IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 9397

Geen link, wel faciliteit

Rechtbank Haarlem 9 februari 2011, LJN BP3757 (FTD B.V. tegen Stichting Brein)

Auteursrecht. ‘Spots’ op internetforum die verwijzen naar auteursrechtelijk beschermde werken vormen geen openbaarmaking in de zin van de Auteurswet. Downloaden uit illegale bron is toegestaan. Het faciliteren van downloaden is in het onderhavige geval niet onrechtmatig. Het bieden van een forum voor uploaders wordt wel onrechtmatig geacht; “Moet worden geconcludeerd dat FTD structureel en stelselmatig een internetforum exploiteert dat het illegaal uploaden faciliteert en stimuleert en waarmee zij zelf inkomsten verwerft doch dat voor de bij Brein aangesloten rechthebbenden schade oplevert.” Geen 1019h proceskosten (alleen onrechtmatige daad).

Openbaarmaking: 4.8. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de in de vaststaande feiten geschetste gang van zaken, bij FTD geen sprake is van doorgifte van een signaal. Er is immers geen sprake van een link naar de bestanden op Usenet noch van een (andere) directe lijn naar de bestanden op Usenet. Een beroep op de Engelse Newzbin-uitspraak (UK High Court 29 maart 2010, [2010]EWHC 608 (Ch)), waarop Brein zich nog heeft beroepen, gaat dan ook niet op reeds omdat in dat geval wel sprake was van een directe lijn (pressing a button) om te kunnen downloaden. Er is evenmin sprake van het ter beschikking stellen aan een (nieuw) publiek. Dat is immers al gebeurd door degene die de bestanden heeft geupload op Usenet. Dat het materiaal makkelijker te vinden is via FTD doet daaraan niet af. Van feitelijke beheersing van de entertainmentbestanden is evenmin sprake, nu FTD afhankelijk is van het aanbod op Usenet en slechts de mogelijkheid biedt aan gebruikers om eenvoudiger bestanden te vinden op Usenet zonder daarbij zelf de beschikking te hebben over deze bestanden. Wat FTD doet, is het enkele verwijzen door middel van spots naar bestanden. Van een zelfstandig ter beschikking stellen van bestanden aan een publiek is derhalve geen sprake. Geconcludeerd moet worden dat geen sprake is van openbaarmaking in auteursrechtelijke zin.

4.9. Hetgeen Brein heeft aangevoerd ten aanzien van de rol van de moderators is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor de openbaarmaking. Ook al zou juist zijn dat de moderators het zoeken van de bestanden vereenvoudigen, dan betekent dit nog niet dat (daarmee) de bestanden in de macht van FTD zijn of dat FTD deze beheerst.

4.10. Van mede-openbaarmaking kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn. FTD heeft immers geen enkele invloed op hetgeen op Usenet gebeurt, kan het bestand aldaar zelf niet bewerken of verwijderen en kan evenmin voorkomen dat het bestand de downloader bereikt. (…)

Onrechtmatige daad: 4.18. De vraag is thans of bovenstaande handelwijze van FTD een onrechtmatige daad vormt. Daarbij moet bekeken worden of downloaden uit illegale bron, zoals Brein heeft aangevoerd doch FTD heeft bestreden, verboden is. Daarvoor is relevant artikel 16c Aw dat met zich brengt dat een privé-persoon die voor eigen gebruik muziek of een film kopieert, geen inbreuk maakt op het reproductierecht van de maker van het desbetreffende muziekwerk, zij het dat voor dat kopiëren wel een billijke vergoeding (‘thuiskopievergoeding’) is verschuldigd. Artikel 5 lid 2 sub b Auteursrechtrichtlijn (op grond waarvan de lidstaten de thuiskopie als beperking op het reproductierecht mogen stellen) maakt zelf geen onderscheid naar de bron waaruit het te kopiëren werk wordt verkregen. Er kan dan ook alleen sprake zijn van strijdigheid met deze richtlijn wanneer het toepassen van de beperking van artikel 5 lid 2 sub b Auteursrechtrichtlijn op downloaden uit illegale bron in strijd moet worden geacht met de in artikel 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn opgenomen drie-stappen-toets. Deze houdt in dat beperkingen en restricties slechts mogen worden toegepast 1) in bijzondere gevallen, 2) mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en 3) de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.

(…)

4.21. Op grond van bovengenoemde citaten moet worden geconcludeerd dat volgens de regering downloaden uit illegale bron is toegestaan. De rechtbank is voorts met het Gerechtshof te Den Haag (15 november 2010, LJN: BO3980) van oordeel dat dit standpunt niet in strijd kan worden geacht met de drie-stappen-toets van art. 5 lid 5 van de Auteursrechtrichtlijn. De rechtbank concludeert voorts dat het faciliteren van downloaden, ook indien dit uit illegale bron geschiedt, daardoor evenmin onrechtmatig kan zijn.

