IEF 22182
12 augustus 2024
Uitspraak

Virtueel aangeboden parfum stemt niet automatisch overeen met fysiek aangeboden equivalent - geen verwarringsgevaar

 
IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 9340

Voor eenmalig gebruik

Rechtbank Amsterdam, 8 september 2010, LJN BP0978, Fotograaf [A] tegen Sapph Intimates B.V.

Auteursrecht. Licentieovereenkomst. Bodem na vzr. Rechtbank Utrecht, 23 juli 2008, IEF 6597. Fotograaf stelt dat gedaagde, lingeriefabrikant Sapph, de licentieovereenkomst heeft geschonden en inbreuk maakt op de aan de fotograaf toekomende auteurs- en persoonlijkheidsrechten. Vorderingen grotendeels toegewezen, met dien verstande dat van de geëiste 2,6 miljoen euro, o.a. gebaseerd op de richtprijzen van de fotografenfederatie, uiteindelijk maar weinig zal overblijven.

Na enig Haviltexen oordeelt de rechtbank m.b.t. tot de litigieuze licentie: “Gelet op het feit dat [A] steeds heeft benadrukt niet als reclamefotograaf te willen contracteren en niet is gesteld of gebleken dat Sapph daarop heeft geantwoord dat zij het daar niet mee eens was, brengt een redelijke uitleg van deze bepaling mee dat de foto’s [slechts – IEF] eenmalig mogen worden gebruikt voor het doel waarvoor het door [A] is uitgeleverd.

Het gebruik van de werken van [A] op een website is een zelfstandige openbaarmaking. Het doorlinken, via andere domeinnamen, naar die site niet. De werken zijn immers slechts éénmaal op de server van Sapph geplaatst. Dat betekent dat met de plaatsing van de werken op een site sprake is van eenmalig hergebruik

Weliswaar is het in de reclamebranche niet gebruikelijk om de naam van de fotograaf op alle reclame-uitingen te vermelden, maar in dit geval is in de overeenkomst uitdrukkelijk bepaald dat de naam van de fotograaf ([A]) steeds vermeld moet worden.

Geen 1019h proceskostenveroordeling: De grondslagen van de zelfstandige reconventionele vorderingen zijn immers wanpresteren en onrechtmatig handelen door [A] en zien niet op de handhaving van IE-rechten.

Licentieovereenkomst: 4.4.  Partijen verschillen dus van mening over het antwoord op de vraag hoever de licentie strekt die [A] aan Sapph heeft verleend en hoe de verschillende passages omtrent de licentie in de overeenkomst uitgelegd moeten worden. [A] gaat uit van een beperkte licentie voor 2007, waarbij hij per werk aangaf voor welk doel het eenmalig gebruikt mocht worden. Sapph leest de overeenkomst alsof zij een onbeperkte licentie tot gebruik van de werken gedurende één jaar na de totstandkoming van het specifieke werk heeft gekregen.

4.6.  Onweersproken is gebleven dat [A] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst steeds heeft benadrukt dat hij onder andere voorwaarden wil contracteren dan een reclamefotograaf, waarbij de opdrachtgever vrij en onbeperkt gebruik kan maken van de eenmaal aangeleverde foto’s. In de e-mail van 23 januari 2007 (zie 2.3.) legt [A] uit dat hij lange tijd als reclamefotograaf heeft gewerkt en dat hij niet meer onder die voorwaarden wil contracteren. Hij deelt mede dat hij wil dat de auteursrechten bij hem blijven en dat hij voor gemaakte werken een gebruikerslicentie afgeeft, waarin omschreven staat voor welk doel het werk door de opdrachtgever mag worden gebruikt. In de werk-protocollen is onder de kop “Keuze bruikbaar materiaal” vastgelegd dat er in samenspraak met de opdrachtgever een keuze wordt gemaakt welke opnamen gebruikt gaan worden en waarvoor. Op 8 februari 2007 heeft een bespreking tussen partijen plaatsgevonden waarbij alle voorwaarden van de samenwerking zijn besproken. Volgens [A] is daarbij gesproken over het eenmalig gebruik, hetgeen Sapph betwist. Wat er ook van zij, in de overeenkomst is opgenomen dat [A] voor het gemaakte werk een gebruikerslicentie verleent waarin omschreven staat het doel, de tijdsduur en waarvoor het werk gebruikt mag worden. Gelet op het feit dat [A] steeds heeft benadrukt niet als reclamefotograaf te willen contracteren en niet is gesteld of gebleken dat Sapph daarop heeft geantwoord dat zij het daar niet mee eens was, brengt een redelijke uitleg van deze bepaling mee dat de foto’s eenmalig mogen worden gebruikt voor het doel waarvoor het door [A] is uitgeleverd. De uitleg die Sapph voorstaat zou er immers op neerkomen dat Sapph net als in de reclamefotografie vrij en onbeperkt gebruik zou mogen maken van de foto’s van [A], hetgeen [A] uitdrukkelijk niet wenste. Dat in de tekst van de overeenkomst niet een beperking van de licentie zou zijn opgenomen, zoals door Sapph is gesteld, maakt dit niet anders.

