IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 9917

Personalia: dr. M. Sanders

Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 28 juni 2011, nr. 5700644/11/6, betreffende de samenstelling van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Gelet op artikel 7, derde lid, van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten;
Besluit:

Met ingang van 15 juli 2011 wordt voor een periode van vier jaar tot lid van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten benoemd: de heer dr. M. Sanders te Amsterdam.
Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 28 juni 2011

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven.

IEF 9915

Analoge toepassing

Hof 's-Gravenhage 5 juli 2011, LJN BR0746 (Boston Scientific Scimed Inc. tegen Orbusneich c.s.)

In navolging van IEF 9209. Octrooirecht. Internationale rechtsmacht ten aanzien van eisvermeerdering in hoger beroep; artikel 22 sub 4 EEX mist toepassing nu geen beroep wordt gedaan op buitenlandse delen van het octrooi . Analoge toepassing 70 lid 7 ROW 1995 dan wel 6:162 BW? Verwerping onbevoegdheidsberoep.

6.  Boston Scientific meent dat het door haar onder B gevorderde verbod kan worden gegeven op grond van analoge toepassing van artikel 70 lid 7 van de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: ROW), dan wel artikel 6:162 BW. In haar memorie van antwoord in het incident lijkt zij nader te betogen dat het gaat om een gebod tot ongedaanmaking van de gevolgen van de gestelde octrooi-inbreuk.

7.  Orbusneich stelt dat de Nederlandse rechter aan artikel 70 lid 7 ROW geen rechtsmacht kan ontlenen, omdat het arrest van het Hof van Justitie EG van 13 juli 2006 inzake GAT/Luk (NJ 2008, 98) meebrengt dat geen grensoverschrijdend verbod kan worden opgelegd wanneer de gedaagde zich bij wijze van verweer of vordering tot vernietiging beroept op de nietigheid van het octrooi, welke regel ook geldt in geval het gaat om een voorlopige voorziening (in kort geding of bij wijze van provisionele maatregel). Orbusneich stelt in dat verband dat zij zich op de ongeldigheid van EP 199 heeft beroepen, ook voor wat betreft de buitenlandse delen.

10.  De in artikel 22 EEX-Vo. voorziene exclusieve bevoegdheden kunnen daaraan afdoen. Echter, het door Orbusneich in dat verband gedane beroep op het bepaalde in artikel 22 sub 4 EEX-Vo. (en het daarop betrekking hebbende arrest GAT/LuK) faalt. De daarin voorziene exclusieve bevoegdheid doet alleen afbreuk aan de bevoegdheid van de aangezochte (en op andere gronden bevoegde) rechter voor zover het gaat om de geldigheid van (kort gezegd) rechten van industriële eigendom die in een ander land dan dat van de aangezochte rechter zijn geregistreerd of gedeponeerd. Zoals Boston Scientific in haar memorie van antwoord in het incident betoogt en blijkt uit de door haar ingestelde vorderingen, beroept zij zich uitsluitend op het Nederlandse deel van EP 199. De geldigheid van de buitenlandse delen van EP 199 is dus niet van belang voor de beoordeling van vordering B, zodat een op de buitenlandse delen van het octrooi betrekking hebbend verweer of vordering relevantie mist. Het bepaalde in artikel 22 sub 4 EEX-Vo. kan in dit geval derhalve niet afdoen aan de bevoegdheid krachtens artikel 2 EEX-Vo.

13.  Nu het hof derhalve (territoriaal-onbeperkte) rechtsmacht ontleent aan de artikelen 2 EEX-Vo. en 7 Rv., behoeven de beschouwingen over de (territoriaal-beperkte rechtsmacht scheppende) artikelen 5 lid 3 EEX-Vo. en 6 onder e Rv. geen bespreking. Hetzelfde geldt voor de beschouwingen van Boston Scientific over de kwalificatie van de, aan het onder B gevorderde verbod ten grondslag liggende, verbintenis als een verbintenis tot ongedaanmaking (van de gevolgen van de octrooi-inbreuk). In elk geval in het kader van de ten deze aan de orde zijnde bevoegdheidsvraag missen die beschouwingen relevantie.

IEF 9914

Ander bewijs overlegd

Vrz. Rechtbank Rotterdam 26 mei 2011 KG ZA 11-455 (Kar International Trading B.V.B.A. tegen Meubelco B.V.B.A.)

