald land. Relevante factoren
2. HvJ EU 22 december 2010, C-393/09, IEF 9306, IT 194; Softwarová
Gebruikersinterface is geen computerprogramma maar kan wel auteursrechtelijk beschermd zijn.
3. HvJ EU 27 januari 2011, C-168/09, IEF 9367; Flos
Auteursecht mag niet worden uitgesloten voor modellen van vóór een bepaalde datum
4. HvJ EU 16 juni 2011, C-462/09, IEF 9791; Thuiskopie/Opus
Levering blanco CD of DVD uit ander land aan particulier is heffingsplichtig
5. HvJ EU 30 juni 2011, C-271/10, IEF 9864; Leenrecht België
Bij leenvergoeding moet rekening worden gehouden met aantal uitleningen
6. HvJ EU 12 juli 2011, C-324/09, IEF 9961; L'Oréal / eBay
Particulier die verkoopt via eBay schendt geen merkenrecht (o.a.)
7. HvJ EU 4 oktober 2011, C-429/08 en C-403/08, IEF 10286; Premier League
Strijd met vrij verkeer van diensten en harmonisatie auteursrecht
8. HvJ EU 13 oktober 2011, C-431/09 en C-432/09, IEF 10332 Airfield en Canal Digitaal
Bij nieuw publiek maakt satellietpakket aanbieder (ook) openbaar
9. HvJ EU 20 oktober 2011, C-281/10 P; IEF 10368 PepsiCo/Grupo Promer Mon Graphic
Inbreukcriteria Europees modellenrecht

B. Gerecht EU
1. Gerecht EU 6 oktober 2011, T-508/08, IEF 10300 Bang & Olufsen/BHIM
Potloodvormige speaker geeft een wezenlijke waarde aan de waar (en kan geen merk zijn)

C. Conclusies HvJ EU
1. Conclusie AG HvJ EU 3 februari 2011, C‑446/09 en C‑495/09; IEF 9388 Philips en Nokia
Vervaardigingsfictie n.v.t. bij goederen in transit
2. Conclusie AG HvJ EU 12 april 2011, C-145/10; IEF 9560 Eva Maria Painer (noot DJGV)
Opsporing. Citaatrecht. Bronvermelding. Verveelvoudigingsrecht.
4. Conclusie AG HvJ EU 14 april 2011, C-119/10, IEF 9553; Frisdranken Industrie Winters
Een blikjesvuller is een tussenpersoon die inbreuk faciliteert; artikel 11 Handhavingsrichtlijn.
5. Conclusie AG  HvJ EU 29 juni 2011, C-162/10, IEF 9860; Phonographic Performance (Ireland)
Beschikbaarstelling platen en platenspeler door hoteleigenaar is openbaarmaking
6. Conclusie AG  HvJ EU 29 juni 2011, C-135/10; IEF 9859; SCF Consorzio Fonografici
Radio in wachtkamer van tandarts in Turijn is openbaarmaking
7. Conclusie AG HvJ EU 7 juli 2011, C-140/10, IEF 9907; Greenstar-Kanzi Europe
Beperkingen in een licentie niet van invloed op uitputting. Kwekersrecht
8. Conclusie AG 6 HvJ EU 4 september 2011, C-277/10; IEF 10141; Luksan
Regisseur heeft recht op billijke vergoeding o.g.v. 17 EU Handvest