(…)

4.8.  Het voorgaande leidt ertoe dat de overeenkomst aldus wordt uitgelegd dat [A] aan Sapph een licentie heeft gegeven de door hem afgeleverde werken eenmalig te gebruiken voor het doel waarvoor hij deze werken had uitgeleverd. Sapph heeft door fotowerken van [A] te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor het betreffende werk was uitgeleverd, inbreuk gemaakt op het auteursrecht van [A]. Sapph is gehouden de daaruit voortvloeiende schade van [A] te vergoeden. De rechtbank voegt daar nu reeds aan toe dat openbaarmaking van werken van [A] door derden Sapph zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet kan worden toegerekend. Dit geldt bijvoorbeeld voor zover de werken van [A] zichtbaar zijn op de achtergrond van door derden gemaakte filmopnames of foto’s. Voor zover de gevorderde schadevergoeding daarop betrekking heeft, dient deze te worden afgewezen.

(…)

4.11.  De rechtbank acht de door [A] bij de berekening van haar schade gehanteerde uitgangspunten in het onderhavige geval niet juist, dan wel niet redelijk. Ten aanzien van het hergebruik valt zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet in te zien, dat en waarom de schade die [A] heeft geleden als gevolg van het zonder zijn toestemming hergebruiken van zijn werk hoger is dan het bedrag dat Sapph zou hebben betaald in geval toestemming voor hergebruik was verleend. Toen [A] op de hoogte raakte van het hergebruik in april 2007 heeft hij naar eigen zeggen ook laten weten dat Sapph daarvoor een vergoeding diende te betalen, die in de naberekening zou worden opgenomen. Uitgaande van een overeengekomen licentievergoeding van EUR 12.000,-- voor 132 werken, acht de rechtbank een bedrag van EUR 100,00 per hergebruik redelijk. Indien een werk meermalen hergebruikt is, is voor iedere keer een dergelijk bedrag verschuldigd. Dat voor de vergoeding zou moeten worden aangeknoopt bij de prijzen in de algemene voorwaarden en/of richtprijzen, zo die al van toepassing zouden zijn op de overeenkomst, kan in dit geval ook niet zonder meer worden aangenomen aangezien partijen in de overeenkomst voor de prijs uitdrukkelijk niet hebben aangesloten bij die algemene voorwaarden en/of richtprijzen. De rechtbank komt gelet op het voorgaande niet meer toe aan de vraag of de richtprijzen of algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn.

(…)

Openbaarmaking: 4.12.  Voor wat betreft het gestelde gebruik van de werken van [A] op internetsites overweegt de rechtbank als volgt. Sapph stelt dat zij slechts één website heeft en heeft gehad. Deze website is via verschillende domeinnamen bereikbaar: sapphlingerie.com, sapph.be, spahh.eu, sapphbeach.be, sapphbeach.eu en sapphbeach.nl, maar er is slechts sprake van één server waarop alle bestanden staan, hetgeen ook blijkt uit het feit dat alle domeinnamen zijn gekoppeld aan één IP-adres. Deze stelling heeft Sapph met een verklaring van haar “webhost” onderbouwd (productie 17 van de zijde van Sapph). [A] heeft deze stelling van Sapph niet betwist. Het gebruik van de werken van [A] op een website is een zelfstandige openbaarmaking. Het doorlinken, via andere domeinnamen, naar die site niet. De werken zijn immers slechts éénmaal op de server van Sapph geplaatst. Dat betekent dat met de plaatsing van de werken op een site sprake is van eenmalig hergebruik. [A] heeft immers gesteld dat geen enkel werk door hem voor gebruik op internet is uitgeleverd, hetgeen door Sapph niet is betwist. Ten aanzien van de vergoeding voor het hergebruik geldt hetgeen is overwogen onder 4.11.