Met dank aan Timme Geerlof en Ady van Nieuwenhuizen, Ploum Lodder Princen advocaten.

Modelrecht. Auteursrecht. Conservatoir derdenbeslag. Rectificatie.

Twee Belgische concurrendende groothandels in meubels verhandelen meubelcollecties die sterke gelijkenissen vertonen. Meubelco legt beslag ogv model-en auteursrechten. Opheffing gevorderd obv nietigheid modelrecht, geen auteursrechtelijke bescherming en Meubelco niet als rechthebbende kan worden aangemerkt (Turkse modelregistratie en verklaring rechthebbende ten bewijze daarvan).

Beslag op twee van drie meubels wordt opgeheven. Opheffing van beslag op niet meer gevoerde collecties niet gevorderd, dus dat beslag blijft. Geen verbod tot beslaglegging, noch "wapperverbod" en [te] prematuur voor een rectificatie.

Vrz. Rechtbank Rotterdam 7 juli 2011, KG ZA 11-472 (Meubelco B.V.B.A. tegen Kar International Trading B.V.B.A.)

Met dank aan Timme Geerlof en Ady van Nieuwenhuizen, Ploum Lodder Princen advocaten.

Modellenrecht, auteursrecht en slaafse nabootsing. In navolging hiervan en ook IEF 6590: Meubelco vordert verbod op verhandelen van meubelcollecties "Romina", "Samira" (Meubelco eerder tegen een ander: zie IEF 6573), "Perla", "Starla", en "Milena" ogv model- en auteursrechtinbreuk en slaafse nabootsing. Met nevenvorderingen.

Exceptief verweer:  nietigheid van depots van Gemeenschapsmerkinschrijving. In reconventie vordert Karintrad opheffing van het beslag dat nog op de kast en voornoemde andere meubels uit oude collecties rustte. Een "wapperverbod", rectificatie van vermeend onrechtmatige uitlatingen, (een voorschot op) schadevergoeding, verbod op doen van onrechtmatige uitlatingen en verbod op nieuwe
beslagleggingen. Alle vorderingen worden afgewezen.

Over het betwiste makerschap r.o. 5.1.5.: 5.1.5. Karintrad heeft als productie 5 een drietal verkoopfacturen van Meubelco overlegd, daterend van respectievelijk 10 januari 2007, 5 februari 2007 on 13 februari 2007. Op alle drie de facturen komt bij de omschrijving van de verkochte goederen de cot!ectienaam Romina en/of Samira voor. De voorzieningenrechter kan doze verkoopfacturen niet rijmen met de stelling van Meubelco dat de Romina collectie op 18 februari 2007 en de Samira collectie op 15 mei 2007, is ontworpen, ten bewijze waarvan zij de ontwerptekeningen als productie 6 en 7 in bet geding heeft gebracht. Uit de verkoopfacturen kan inimers worden afgeleid dat de meubels reeds voordat de collecties volgens Meubelco waren ontworpen, werden verkocht. Ter mondelinge behandeling heeft Meubelco nagelaten een verklaring voor de datering van de verkoopfacturen to geven.

5.1.6. (...) De voorzieningenrechter begrijpt voorshands niet waarom in de procedure gevoerd in 2008 voor wat betreft de collecties Romina on Samira ten bewijze van bet makerschap ander bewijs is overlegd dan in deze procedure. Een deugdeijke verkiaring hiervoor is door Meubelco niet gegeven. Nu ook de kwestie omtrent het verschil in de datering van de verkoopfacturen en de ontwerptekeningen niet is opgelost (zie 5.1,5.), acht de voorzieningenrechter de bewijskracht van de overlegde ontwerptekeningen niet onomstreden en in ieder geval onvoldoeride om makerschap van Meubelco aan te ontlenen. Zoals onder 5.1.1. reeds aangegeven, leent de onderhavige procedure zich niet voor een nadere toetsing van de betrouwbaarheid van deze tekeningen.

Exceptief beroep nietigheid r.o. 5.2. De voorzieningenrechter merkt op dat doorhaling van de inschrijvingen niet in het kader van deze kort gedingprocedure kan plaatsvinden.

