IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 10080

WE wint niet van W

BBIE 25 juli 2011, oppositienr. 2004071 (WE Brand S.a.r.l. tegen Martha E.A. Wesenhagen)
 
Merkenrecht. Oppositie o.g.v. ouder woordmerk WE tegen woord-/beeldmerk W. Oppositiebeslissing. Afgewezen. Merk wordt wel ingeschreven voor alle waren waarvoor het is aangevraagd, te weten Kl. 14 (edele metalen etc.), Kl. 20 (Meubelen, spiegels, lijsten) en Kl. 25 (Kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels). Merk en teken stemmen noch auditief, noch visueel, noch conceptueel overeen. Geen vergelijking van waren en diensten want geen sprake van verwarringsgevaar omdat er geen overeenstemming is tussen de tekens.

35. Het ingeroepen recht is een zuiver woordmerk, bestaande uit één woord van twee letters. Het betwiste teken is een gecombineerd woord-/beeldmerk, bestaande uit één witte letter tegen een zwarte achtergrond, in een wit omrande cirkel geplaatst; dit geheel bevindt zich in een zwart vierkant.

36. Het ingeroepen recht is in het Nederlands en het Engels een persoonlijk voornaamwoord met de betekenis WIJ, en zal ten minste door een deel van het in aanmerking komend publiek als dusdanig worden opgevat. Noch de letter van het betwiste teken, noch de figuratieve elementen, noch de combinatie daarvan hebben een betekenis. In begripsmatig opzicht zijn de tekens dus verschillend.

37. Het ingeroepen recht zal hetzij op zijn Nederlands worden uitgesproken als [w ], hetzij op zijn Engels als [wi:] (Van Dale, Groot woordenboek Engels-Nederlands, 2de druk). Het betwiste teken wordt als letter uitgesproken, naargelang de taal van de spreker als [wee] (Nederlands], [dubl ve] (Frans, Van Dale, Groot woordenboek Frans-Nederlands, 3de druk), [‘d blju:] (Engels, Van Dale) of [v e] (Duits, Van Dale, Groot woordenboek Duits-Nederlands, 3de druk). Geen van deze uitspraakmogelijkheden stemt overeen met deze van het ingeroepen recht, zodat de tekens op auditief vlak verschillend zijn.

38. Visueel valt op dat het om erg korte tekens gaat, van respectievelijk twee en één letter(s), waardoor verschillen eerder in het oog springen. Ook het beginsel dat de consument in het algemeen meer belang hecht aan het eerste deel van een teken (zie in deze zin GEU, Mundicor, T-183/02 en T- 184/02, 17 maart 2004) speelt in dit geval geen rol. De hoofdreden waarom het eerste deel opvalt, is namelijk gelegen in het feit dat het publiek een teken van links naar rechts waarneemt. In het voorliggende geval zijn de tekens echter dusdanig kort, dat ze in één keer als een geheel worden waargenomen (zie ook BBIE, maxxam, oppositiebeslissing 2003445, 29 april 2010). Daarenboven bevat het betwiste teken nog enkele figuratieve elementen die, hoe sober ook, in geen enkel opzicht overeenstemmen met het ingeroepen recht. De tekens stemmen visueel dan ook niet overeen.

Lees de beslissing hier (link).
BVIE

IEF 10078

Kwaliteit gegronde reden tegen uitputting

Rechtbank 's-Gravenhage 15 augustus 2011, KG ZA 11-797 (PPG Coatings Nederland B.V. tegen VOF De Verfkampioen Maastricht c.s.)

Met dank aan Armand Killan, Bird & Bird LLP.

Merkenrecht. De Verfkampioen verkoopt zelf gemengde kleurenverf bestaande uit nieuwe SIGMA basisverf en oude SIGMA kleurenpasta's in een blik met het Gemeenschapsmerk SIGMA. PPG vordert verbod op gebruik van haar Gemeenschapsmerk voor verf die niet volgens het door haar voorgeschreven procédé is vervaardigd. Beroep op uitputting faalt, want PPG heeft geen controle meer op de kwaliteit van het product. Vordering wordt toegewezen. Bij overtreding is dwangsom van toepassing.