Naamsvermelding: 4.18.  Op grond van artikel 25 lid 1 onder a Auteurswet heeft [A] het recht zich te verzetten tegen openbaarmaking van zijn werken zonder vermelding van zijn naam, tenzij het verzet in strijd met de redelijkheid is. Weliswaar is het in de reclamebranche niet gebruikelijk om de naam van de fotograaf op alle reclame-uitingen te vermelden, maar in dit geval is in de overeenkomst uitdrukkelijk bepaald dat de naam van de fotograaf ([A]) steeds vermeld moet worden. Sapph kan daarom niet met succes een beroep doen op wat wel of niet gebruikelijk is in de reclamebranche. Nu niet is weersproken dat naamsvermelding niet steeds heeft plaatsgevonden, heeft Sapph inbreuk gemaakt op de uit de Auteurswet voorvloeiende persoonlijkheidsrechten van [A] en is zij de overeenkomst met [A] niet nagekomen. (…)

4.42.  Sapph zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank zal daarbij - anders dan gevorderd – aansluiting zoeken bij het liquidatietarief. De grondslagen van de zelfstandige reconventionele vorderingen zijn immers wanpresteren en onrechtmatig handelen door [A] en zien niet op de handhaving van IE-rechten. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 9339

Personalia

Vrijdag aanstaande, 21 januari 2011, om 16.00 uur zal Prof. mr. D.W.F. Verkade, vanwege de Marcel Henri Bregstein Stichting benoemd tot Bijzonder hoogleraar Bijzondere aspecten van het Privaatrecht (UVA), zijn hoogleraarsambt openlijk aanvaarden door het uitspreken van een rede, getiteld: Ongeoorloofde mededinging, marktmacht en marktomstandigheden.

Feer Verkade gaat tijdens zijn oratie in op de juridische kant van mededinging en marktmacht. Er blijft echter altijd een arena over, waarin de burgerlijke rechter benaderd wordt om op basis van ‘ongeschreven recht’ in te grijpen. Bij de beoordeling is de mededingingsvrijheid het uitgangspunt. De redenen waarom bepaalde concurrentiegedragingen tóch als ‘oneerlijk’ en ‘ongeoorloofd’ moeten gelden, zijn niet altijd even duidelijk. In het (jongere) kartelrecht wordt gefocust op een werkzame en onvervalste mededinging. Daarbij wordt ook rekening gehouden met marktmacht en marktomstandigheden. Verkade vraagt zich af of zo’n benadering ook (meer) aandacht in het klassieke civielrechtelijke leerstuk van de ongeoorloofde mededinging verdient.

Aula van de Lutherse Kerk, ingang Singel 411, hoek Spui, te Amsterdam.

TMT-advocaat Quinten Kroes partner bij Brinkhof.  “Quinten Kroes is sinds 1995 actief als advocaat in de telecommunicatie, media en technologie (TMT) sectoren, en procedeert en adviseert bedrijven die juridische ondersteuning behoeven in dit zeer specialistische rechtsgebied. Hij staat netwerkaanbieders en omroepen bij in zaken over telecom- en mediaregulering en adviseert uiteenlopende bedrijven over de naleving van de privacyregels.

Zijn reputatie wordt erkend in internationale juridische gidsen zoals Chambers and Partners, waar hij de afgelopen jaren steevast genoemd wordt als een van de vooraanstaande advocaten op dit gebied. Zijn overstap naar Brinkhof bevestigt de leidende positie die dit kantoor inneemt in de volle breedte van de TMT-praktijk.”

Nieuwe vestigingen Octrooi- en Merkenbureau EP&C in Utrecht en Breda. “EP&C ontwikkelt zich in een snel tempo tot een moderne en efficiënte full-service dienstverlener op IE-gebied in Nederland en daarbuiten. Om de hoge kwaliteit van onze dienstverlening te handhaven, volgen wij nauwlettend de vraag van onze cliënten. Nieuwe vestigingen spelen daarop in.

Waarom specifiek een vestiging in Utrecht en Breda? Johan Volmer, voorzitter van de partnergroep: “Utrecht scoort internationaal hoog op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en medische technologie. Bovendien vindt in de regio veel innovatie plaats op het gebied van voedingsmiddelentechnologie. In Utrecht komt dan ook een gespecialiseerd Life Sciences team te zitten. Met de opening van een kantoor in Breda komen wij onze cliënten uit het zuiden van het land tegemoet.”

IEF 9338

Gelet op de familierelatie

Vzr. Rechtbank Haarlem, 22 oktober 2010, LJN: BP0127, Stichting Indian Film And Music (SIFAM) tegen gedaagde.

Auteursrecht. Rechthebbendenorganisatie Sifam maakt bezwaar tegen het door gedaagde in het verkeer brengen van dvd's van de Bollywoodfilm “Suno na … ek nanhi aawaz” in een winkelunit in de Bazaar in Beverwijk. Vorderingen afgewezen:

46.  De situatie is dus dat KMI Movies BV dvd’s van Suno Na op de markt heeft gebracht en dat de koper thans wordt geconfronteerd met aanspraken van Sifam die namens KMI Music Bank de handhavingsbevoegdheid ten aanzien van de rechten op die film uitoefent. Nu KMI Movies BV en KMI Music Bank de enige twee ondernemingen zijn die zijn aangesloten bij Sifam, en gelet op de familierelatie tussen de bestuurders van die drie ondernemingen, komt het de voorzieningenrechter niet geloofwaardig voor dat KMI Movies BV de dvd’s zonder medeweten van KMI Music Bank op de markt heeft gebracht. Dat de heren [B], [C] en [D] zelfstandige ondernemingen drijven kan aan het voorgaande niet afdoen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet het ervoor worden gehouden dat de dvd’s van Suno Na met toestemming van de rechthebbende in het verkeer zijn gebracht. Dat heeft tot gevolg dat Sifam geen zeggenschap meer heeft over de verdere verspreiding van de dvd’s en zich er niet tegen kan verzetten dat [A] de dvd’s verhandelt.

