IEF 22182
12 augustus 2024
Uitspraak

Virtueel aangeboden parfum stemt niet automatisch overeen met fysiek aangeboden equivalent - geen verwarringsgevaar

 
IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 9350

Deep packet inspection

Kamerstukken 32 500 VI, nr. 75,  Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2011  Verslag van een algemeen overleg vaste commissie voor Veiligheid en Justitie.

Auteursrecht. Mevrouw Gesthuizen (SP): (…) We zijn terughoudend met blokkeren, mede om de reden die de heer Dibi heeft aangegeven. We vinden ook dat we moeten kijken naar wat er achter de te blokkeren websites zit. We willen mensen in de kraag vatten en denken niet dat het probleem voorbij is zodra de website weg is en we het niet meer kunnen zien. Ik heb begrepen dat er, mede door het werk van de Internet Watch Foundation, nog maar weinig te blokkeren is. Tevens wordt gesproken over nieuwe methodes. Ik heb daarbij ook gevraagd naar «deep packet inspection». Hoe denkt de staatssecretaris daarover? (…)

Staatssecretaris Teeven: Dit onderwerp speelt natuurlijk ook op tal van andere terreinen, zoals bij het auteursrecht en bij kansspelen. Ik denk dat over de aanpak van kinderporno de meeste consensus bestaat. Als mevrouw Gesthuizen dat verstaat onder genuanceerd, ben ik het ermee eens. Kamerbreed bestaat hierover overeenstemming met de regering. Dit laat onverlet dat er nog veel technische uitwerkingsproblemen zijn, zeker ook met de «deep packet inspection». Ik zeg toe dat ik op dit onderwerp in de volgende voortgangsrapportage zal ingaan. Dit onderwerp speelt ook op andere terreinen, zoals bij het auteursrecht en bij kansspelen. We moeten soms zeggen dat een bepaald optreden bij bijvoorbeeld kinderporno en auteursrecht wel proportioneel is, maar dat het bij kansspelen niet meer proportioneel is. Dit willen wij in het kabinet wel even wegen.

Lees het gehele kamerstuk hier.

IEF 9349

Kabinet: discussie starten over een uitzondering voor fair use

Kamerstuk 21501-34 nr. 155  Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie, Verslag van een schriftelijk overleg.

Auteursrecht. D66:  (…) In de kabinetsreactie op het Groenboek Creatieve Industrie staat dat «Nederland in EU-verband een discussie wil starten over de mogelijkheden om een open en flexibele norm als «fair use» voor user generated content te introduceren» Zij vragen of de minister uiteen kan zetten waar en wanneer het kabinet deze discussie gaat entameren en zij ontvangen graag een toelichting op dit punt. De leden van de CDA-fractie zien gaarne de uitwerking van de plannen op het terrein van auteursrecht tegemoet en digitalisering tegemoet.

(…) De minister antwoordt hierop, mede namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat het voor het kabinet van belang is dat het auteursrecht goed aansluit bij nieuwe technologische ontwikkelingen en dat het geen onnodige belemmeringen opwerpt voor de opkomst van nieuwe bedrijfsmodellen op internet. Het kabinet steunt daarom het voornemen van de Europese Commissie in de digitale agenda om te komen met een richtlijn die het functioneren van het collectief beheer verbetert en pan-Europese licenties bevordert. Bij dit laatste is het behoud van culturele diversiteit een belangrijk aandachtspunt. Ook steunt het kabinet het voornemen voor een richtlijn die de problematiek van de verweesde werken aanpakt, als die de uitvoering van grote digitaliseringsprojecten bevordert. Tenslotte wil het kabinet een discussie starten over een uitzondering voor fair use. Daar waar nieuwe initiatieven op het terrein van de handhaving van intellectuele eigendomsrechten worden gestart, is het voor het kabinet van belang dat goed wordt onderzocht waar precies de problemen liggen en waar oplossingen op Europees niveau een meerwaarde kunnen hebben.

(…) dat Nederland graag in het door de Commissie aangekondigde Groenboek over de kansen en uitdaging rond de online distributie een discussie gestart zou zien over het opnemen van een «fair use»-uitzondering in de Richtlijn Auteursrecht. Zij geeft aan dat dit groenboek in de Digitale Agenda aangekondigd is voor eind 2010, maar naar verwachting pas in de eerste helft van 2011 verschijnt. De snelle technologische ontwikkelingen hebben consumenten in staat gesteld om op eenvoudige wijze creatieve ideeën te produceren, te publiceren en uit te wisselen: zogenaamde niet-commerciële user-created content. Dit zet de bestaande, limitatieve lijst van uitzonderingen in de richtlijn auteursrecht steeds meer onder druk. Een «fair use»-uitzondering zou meer flexibiliteit brengen in de manier waarop het auteursrecht kan omgaan met de snelle technologische veranderingen op het internet.