4.8 Naar voorlopig oordeel heeft PPG terecht aangevoerd dat zij gegronde redenen in de zin van artikel 13 GMVo heeft om zich te verzetten tegen dat gebruik van haar Gemeenschapsmerken omdat de Verfkampioen door toevoeging van de kleurenpasta de toestand van de basisverf wijzigt. Die wijziging is een gegronde reden voor verzet omdat het impliceert dat PPG niet meer de volledige controle heeft over de kwaliteit van de verf die onder de Gemeenschapsmerken op de markt wordt gebracht. Dat botst met de wezenlijke functie van die merken omdat de consument er niet meer van kan uitgaan dat alle van het Gemeenschapsmerk voorziene verf is vervaardigd onder controle van een en dezelfde onderneming die verantwoordelijk kan worden gehouden voor de kwaliteit van de verf (HvJ EG 11 november 1997, LJN AC2231, Loendersloot).

Lees het vonnis hier (pdf)

IEF 10077

Pak gesjoemel met spookfacturen aan

Bas Kist, 'Pak gesjoemel met spookfacturen aan', Financieele Dagblad 15 augustus 2011

Met dank aan Bas Kist, Chiever.

Louche organisaties maken misbruik van openbaar Merkenregister en sturen gepeperde fakerekeningen.

De overheid moet de aanpak van spookfacturen en acquisitiefraude niet aan de markt overlaten. De enige manier om deze kwalijke praktijken de nek om te draaien, is ze expliciet strafbaar stellen. Wat dat betreft kunnen we een voorbeeld nemen aan de Belgen.

Het probleem van spookfacturen en acquisitiefraude begint voor het Nederlandse bedrijfsleven langzamerhand de spuigaten uit te lopen. Een groep bedrijven die extreme hinder ondervindt van spookfacturen, zijn de merkhouders. Louche organisaties maken al jaren misbruik van het feit dat het Merkenregister openbaar is. Meteen na publicatie van een nieuw merk sturen zij de deposant een officieel ogende factuur van rond €1500 voor opname in een niet-bestaand register. Wie betaalt is zijn geld kwijt.

Hoewel er geen cijfers bekend zijn van de aantallen betalingen, laat een vergelijkbare zaak uit de VS zien dat de schade enorm kan zijn. Op 10 november 2010 deed een rechtbank in Florida uitspraak in een zaak voor een vergrijp zoals hierboven beschreven. De bedrieger bleek in minder dan één jaar tijd via 1411 facturen een bedrag van ruim $2,5 mln geïncasseerd te hebben.

In het verleden zijn - in Nederland - met succes verschillende civiele procedures aangespannen tegen individuele 'merkregistratiefraudeurs' en werden de spookfacturen verboden. Echter, toch heeft dit het probleem niet opgelost. Na een paar maanden dook dezelfde fraudeur onder een andere naam weer op om zijn kwalijke praktijken voort te zetten. En ondertussen breidde het aantal 'aanbieders' in deze 'branche' zich alleen maar verder uit.

Lees verder hier (pdf).

IEF 10076

Geen inmenging toegestaan

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 15 augustus 2011 LJN BR4974 (Unie van Katholieke Bonden van Ouderen tegen Katholieke Bonden van Ouderen in Noord-Brabant)

Met gelijktijdige dank aan Marjan Koelemeijer en Rob Hendriks, BANNING advocaten.

In navolging van Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 24 december 2010 LJN BR4964 (Katholieke Bond van Ouderen in Noord-Brabant tegen Unie van Katholieke Bonden van Ouderen) en IEF 9297. IE-aspecten. Waarbij in laatstgenoemde alle vorderingen met betrekking tot IE-rechten werden aangehouden. In het vonnis van 24 december besloot de rechter dat KBO Brabant de eerste zes maanden geen bemoeienis van de Unie hoeft te dulden. Bij overtreding door Unie moet een dwangsom worden betaald.