4.22. Het voorgaande ligt echter anders indien komt vast te staan dat FTD eveneens een forum biedt voor uploaders (…).

4.23. De rechtbank is van oordeel dat FTD ertoe bijdraagt dat uploaders van auteursrechtelijk beschermde werken (waaronder hier en in het navolgende ook worden begrepen: werken die worden beschermd uit hoofde van de Wet op de naburige rechten) hun doel kunnen bereiken. Het is immers eenvoudig een spot in de FTD-applicatie te plaatsen waarmee toegang kan worden verkregen tot een entertainmentbestand. De spots zijn vervolgens – door de indeling in categorieën - makkelijk doorzoekbaar, waardoor het gewenste bestand snel te vinden is. Voorts is niet weersproken dat sprake is van een ‘watchlist’ waar men aangekondigde - maar nog niet geuploade aanmeldingen in kan plaatsen, opdat men gewaarschuwd wordt zodra het betreffende entertainmentbestand is geupload .
Door de rol van de moderators is sprake van enig ‘zelfreinigend vermogen’ doordat valse spots of spots met ongewenste inhoud van het platform kunnen worden verwijderd. Dat dit slechts bij 13% van alle spots gebeurt, zoals FTD heeft gesteld, doet daaraan niet af. Het beloningssysteem met zogenaamde kudo’s zorgt er tevens voor dat gebruikers aangemoedigd worden om bestanden met auteursrechtelijke beschermde werken zoveel mogelijk toegankelijk te maken. Bovendien schept het FTD-platform de mogelijkheid om op eenvoudige wijze verzoeken te doen met betrekking tot het uploaden van gewenste bestanden. De rechtbank verwijst daarbij naar productie 15b bij de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie. Een dergelijke handelwijze is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid. Daarbij komt, hetgeen ook niet door FTD is weersproken, dat zij inkomsten uit advertenties op haar website behaalt. Brein heeft onder verwijzing naar een rapport van RBB Economics (productie 25 bij dupliek in conventie/repliek in reconventie) voorts voldoende onderbouwd dat inbreuk op auteursrechten schade voor de belanghebbenden oplevert. FTD heeft bij conclusie van dupliek in reconventie ook niet (meer) weersproken dat uploaden schade kan opleveren. Anders dan FTD is de rechtbank van oordeel dat die schade wel degelijk in verband staat met de handelwijze van FTD. Ook al gebeurt het up- en downloaden op Usenet, het feit dat FTD bijdraagt aan de vindbaarheid van de bestanden, betekent dat zij (mede)veroorzaker van de schade is. Aangenomen moet immers worden dat degene die een geupload bestand downloadt over het algemeen geen auteursrechtelijk beschermd werk meer tegen vergoeding zal aanschaffen.

4.24. FTD heeft nog aangevoerd dat deze procedure Brein de mogelijkheid geeft om eventuele uploaders die zich als spotters voordoen, te ontmaskeren. De rechtbank is van oordeel dat dit geen afdoende maatregel vormt om auteursrechtelijke inbreuken te voorkomen. Niet alleen vergt het veel tijd en moeite voor de rechthebbenden (althans Brein) om steeds actie te ondernemen doch ook garandeert deze procedure niet dat auteursrechtelijk beschermd materiaal niet herplaatst zal worden. Daarbij komt dat, voordat Brein heeft ontdekt dat werk van haar belanghebbenden op Usenet is geupload en via FTD is gespot, er al veelvuldig zal zijn gedownload zodat de schade reeds is ingetreden.

4.25. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat FTD structureel en stelselmatig een internetforum exploiteert dat het illegaal uploaden faciliteert en stimuleert en waarmee zij zelf inkomsten verwerft doch dat voor de bij Brein aangesloten rechthebbenden schade oplevert. Daarmee handelt FTD onrechtmatig jegens de bij Brein aangesloten rechthebbenden.

Lees het vonnis hier (LJN / opgeschoonde pdf / DomJur).

IEF 9396

Noot van Koelman: Nintendo / Webwinkels

De in het geding zijnde omzeilingsmiddelen faciliteren in dat geval slechts dat dergelijke, wettelijk toegestane privékopieën ook kunnen worden gedraaid. Het kan, in dit licht bezien, worden betoogd dat de onderhavige omzeilingsmiddelen méér dan een ‘beperkt doel of nut hebben anders dan omzeilen’ van technische voorzieningen die auteursrechtelijk relevante handelingen tegengaan. Zij zouden ‘op grote schaal’ worden gebruikt voor ‘legale’ doeleinden: het draaien van rechtmatig gekopieerde spelletjes. Zou als gevolg daarvan het aanbieden van de flashkaarten en mod-chips niet onrechtmatig (behoren te) zijn?