Lees het gehele kamerstuk hier.

IEF 9348

Bij gezamenlijk genomen akte

Gerechtshof Amsterdam. 18 januari 2011, 200.061.517/01 KG, Elcee-Haly B.V. tegen Deco World (met dank aan Lars Bakers, Bingh Advocaten)

Auteursrecht. Merktekens. Souvenirartikelen. Op verzoek van beide partijen vernietigt het hof  het vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank Haarlem, 25 februari 2010, IEF 8622).

Ter verduidelijking bericht de advocaat van Elcee-Haly, op verzoek: “Partijen hebben ter zitting (pleidooi) een mogelijke minnelijke regeling besproken waarvan onderdeel diende te zijn de vernietiging van het eerder door de Voorzieningenrechter gewezen vonnis, nu op grond van dat vonnis (volgens eiseres) mogelijk een onjuiste indruk in de markt zou kunnen blijven bestaan, in het bijzonder m.b.t. de auteursrechten positie van eiseres. Ín dat verband kon de regeling niet enkel bij proces verbaal worden vastgelegd. Het Hof heeft zich bereid getoond arrest te wijzen conform een nader door partijen gezamenlijk in het geding gebrachte akte, waarin onder meer de vernietiging van het kort geding vonnis is gevorderd. Indien het Hof deze medewerking niet verleend zou hebben dan had de betreffende minnelijke regeling niet tot stand kunnen komen,  waardoor partijen alsnog gedwongen zouden zijn voort te procederen.”

 “ (…) Elcee-Haly heeft vervolgens bij gezamenlijk met Deco World c.s, genomen akte haar eis gewijzigd. Deco World c.s. hebben bij genoemde akte te kennen gegeven tegen de gewijzigde eis van Elcee-Baly geen verweer te voeren en hun eerder gevoerd verweer tegen, kort gezegd, de rechten van Elcee-Haly met betrekking tot de tekening afgebeeld op producties 4 en 28 van Elcae-HaLy (hierna: de Afbeelding) in te trekken (zij het onder handhaving van hun stelling dat zij geen voorwerpen voorzien van de Afbeelding in het verkeer gebracht, verkocht of anderszins verhandeld hebben) .

(…) Deco World c.s. hebben in de reeds genoemde akte te kennen gegeven de rechten, waaronder begrepen de auteursrechten, van Elcee-Haly op de Afbeelding te erkennen en geen verweer meer te voeren tegen de gewijzigde eis zoals in die akte geformuleerd. Het hof ziet hierin aanleiding om de vordering van Elcee-Haly zoals bij akte gewijzigd alsnog toe te wijzen op de hierna te vermelden wijze. De dwangsom zal daarbij worden gemaximeerd.

Dit brengt mee dat het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden vernietigd. De kosten van het geding in beide instanties zullen - overeenkomstig het gezamenlijk verzoek van partijn en - worden gecompenseerd.

Lees het arrest hier.

IEF 9347

Geen concrete feiten en omstandigheden

Rechtbank Arnhem, 19 januari 2011, HA ZA 09-1812, Hei Bike Holding B.V. c.s. tegen Accell Duitsland (met dank aan Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap & Marc de Kemp, Houthoff Buruma).

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Fietsen. Gedaagde i.c. Accell (Batavus, Sparta, Koga Miyata) stelt oppositie in tegen de Benelux-woordmerken HEI BIKE van de Utrechtse fietsenfabrikant Hei-Bike, die op haar beurt oppositie instelt tegen de Gemeenschapsmerkdepots HAI BIKE van Accell. In casu vordert Hei-Bike nietigverklaring van het Benelux-woordmerk HAI BIKE van Accell en een gebruiksverbod van het teken HAI BIKE voor Nederland. De vorderingen worden afgewezen: Kwade trouw aan de zijde van Accell is niet vast komen te staan en er is daarnaast geen sprake van onrechtmatig handelen, nu er geen verwarringwekkende overeenstemming is tussen het jongere merk en de oudere handelsnaam.