5.22.  De door KBO Brabant gevorderde periode van een jaar wordt (vooralsnog) beperkt tot zes maanden, aangezien de verdere ontwikkelingen moeten worden afgewacht en de voorzieningenrechter verdergaande ordemaatregelen thans niet strikt geboden acht. Er moet ooit een moment komen dat de losmaking voltooid moet worden geacht. Bij de keuze van deze termijn heeft de voorzieningenrechter zich laten inspireren door de treffende vergelijking die Unie KBO heeft gemaakt tussen het onderhavige conflict en een echtscheiding. Ook bij verbroken relaties moeten regelmatig voorzieningen worden getroffen, waarbij het karakter van ordemaatregel veelal prevaleert boven de exacte onderliggende juridische positie van beide partijen. Dit biedt tevens aanknopingspunten voor een in het recht redelijk geachte termijn. Een contact/straatverbod wordt in de praktijk veelal opgelegd voor de duur van zes maanden en het “voortgezet gebruik van de echtelijke woning en inboedel” (art. 1:165 BW) geldt ook gedurende zes maanden. Ofwel: KBO Brabant krijgt de eerste zes maanden na de scheiding op 1 januari 2011 “haar” Noord-Brabant voor zich alleen en hoeft geen bemoeienis van haar “aanstaande ex” Unie KBO te dulden.

In het vonnis van 15 augustus oordeelt de voorzieningenrechter dat slechts twee van de tien overtredingen door de Unie stand houden. Veroordeelt KBO Brabant tot terugbetaling van de acht ten onrechte geïnde dwangsommen.

4.15. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat twee van de tien beweerdelijke overtredingen stand houden en dat de overige acht naar het oordeel van de rechter op basis van de thans beschikbare informatie onvoldoende aannemelijk zijn. Dat betekent dat KBO Brabant ten onrechte acht keer een dwangsom van Unie KBO heeft geïnd. Die bedragen zal KBO Brabant moeten terugbetalen. De vordering tot terugbetaling van reeds geïnde dwangsommen zal daarom worden toegewezen voor een bedrag van € 80.000,00. Voor matiging van de twee wel verbeurde dwangsommen bestaat onvoldoende grond. De kosten van € 87,41 blijven voor rekening van Unie KBO, want deze zijn ook gemaakt voor de tenuitvoerlegging voorzover deze wel terecht was.

Lees het vonnis van 24 december 2010 hier.
Lees het vonnis van 15 augustus 2011 hier.

IEF 10075

Toestemming uitgever niet voldoende

Rechtbank Alkmaar 3 augustus 2011, LJN BR4987 (eiser tegen SILK SCREEN HOLLAND B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Marcel de Zwaam, Bremer & De Zwaan advocaten.

Auteursrecht. Silk Screen publiceert boek 'Zeefdruk' van eiser op website zonder toestemming van eiser, maar met toestemming van uitgever. Eiser heeft zijn exclusieve rechten niet aan uitgever overgedragen dus schending van auteursrecht door Silk Screen. Dat Silk Screen na verzoek van eiser boek van website heeft gehaald is niet van invloed op de vraag of zorgvuldig is gehandeld. Rechtbank veroordeelt Silk Screen tot betaling schadevergoeding.

In het boek staat Bürhmann als uitgever vermeld en bij de copyright-notice staat Bürhmann vermeld. Verder is daarin opgenomen dat voor openbaarmaking of verveelvoudiging schriftelijke toestemming van de uitgever is vereist. De naam van [eiser]] staat op de titelpagina van het boek en achterin na de epiloog vermeld. Het betoog van Silk Screen dat zij in het licht van deze omstandigheden ervan uit mocht gaan dat Bührmann de auteursrechthebbende is, kan niet worden gevolgd. De loutere vermelding van een rechtspersoon als uitgever is niet te beschouwen als aanduiding van het makerschap. Ook de copyright-notice kan niet worden aangemerkt als een vermoeden dat de auteursrechten bij Bührmann rusten. Een en ander geldt temeer nu de naam van [eiser]] op twee plaatsen in het boek is vermeld, die gebruikelijk zijn voor de aanduiding van de naam van de auteur. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank er in het navolgende van uit gaat dat [eiser]] de auteursrechthebbende is op het boek. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat niet gebleken is dat [eiser]] zijn exclusieve rechten zou hebben overgedragen aan bijvoorbeeld Walburg of Bührmann, zoals bedoeld in artikel 2 Aw.