Ingeroepen modelrechten r.o. 5.2.2. Dat de meubels uit de Starla en Perla collectie nieuw zijn en/of eigen karakter hebben, acht de voorzieningenrechter voorhands onvoldoende aannemelijk. Vrijwel identieke meubels zijn immers reeds getoond op de meubelbeurs in Istanbul en in de brochures van Timex en Emfa Mobiliya (zie hiervoor onder 5.1.3. en 5.1.4.). Op dezelfde gronden kan voorshands evenmin geoordeeld worden dat de niet geregistreerde modelrechten op de spiegels uit de Starla en Perla collectie nieuw zijn en een eigen karakter hebben in de zin van de GemModVo.

Slaafse nabootsing r.o. 5.3 (geparafraseerd): geen eigen gezicht, want onvoldoende onderscheidend en andere aanbieders van gelijkende meubels. Voorts geen verwarringsgevaar, want professionele afnemers.

Afwijzing Reconventie Samengevat: zolang nog niet ten gronde een oordeel is geveld over de ingeroepen rechten van Meubelco, zijn de gevorderde ordemaatregelen niet toewijsbaar.

Proceskosten Compensatie in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

IEF 9913

Onjuistheid of onvolledigheid

Vrz. Rechtbank Amsterdam 7 juli 2011, KG ZA 11-591 WT/MB (Mills Brothers B.V. & The Sting tegen V.I.P. Denim B.V., Yilmaz Tahsin Karadeniz en Gull Trading B.V.)

Met dank aan Eliëtte Vaal en Peter Claassen, AKD advocaten en notarissen.

Merkenrecht. Auteursrecht op kleding/overhemden. Gevraagd Ex parte bevel 1019e Rv eerder afgewezen. Handelsregisterwet. Geen staking van inbreuk terwijl dit wel is aangekondigd. Geen betwisting auteurs- en merkenrechten eisers, evenmin auteursrechtelijke beschermde trekken onweersproken. Verweer: ontwerp is van leverancier te Turkije. VIP Demin krijgt algemeen verbod. Gull Trading verbod voor genoemde ontwerpen en het merk STANGATA, matiging van dwangsommen. Vorderingen Karadeniz afgewezen omdat voldoende aannemelijk werd geacht dat deze niet exploitant van winkel (en daarmee inbreukmakende overhemden) was.

Nevenvorderingen: verstrekken van opgave - toegewezen jegens VIP Denim, niet jegens Gull Trading omdat het voldoende aannemelijk is gemaakt dat het om een eenmalige gebeurtenis gaat. Vernietiging van kleding toegewezen. Weigering schadevoorziening in kort geding.

 

4.10 (...) De enkele omstandigheid dat Karadeniz aanspraak kan maken op een deel van de winst bij wijze van vergoeding voor de (onder-)huur, maakt niet dat hij mede aansprakelijk kan worden gehouden voor de aanwezigheid van de inbreukmakende producten in de door hem verhuurde winkel. Ook de omstandigheid dat hij de gegevens bij de Kamer van Koophandel pas in een laat stadium in overeenstemming heeft gebracht met de feitelijke situatie, creërt een dergelijke aansprakelijkheid niet, anders dan Mills Brothers c.s. heeft betoofd, ook niet op grond van het bepaalde in artikel 25 van de Handelsregisterwet. Artikel 25 ziet weliswaar op de situatie dat degene die verplicht is tot registratie van bepaalde gegevens zich niet kan beroepen op de onjuistheid of onvolledigheid daarvan als een derde daarvan onkundig was, maar creëert geen aansprakelijkheid van de nalatige registrant, als die er op zichzelf niet is. (...) maar deze enkele registratie brengt als zodanig geen aansprakelijkheid mee voor in deze vestiging gepleegde inbreuken op intellectuele eigendomsrechten (...).

IEF 9912

Afhankelijke volgconclusies

Rechtbank 's-Gravenhage 6 juli 2011, HA ZA 10-2069 (Toll Collect GmbH tegen Papst Licensing GmbH & Co)

Even voor jezelf lezen. Octrooirecht. EP 802 513 Inrichting voor het heffen van tol voor gebruik van wegen. Duitse onderneming in opdracht van de Duitse overheid een elektronisch systeem en inning van tol voor vrachtwagens op Duitse wegen. Terminals in Nederland en andere landen die grenzen aan Duitsland. Vernietiging Nederlands Octrooi, reconventionele vordering: staken van inbreuk. Hulpverzoek. Conclusies beogen oplossing voor afgifte me behulp van technische effect, volgende conclusies 39 - 42 van eerste conclusie afhankelijk en geldig. Conclusie 43 niet nieuw of inventief, afhankelijke volgconclusie, echter wel nietig. Inbreuk: onweersproken toegewezen met termijn om zich naar dat verbod te richten.