Kwade trouw: 4.10. Hei-Bike c.s. hebben geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die aantonen dat Accell of Winona in 2004 daadwerkelijk op de hoogte waren van hun bestaan. Wel hebben zij aangetoond dat zij de handelsnaam Hei-Bike sinds 1992 gebruiken in de kring van detailhandelaren en vakhandelaren in de Nederlandse fietsenbranche en voor hun te Utrecht gevestigde fietsenwinkel en dat zij met die handelsnaam in de enige twee landelijke fietsvakbladen hebben geadverteerd. Dat dat gebruik op zodanig grote schaal plaatsvond en dat zij zodanig bekend waren dat Accall, opgericht op 1 oktober 1998, wel op de hoogte had moeten zijn van hun voorgebruik van deze naam, is op grond van de overgelegde stukken onvoldoende vast komen te staan. Die stukken zien immers vooral op de periode vóór 1998, het jaar van de oprichting van Accell, ofwel op de periode na 2004, het jaar van de merkdepot van Accell. Het lijkt erop dat Hei-Bike c.s. enerzijds en Accell / Winora anderzijds in de jaren negentig in Nederland respectievelijk in Duitsland een overeenstemmende handelsnaam respectievelijk overeenstemmend merk zijn gaan gebruiken in dezelfde branche, zonder op de hoogte te zijn van het bestaan van de door de andere partij gevoerde naam. Zij zijn kennelijk pas later (wanneer is niet duidelijk) van elkaars bestaan op de hoogte geraakt. Nu daarnaast niet is gesteld of gebleken van een oogmerk van Accell om Hei-Bike c.s. het gebruik van de naam Hei-Bike, zoals dat op dit moment in Nederland plaatsvindt, te beletten, of van een oogmerk om Hei-Bike c,s. oneerlijk te gaan beconcurreren, moet - rekening houdend met de hiervoor onder 4.9 weergegeven uitleg van het Hof van Justitie - worden geconcludeerd dat kwade trouw aan de zijde van Accell niet vast is komen te staan. Dat de handelsnaam Hei-Bike in Nederland kan worden geacht een zekere mate van rechtsbescherming te hebben verworven, doet aan het voorgaande niet af. De vordering van Hei-Bike c.s. tot nietigverklaring van het Benelux merk WA1 BIKE van Accell zal dan ook worden afgewezen.

Onrechtmatig handelen: 4.14. Voorop wordt gesteld dat de mate van overeenstemming tussen het teken Hei-Bike en het merk HAI BIKE visueel en auditief groot wordt geacht en dat de beide namen worden gebruikt in de fietsenbranche. Bij de vraag of er sprake is van verwarring, speelt echter, naast de mate van overeenstemming tussen merk en teken, een belangrijke rol wie mogelijk in verwarring raakt of is geraakt, met andere woorden wat het relevante publiek is. In het algemeen wordt aangenomen dat personen met specialistische kennis van de relevante branche, zoals in dit geval een fietsenvak. of detailhandelaar, minder snel in verwarring zullen raken dan een gemiddelde consument. Voor zover Hei-Bike c.s. betogen, zoals zij bij repliek hebben gedaan, dat de vakhandelaren en -detaillisten tot wie zij zich richten in verwarring raken, wordt het volgende overwogen. Uit door Hei-Bike c.s. genoemde twee gevallen van verwarring sinds 2007 -het jaar waarin de HAI BIKE fietsen op de Nederlandse markt kwamen -te weten eenmaal in een publicatie in een vakblad en eenmaal bij (een financiële afdeling van) een organisator van een vakbeurs, blijkt niet dat het hier ging om een vak- of detailhandelaar of om verwarring bij het relevante publiek. Dat zich overigens concreet verwarring heeft voorgedaan onder vak- of detailhandelaren of dat er in die groep een reëel gevaar is voor verwarring is, is onvoldoende onderbouwd en niet vast komen te staan. Voor zover Hei-Bike c.s met de aanduiding 'het publiek' in de dagvaarding hebben willen betogen dat verwarring zich ook onder consumenten heeft voorgedaan of zich zou kunnen voordoen hebbenzij dit niet onderbouwd, zodat mede gelet op het gemotiveerde verweer van Accell, niet kan worden geoordeeld dat het jongere merk HAI BIKE bij de gemiddelde consument verwarring wekt ten opzichte van de oudere handelsnaam Hei-Bike.