(...)

Uitgangspunt is dat het op de weg van Silk Screen ligt om aannemelijk te maken dat zij zodanig zorgvuldig heeft gehandeld dat de schending van de auteursrechten van [eiser]] haar niet kan worden toegerekend.
In het boek staat vermeld dat voor verveelvoudiging of openbaarmaking van het boek de schriftelijke toestemming van Bührmann is vereist. Vast staat dat Silk Screen toestemming heeft verzocht en mondeling heeft verkregen, van de zeefdrukafdeling van Bührmann. Partijen twisten over de vraag of degene die die toestemming namens Bührmann gaf, daartoe bevoegd was.

De rechtbank constateert dat Silk Screen de toestemming niet schriftelijk heeft verkregen. Dit is niet in overeenstemming met het voorschrift dat vermeld staat in de copyright-notice. Bovendien heeft Silk Screen zelf in haar conclusie van antwoord en ter comparitie betoogd dat het boek bestemd was voor de promotie van Bührmann en dat aan Bührmann een impliciete exclusieve licentie zal zijn verstrekt om de tekst in elke denkbare vorm voor dat doel te gebruiken. Silk Screen heeft niet aangevoerd dat het gebruik van het boek op haar website binnen dit doel valt, zodat uit dit betoog van Silk Screen volgt dat ook volgens Silk Screen zelf Bührmann niet gerechtigd was om rechten aan haar te verstrekken.

Reeds op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat Silk Screen onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat haar verweer dat de schending van de auteursrechten haar niet kan worden toegerekend faalt. De vraag of hiermee op Silk Screen een onderzoeksplicht wordt gelegd, zoals Silk Screen betoogt, komt in het geheel niet aan de orde. Het feit dat Silk Screen - nadat [eiser]] haar wees op de inbreuk - het boek direct heeft verwijderd van haar website heeft geen invloed op de beantwoording van de vraag of destijds zorgvuldig is gehandeld, zodat ook dit verweer van Silk Screen niet op gaat.

Met de constatering dat Silk Screen de auteursrechten van [eiser]] heeft geschonden en dat deze schending haar kan worden toegerekend, komt de beoordeling van de door [eiser]] gevorderde schadevergoeding aan de orde. Silk Screen heeft gemotiveerd betwist dat [eiser]] enige schade heeft geleden.

Lees het gehele vonnis hier (pdf / link)

IEF 10074

RE: Het ultieme bewijs

 Ingezonden bericht van Wouter Rutten, Hoofd Communicatie, De brancheorganisatie van de entertainmentindustrie.

Op ie-forum.nl staat een link naar de het artikel 'het ultieme bewijs: downloaders zijn betalers' op de site van BOF. Het is echter maar de vraag wat de grafieken van Hadopi 'bewijzen' en wat er dan 'ultiem' aan is. Dat downloaders van film, muziek en/of andere content houden is al eerder bewezen. Immers, als ze er niet van hielden zouden ze het ook niet consumeren. Niet uit legale bron maar ook niet uit illegale. Er is dus hooguit sprake van een correlatie, zoals Robert Levine in zijn boek 'Free Ride' ook concludeert. Als dit het 'ultieme bewijs' is dat downloaders de beste klanten zijn en dat dáárom niet opgetreden moet worden tegen downloaden uit illegale bron, verwijs ik graag naar het  rapport 'feiten om te delen' van Considerati, bladzijde 80.

'Uit een aantal onderzoeken, onder andere van Zentner (2006), Anderssen en Frenz (2008), Magid Associates (2009), Huygen et al. (2009) en de BI Norwegian School of Management (2009) komt het beeld naar voren dat downloaders meer digitale content kopen dan niet downloaders. Zo concludeerde BI Norwegian School of Management dat downloaders tot wel 10 keer meer uitgeven aan muziek dan niet downloaders.223 Uit onderzoek van Frank Magid Associates in opdracht van Vuze (een leverancier van  BitTorrent applicaties) kwam naar voren dat gebruikers van Vuze in vergelijking met een dwarsdoorsnede van de internetpopulatie ongeveer een kwart meer DVD's kochten. Huygen et al. (2009) deden onderzoek onder Nederlandse consumenten en concludeerden dat downloaden en kopen hand in hand gaan. In vergelijking met niet downloadende consumenten, kopen downloaders volgens Huygen et al. (2009) zelfs meer entertainment producten. Dit betekent dat 'de downloader' niet per definitie weigert om entertainment- producten te kopen, in tegendeel, een deel van de downloaders blijkt bovengemiddeld betrokken bij (digitaal) entertainment.