D. Aanhangige prejudiciële vragen
1. Vraag aan HvJ EU van 7 juni 2010, C-283/10; Circul Globus Bucureşti
Openbaarmaking ter plaatse geharmoniseerd
2. Vraag aan HvJ EU van 18 juni 2010, C-302/10; Infopaq II
Wanneer is er sprake van vastlegging van voorbijgaande aard?
3. Vraag aan HvJ EU van 19 juli 2010, C-360/10; Sabam
Mag preventief filteren verplicht worden gesteld?
4. Vraag aan HvJ EU van 11 augustus 2010, C-406/10; SAS Institute
Wanneer is software auteursrechtelijk beschermd?
5. Vraag aan HvJ EU van 20 september 2010, C-461/10; Bonnier Audio
Wanneer moet ISP NAW-gegevens verschaffen van inbreukmaker?
6. Vraag aan HvJ EU van 25 oktober 2010, C-510/10; DR & TV2 Danmark
Wanneer is er sprake van efemere vastlegging door een omroep?
7. Vraag aan HvJ EU van 21 december 2010, C-604/10; Football Dataco I
Databankenrecht of auteursrecht op lijsten met voetbalwedstrijden?
8. Vraag aan HvJ EU van 6 januari 2011, C-5/11 Titus Alexander Jochen Donner
Medeplichtigheid aan handel in meubels die in Italië niet beschermd zijn.
9. Vraag aan HvJ EU van 8 april 2011, C-173/11 Football Dataco II
Opvraging en hergebruik, databankenrecht en IPR
10. Vraag aan HvJ EU van 14 maart 2011, C-128/11; UsedSoft
Wat zijn de rechten van de rechtmatige verkrijger van tweede hands software?

E. Verder in de pijplijn (vragen nog niet definitief gesteld)
11. Hof Den Haag 15 februari 2011, LJN BP7083, IEF 9415 Wegner/Innoweb
Gaspedaal.nl - lijst met vragen over databankenrecht
12. Bundesgerichtshof 21 Juli 2011, I ZR 162/10 - Drucker und Plotter II (persbericht nr. 134/2011)
BGH stelt vragen over auteursrechtelijke heffing op fotokopieerapparaten, printers, scanners en PC’s.

F. Aanhangig bij het Gerecht EU
Hoger beroepen tegen de Cisac-beschikking, T-411/08, T-414/08 t/m  T-420/08, T-426/08 (gepleit op 20 oktober 2011).

IEF 10340

Alicia Schalkwijk wint internetscriptieprijs 2011

De vijfde editie van de Internet Scriptieprijs is gewonnen door Alicia Schalkwijk, voor haar scriptie Geneesmiddelenverkoop op internet: de gevaren voor de gezondheid van Europese burgers, de inbreuken op de intellectuele eigendomsrechten van de farmaceuten en schadevergoedingsmogelijkheden. De prijs werd op 13 oktober uitgereikt op het Symposium Internet en Recht in Amsterdam, waar drie finalisten hun scripties presenteerden.

De jury waardeerde de toegankelijkheid en leesbaarheid van de winnende scriptie en de manier waarop de scriptie een gecompliceerd onderwerp uit het geneesmiddelen- en intellectueel eigendomsrecht in de internetcontext plaatst. Juryvoorzitter Nico van Eijk roemde bovendien op het empirisch onderzoekje dat Alicia Schalkwijk voor haar scriptie uitvoerde: iets waar juristen over het algemeen niet zo goed in zijn, vond Van Eijk.

Juryrapport en de winnende scriptie.

IEF 10342

Samsung vs. Apple

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 13 oktober 2011, LJN BT7610 (Samsung tegen Apple)

In't kort: Octrooirecht. Geschil tussen een houder van essentiële Europese octrooien voor 3G/UMTS-telefonie, in het bijzonder (W)-CDMA-technologie, en een producent van mobiele telefoons (smartphones) en tablet computers. De octrooihouder vordert een inbreukverbod terwijl op basis van het beleid van de standaardisatieorganistatie ETSI een verplichting bestaat op FRAND (fair, reasonable and non-discrominatory)-voorwaarden een licentie te verlenen onder de ingeroepen essentiële standaardoctrooien. Technologische standaard, essentiële standaardoctrooien, inbreukverbod in het licht van FRAND-verplichting op basis van ETSI IPR Policy, uitputting, licentieovereenkomst, rechtsverwerking.

IEF 10339

Nabouwen van complete dorpen

Met dank aan Marieke Poulie, Hogan Lovells.

Auteursrecht op dorpen/ bouwstijlen. Creatieve keuze. Geografische herkomstaanduiding. Slaafse nabootsing.