Hulpverzoek 4.4. In het algemeen is een hulpverzoek dat pas bij pleidooi wordt gedaan tardief, omdat het de wederpartij schaadt in haar mogelijkheid tot verweer. Van strijd met de goede  procesorde is in dit geval echter geen sprake omdat de gedeeltelijke afstand door Papst is gedaan, althans inhoudelijk is medegedeeld, bij conclusie van antwoord in conventie en Toll Collect zich daarover bij haar conclusie van antwoord in reconventie al heeft kunnen uitlaten. Toll Collect heeft, gelet op het door haar gevoerde verweer, de afstand ook opgevat als een hulpverzoek, omdat zij daarop heeft gereageerd als ware het een hulpverzoek en heeft aangegeven waarom ook die conclusies nietig zijn in haar optiek. De rechtbank zal dan ook in het navolgende uitgaan van de conclusies zoals zij luiden na afstand – aan te merken als hulpverzoek - een en ander met de voorgestelde nieuwe nummering.

Geldigheid 4.31. Wat betreft de conclusie 39 tot en met 42 wordt door Toll Collect de geldigheid betwist met niet meer of andere argumenten dan hiervoor besproken. Deze slagen alleen al niet, omdat Toll Collect ook met betrekking tot deze volgconclusies niet heeft aangegeven dat en waarom in deze volgconclusies telkens in de tegengehouden stand van de techniek duidelijk en ondubbelzinnig ook alle kenmerken van in ieder geval ook conclusie 1 zouden worden geopenbaard. Voor zover Toll Collect heeft willen betogen dat deze conclusies inventiviteit ontberen omdat met de geclaimde maatregelen geen enkel technisch probleem wordt opgelost, wordt dat betoog verworpen. Met de maatregelen van conclusie 1 wordt in ieder geval een oplossing geboden voor geautomatiseerde afgifte van een tolbewijs met behulp van technische middelen. Die maatregelen hebben dus op zijn minst enig technisch effect. Hetzelfde geldt dan voor conclusies 39 tot en met 42, die alle van conclusie 1 afhankelijk zijn. De conclusies 38 tot en met 42 zijn derhalve gelet op het voorgaande geldig te achten.

4.32. De geldigheid van conclusie 43 is bestreden (zie dagvaarding onder 182 e.v.) omdat volgens Toll Collect de door het octrooi geclaimde inrichtingen al bekend waren uit de stand van de techniek en het gebruik van een bekende inrichting niet nieuw kan zijn dan wel niet inventief is. Papst heeft betoogd dat conclusie 1 nieuw en inventief is en dat de afhankelijke volgconclusies, waaronder conclusie 43, dat dus ook zijn. Nu conclusies 1 tot en met 24 nietig worden geoordeeld, moet gelet op de standpunten van partijen worden geoordeeld dat ook conclusie 43 nietig is voor zover deze van conclusies 1 tot en met 24 afhankelijk is.

Inbreuk 4.38. Verder verweer tegen de gestelde inbreuk op conclusie 38, voor zover afhankelijk van conclusie 1, is door Toll Collect niet gevoerd. Het in reconventie gevorderde verbod dient derhalve al op deze grond te worden toegewezen met dien verstande dat Toll Collect een korte termijn gegund moet worden om zich naar dat verbod te richten. Naar Papst ter zitting heeft verduidelijkt, is het gevorderde verbod voorts beperkt tot Nederland. Anders dan Toll Collect meent is in het kader van dit geschil voldoende duidelijk wat moet worden verstaan onder ‘inrichting’ en is ‘gebruik van de inrichting’ een voorbehouden handeling die kan worden verboden. Voor zover Papst met gebruik van het ‘tolheffingsysteem’ iets anders
bedoelt dan gebruik van de inrichting, is niet duidelijk dat dergelijk gebruik kan worden verboden. Dit deel van het gevorderde verbod is niet toewijsbaar. De op te leggen dwangsom zal worden beperkt tot een bedrag per dag dat het inbreukverbod niet wordt nageleefd, als door Toll Collect bepleit, zulks ter voorkoming van onnodige executiegeschillen. Met deze aanpassing wordt de hoogte van de dwangsom, anders dan Toll Collect betoogt, niet disproportioneel en onredelijk hoog geacht. Voorts is niet is in te zien welk belang Papst heeft bij de naast het inbreukverbod gevorderde verklaring voor recht. Die vordering wordt afgewezen.