4.1 5. De conclusie is daarom dat niet is gebleken van onrechtmatig handelen van Accell, zodat het gevorderde gebod tot staking van het gebruik van het merk HAI BIKE door Accell voor rijwielen in Nederland zal worden afgewezen. Daarmee komt ook de grondslag voor een eventuele rectificatie te vervallen, evenals de grondslag voor toewijzing van (een voorschot op) schadevergoeding.

Lees het vonnis hier.

IEF 9346

Gelet op de evidente verwijzing

Travel Card - Multi CardGerechtshof Amsterdam, 28 december 2010, LJN: BP1382, Travel Card Nederland B.V. tegen Multi Tank Card B.V.,

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Reclamerecht. AdWords. Tankpassen. Appellant Travel Card maakt bezwaar tegen het gebruik als adword van de aanduiding ‘travelcard’ door geïntimeerde Multi Tank Card (niet verschenen in HB). Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Haarlem, 4 mei 2010, IEF 8820), oordelend dat TRAVEL CARD wèl (enig) onderscheidend vermogen heeft en een rechtsgeldig merk is, zij het met een beperkte beschermingsomvang.

Het gebruik van 'travelcard' als adword maakt (sub b) inbreuk op het merk, nu het “gelet op de evidente verwijzing naar het teken waaronder TC haar diensten op de markt brengt, verwarringsgevaar [doet] ontstaan met betrekking tot de herkomst van de aangeboden diensten.” Het gebruik als adword van losse woorden 'travel' en 'card' is niet inbreukmakend. Gebruik door eiser van het adwordcombinatie ‘multi tank card’ levert eveneens geen verwarring op. In citaten: 

Onderscheidend vermogen: 4.3.1. TC stelt zich naar het voorlopig oordeel van het hof terecht op het standpunt dat de aanduiding ‘travelcard’, en derhalve het onderhavige woordmerk in zijn geheel beschouwd, niet als een (in de Benelux) gebruikelijke of voor de handliggende omschrijving van een tankpas(systeem) kan worden aangemerkt. Het teken ‘travelcard’ heeft in zoverre in dat specifieke kader wel (enig) onderscheidend vermogen en stelt aldus het relevante publiek in staat om de betrokken diensten als afkomstig van een onderneming te onderscheiden. Dat het relevante publiek bij het horen van de bestanddelen travel en card een verband zal leggen met reizen en betaal- en kredietkaarten is niet voldoende om hier anders over te oordelen. Aangenomen moet derhalve worden dat sprake is van een rechtsgeldig merk, zij het met een zwak onderscheidend vermogen en een navenant beperkte beschermingsomvang.

Adwords: 4.4. Het gebruik van het (aaneengeschreven) adword ‘travelcard’ door MTC teneinde internetgebruikers op de door haar aangeboden diensten te attenderen doet, gelet op de evidente verwijzing naar het teken waaronder TC haar diensten op de markt brengt, verwarringsgevaar ontstaan met betrekking tot de herkomst van de aangeboden diensten en vormt naar het voorlopig oordeel van het hof inbreuk op het merkrecht van TC waartegen deze zich (in ieder geval) op grond van artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE kan verzetten. In verband met het beschrijvende karakter van de bestanddelen van dat merk geldt dit echter niet voor het gebruik als zoekterm van de afzonderlijke woorden ‘travel’ en ‘card’ noch voor de combinatie daarvan als de woorden los worden geschreven. Mede gelet op het bepaalde in artikel 2.23 lid 1 sub b BVIE brengt het feit dat het om een betaalkaart (card) gaat die bestemd is om brandstof te betrekken voor het vervoer/reizen (travel) per auto mee dat het gebruik van de hierbedoelde zoektermen concurrenten in beginsel vrij moet staan.

4.5. Dat MTC ‘travelcard’ of ‘travel card’ als handelsnaam voert is voorshands niet aannemelijk. Voldoende duidelijk is dat de vermelding van deze term in haar advertenties niet aan een onderneming doch aan de aard van de aangeboden diensten refereert.