Toch moeten we oppassen met het trekken van conclusies over de relatie tussen legale contentconsumptie en downloadgedrag. Een rechtstreeks, positief verband tussen downloaden en legale verkopen is namelijk niet direct aannemelijk omdat er waarschijnlijk sprake is van 'sample bias': downloaders zullen over het algemeen een grotere affiniteit met muziek en/of films hebben dan de gemiddelde (internet)populatie. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat iemand met een bovengemiddelde interesse voor muziek, films of games naast het illegale aanbod waarschijnlijk ook meer gebruik maakt van het legale aanbod. Een dergelijk beeld komt ook naar voren uit de doelgroepsegmentatie van UK Music (2011). Deze groep 'koopgrage downloaders' komt grotendeels overeen met de doelgroep 'music obsessives'.

IEF 10073

Internet Scriptieprijs 2011

Persbericht Dit jaar organiseren advocatenkantoor Brinkhof en internet provider XS4ALL de vijfde editie van de Internet Scriptieprijs voor de beste juridische masterscriptie op het gebied van internet en recht. Met de Internet Scriptieprijs willen Brinkhof en XS4ALL rechtenstudenten uitdagen zich te specialiseren in dit rechtsgebied van de toekomst.

De prijs bestaat uit een geldbedrag van 1500 euro, een mobiel internetabonnement van XS4ALL én publicatie van de scriptie op de website www.internetscriptieprijs.nl (binnenkort vernieuwd).

Scripties kunnen tot 15 september 2011 worden gestuurd naar inzending@internetscriptieprijs.nl. De uitreiking van de prijs vindt ook dit jaar plaats op een juridisch symposium op donderdag 13 oktober 2011 in Felix Meritis in Amsterdam, waar o.a. de inzenders van de drie beste scripties de gelegenheid zullen krijgen om hun scriptie toe te lichten.

IEF 10072

Veelheid van bescheiden

Rechtbank 's-Gravenhage 12 augustus 2011, KG ZA 11-821 (Douwe Egberts en Sara Lee/DE B.V. tegen Nespresso Nederland B.V. cs.)

Met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird LLP.

Octrooirecht. Procesrecht. VRO-procedure. Vermeerdering van eis. Rechtmatig belang inzage in bescheiden.

Sara Lee/DE en Nestresso zijn verwikkelt in octrooirechtelijke strijd rondom een Capsule extraction device. Waartegen 8 september a.s. oppositie tegen octrooiverlening plaatsvind en 23 september a.s. pleidooi in VRO-zaak dient. De vermeerdering van eis door Sara Lee/DE, welke de avond voorafgaand aan de dag van de mondelinge behandeling per fax is toegezonden, wordt toegestaan.

De vraag is of Sara Lee/DE een rechtmatige belang heeft om een veelheid van bescheiden in te zien ex 843a Rv jo. 1019a Rv en 22Rv, wordt negatief beantwoord. Mede omdat zij zelf heeft gekozen om de geldigheid van de prioriteit van het octrooi in kort geding niet inhoudelijk te behandelen, wordt de voorzieningenrechter niet in staat gesteld zich over de aannemelijkheid van de gestelde ongeldige prioriteit een voorlopig oordeel te vormen en kan niet uitgaan van de juistheid van de stellingen. Afwijzing van de vordering tot inzage in bescheiden.