Proceskosten 4.44. Volgens opgave van Papst bedragen de proceskosten voor conventie en reconventie tezamen € 154.946,62. Nu partijen niet hebben gesteld dat anders verdeeld zou moeten worden, wordt de helft van dit bedrag toegerekend aan de reconventie.

IEF 9911

Geen enkele kans van slagen

Rechtbank 's-Gravenhage 6 juli 2011 HA ZA 10-3016 (Martin Stolze B.V. tegen Willburg projecten b.v.)

Even voor jezelf lezen. Stukgelopen samenwerking. Onrechtmatig handelen. Slaafse nabootsing transportbanden. Functioneel en gebruikseisen van een transportband. Met specifieke maat en koppeldelen is er de facto onderscheid van het Umfeld, daarmee nog geen onderscheidend vermogen. Opheffing derdenbeslag. Afwijzing vorderingen in conventie. Reconventionele vordering Geen toewijzing vorderingen obv misbruik van procesrecht. (meer illustraties in vonnis)

Umfeld 4.8. Willburg heeft gemotiveerd betwist dat de Easy Max een eigen positie in de markt inneemt, stellende dat de Easy Max zich niet aanmerkelijk onderscheidt van andere tot het zogenoemde ‘Umfeld’ behorende transportbanden, die veelal dezelfde uiterlijke kenmerken vertonen vanwege de noodzaak om aan bepaalde functionele- en gebruikseisen te voldoen. Willburg heeft onder meer de volgende afbeeldingen van andere transportbanden overgelegd:

Slaafse nabootsing 4.10. De rechtbank oordeelt daaromtrent als volgt. Het uiterlijk van een transportband wordt hoofdzakelijk bepaald door de eindloze band waarop de producten worden getransporteerd en het frame waarop deze eindloze band is bevestigd, welk frame al dan niet steunt op een aantal beugels. Uit de hiervoor weergegeven afbeeldingen en dan met name uit de eerste twee afbeeldingen waarop transportbanden van Wevab, Stolze, Javo en Willburg naast elkaar zijn afgebeeld, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de groengekleurde eindloze band en het aluminiumkleurige frame van de Easy Max zich niet aanmerkelijk onderscheidt van de andere op de markt aangeboden transportbanden. Daarbij merkt de rechtbank op dat van de 7 afgebeelde transportbanden van verschillende fabrikanten 4 transportbanden, waaronder de Easy Max, zijn uitgerust met een groen gekleurde eindloze transportband.

4.14. Bij het overnemen van deze elementen, die naar het oordeel van de rechtbank weinig in het oog springend zijn en derhalve niet of nauwelijks bijdragen aan het onderscheidende positie van de Stolze transportband op de markt, heeft Willburg bovendien voldoende afstand genomen van het uiterlijk van de Stolze transportband door deze niet in groen, maar in zwart uit te voeren. De uitvoering in zwart van de transportband van Willburg voldoet ook aan hetgeen partijen in de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen. Partijen verschillen van mening of deze overeenkomst alleen ziet op transportbanden met een opsteekmotor (standpunt Stolze) of ook op transportbanden met motor onder de band (standpunt Willburg). Wat daarvan zij, in elk geval volgt uit die overeenkomst wel dat partijen destijds kennelijk van mening waren en zijn overeengekomen dat toepassing van een verschillende kleur door Willburg zou zorgen voor voldoende duidelijk onderscheid ten opzichte van de door Stolze verhandelde transportband.