4.9. Als gevolg van dit oordeel is de voorwaarde vervuld waaronder MTC haar – in eerste aanleg onbesproken gebleven- voorwaardelijke tegenvordering heeft geformuleerd. Het hof moet deze daarom alsnog aan de orde stellen.
Het door MTC gevorderde spiegelbeeldige verbod van het gebruik door TC van haar woordmerk Multi Tank Card of daarmee overeenstemmende tekens als adword is in het licht van het hiervoor overwogene in dit kort geding niet toewijsbaar. TC betwist dat zij het gehele woordmerk als adword gebruikt, terwijl voorshands niet aannemelijk is geworden dat door het als adword gebruiken van de (weinig of niet onderscheidende) bestanddelen tank card of tankcard de consument in verwarring kan worden gebracht omtrent de herkomst van de aangeboden diensten. De vordering van MTC zal daarom worden afgewezen.

Lees het arrest hier.

IEF 9345

In direct en functioneel verband

Rechtbank Amsterdam,.29 december 2010, HA ZA 10-1160, P tegen het Parool c.s. (met dank aan Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan)

Auteursrecht. Portretrecht. Eiser P. maakt op grond van het porterrecht bezwaar tegen de publicatie in het Parool van een portretfoto van eiser. De driekoloms foto betreft een still uit een aan eiser gewijde aflevering uit NPS-serie‘Vrije Radicalen, waarin eisers criminele verleden aan bod kwam. Enige tijd na de uitzending is hij opgepakt voor het neersteken van 3 hulpverleensters (waarvan 1 is overleden) en is inmiddels veroordeeld tot 16 jaar cel.

De vorderingen worden afgewezen. Het Parool mocht verdachte herkenbaar afbeelden. “De foto van P. die daarbij is gepubliceerd staat in direct en functioneel verband tot de inhoud van het artikel.” en “Door zijn medewerking te verlenen aan de vervaardiging van de NPS-documentaire heeft P. zelf toe bijgedragen dat hij werd blootgesteld aan aandacht in verband met zijn betrokkenheid bij het geweldsmisdrijf in het opvanghuis van Spirit.

4.5. De beschrijving - in woord en beeld - in het artikel van de persoon P. aan de hand van informatie uit de NPS-documentaire vindt op betrekkelijk zakelijke wijze plaats. Dat die beschrijving een beeld schetst dat feitelijk onjuist is, is niet door P gesteld en is verder ook niet gebleken. Die beschrijving is voor het publiek relevant omdat daarmee verband gelegd wordt tussen de persoon P, zijn persoonlijke omstandigheden en achtergronden zoals die naar voren komen uit de NPS-documentaire enerzijds en de aard en ernst van het geweldsmisdrijf waarvan hij verdacht werd anderzijds. De foto van P. die daarbij is gepubliceerd staat in direct en functioneel verband tot de inhoud van het artikel. In het artikel wordt immers beschreven dat P. in de NPS documentaire heeft verteld dat hij het grote litteken op zijn gezicht heeft opgelopen bij een vechtpartij met dertig jongens waarbij hij het voor een vriend opnam. De foto van het gezicht van P., die afkomstig is uit de NPS-documentaire en waarop dat litteken zichtbaar is, is blijkens het onderschrift bij de foto bedoeld als illustratie van die passage in het artikel.

4.6. Bij beoordeling van de (on)rechtmatigheid van de publicatie van de foto door Het Parool is verder van belang dat de informatie in het artikel over P. en de daarbij gepubliceerde foto van zijn gezicht reeds waren geopenbaard omdat P. zelf medewerking heeft verleend aan de vervaardiging van de op televisie uitgezonden NPS-documentaire waarvan Het Parool melding maakte en waarop zij zich in het artikel baseerde. De informatie en het portret waren ten tijde van de publicatie in Het Parool middels de website uitzendinggemsit.nl nog toegankelijk voor het publiek. Door zijn medewerking te verlenen aan de vervaardiging van de NPS-documentaire heeft P. zelf toe bijgedragen dat hij werd blootgesteld aan aandacht in verband met zijn betrokkenheid bij het geweldsmisdrijf in het opvanghuis van Spirit.

4.7. Op zichzelf genomen is juist dat Het Parool met liet artikel informatie heeft gepubliceerd die de persoonlijke levenssfeer van P. betreft. het artikel omvat mede een beeltenis van het gezicht van P. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de achtergrond, inhoud en totstandkoming van het artikel in Het Parool en de rol die de foto bij dat artikel vervult, is geen plaats voor het oordeel dat Het Parool onrechtmatig jegens P. heeft gehandeld door zonder toestemming van P. tot openbaarmaking van die foto bij het artikel over te gaan. Het belang van P dat hij in detentie niet via de door Het Parool gepubliceerde foto in verband gebracht kan worden met het geweldsmisdrijf legt daar tegenover onvoldoende gewicht in de schaal om zich tegen de openbaarmaking van die foto door Het Parool te verzetten. De vorderingen van P zijn niet toewijsbaar.