Recent heeft u wat nieuwsberichten kunnen lezen over het nabouwen van complete dorpen. Vanuit cultuurbehoud wellicht interessant, echter als bepaalde cultuur elders wordt gepreserveerd, is dat wel een vreemde gewaarwording. Zo bouwen Chinezen een Oostenrijks dorp compleet na (nu.nl) en doen de Russen dit met het Britse Hyde Park (nu.nl). Ook Nederland laat zich inspireren door de Alpenlanden en zoekt de innovatie op door (midden in een polder) een Alp te willen plaatsen voor sport, entertainment en commercie (nu.nl).

Deze absurde vormen van culturele inspiratie is reden eens wat kritische juridische vraagtekens bij te zetten en door een argeloos nieuw lid van de redactie. Hoezo beroepsdeformatie (?) dat dit soort zaken inmiddels de juridische aandacht krijgt, boven een interessante uitspraak. Voor de vrijdagmiddag dient het echter luchtig te blijven, dus le voilà!

Hoezit het met:
1) Auteursrecht op het ontwerp van een dorp?
2) Kunnen geografische indicaties ook gelden voor type huizen/bouwstijlen?
3) Beroep op slaafse nabootsing, maar door wie? Gemeenteraad van betreffende dorpen?

De antwoorden zijn voor een gemiddelde IE-jurist natuurlijk inkoppers (of niet, althans niet op vrijdagmiddag?).

Het enkele ontwerp van een dorp kan naar mijn idee best auteursrechtelijk beschermbaar zijn. Of dat echter in het concrete geval van Hallstatt en Hyde Park zo is, stuit op een aantal praktische vragen. Bijvoorbeeld, wie is dan de auteursrechthebbende? De gemeente, de bewoners, de burgemeester? Over de Alp zullen we het verder maar niet hebben. De schepper daarvan heeft door de geschiedenis voor genoeg discussie en ophef gezorgd.

Vanuit een Nederlands auteursrechtelijk perspectief moet natuurlijk eerst worden beoordeeld of het voortbrengsels zijn en vervolgens of het een voortbrengsel is dat een auteursrechtelijk beschermd werk is. Uit onder andere het arrest van de Hoge Raad inzake de Endstra tapes (IEF 6731), is bekend dat voor het laatste beslissend is of het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.

Volgens de Hoge Raad moet er daarvoor 

“sprake zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes; het moet dus gaan om iets dat door de menselijke geest is voortgebracht. Daarbuiten valt in elk geval alles wat een vorm heeft die zo alledaags is, dat van creativiteit geen sprake is. Maar niet mag de eis worden gesteld dat de maker bewust een werk heeft willen scheppen en bewust creatieve keuzes heeft gemaakt. Ook mag niet worden geëist dat de maker bewust voor de vorm heeft gekozen die het werk heeft gekregen of dat het werk een coherente creatie moet zijn.”

Scheppende menselijke arbeid? Is dat wat een gemeente doet op het moment dat het (planmatig) kiest een bepaalde woonwijk of park hier of daar te laten bouwen? Vroeger begon men bij het bouwen van een dorp toch meestal met de kerk en daarnaast het café. Ging dat bij het “ontwerpen” van Hallstatt ook zo? Het lijkt er wel op. Was dat destijds nieuw? En Hyde Park dan? Alvorens diep in te gaan op de besluitvormingsprocessen binnen de betreffende gemeentes in te gaan, is het misschien toch beter om praktisch te blijven.

Hoe oud zijn Hallstadt en Hyde Park eigenlijk? Leven de gemeente-ambtenaren nog die eventuele “creatieve keuzes” hebben gemaakt ten behoeve van de opbouw van Hallstadt? Is een eventueel auteursrecht niet al lang vervallen? Op de website van Hallstatt staat dat hun geschiedenis terug gaat naar de periode vóór Christus en dat hun kerkje er in 1284 in ieder geval al stond. Ook Hyde Park kan bogen op een geschiedenis die terug gaat naar de periode voor 1536. Kortom, was er al sprake van een auteursrecht dan is het in ieder geval inmiddels vervallen en geconcludeerd kan worden dat de huidige burgemeesters van Hyde Park en Hallstatt het niet van het auteursrecht zullen moeten hebben in een eventuele juridische strijd tegen de nabouwende Chinezen.