(…) Dat het hier een lastige kwestie betreft – ongetwijfeld veroorzaakt door een onduidelijke Europese norm – blijkt wel uit het feit dat buitenlandse rechters nu eens de ene, en dan weer de andere kant op oordelen. Zo kon een Italiaanse rechter niet geloven dat de eigenaar van een apparaat – een Sony PlayStation – daarmee niet mag doen wat hij wil. Als die eigenaar een mod-chip wil inbouwen, moet hij dat kunnen doen, ongeacht het Italiaanse equivalent van artikel 29a Aw. Het enige dat de mod-chip doet is immers het volle potentieel van de spelcomputer realiseren.

Lees de volledige noot hier.

IEF 9395

Noot van Koelman: Koelewijn e.a. / Sena

Kamiel Koelman, Van Diepen Van der Kroef: Noot bij Hof Amsterdam 4 mei 2010, IEF 8821 (Koelewijn e.a./Sena). Eerder gepubliceerd in AMI 2010, p.195-198

Auteursrecht. Geluidsproducers hebben geen aanspraak op een Sena-vergoeding; zij kunnen als uitvoerend kunstenaar, noch als fonogrammenproducent in de zin van de WNR worden beschouwd.

(...) De producenten klaagden dat de rechtbank ook zonder het HvJEG om raad te vragen, had moeten oordelen dat geluidsproducenten als ‘uitvoerend kunstenaars’ hebben te gelden. Het hof gaat hierin echter niet mee. Het belangrijkste argument daarvoor is dat de WNR impliceert dat de prestatie van een uitvoerende kunstenaar – de uitvoering – onafhankelijk van de opname kan bestaan, terwijl dat met de prestatie van de geluidsproducer niet het geval zou zijn. En hoewel het hof moet toegeven dat de functie van de geluidsproducer lijkt op die van een (toneel)regisseur of dirigent die over het algemeen wél als uitvoerende kunstenaar worden beschouwd, meent het dat de gelijkenis mank gaat doordat de prestatie van de geluidsproducer niet los zou kunnen bestaan van de opname, terwijl dat bij de prestaties van (toneel)regisseurs/dirigenten wel het geval zou zijn.

Of hetgeen een geluidsproducer doet inderdaad niet is terug te horen in de uitvoering, onafhankelijk van de opname, hangt af van wat onder zo’n producer is te verstaan. Wat doet hij eigenlijk? In de door de rechtbank geformuleerde prejudiciële vraag gaat het om een partij die onder meer ‘instrumenten en sessiemuzikanten uitkiest, speelinstructies en zanginstructies geeft, [en] het tempo, de dynamiek, de frasering, de timing en de klankkeuze van het op te nemen werk bepaalt.’ Duidelijk is dat de activiteiten van de geluidsproducer zoals de rechtbank die voor ogen heeft, weldegelijk in de uitvoering, los van de opname daarvan, tot uitdrukking komen.

Nog minder steekhoudend is het argument dat bij totstandkoming van de WNR geen aandacht is besteed aan de geluidsproducer, terwijl daaraan aandacht had kunnen worden geschonken, en hij daarom niet voor bescherming in aanmerking zou komen. Dit zou inhouden dat de wetstoelichting limitatief de typen uitvoerende kunstenaars zou opsommen, wat moeilijk is vol te houden. De redenering is, kortom, niet altijd even overtuigend. Het wachten is nu op het oordeel van het HvJEG.

Lees de volledige noot hier.

IEF 9394

Noot van Koelman: ROOS / Eredivisie

Kamiel Koelman, Van Diepen Van der Kroef: Noot bij Rechtbank Utrecht 12 mei 2010, IEF 8831 (ROOS/Eredivisie C.V.) Eerder gepubliceerd in AMI 2010, p. 213-218.

Auteursrecht. Het overnemen van flitsen van voetbalwedstrijden in nieuwsuitzendingen valt niet onder de nieuwsexceptie (art. 15 Aw), de citeerexceptie (art. 15a Aw) of de reportage-exceptie (art. 16a Aw), noch onder de daaraan gerelateerde beperkingen van de naburige rechten (artt. 10 sub a, b en d WNR).

(…) Tot slot zouden de regionale omroepen kunnen stellen dat er géén auteursrecht rust op korte flitsen van wedstrijden. Zoals een enkele zin uit een boek niet automatisch een beschermd werk is,[10] zo zal dat eveneens het geval zijn met een fragment van enkele seconden uit een reportage van een wedstrijd.

Als er geen auteursrecht rust op de flitsen, kunnen zij eventueel nog nabuurrechtelijk beschermd zijn op grond van artikel 8 WNR. Wordt bij gebruik van enkele seconden uit een webuitzending een ‘programma’ in de zin van de WNR gebruikt? Weliswaar blijkt uit de definitie van artikel 1 onder i WNR dat een omroep niet slechts rechten kan doen gelden ten aanzien van een uitgezonden programma, maar ook ten aanzien van een uitgezonden ‘programma-onderdeel’.