Lees het vonnis hier of via KVdL's  Mediareport.nl.

IEF 9344

Die Gesamtwahrnehmung

HvJ EU, 13 januari 2011, zaak C-92/10 P, Media-Saturn-Holding GmbH tegen OHIM

Merkenrecht. Slogans. Weigering registratie als Gemeenschapsmerk van beeldteken BEST BUY. Het gerecht heeft haar oordeel (i.c.) terecht kunnen baseren op het gebrek aan onderscheidend vermogen woordbestanddeel.

37. Auch wenn sich das Gericht in Randnr. 20 des angefochtenen Urteils ausdrücklich auf diese Rechtsprechung bezogen hat, ist festzustellen, dass es bei der Prüfung der Rechtmäßigkeit der streitigen Entscheidung nicht selbst die Gesamtwahrnehmung der Kombination der verschiedenen Bestandteile der angemeldeten Marke beurteilt hat.

38. Aus dem angefochtenen Urteil geht jedoch hervor, dass die Rechtsmittelführerin vor dem Gericht nicht gerügt hat, die Vierte Beschwerdekammer des HABM habe das Erfordernis einer Beurteilung der angemeldeten Marke in ihrer Gesamtheit nicht beachtet. In Ermangelung einer solchen Rüge brauchte das Gericht eine solche Beurteilung nicht vorzunehmen. Es hat sich daher in Randnr. 23 des angefochtenen Urteils zu Recht mit dem Hinweis begnügt, dass nach der Feststellung der Beschwerdekammer zwischen den verschiedenen Bestandteilen der angemeldeten Marke keine Wechselwirkung bestehe.

39. Unter diesen Umständen ist festzustellen, dass der zweite Teil des einzigen Rechtsmittelgrundes in Wirklichkeit ein neues, nicht vor dem Gericht geltend gemachtes Angriffsmittel darstellt. Nach ständiger Rechtsprechung sind jedoch die Befugnisse des Gerichtshofs im Rahmen eines Rechtsmittels auf die Beurteilung der rechtlichen Entscheidung über das im ersten Rechtszug erörterte Vorbringen beschränkt (vgl. Urteil vom 25. Februar 2010, Lancôme/HABM, C-408/08 P, noch nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 53 und die dort angeführte Rechtsprechung).

40. Folglich ist der zweite Teil des einzigen Rechtsmittelgrundes als offensichtlich unzulässig zurückzuweisen.

(…)

52. Auf der Grundlage dieser Beurteilung des Sachverhalts, die der Gerichtshof im Rahmen eines Rechtsmittels nicht auf ihre Richtigkeit überprüfen kann, hat das Gericht gefolgert, dass ein Zeichen, das nicht als Hinweis auf die betriebliche Herkunft wahrgenommen werde, keine Unterscheidungskraft habe. Diese Folgerung ist nicht mit dem vom Gerichtshof vor Kurzem bestätigten Grundsatz unvereinbar, dass es dann, wenn die betreffenden Verkehrskreise die Marke als Herkunftshinweis wahrnehmen, für deren Unterscheidungskraft unerheblich ist, dass sie gleichzeitig oder sogar in erster Linie als Werbeslogan aufgefasst wird (Urteil Audi/HABM, Randnr. 45).

53. Folglich ist festzustellen, dass das Gericht der Prüfung der Unterscheidungskraft des in Rede stehenden Zeichens kein zu strenges Kriterium zugrunde gelegt hat.

Lees het arrest hier.

IEF 9343

Een foto van een foto

Vzr Rechtbank Breda, 17 januari 2011, LJN: BP1094, Eisers tegen Noviomedia/Buro

Auteursrecht. Eisers eisen verbod op voorgenomen publicatie van het boek ‘De Oordopjesmoord’ (o.a. over de moord op de dochter van eisers) en een gebod tot inzage voorafgaande aan de publicatie. Het verbod noch het gebod wordt toegewezen (art 7 GW), maar inbreuk op het auteursrecht van eiseres m.b.t. tot de op en in het boek gebruikte foto’s van het vermoorde meisje (die eerder zijn gebruikt in een boek van eisers zelf) wordt wel aangenomen. “De voorzieningenrechter stelt voorop dat het maken van een foto van een foto waarop auteursrecht rust, eveneens tot inbreuk van het auteursrecht leidt, zodat dit verweer van [gedaagde] geen hout snijdt.”