Ook het leerstuk van de bescherming van geografische herkomstaanduidingen gaat hen mijns inziens weinig hulp bieden. De namen Hallstatt en Hyde Park zijn plaatsnamen en zijn als zodanig niet te monopoliseren. Er bestaat ook geen bescherming voor de geografische herkomstaanduiding van huizen of type bouwstijlen. En er komen volgens mij ook geen specifieke landbouwproducten, wijnen of andere levensmiddelen uit die regionen.

Het leerstuk van de slaafse nabootsing, dat doorgaans een veilig vangnet vormt in allerhande IE-zaken, gaat naar mijn mening in dit geval ook niet helpen. Immers, welke partij heeft te gelden als rechthebbende. Wie dient de eiser te zijn? De gemeenteraadsleden? Was het dorp hun creatie?

Lastig, lastig…Tegen de nabouwende Chinezen lijkt weinig te beginnen, zolang ze het tenminste voorzien hebben op de oudere stadsgezichten. Aan een kopie van de veel recentere Erasmusbrug in Rotterdam hebben de Chinezen zich nog niet durven wagen, en dat is maar goed ook, want dan zouden ze vast in één klap te weten komen dat meer recente architectonische bouwwerken wél auteursrechtelijk zijn beschermd!


 

IEF 10338

Affiliate marketing

Kantonrechter Lelystad, rechtbank Zwolle-Lelystad 12 oktober 2011, LJN BT7640 (Daisycon B.V. tegen Kantoorcentrum.nl B.V.) en 15 juni 2011, CV 10-12685 (Daisycon B.V. tegen Kantoorcentrum.nl, zie tweede helft)

Als randvermelding, parallel gepubliceerd RB 1154. Reclamerecht. Adverteren op internet. Affiliate marketing. Is de adverteerder ook een vergoeding verschuldigd voor de kliks op de banner (advertentie) van de adverteerder indien die banner door de affiliate is doorgeplaatst naar sub-affiliates (andere websites)?

In beginsel alleen als dat contractueel is geregeld. In dit geval had de adverteerder het redelijkerwijs duidelijk moeten zijn via welke affiliates (en sub-affiliates) de kliks werden gegeneerd. Dat had de adverteerder beter moeten bewaken en zij had haar toestemming voor plaatsing van de banner bij de affiliate eerder moeten intrekken indien zij geen doorplaatsing naar sub-affiliates wenste. Voor de maanden / kliks dat adverteerder een en ander op zijn beloop liet, is een vergoeding verschuldigd.

Alvorens verder te beslissen zal Daisycon daarom in de gelegenheid worden gesteld om haar stelling dat de betreffende “affiliates” bevoegd waren om de banner van Kantoorcentrum door te plaatsen naar “subaffiliates” nader te onderbouwen.

6.
Daisycon heeft niet weersproken dat in de “overeenkomst affiliatieprogramma” niet is bepaald dat een “affiliate” de mogelijkheid heeft om de banner van een adverteerder ook door te plaatsen naar “subaffiliates”.
Dat werkt ook door in de verhouding tussen de adverteerders en de “affiliates”.Uitgangspunt bij de beoordeling van deze zaak is daarmee dat een “affiliate” geen bevoegdheid heeft om een banner door te plaatsen en dat hij dus ook geen aanspraak heeft op een vergoeding voor kliks op een doorgeplaatste banner. Daisycon heeft dan ook geen aanspraak op betaling van facturen voor zover daarin vergoedingen voor dergelijke kliks (en commissie en trafficvergoedingen daarover ) zijn opgenomen.