Sara Lee/DE c.s. wordt in het ongelijk gesteld en tot proceskosten veroordeeld (conform de tussen partijen bestaande afspraak begroot op 27.500,00)

2.7 (...) In die procedure nemen Nestec en Nespresso het standpunt in dat Sara Lee/DE c.s. indirect inbreuk pleegt op conclusies 1 t/m 8 van EP 236 en conclusie 22 van EP 305. Sara Lee/DE c.s. heeft in deze procedure een vordering in reconventie strekkende tot vernietiging van de Nederlandse delen van EP 236 en EP 305 ingesteld, alsmede een incidentele vordering, onder meer tot inzage in en overlegging van afschriften van bescheiden gegrond op artikel 843a Rv, 843a Rv jo. 1019a Rv en 22 Rv ten behoeve van de nadere substantiëring van haar niet-inbreuk verweer.

4.3. Sara Lee/DE c.s. vordert in dit geding afschrift van een veelheid van bescheiden. Deze bescheiden zouden volgens Sara Lee/DE c.s. kunnen bijdragen aan het bewijs van haar stelling dat Nestlé c.s. voor 21 juni 2004 de in EP 236 en EP 305 geoctrooieerde inrichtingen openbaar toegankelijk heeft gemaakt.

4.4. Die stelling – en daarmee het belang bij de gevorderde afschriften van bescheiden
– is echter slechts relevant indien met Sara Lee/DE c.s. zou moeten worden
aangenomen dat EP 236 en EP 305 ten onrechte prioriteit inroepen van 10 juli 2003. Dat dit het geval zou zijn, heeft Sara Lee/DE c.s. in dit geding evenwel niet
onderbouwd. Zij heeft enkel verwezen naar het door haar in de bodemprocedure
gevoerde betoog, zonder hieraan in de dagvaarding of ten pleidooie ook maar in
enigerlei mate aandacht te besteden. Sterker nog, Sara Lee/DE c.s. heeft, zoals
Nestlé c.s. terecht heeft opgemerkt, uitdrukkelijk de stelling betrokken dat zulks in
dit geding “niet nodig”2 is en – gelet op de complexiteit van de materie – te ver zou
voeren (vgl. positum 93 dagvaarding en paragraaf 50 pleitnota mrs. Kuipers en
Hustinx). Naar voorlopig oordeel miskent Sara Lee/DE c.s. daarmee dat de vraag
naar de geldigheid van de ingeroepen prioriteit er een is die de voorzieningenrechter
in het kader van de beoordeling van een andere vraag, namelijk of
Sara Lee/DE c.s. bij het verkrijgen van afschriften een rechtmatig belang heeft,
dient te betrekken. Nu Nestlé c.s. in de bodemprocedure in haar antwoord in
reconventie de stellingen van Sara Lee/DE c.s. ter zake gemotiveerd heeft
bestreden, en Sara Lee/DE c.s. haar andersluidende stellingen in dit kort geding
niet nader heeft gesubstantieerd, zal de voorzieningenrechter, nu hij aldus door
Sara Lee/DE c.s. niet in staat wordt gesteld zich over de aannemelijkheid van de
gestelde ongeldige prioriteit een voorlopig oordeel te vormen, voorshands niet van
de juistheid van de stellingen van Sara Lee/DE c.s. ter zake kunnen uitgaan. Dit
betekent ook dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat Sara Lee/DE c.s. bij
haar vorderingen een rechtmatig belang heeft, zodat deze reeds hierop stranden.
4.5. De vorderingen in dit kort geding zullen derhalve worden afgewezen. Zulks laat
onverlet dat indien in de bodemprocedure zou komen vast te staan dat prioriteit ten
onrechte wordt ingeroepen van 10 juli 2003 en de Essenza-machine alle kenmerken
van de extractie-inrichting volgens EP 236 en EP 305 belichaamt, mogelijk alsnog
aanleiding bestaat Nestlé c.s. te bevelen afschriften van een of meer van de door
Sara Lee/DE c.s. gevorderde bescheiden over te leggen.

IEF 10071

Aanvullende werking van

Vrz. Rechtbank Breda 20 juli 2011, LJN BR4900 (Vereniging Verkeersslachtoffers tegen Stichting voor Verkeers Slachtoffers)

Met gelijktijdige dank aan André Schellart, Schellart advocaten.

Handelsnaamrecht en auteursrecht op website. Er is in geen geval sprake van een onderneming, echter wel kan sprake zijn van (aanvullende werking van) artikel 6:162 BW, waarbij de maatstaf art. 5 Hnw analoog wordt gehanteerd.