Misbruik procesrecht / proceskosten 4.20. Uit het feit dat de vorderingen van Stolze in conventie zijn afgewezen, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijkerwijs dat het voor Stolze op voorhand volkomen duidelijk was of had moeten zijn dat haar vorderingen geen enkele kans van slagen hadden zoals door Willburg is gesteld. Stolze heeft dit ook gemotiveerd betwist met haar stelling dat zij een oordeel van zowel een advocaat als een octrooigemachtigde heeft gevraagd voordat zij de procedure is gestart, waaruit volgens Stolze tevens volgt dat zij de procedure niet is gestart met als enig doel het frustreren van de gerechtvaardigde bedrijfsvoering van Willburg. Daar heeft Willburg niets tegenover gesteld, hetgeen gelet op de gemotiveerde betwisting door Stolze wel mocht worden verwacht. De vordering van Willburg tot betaling van de daadwerkelijke kosten van de procedure komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.

IEF 9910

Afzonderlijk waarderen

Rechtbank Roermond 6 juli 2011, LJN BR0202 (NINOJU Holding B.V. tegen Paperproducts Design GmbH)

Wellicht ten overvloede. Handelsnaam overdracht. Waarderingsvraagstuk. Door deskundigen in het kader van in boek 2 BW (art. 195 lid 6 BW) neergelegde waarderingsmethode.

2.27. Volgens PPD is Ambiente geen rechthebbende op de handelsnaam, nu deze nog niet aan haar zou zijn overgedragen. Over deze kwestie zou een procedure tussen partijen lopen. Voor zover nodig (op nader aangeven van PPD) kunnen deskundigen de waarde van het recht op deze handelsnaam afzonderlijk waarderen.

2.29. Bij het bepalen van de uiteindelijke kostenverdeling behoudt de rechtbank zich de mogelijkheid voor om specifieke kosten aan een specifieke partij toe te rekenen. Dat is bijvoorbeeld het geval als PPD de jaarstukken van Ambiente over 2010 niet gereed heeft en de deskundigen daardoor extra kosten moeten maken. Een andere situatie is als Ninoju allerlei extra onderzoek naar de administratie van Ambiente wil laten verrichten en dit onderzoek geen onregelmatigheden oplevert. In dat geval kunnen er termen aanwezig zijn om de daarmee gepaard gaande kosten voor rekening van Ninoju te laten. Hetzelfde geldt voor kosten voor specifiekere winstvaststelling over 2011 en voor kosten voor taxatie van de handelsnaam. In verband hiermee wordt aan de deskundigen verzocht om werkzaamheden die buiten het standaardonderzoek vallen, zoveel als mogelijk afzonderlijk te registreren.

IEF 9909

Kleur bekennen

Gerecht EU 7 juli 2011, zaak T-208/10 (Cree, Inc. tegen OHIM)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerkaanvrage TRUEWHITE. Absolute weigeringsgrond, beschrijvend voor LED-verlichting "Die angemeldete Marke beschreibe eindeutig, unmittelbar und einfach die Art („weiß“) und die Qualität („true“, d. h. natürlich) des von den LEDs erzeugten Lichts". Ook na aanpassing van aangegeven categorie (geen wit, maar wel gekleurd licht) beschrijvend. Afgewezen.

28      Sollte die Klägerin beabsichtigt haben, in der mündlichen Verhandlung die Eintragung der Anmeldemarke ausschließlich auf farbige LEDs – unter Ausschluss der weißen LEDs – einzuschränken, so ist darauf hinzuweisen, dass die Einschränkung des Verzeichnisses der von einer Gemeinschaftsmarkenanmeldung erfassten Waren oder Dienstleistungen vor dem Gericht nur möglich ist, wenn der Anmelder sich darauf beschränkt, eine oder mehrere der Waren oder Dienstleistungen oder eine oder mehrere Kategorien von als solche in diesem Verzeichnis aufgeführten Waren oder Dienstleistungen aus diesem Verzeichnis zurückzuziehen. Es liegt nämlich auf der Hand, dass in einem solchen Fall in Wirklichkeit beantragt wird, die Rechtmäßigkeit der Entscheidung der Beschwerdekammer nicht zu prüfen, soweit sie die aus diesem Verzeichnis zurückgezogenen Waren oder Dienstleistungen betrifft, sondern sie nur insoweit zu prüfen, als sie die übrigen in diesem Verzeichnis verbliebenen Waren oder Dienstleistungen betrifft (Urteil Mozart, oben in Randnr. 27 angeführt, Randnr. 28).