7.
Dat ligt anders indien de adverteerder heeft ingestemd met (de mogelijkheid van) doorplaatsing door een “affiliate”. In dat geval is de adverteerder in beginsel wél gehouden tot betaling aan de “affiliate” van een vergoeding voor de kliks op doorgeplaatste banners.
Van een dergelijke instemming zal in het algemeen eerst kunnen worden gesproken indien de “affiliate” in zijn aanbieding op de website van Daisycon zodanig duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij zich de mogelijkheid van doorplaatsing voorbehoudt, dat acceptatie van zijn aanbieding bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen mocht wekken dat de adverteerder daar ook mee instemde.
Een dergelijke toestemming kan in beginsel dus niet geacht worden te zijn gegeven, indien de mogelijkheid van doorplaatsing weliswaar in de aanbieding was opgenomen, maar de informatie daaromtrent onduidelijk en/of niet (voldoende) opvallend was.

8.
Of zich hier de situatie heeft voorgedaan dat de onderhavige “affiliates” uit de aanvaarding door Kantoorcentrum van hun aanbod om de banner van Kantoorcentrum op hun site te plaatsen, er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat Kantoorcentrum ook instemde met de mogelijkheid om die banner door te plaatsen naar “subaffiliates”, is voor de kantonrechter vooralsnog (volstrekt) onduidelijk. Het ligt op de weg van Daisycon om dit te onderbouwen en aan te tonen.
Hierbij wordt opgemerkt dat de kantonrechter uit de stellingen van Daisycon in dit verband niet meer afleidt dan dat de “affiliates” zich in hun informatie de mogelijkheid van doorplaatsing hadden voorbehouden en dat dit aan Kantoorcentrum kenbaar had kunnen zijn.
Dat is, in het licht van de stellingen van Kantoorcentrum –zij lijkt niet te weerspreken dat de mogelijkheid van doorplaatsing kenbaar was uit de informatie, maar is van opvatting dat die mogelijkheid in de informatie “verstopt” zat- echter niet toereikend om te oordelen dat Kantoorcentrum geacht moet worden te hebben ingestemd met de mogelijkheid van doorplaatsing.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10337

Uitbreiding van de contactmomenten

EPO, Notice from the European Patent Office dated 31 August 2011 concerning the issuance of a second written opinion in the procedure under Chapter II PCT, 4 oktober 2011.

met dank aan Cees Mulder, auteur van het boek " The Cross-Referenced Patent Cooperation Treaty", jaarlijkse uitgifte in eigen beheer.

Uitbreiding van de contactmomenten met het Europees Octrooibureau als een aanvrager van een internationale octrooiaanvrage een verzoek indient voor internationale voorlopige beoordeling.

Het Europees Octrooibureau (EOB) in zijn functie als Instantie voor de Internationale Voorlopige Beoordeling (International Preliminary Examining Authority = IPEA) van internationale aanvragen heeft de praktijk inzake Regel 66.4 van het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien (Patent Cooperation Treaty = PCT) aangepast.

Volgens de oude praktijk werd na het indienen van een Verzoek om internationale voorlopige beoordeling (“demand”) meteen het Rapport van de Internationale Voorlopige Beoordeling (International Preliminary Examination Report = IPER) opgemaakt tenzij de indiener van het demand om een telefonisch interview met de examiner van het EOB had verzocht.
Onder de nieuwe praktijk, die per 1 december 2011 ingaat, wordt het aantal dialoogmogelijkheden met het de examiner van het EOB uitgebreid.

In het geval het EOB, als IPEA, een negatieve IPER opmaakt, wordt de applicant om nader schriftelijk advies gevraagd. Dit gebeurt door het uitsturen van een zogenoemde written opinion van de IPEA. Hierop kan de aanvrager reageren door amenderingen aan te brengen en/of argumenten naar voren te brengen binnen de gestelde termijn (normaal 2 maanden, in ieder geval niet korter dan 1 maand).

Als het EOB in de internationale fase is opgetreden als Instantie voor Internationaal Nieuwheidsonderzoek (International Searching Authority = ISA) wordt het door deze autoriteit uitgebrachte Schriftelijk Oordeel (Writen Opinion van de ISA) beschouwd als de eerste written opinion van de IPEA. In deze situatie wordt een tweede written opinion door het EOB als IPEA naar de aanvrager gestuurd, waarop deze kan reageren door het indienen van wijzigingen en/of argumenten.
Indien de WO-ISA is opgesteld door een andere ISA, wordt de WO-ISA niet beschouwd als een (eerste) written opinion van de IPEA (Rule 66.1bis(b) PCT) In deze situatie wordt een eerste written opinion door het EOB als IPEA naar de aanvrager gestuurd, met de uitnodiging hierop te reageren.