3.10. (…) Onder deze omstandigheden zou een verbod tot publicatie en een gebod tot inzage van het manuscript vooraf, zoals door [eisers] is gevorderd, neerkomen op censuur door de rechter vooraf en aldus in strijd komen met de onder meer door artikel 7 Gw gewaarborgde en nader in de jurisprudentie uitgewerkte vrijheid van drukpers. Dit zou anders zijn wanneer [gedaagde] de te publiceren tekst vrijwillig aan de voorzieningenrechter zou verstrekken met het doel de tekst te toetsen op dreigende onrechtmatigheid. Deze bereidheid aan de zijde van [gedaagde] ontbreekt. De vordering wordt afgewezen.

(…) 3.12. [gedaagde] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat [eiseres] auteursrechthebbende op de foto van [T] is. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het maken van een foto van een foto waarop auteursrecht rust, eveneens tot inbreuk van het auteursrecht leidt, zodat dit verweer van [gedaagde] geen hout snijdt. Auteursrecht is een absoluut recht en de rechthebbende heeft dan ook de keuze om een derde die die foto gebruikt wel of niet hierop aan te spreken. In ieder geval is toestemming van de rechthebbende voor gebruik van de foto noodzakelijk, welke toestemming hier ontbreekt. De omstandigheid dat er een aantal foto’s op het internet vrij toegankelijk is, impliceert nog niet dat het daarom eenieder vrij staat om de foto’s nog verder, zonder toestemming, openbaar te maken. Er is daarom sprake van inbreuk op het auteursrecht, zodat [eiseres] in beginsel recht heeft op vergoeding van de door haar geleden materiële schade.

Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is echter slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn. Ook dient uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist te zijn. [eiseres] laat na toe te lichten waaruit haar materiële schade bestaat, zodat de vordering op grond van inbreuk op een auteursrecht niet toewijsbaar is. Voor zover [eiseres] bedoelt haar vordering voor immateriële schadevergoeding te baseren op artikel 6:106 lid 1 aanhef en sub c BW, heeft [eiseres] evenmin toegelicht dat door het gebruik van die foto de eer of goede naam van [T] op zodanige wijze is geschaad dat zij, als zij nog in leven zou zijn, recht op schadevergoeding zou hebben gehad. De vordering wordt afgewezen.

3.13. Op de foto’s die gebruikt zijn in het boek ‘Vermist en vermoord: [T]’ rust blijkens de onbetwiste stelling van [eisers] en de overgelegde productie met betrekking tot het boek (productie 1 bij de conclusie van antwoord) auteursrecht. Zoals hiervoor reeds is overwogen levert het gebruik van die foto’s zonder toestemming van de rechthebbende inbreuk op het auteursrecht op. Het gevorderde verbod om foto’s van [T] uit voornoemd boek te publiceren is dan ook toewijsbaar. De gevorderde dwangsom wordt toegewezen als na te melden.

Lees het vonnis hier.

IEF 9342

Volgende week donderdag

Nog enkele stoelen over: IEForum IE Diner 2011. Op donderdag 27 januari 2011 (de laatste donderdag van januari) organiseert uitgeverij deLex, uitgever van IEForum.nl alweer het vierde IE Diner, die net als voorgaande jaren plaats vindt in de Industrieele Groote Club op de Dam in Amsterdam.

Een IE umfeld om de vingers bij af te likken, dranken en spijzen voor lichaam en geest kortom, het IE diner, onder leiding van avondvoorzitter mr. E.J. Numann, raadsheer in de Hoge Raad. De meeste leden van het Comité van Aanbeveling van IEForum.nl (18 hoogleraren en andere IE eminenties) zullen aanschuiven.

Voor meer informatie en aanmelden: klik hier.

IEF 9341

Geen simpele kussens

LC2Gerechtshof Leeuwarden, 30 november 2010, LJN: BP1050, Box Seven B.V. tegen Gedaagde

Auteursrecht. Meubels (Le Corbusier). Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep grotendeels  (vzr. Rechtbank Groningen, 18 december 2009, IEF 8489). Inbreuk niet betwist. Geen aanpassing, maar volledige vernietiging inbreukmakende meubelstukken. Ook kussens maken een wezenlijk onderdeel uit van de auteursrechtelijk beschermde meubelmodellen.