Met deze definitie heeft de wetgever echter willen aansluiten bij de Mediawet en in de Mediawet werd tot 2008 met ‘programma-onderdeel’ gedoeld op wat in het normale spraakgebruik een TV-programma is; op het gehele TV-programma derhalve en niet slechts een onderdeel of fragment daarvan. Met de update van de Mediawet in 2008 is de omschrijving van ‘uitzenden’ van artikel 1 onder g WNR aangepast. De wetgever heeft echter verzuimd om ook de definitie van ‘programma’ van artikel 1 onder i WNR te actualiseren. Kortom, het is géén uitgemaakte zaak dat Eredivisie Media & Marketing auteurs- en/of naburige rechten kan laten gelden op de flitsen.

Al met al is het geen uitspraak die de schoonheidsprijs verdient. Voorts zijn niet alle relevante kwesties aan bod gekomen. Naar verluidt is er geen hoger beroep ingesteld, maar krijgen partijen - en de rechtspraak - een tweede kans in een bodemprocedure.

Lees de volledige noot hier.

IEF 9393

Noot van Koelman: Norma / De Staat

Kamiel Koelman, Van Diepen Van der Kroef: Noot bij Rechtbank Den Haag 23 juni 2010. IEF 8934 (Norma/Staat der Nederlanden). Eerder gepubliceerd in AMI 2010, p. 175.

Auteursrecht. De Staat handelt niet onrechtmatig door na te laten een heffing in te stellen op harde schijven en mp3-spelers.

(...) De wet noch hogere regelingen, zoals de Auteursrechtrichtlijn of de drie stappentoets, bepalen dat op álle opnamemedia moet worden geheven. Hoogstens kan eruit volgen dat rechthebbenden meer in het algemeen aanspraak hebben op een ‘billijke’ compensatie voor thuiskopiëren. Norma ontving in 2007 €4.486.000 aan thuiskopiegelden. De rechtbank ziet niet in waarom die vergoeding onbillijk zou zijn.

(…) Het grote probleem bij gebruik waarvoor via monopolistische, collectieve rechtenorganisaties wordt afgerekend, zodat het marktmechanisme geen vrij spel heeft, is dat de economische waarde ervan bijzonder moeilijk, zo niet onmogelijk, objectief is vast te stellen. Dit is de reden dat eenmaal vastgestelde vergoedingen vaak jarenlang ongewijzigd blijven; omdat niemand weet of de vergoeding te hoog of te laag is, zijn er geen goede argumenten aan te voeren op grond waarvan de vergoeding omhoog of omlaag moet. Aantonen dat een vergoeding niet billijk zou zijn, is derhalve geen gemakkelijke opgave. (…)

Lees de volledige noot hier.

IEF 9392

Noten van Koelman

1- Kamiel Koelman, Van Diepen Van der Kroef: Noot bij Rechtbank Den Haag 21 juli 2010, IEF 8989 (Nintendo/Webwinkels). Eerder gepubliceerd in AMI 2011, p. 14.

Auteursrecht. Het aanbieden van flashkaarten en mod-chips waarmee ongeautoriseerde kopieën van Nintento-spelletjes op Nintendo-spelcomputers kunnen worden gespeeld, moet worden beschouwd als het onrechtmatig aanbieden van omzeilingsmiddelen voor technische voorzieningen in de zin van artikel 29a Aw. Wanneer zowel artikel 29a Aw als artikel 32a Aw van toepassing kunnen zijn, zoals bij computerspelletjes, dient doorslaggevend te zijn welk element van het werk in auteursrechtelijk opzicht overheerst.

(...) Maar de consequenties van de benadering van de rechtbank kunnen vérstrekkender zijn dan ze wellicht voorzag. Zij kunnen haar eindoordeel zelfs ondermijnen. Zo mag op grond van artikel 45n Aw géén privékopie voor ‘eigen oefening, studie of gebruik’ worden gemaakt van een ‘computerprogramma’ in de zin van de wet. Voor alle andere werktypen gelden de artikelen 16b en 16c Aw weer wel. Bovenstaande redenering consequent toegepast kan inhouden dat de artikelen 16b en 16c Aw van toepassing (moeten) zijn op computerspelletjes, waarvan derhalve privékopieën mogen worden gemaakt. De in het geding zijnde omzeilingsmiddelen faciliteren in dat geval slechts dat dergelijke, wettelijk toegestane privékopieën ook kunnen worden gedraaid. Het kan, in dit licht bezien, worden betoogd dat de onderhavige omzeilingsmiddelen méér dan een ‘beperkt doel of nut hebben anders dan omzeilen’ van technische voorzieningen die auteursrechtelijk relevante handelingen tegengaan. Zij zouden ‘op grote schaal’ worden gebruikt voor ‘legale’ doeleinden: het draaien van rechtmatig gekopieerde spelletjes. Zou als gevolg daarvan het aanbieden van de flashkaarten en mod-chips niet onrechtmatig (behoren te) zijn?