Reflexwerking: aanduiding Verkeersslachtoffer(s) is algemeen gebruikelijk en louter beschrijvend. Een alternatieve keuze in de vorm van gangbare synoniemen roept niet dezelfde evidente associatie op. Afwijzing van het gevorderde.

Auteursrecht op website: zowel de vereniging als de stichting hebben van websitebouwer Seneca BV een licentie gekregen. De vereniging laat na te onderbouwen "dat zij auteursrechthebbende is op de website van de stichting, onvoldoende onderbouwd is in het licht van de stukken waarin zij is aangeduid als licentiehouder hetgeen toch impliceert dat het auteursrecht niet bij haar berust." Afwijzing van het gevorderde.

3.4. Op grond van art. 1 Hnw wordt onder een handelsnaam verstaan de naam waaronder een onderneming wordt gedreven. Van een onderneming is sprake indien in georganiseerd verband het oogmerk om materieel voordeel te behalen bestaat.
Zowel de vereniging als de stichting handelen met het doel: “het in samenwerking met andere organisaties behartigen van de belangen van verkeersslachtoffers, in overleg met de europese, landelijke en provinciale overheden”. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan blijkt dat de vereniging en de stichting handelen met het oogmerk van materieel voordeel. De vereniging en de stichting zijn dan ook geen ondernemingen in de zin van art. 1 Hnw, zodat geen sprake is van een handelsnaam, noch bij de vereniging, noch bij de stichting.

3.5. Aan namen die geen handelsnaam zijn, kan evenwel bescherming toekomen op grond van de (aanvullende werking van) art. 6:162 BW, waarbij de maatstaf van art. 5 Hnw analoog wordt gehanteerd.

3.6. De voorzieningenrechter is met de stichting van oordeel dat de aanduiding Verkeersslachtoffer(s) algemeen gebruikelijk en louter beschrijvend is voor organisaties die actief zijn ten behoeve van verkeersslachtoffers. Het gebruik van deze aanduiding is zodanig essentieel voor het beschrijven van de door partijen beoogde belangenbehartiging dat deze niet door één partij kan worden geclaimd. Een alternatieve keuze in de vorm van een gangbaar synoniem is ook niet gesteld. Als zodanig kan in elk geval niet dienen “mobiliteitsslachtoffer(s)”, als door de vereniging wel aangedragen. Deze term roept niet dezelfde evidente associatie op als de naam in het geding. De term verkeersslachtoffer(s) mag in principe dus ook door de stichting in haar naam gebruikt worden. Dit zou slechts anders zijn indien de stichting met het voeren van die naam geen ander doel heeft dan de vereniging schade toe te brengen. Daarvan is geen sprake. Vast staat dat de stichting (ten minste mede) ten doel heeft de belangen van verkeersslachtoffers te behartigen, hetgeen reeds besloten ligt in de stelling van de vereniging dat de stichting is opgericht omdat de oprichters in de belangenbehartiging een andere koers wensten te varen dan de (meerderheid van de leden van) de vereniging. Het woord Verkeersslachtoffer(s) kan dan ook slechts worden opgevat als een aanduiding van diegenen wier belangen de stichting wenst te behartigen. De stichting handelt dan ook niet onrechtmatig jegens de vereniging. Het sub 1. gevorderde zal worden afgewezen. Vordering sub 2.

3.7. De vereniging stelt dat zij auteursrechthebbende is op de website van de stichting. Ter onderbouwing stelt de vereniging dat zij de website door Seneca BV heeft laten bouwen en dat zij Seneca BV hiervoor heeft betaald. De kosten van het bouwen van de website zijn opgenomen in het door haar aan Seneca BV betaalde bedrag van [Euro] 2.680,00 exclusief BTW, aldus de vereniging.

3.8. De stichting betwist dat de vereniging auteursrechthebbende is op de website van de stichting. De stichting voert aan dat zowel de vereniging als de stichting een licentie voor de bouw van een website van Seneca BV hebben gekregen. Ter onderbouwing van haar verweer heeft de stichting een brief d.d. 4 juli 2011 van Seneca BV overgelegd waarin Seneca BV mededeelt dat zij aan de vereniging om niet een Smartsite iXperion licentie heeft gegeven en dat deze aanbieding tevens omvatte de benodigde webhosting tegen een gematigd tarief van [Euro] 2.680,00 per jaar. Voorts deelt Seneca BV mede dat zij aan de stichting een gelijkluidend aanbod met gelijke condities heeft gedaan.