5.  Het hof stelt voorop dat het belang van Box Seven bij het hoger beroep deels is komen te vervallen nu tengevolge van de vernietiging van de meubels de oorspronkelijke toestand niet meer kan worden hersteld. Haar belang blijft behouden waar het de proceskostenveroordeling in eerste aanleg betreft. Uit de toelichting op de grieven begrijpt het hof dat Box Seven tevens aan de orde stelt of [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden gebruik kon maken van haar bevoegdheid de meubels van Box Seven te laten vernietigen. Dit heeft tot gevolg dat het hof, ook al bestaat geen belang meer bij de vernietiging van de toewijzing van deze vordering, niettemin zal hebben te onderzoeken of de vordering door voorzieningenrechter al dan niet terecht is afgewezen, omdat hiervan het oordeel afhankelijk is wie de kosten van het geding zal hebben te dragen.

(…)

Vernietiging: 8.  Het hof kan Box Seven in haar betoog niet volgen. Het auteursrecht geeft aan de gerechtigde immers de bevoegdheid om roerende zaken, die geen registergoederen zijn en die in strijd met dat recht zijn openbaar gemaakt of een niet geoorloofde verveelvoudigen vormen, als zijn eigendom op te eisen dan wel vernietiging of onbruikbaarmaking daarvan te vorderen (art. 28 lid 1 Aw). Door Box Seven is erkend dat de LC2 en LC3 auteursrechtelijk beschermde werken zijn en dat de rechten daarop bij [geïntimeerde] rusten. Door Box Seven is voorts erkend dat haar modellen te beschouwen zijn als ongeoorloofde verveelvoudigingen van de door het auteursrecht beschermde LC2 en LC3. Naar het voorlopig oordeel van het hof volgt uit de stellingen van partijen dat aan de voorwaarden van de opeising tot afgifte ex. art. 28 lid 1 Aw. is voldaan. Door Box Seven zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan voorshands geconcludeerd zou moeten worden dat [geïntimeerde] haar bevoegdheid tot opvordering en vernietiging heeft misbruikt.

(…)

(…)

Kussens: 13.  Het hof stelt voorop dat zij met de voorlopige voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat [geïntimeerde] genoegzaam heeft aangetoond dat de kussens beschouwd moeten worden als één van de auteursrechtelijke beschermde elementen van de LC2 en LC3. Door Box Seven is niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat het hier om simpele kussen zou zijn die in iedere slaapkamer- en meubelwinkel te koop zijn en om die reden oorspronkelijkheid ontberen.

14.  Het hof overweegt voorts dat voor de vraag of Box Seven met de kussens inbreuk maakt op de auteursrechten van [geïntimeerde], het erop aankomt of het beweerdelijk inbreukmakende werk (de kussens van Box Seven) in zodanige mate de auteursrechtelijk beschermde trekken van het eerdere werk vertoont dat de totaalindrukken die de beide werken maken te weinig verschillen voor het oordeel dat het eerstbedoelde werk als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt. De stelling van Box Seven dat niemand bij het zien van deze kussens aan [geïntimeerde] zal denken, wat daarvan overigens ook zij, is rechtens niet relevant nu de beoordeling van nabootsing in auteursrechtelijke zin niet afhankelijk is van (indirect) verwarringsgevaar.

15.  Bij de beantwoording van de inbreukvraag acht het hof het volgende van belang:
  -  Box Seven heeft niet weersproken dat de LC2 en LC3 vanwege hun hoge mate van oorspronkelijkheid een ruime beschermingsomvang genieten;
-  Box Seven heeft evenmin weersproken dat de vorm en de maatvoering van haar kussens gelijk zijn aan de kussens van de LC2 en LC3; en
-  Box Seven heeft erkend dat de LC2 en LC3 een auteursrechtelijk te beschermen werk vormen en de nabootsingen die door haar op de markt zijn gebracht hierop inbreuk maken.
16.  Nu er sprake is van een overname van auteursrechtelijke beschermde trekken (de kussens) en door Box Seven niet is gesteld dat de kussen worden verwerkt in een nieuw zelfstandig werk, is de verhandeling van de kussens te beschouwen naar het voorlopig oordeel van het hof te beschouwen als een inbreuk op de auteursrechten van [geïntimeerde].

23.  Uit het voorgaande volgt dat Box Seven als de in het ongelijk gestelde partij in eerste instantie terecht in de proceskosten is veroordeeld.

Lees het arrest hier