De term “negatieve IPER” moet worden opgevat als een Rapport van de Internationale Voorlopige Beoordeling (IPER) op grond waarvan een aanvrager verplicht is te reageren op grond van Regel 161(1) van het Europees Octrooiverdrag in het geval de aanvrager besluit de Europese fase in te gaan.

Er wordt geen written opinion van de IPEA opgemaakt als de indiener van het demand een verzoek om een telefonisch overleg heeft ingediend. Wel is het mogelijk om na ontvangst van de written opinion van het EOB als IPEA een verzoek tot een telefonisch overleg aan te vragen. Dit verzoek moet in ieder geval worden ingediend voordat het EOB het uiteindelijke verslag (IPER) opmaakt. De notulen van de telefonische consultatie worden naar de aanvrager verzonden, maar zonder uitnodiging om verdere wijzigingen en/of argumenten in te dienen, tenzij anders afgesproken tijdens het telefoongesprek.

De nieuwe praktijk is van toepassing op internationale aanvragen waarvoor, op grond van Regel 69.2 PCT, de termijn voor de vaststelling van de IPER verstrijkt op of na 1 december 2011, tenzij de IPER is opgemaakt vóór 1 oktober 2011.

Update 19 oktober 2011: nu de contactmomenten met EPO zijn uitgebreid, is de best practice als volgt: 

  • Bij het indienen van het demand altijd argumenten indienen en/of de aanvrage amenderen (in ieder geval door de conclusies te wijzigen); 
  • Bij het indienen van het demand verzoeken vragen om een Written Opinion van de IPEA (komt automatisch); 
  • Direct na ontvangst van de Written Opinion van de IPEA verzoek indienen voor telefonisch overleg; doe dit nooit vóór ontvangst van de Written Opinion van de IPEA (want dan krijg je geen written opinion); 
  • Binnen de gestelde termijn na ontvangst van de Written Opinion van de IPEA reageren door verdere amenderingen en/of argumenten in te dienen; 
  • Proberen om tijdens het telefonisch overleg de bezwaren van de EOB examiner weg te nemen. 
  • Als tijdens het telefonisch overleg blijkt dat er nog (verdere) amenderingen nodig zijn, aanbieden om die zsm per fax naar de EOB examiner te sturen.
IEF 10336

VvA vanmiddag: Auteursrecht en E-books

Op herhaling: Het wetenschappelijke deel van de Vereniging van Auteursrechtvergadering van vrijdag 14 oktober a.s. is gewijd aan het E-Book. Welke auteursrechtelijke implicaties spelen er? Wat betekent deze nieuwe door technologische ontwikkeling ontstane nieuwe exploitatiewijze voor auteurs, uitgevers en bibliotheken?

Lees het (vernieuwde) programma klik hier.

IEF 10335

Lijst van "probleemvluchten"

Vzr. Rechtbank Zutphen 13 oktober 2011, LJN BT7576 (Transavia Airlines C.V. tegen EUclaim B.V.)

Parallel gepubliceerd van Reclameboek RB 1153. In een kort geding tussen luchtvaartmaatschappij Transavia en EUclaim biedt diensten en verkoopt documenten aan waarmee passagiers claims kunnen indienen ogv EU en nationale wet- en regelgeving, inzake misleiding en onrechtmatig handelen.

De rechter oordeelt dat EUclaim niet misleidt of onrechtmatig handelt. De lijst met probleemvluchten op de website van EUclaim is niet misleidend of onrechtmatig. Omdat EUclaim de informatie krijgt via Schiphol, dat de informatie weer krijgt van Transavia zelf, is het niet aan EUclaim als de informatie niet zou kloppen. Transavia is de bron en eigenaar van de informatie. De door Transavia gestelde negatieve gevolgen of de aantasting van de goede naam zijn niet aannemelijk geworden. De rechter wijst de vorderingen van Transavia af.