(…) Dat het hier een lastige kwestie betreft – ongetwijfeld veroorzaakt door een onduidelijke Europese norm – blijkt wel uit het feit dat buitenlandse rechters nu eens de ene, en dan weer de andere kant op oordelen. Zo kon een Italiaanse rechter niet geloven dat de eigenaar van een apparaat – een Sony PlayStation – daarmee niet mag doen wat hij wil. Als die eigenaar een mod-chip wil inbouwen, moet hij dat kunnen doen, ongeacht het Italiaanse equivalent van artikel 29a Aw. Het enige dat de mod-chip doet is immers het volle potentieel van de spelcomputer realiseren.

Lees de volledige noot hier.

2- Kamiel Koelman, Van Diepen Van der Kroef: Noot bij Rechtbank Utrecht 12 mei 2010, IEF 8831 (ROOS/Eredivisie C.V.) Eerder gepubliceerd in AMI 2010, p. 213-218.

Auteursrecht. Het overnemen van flitsen van voetbalwedstrijden in nieuwsuitzendingen valt niet onder de nieuwsexceptie (art. 15 Aw), de citeerexceptie (art. 15a Aw) of de reportage-exceptie (art. 16a Aw), noch onder de daaraan gerelateerde beperkingen van de naburige rechten (artt. 10 sub a, b en d WNR).

(…) Tot slot zouden de regionale omroepen kunnen stellen dat er géén auteursrecht rust op korte flitsen van wedstrijden. Zoals een enkele zin uit een boek niet automatisch een beschermd werk is,[10] zo zal dat eveneens het geval zijn met een fragment van enkele seconden uit een reportage van een wedstrijd.

Als er geen auteursrecht rust op de flitsen, kunnen zij eventueel nog nabuurrechtelijk beschermd zijn op grond van artikel 8 WNR. Wordt bij gebruik van enkele seconden uit een webuitzending een ‘programma’ in de zin van de WNR gebruikt? Weliswaar blijkt uit de definitie van artikel 1 onder i WNR dat een omroep niet slechts rechten kan doen gelden ten aanzien van een uitgezonden programma, maar ook ten aanzien van een uitgezonden ‘programma-onderdeel’. Met deze definitie heeft de wetgever echter willen aansluiten bij de Mediawet en in de Mediawet werd tot 2008 met ‘programma-onderdeel’ gedoeld op wat in het normale spraakgebruik een TV-programma is; op het gehele TV-programma derhalve en niet slechts een onderdeel of fragment daarvan. Met de update van de Mediawet in 2008 is de omschrijving van ‘uitzenden’ van artikel 1 onder g WNR aangepast. De wetgever heeft echter verzuimd om ook de definitie van ‘programma’ van artikel 1 onder i WNR te actualiseren. Kortom, het is géén uitgemaakte zaak dat Eredivisie Media & Marketing auteurs- en/of naburige rechten kan laten gelden op de flitsen.

Al met al is het geen uitspraak die de schoonheidsprijs verdient. Voorts zijn niet alle relevante kwesties aan bod gekomen. Naar verluidt is er geen hoger beroep ingesteld, maar krijgen partijen - en de rechtspraak - een tweede kans in een bodemprocedure.

Lees de volledige noot hier.

3-Kamiel Koelman, Van Diepen Van der Kroef: Noot bij Hof Amsterdam 4 mei 2010, IEF 8821 (Koelewijn e.a./Sena). Eerder gepubliceerd in AMI 2010, p.195-198

Auteursrecht. Geluidsproducers hebben geen aanspraak op een Sena-vergoeding; zij kunnen als uitvoerend kunstenaar, noch als fonogrammenproducent in de zin van de WNR worden beschouwd.

(...) De producenten klaagden dat de rechtbank ook zonder het HvJEG om raad te vragen, had moeten oordelen dat geluidsproducenten als ‘uitvoerend kunstenaars’ hebben te gelden. Het hof gaat hierin echter niet mee. Het belangrijkste argument daarvoor is dat de WNR impliceert dat de prestatie van een uitvoerende kunstenaar – de uitvoering – onafhankelijk van de opname kan bestaan, terwijl dat met de prestatie van de geluidsproducer niet het geval zou zijn. En hoewel het hof moet toegeven dat de functie van de geluidsproducer lijkt op die van een (toneel)regisseur of dirigent die over het algemeen wél als uitvoerende kunstenaar worden beschouwd, meent het dat de gelijkenis mank gaat doordat de prestatie van de geluidsproducer niet los zou kunnen bestaan van de opname, terwijl dat bij de prestaties van (toneel)regisseurs/dirigenten wel het geval zou zijn. Of hetgeen een geluidsproducer doet inderdaad niet is terug te horen in de uitvoering, onafhankelijk van de opname, hangt af van wat onder zo’n producer is te verstaan. Wat doet hij eigenlijk? In de door de rechtbank geformuleerde prejudiciële vraag gaat het om een partij die onder meer ‘instrumenten en sessiemuzikanten uitkiest, speelinstructies en zanginstructies geeft, [en] het tempo, de dynamiek, de frasering, de timing en de klankkeuze van het op te nemen werk bepaalt.’ Duidelijk is dat de activiteiten van de geluidsproducer zoals de rechtbank die voor ogen heeft, weldegelijk in de uitvoering, los van de opname daarvan, tot uitdrukking komen.