3.9. In het licht van het gemotiveerde verweer van de stichting had het op de weg van de vereniging gelegen haar stelling nader te onderbouwen. Dit heeft zij heeft nagelaten. Voorshands wordt dan ook geoordeeld dat de stelling van de vereniging dat zij auteursrechthebbende is op de website van de stichting, onvoldoende onderbouwd is in het licht van de stukken waarin zij is aangeduid als licentiehouder hetgeen toch impliceert dat het auteursrecht niet bij haar berust. Feiten of omstandigheden op grond waarvan sprake is van onrechtmatig handelen aan de zijde van de stichting, zijn evenmin gesteld of gebleken. De vordering sub 2. zal dan ook worden afgewezen.

IEF 10070

En zijn Hema-worst meisje

Vrz. Rechtbank Amsterdam 10 augustus 2011, LJN BR4898 (Sexmails)

Onrechtmatige publicatie sex-e-mails en foto. Onvoldoende spoedeisend belang nu site op zwart is en niet anders openbaar is gemaakt door gedaagde. Wel door anderen met sprekende koppen als: "Gedeelte van de sexmails van [persoon 1] online!", "De sexmails van [persoon 1]" en "Heer [persoon 1] en zijn Hema-worst meisje [naam]".

Rechtspraak.nl: Eiseres heeft onvoldoende spoedeisend belang nu de website van gedaagde op zwart is gezet en gesteld noch gebleken is dat de betreffende publicaties door gedaagde nadien anderszins openbaar zijn gemaakt. Zonder nadere toelichting -die ontbreekt- valt niet in te zien waarom een door gedaagde aan de werkgever van eiseres verzonden e-mail, waarin informatie wordt gevraagd omtrent de schade die eiseres heeft geleden, een voldoende dreiging vormt dat gedaagde wederom tot openbaarmaking van de e-mails en de foto zal overgaan. Dit geldt ook voor een door gedaagde aan het kantoor van de advocaat van eiseres verzonden e-mail. Het gevorderde voorschot op materiële en immateriële schade is afgewezen omdat in het geheel niet is onderbouwd welke schade eiseres heeft geleden. Verwijzing naar de rol voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

4.1.  Toewijzing van een vordering tot een voorlopige voorziening voor de duur van het geding is alleen mogelijk wanneer [eiseres] daarbij voldoende belang heeft. Dit kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat [eiseres] de afloop van de hoofdzaak niet kan afwachten of dat een deel van de hoofdvordering krachtens een eindbeslissing reeds toewijsbaar is. De rechtbank zal de provisionele vorderingen afwijzen, nu geen van deze omstandigheden zich voordoet en er ook geen sprake is van een andere grond die voldoende belang bij de toewijzing oplevert. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

4.2.  De rechtbank stelt voorop dat de publicaties waarvan [eiseres] stelt dat deze onrechtmatig zijn niet meer te vinden zijn op de weblog van [gedaagde], nu deze weblog door Sanoma op ‘zwart’ is gezet. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] de betreffende publicaties nadien anderszins heeft geopenbaard. Van de websites “[gedaagde].tk” en “[gedaagde]sblog.wordpress.com” is ter gelegenheid van de comparitie van partijen zijdens [eiseres] immers verklaard dat deze sites in deze fase van het geding niet aan [gedaagde] zijn toe te rekenen. In zoverre valt zonder nadere toelichting -die ontbreekt- niet in te zien welk spoedeisend belang er is bij het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van de bodemprocedure waarbij [gedaagde] zou worden veroordeeld tot het staken van elke openbaarmaking van de e-mails en de foto. Het enkele feit dat [gedaagde] in eerste instantie slechts heeft willen toezeggen aan [eiseres] om vermelding van haar volledige naam op zijn weblog te beperken tot een initiaal van haar achternaam is in dat verband onvoldoende.