4.4. De voorzieningenrechter overweegt dat Transavia de partij is die beschikt over de informatie waarom een vlucht is vertraagd of geannuleerd. Deze informatie is voor het functioneren van Euclaim van belang. Transavia kan echter niet verplicht worden deze informatie aan Euclaim te verschaffen. Het is aan Transavia of ze deze informatie prijsgeeft aan Euclaim. Wanneer Transavia er voor kiest om deze informatie niet aan Euclaim te verschaffen zal Euclaim haar informatie ergens anders vandaan moeten halen. Transavia heeft het echter in haar macht dat Euclaim uitgaat van de juiste informatie door zelf Schiphol te voorzien van de juiste en meest actuele informatie. Dat Euclaim op haar website een lijst publiceert op basis van informatie die zij van Schiphol krijgt en dat deze informatie onjuistheden kan bevatten maakt nog niet dat Euclaim daarmee jegens Transavia onrechtmatig handelt. Ze gebruikt informatie die vrij beschikbaar is en die informatie bevat mogelijk fouten en/of is niet altijd actueel.
Verder is van belang dat de door Transavia gestelde negatieve gevolgen van het gebruiken van de onjuiste informatie geenszins aannemelijk is geworden. Op geen enkele wijze heeft Transavia haar stelling dat haar goede naam wordt aangetast en dat zij overspoeld wordt met claims inzichtelijk gemaakt. Dat Transavia op deze manier door Euclaim “aan de schandpaal” wordt genageld is niet aannemelijk gemaakt. Daar komt bij dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat de door Euclaim verstrekte informatie de perken te buiten gaat. Immers, op de website van Euclaim wordt, veel genuanceerder dan Transavia stelt, informatie verstrekt over probleemvluchten en de mogelijkheid van passagiers om schadevergoeding te krijgen.
Ook is van belang geacht dat uit de website van Euclaim voldoende duidelijk wordt dat het uiteindelijk aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat, de Geschillencommissie Luchtvaart of de civiele rechter is om vast te stellen of een passagier van een bepaalde vlucht in aanmerking komt voor compensatie en dat deze partijen niet uitgaan van de informatie zoals die op de site van Euclaim wordt vermeld.
Gelet op het voorgaande komt de vordering onder 1 niet voor toewijzing in aanmerking.

4.5. Evenmin is aannemelijk geworden dat de mededeling dat Euclaim onafhankelijk advies kan geven jegens Transavia onrechtmatig is. Ter onderbouwing hiervan heeft Transavia gesteld dat Euclaim een financieel belang heeft bij het indienen van claims en voor haar voortbestaan afhankelijk is van deze claims. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat een financieel eigen belang per definitie aan enige onafhankelijkheid in de weg hoeft te staan. Wat daar ook van zij, door Transavia is niet onderbouwd waarom mededeling van Euclaim over haar onafhankelijkheid schade toebrengt aan Transavia en daarmee jegens Transavia onrechtmatig zou kunnen zijn. Terzijde tekent de voorzieningenrechter daar nog bij aan dat ingevolge de door Euclaim gehanteerde voorwaarden, die op haar website staan vermeld, Euclaim bij een door haar namens de passagier succesvol ingediende claim 73% van de hoofdsom verminderd met € 25,00 administratiekosten zal uitbetalen aan de passagier. Het zal derhalve voor eenieder die gebruik maakt van de diensten van Euclaim duidelijk zijn dat Euclaim daar geld aan verdient. Euclaim doet daar ook niet geheimzinnig over, zodat van enige misleiding op dit punt ook geen sprake is.

4.8. Nu niet gezegd kan worden dat de lijst met probleemvluchten op de website van Euclaim jegens Transavia misleidend en onrechtmatig is en niet aannemelijk is geworden dat Euclaim mededelingen doet op haar website die jegens Transavia misleidend en onrechtmatig zijn, bestaat voor het plaatsen van een rectificatie door Euclaim op haar website geen aanleiding. De vordering onder 5 zal daarom eveneens worden afgewezen.