Nog minder steekhoudend is het argument dat bij totstandkoming van de WNR geen aandacht is besteed aan de geluidsproducer, terwijl daaraan aandacht had kunnen worden geschonken, en hij daarom niet voor bescherming in aanmerking zou komen. Dit zou inhouden dat de wetstoelichting limitatief de typen uitvoerende kunstenaars zou opsommen, wat moeilijk is vol te houden. De redenering is, kortom, niet altijd even overtuigend. Het wachten is nu op het oordeel van het HvJEG.

Lees de volledige noot hier.

4- Kamiel Koelman, Van Diepen Van der Kroef: Noot bij Rechtbank Den Haag 23 juni 2010. IEF 8934 (Norma/Staat der Nederlanden). Eerder gepubliceerd in AMI 2010, p. 175.

Auteursrecht. De Staat handelt niet onrechtmatig door na te laten een heffing in te stellen op harde schijven en mp3-spelers.

(...) De wet noch hogere regelingen, zoals de Auteursrechtrichtlijn of de drie stappentoets, bepalen dat op álle opnamemedia moet worden geheven. Hoogstens kan eruit volgen dat rechthebbenden meer in het algemeen aanspraak hebben op een ‘billijke’ compensatie voor thuiskopiëren. Norma ontving in 2007 €4.486.000 aan thuiskopiegelden. De rechtbank ziet niet in waarom die vergoeding onbillijk zou zijn.

(…) Het grote probleem bij gebruik waarvoor via monopolistische, collectieve rechtenorganisaties wordt afgerekend, zodat het marktmechanisme geen vrij spel heeft, is dat de economische waarde ervan bijzonder moeilijk, zo niet onmogelijk, objectief is vast te stellen. Dit is de reden dat eenmaal vastgestelde vergoedingen vaak jarenlang ongewijzigd blijven; omdat niemand weet of de vergoeding te hoog of te laag is, zijn er geen goede argumenten aan te voeren op grond waarvan de vergoeding omhoog of omlaag moet. Aantonen dat een vergoeding niet billijk zou zijn, is derhalve geen gemakkelijke opgave. (…)

Lees de volledige noot hier.

IEF 9391

Het gilletteverweer op scherp gesteld

Christian Dekoninck - Sarah van den BrandeSarah van den Brande en Christian Dekoninck, Crowell & Moring:  Het “gilletteverweer” op scherp gesteld. Eerder gepubliceerd in I.R.D.I. 2010, afl. 3, 225-233.

"It is necessary to look at the matter from the point of view of a person wanting to know what he is entitled to do." (Walter K.C., 1913)

"Bijna een eeuw geleden oordeelde het Britse House of Lords al dat het onmogelijk is voor een normale persoon om zich op de hoogte te houden van alle octrooien die worden verleend en van hun beschermingsomvang . Dit is zonder twijfel nog steeds het geval. Gelet op de exponentiële stijging van het aantal octrooien, is het voor vele ondernemingen vandaag de dag inderdaad niet evident om op de hoogte te blijven van alle verleende octrooien in hun activiteitendomein. Indien zulke onderneming wordt geconfronteerd met een octrooirechtelijke vordering, kan deze haar beweerde goede trouw (gebrek aan kennis van het ingeroepen octrooi en/of de beschermingsomvang daarvan) niet als excuus inroepen . Zij zal haar verweer dan ook op andere gronden moeten steunen.

(…) Het Gilletteverweer, intussen bijna honderd jaar, is gestoeld op het basisprincipe dat de stand van de techniek as such niet kan worden geoctrooieerd. Het Gilletteverweer bestaat er immers in dat de beweerde inbreukmaker opwerpt dat hij enkel de stand van de techniek toepast (of een niet-inventieve variant daarvan) waardoor er geen sprake kan zijn van enige inbreuk. Ofwel is er geen octrooi-inbreuk, omdat de stand van de techniek as such niet kan worden geoctrooieerd, ofwel – indien de octrooihouder een octrooi-inbreuk blijft volhouden – is zijn octrooi nietig omdat dit dan ook enkel de stand van de techniek omvat. Het Gilletteverweer vormt een nietigheidsverweer noch een verweer van niet-inbreuk en maakt dus een sui generis verweer uit waarbij het ingeroepen octrooi niet moet worden onderzocht.