29      Dieser Fall ist von einer Einschränkung des Verzeichnisses der von einer Gemeinschaftsmarkenanmeldung erfassten Waren oder Dienstleistungen vor dem Gericht zu unterscheiden, die die vollständige oder teilweise Änderung der Beschreibung dieser Waren oder Dienstleistungen zum Gegenstand hat. Im letztgenannten Fall ist nicht auszuschließen, dass sich diese Änderung auf die Prüfung der fraglichen Marke auswirken kann, die die Dienststellen des HABM im Lauf des Verwaltungsverfahrens durchführen. Die betreffende Änderung im Stadium der Klage vor dem Gericht zuzulassen, hieße unter diesen Umständen, den Streitgegenstand im laufenden Verfahren zu ändern, was nach Art. 135 § 4 der Verfahrensordnung des Gerichts unzulässig ist (vgl. Urteil Mozart, oben in Randnr. 27 angeführt, Randnr. 29 und die dort angeführte Rechtsprechung).

IEF 9908

Kleurschakering in 50:50

Vrz. Rechtbank van Koophandel te Brussel 8 juni 2011 (Red Bull GmbH tegen Powerdrinks Group)

met dank aan Jeroen Muyldermans en Paul Maeyaert, Altius

België. Merkenrecht. Kleurmerken. Slaafse nabootsing (parasitaire mededinging). Bekend merk blauw/zilveren combinatie. Powerdrinks Red Bull tegen "ENERGY DRINK - For a night full of power". Ongerechtvaardigd voordeel uit bekend merk en afbreuk onderscheidend vermogen van bekende kleurmerken.

geen nummering (…) Gezien een kleurmerk nooit zelfstandig wordt gebruikt, doch steeds in combinatie met één of meerdere andere verbale merken, kan de bekendheid van het kleurmerk zonder meer worden afgeleid uit het intensieve gebruik ervan in combinatie met die andere merken.

De blauw zilveren kleurencombinatie heeft in casu bekendheid verworven door gebruik als onderdeel van het Red Bull Energy Drink blikje, temeer daar Red Bull in alle publiciteit het gebruik van deze blauw/zilverenkleurencombinatie beklemtoont (…).

De abstracte Red Bull kleurmerken hebben een sterk onderscheidend vermogen in relatie tot energiedranken en zijn zeer bekend.

(…)
De vraag bestaat erin om na te gaan of het relevante publiek (de gemiddelde consument) het aangevochten teken, met name de blauw/zilveren kleurschakering beschouwt als hebbende voldoende zelfstandigheid in de combinatie om een zelfstandig en onderscheidend bestanddeel uit temaken.

In casu dient te worden vastgesteld de blauw/zilveren kleurschakering in 50:50 een dominant en onderscheidend bestanddeel is van het aangevochten blikje, en een zelfstandig en onderscheidend element uitmaakt.

Het fungeert als blikvanger in het oog van de gemiddelde consument (…).

De blauw/zilverenkleurschakering vormt geen ondeelbaar geheel met de verbale en figuratieve tekens (…)

Het merk en litigieuze blikje van verweerster stemmen overeen m.b.t. een relevant en onderscheidend kenmerk. Dit is voldoende om tot overeenstemming te besluiten”.
(…) 
Parastisme Het is aannemelijk dat Red Bull door de jaren heen een aanzienlijke goodwill heeft opgebouwd voor haar producten via de betrokken verpakkingen met de specifieke kleurschakeringen;
-het feit dat deze blauw/zilveren keurschakeringen in een verhouding 50/50, met name de meest opvallende en kenmerkende elementen overneemt, de economische belangen van eiseres kan schaden. Verweerster maakt immers gebruik van het resultaat van de investeringen van Red Bull en haalt hier rechtstreeks voordeel uit, ondermeer bestaande uit het ontlopen van ontwerpkosten en lanceringskosten en profiteert van de goodwill die eraan verbonden is;
-het blikje van Powerdrinks getuigt van onvoldoende eigen creatieve inspanningen van verweerster;
-het is reeds de tweede keer dat verweerster de blikjes van Red Bull nabootst.

Het staat dus vast dat verweerster een daad van parasitaire mededinging heeft begaan, in strijd met artikel 95 WMPC."

Lees het vonnis hier (pdf).