(…) In internationale zaken kan het Gilletteverweer zijn nut bewijzen doordat het toelaat de GAT/LuKdoctrine buiten beschouwing te laten. (…) Het Gilletteverweer is dan ook het verweer bij uitstek voor verweerders die, in een procedure zoals in kort geding, de toestand wegens beweerde octrooi-inbreuk willen deblokkeren, omdat hun handel en/of industrie bijvoorbeeld steunt op beweerde inbreukmakende producten of werkwijzen. Het Gilletteverweer kan bijgevolg geschikt zijn voor verweerders die te goeder trouw een bepaald product of een bepaalde werkwijze hebben ontworpen waarvan zij menen dat dit een loutere toepassing is van de stand van de techniek en hiermee zo snel mogelijk verder willen gaan.”

Lees het volledige artikel hier.

IEF 9390

Uniekaas of linguïstische eenheid

Dirk Visser, Universiteit Leiden, Klos Morel Vos & Schaap: Uniekaas of linguïstische eenheid. In afwachting van HvJ EU in DHL/Chronopost inzake ‘webshipping’. Eerder gepubliceerd in het NJB van 7 januari 2011.

"Kan de merkhouder van het merk Uniekaas bezwaar maken tegen het gebruik van de aanduiding Unique Cheese voor kaas in heel Europa? Uniekaas is in Nederland vermoedelijk als merk ingeburgerd en tamelijk bekend. Het wordt vaak genoemd met de slagzin “Uniek van Uniekaas”. Uniekaas is als Europees gemeenschapsmerk geregistreerd. Hoewel alle ‘gemeenschaps’ voorvoegsels sinds het Verdrag van Lissabon eigenlijk in ‘unie’ aanduidingen zouden moeten zijn veranderd, lijkt dit bij het Europese merk niet te zijn gebeurd. Het Community Trade Mark (CTM) wordt nog steeds zo aangeduid. Maar eigenlijk is Uniekaas nu een uniemerk.

Veronderstellenderwijs gaan we er even van uit dat het gemeenschapsmerk Uniekaas, zoals vermoedelijk vereist (Europolis, C-108/05), inderdaad in Nederland én Vlaanderen ingeburgerd en bekend is. Volgens het Hof van Justitie van de EU kan bekendheid in één lidstaat voldoende zijn om bekendheid in de hele EU aan te nemen (PAGO, C-301/07). Vervolgens gaan we er vanuit dat het gemeenschapsmerk Uniekaas buiten de Benelux volstrekt onbekend is én dat alle EU-burgers buiten de Benelux die de Engelse taal een beetje machtig zijn (en de Nederlandse taal niet) de aanduiding Unique Cheese als beschrijvend opvatten en geen enkele associatie hebben met het merk Uniekaas. (…)

Kan een territoriaal beperkt verbod bij een rechtbank, die geacht wordt over het gehele territoir van de EU te oordelen, nu wel of kan het niet? De meningen lopen erover uiteen. (…) Het Hof van Justitie van de EU zal hier duidelijkheid over moeten gaan verschaffen in 2011 en dat gaat gebeuren in zaak C-235/09, DHL Express (France) SAS versus Chronopost SA."

Lees het volledige artikel hier.

IEF 9389

De stalenkaarten

Rechtbank Zwolle, 13 oktober 2010, LJN: BO9989, Desso Group, &  Enia Carpet c.s. tegen Cotap & Vloer Totaal Concept, c.s.

Merkenrecht. Eigendomsrecht. ‘Ompakken’ van stalenkaarten voor vloerbedekking. Merkinbreuk. Oneigenlijk gebruik. 1019h kostenveroordeling met uitsplitsing naar gedaagden en grondslag.

Eiser Enia Nederland verwijdert de ‘Tescom- en Tapisomproducten’  uit haar assortiment, gedaagde Cotap neemt ze op in haar assortiment en “vertegenwoordigers hebben klanten die over de stalenkaarten van de producten beschikten meegedeeld dat Enia Nederland niet langer deze producten in haar assortiment heeft en dat Vloer Totaal Concept de distributeur van deze producten in Nederland was geworden. Zij boden aan een sticker op de stalenkaarten te plakken waarbij de adres- en bestelgegevens van Enia Nederland werden vervangen door die van Vloer Totaal Concept. De naam “Enia” en het daarbij behorende logo blijft echter op andere plaatsen van de stalenkaarten zichtbaar.” Eiser Enia maakt hiertegen bezwaar.

Eigendomsrecht: 4.8.4.  Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat Enia Nederland eigendomsrechten ter zake de stalenkaarten kan doen laten gelden. Enia Nederland heeft deze stalenkaarten aangekocht en is daarvan eigenaar geworden. Zij heeft vervolgens deze stalenkaarten uitgezet onder klanten. Feiten en of omstandigheden waaruit volgt dat Enia Nederland daarbij haar eigendomsrechten heeft prijsgegeven zijn niet aannemelijk geworden. Daarbij is mede van belang dat de stalenkaarten een aanmerkelijk financieel belang vertegenwoordigen en Enia Nederland er dus een belang bij heeft op grond van haar eigendomsrechten te waken voor oneigenlijk gebruik daarvan.

Merkenrecht: 4.8.7.  Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat van een merkenrechtelijke inbreuk wél sprake is. Door stalenkaarten met de merknaam en -logo “Enia” te beplakken met een sticker die wijst naar een concurrent van Enia Nederland, Vloer Totaal Concept, wordt gebruik gemaakt van die beschermde merknaam in de zin van artikel 2.20 BVIE. Het is voorts voldoende aannemelijk geworden dat, voor zover op de stalenkaarten nog het logo en/of het woordmerk van “Enia” blijft prijken, daardoor verwarring kan ontstaan. Zowel voor klanten (de directe klanten van Enia Nederland alsmede de consumenten die bij haar Tecsom- en Tapisomproducten kopen) zal het merk “Enia” eveneens worden geassocieerd met de waren van Cotap. Desso Group kan dan ook hier tegen optreden.

1019h Proceskosten:  4.9.2.  (…)  In het onderhavige geval hebben Desso Group c.s. de vordering ingesteld tegen drie gedaagden, waarvan slechts Cotap in het (grotendeels) ongelijk is gesteld. Dat brengt mee dat, nu niet anders is aangegeven door Desso Group c.s., het door hen gevorderde bedrag voor 1/3 deel is te relateren aan de procedure die is ingesteld tegen Cotap. Voorts berust de vordering op twee gronden, inbreuk op een eigendomsrecht (waarvoor het proceskostenregime van art. 1019h Rv niet geldt en dus de gebruikelijke tarieven dienen te worden gehanteerd) en inbreuk op een IE-recht (waarop artikel 1019h Rv wel van toepassing is). Nu Desso Group c.s. eveneens heeft nagelaten te stellen in hoeverre de werkzaamheden zijn te herleiden tot één van deze gronden, zal de voorzieningenrechter ervan uitgaan de werkzaamheden voor de ene helft zijn gerelateerd aan de inbreuk op een eigendomsrecht en voor de ander helft aan een inbreuk op het merkenrecht. Dat brengt mee dat Cotap ex artikel 1019h Rv veroordeelt dient te worden in 1/6 van het gevorderde bedrag, derhalve EUR 2.081,56.

Lees het vonnis hier

IEF 9388

Goederen in externe transit

HvJ EU, 3 februari 2011, conclusie A-G Cruz Villalón in zaak C-446/09 Koninklijke Philips Electronics NV tegen  Lucheng Meijing Industrial Company Ltd c.s. (prejudiciële vragen Rechtbank van eerste aanleg, Antwerpen) en zaak C-495/09, Nokia Corporation  tegen Her Majesty's Commissioners of Revenue and Customs (prejudiciële vragen Court of Appeal of England and Wales). Eerst even voor jezelf lezen:

113. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging om te antwoorden als volgt:

A – Op de prejudiciële vraag van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (zaak C-446/09)

„Artikel 6, lid 2, sub b, van verordening (EG) nr. 3295/94 van de Raad van 22 december 1994 houdende vaststelling van een aantal maatregelen betreffende het binnenbrengen in de Gemeenschap alsmede de uitvoer en wederuitvoer uit de Gemeenschap, van goederen die inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten, kan niet in die zin worden uitgelegd dat het rechterlijk orgaan van de lidstaat dat overeenkomstig artikel 7 van de verordening is aangezocht door de houder van een intellectuele-eigendomsrecht, mag voorbijgaan aan het statuut van tijdelijke opslag of het transit-statuut van de betrokken goederen, en derhalve ook niet aldus, dat dit orgaan de fictie mag toepassen dat die goederen in diezelfde lidstaat zijn vervaardigd, om vervolgens met toepassing van het recht van diezelfde lidstaat te kunnen beslissen of die goederen inbreuk maken op het intellectuele-eigendomsrecht in kwestie.”

B – Op de prejudiciële vraag van de Court of Appeal of England and Wales (zaak C-495/09)

Van een gemeenschapsmerk voorziene niet-communautaire goederen die in een lidstaat onder douanetoezicht staan en in doorvoer zijn vanuit een derde staat naar een andere derde staat, kunnen door de betrokken douaneautoriteiten worden vastgehouden, mits er voldoende aanwijzingen zijn om te vermoeden dat het namaakgoederen zijn, en inzonderheid dat zij op de markt van de Europese Unie zullen worden gebracht, hetzij overeenkomstig een douaneprocedure, hetzij doordat zij daar illegaal worden binnengebracht.”

Lees de conclusie hier.