Lees het vonnis hier.

IEF 9337

Handhaving van auteursrecht

Vereniging van Auteursrecht (VvA), Ledenvergadering, vrijdag 28 januari 2011:  “Handhaving van auteursrecht”. Locatie: KNAW, Het Trippenhuis, Kloveniersburgwal 29 in Amsterdam. Programma:

14.00-14.10 - Prof. mr. F. W. Grosheide (CIER, Van Doorne Amsterdam): Inleiding

14.10-14.30 - Mw. mr. Nicole Hagemans (Ministerie van Justitie): Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van het EU-handhavingsrecht, in het bijzonder het ACTA-verdrag

14.30-14.50 - Mw mr. Titia Deurvorst (advocaat te Amsterdam; raadsheer-plaatsvervangerHof Den Bosch):Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van schadevergoeding en winstaf-dracht

14.50-15.20 - Pauze

15.20-15.40 - Mr. Ary-Jan Van der Meer (rechter rechtbank Haarlem): Nieuwe ontwikkelingen op het  gebied van de handhavingsmaatregelen: evenwichtig?

15.40-16.00 - Mr. Bas Pinckaers (advocaat Van Doorne te Amsterdam), Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van ex parte-verbod, bewijsbeslag en proceskosten-veroordeling

16.00-17.00 - Paneldiscussie o.a. aan de hand van vragen uit de zaal (alle sprekers onder leiding van de inleider)
 
17.00 - Borrel

IEF 9336

Zeist 2011 & de VIE prijs

De Vereniging voor Industriële eigendom looft jaarlijks een prijs uit (Euro 2.500) voor het beste artikel door een auteur die op 31 december 2010 nog geen 36 jaar was. De VIE prijs zal traditiegetrouw worden uitgereikt tijdens het jaarlijkse Zeist symposium, dat dit jaar, reserveer vast de datum, op woensdag 16 maart wordt gehouden.

Indien u meent voor de prijs in aanmerking te komen respectievelijk een artikel onder de aandacht van de jury wenst te brengen dan kunt u dat doen door het verzenden van een e-mail aan de voorzitter van de VIE op het volgende e-mail adres hoyngw@hoyngmonegier.com

De jury van de VIE prijs bestaat uit Mevr. Mr. Josien Fasseur-van Santen, Vice President van het Gerechtshof ’s-Gravenhage, Prof. Mr Charles Gielen, advocaat Nauta Dutilh en Dr. Jeroen den Hartog, octrooigemachtigde Hoyng Monegier.

 
 

IEF 9335

Hoe zich dit verhoudt

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 7 december 2010, LJN: BP0790, Stichting Indian Film And Music (SIFAM) tegen Temptations Business Group B.V.

Auteursrecht. Gestelde inbreuk door verhandeling dvd’s met de Bollywoodfilm ‘Victory’. Aanhouding m.b.t. de vraag wie als auteursrechthebbende / producent van kan worden gekwalificeerd. Wel spoedeisend belang. Nederlands recht is in casu het toepasselijke recht.

4. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van SIFAM afgewezen op de grond dat onvoldoende is komen vast te staan dat Walkwater Media naar Nederlands dan wel Indiaas recht de (enige) producent is van de film en dat de auteursrechten op de film aan haar zijn overgedragen, zodat daarmee eveneens onvoldoende is komen vast te staan de daarop gebaseerde licentieverlening voor de exploitatie van de film aan KMI en de terzake verleende procesvolmacht aan SIFAM. Ter vaststelling daarvan zou nader onderzoek naar de (contractuele verkrijging van de) rechten naar Indiaas recht noodzakelijk zijn, waarvoor in kort geding geen plaats is. Voorts heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat onvoldoende is gebleken van een grootschalig voortdurend karakter van de gestelde inbreuk, zodat niet gesproken kan worden van een zodanig spoedeisend belang van SIFAM dat nader onderzoek in de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.

Spoedeisend belang: 8. (…) Wat er zij van de door SIFAM weersproken stelling van Temptations dat zij slechts één exemplaar van de DVD-film in haar bezit heeft gehad, het hof is van oordeel dat SIFAM – gelet op de gestelde auteursrechtinbreuk, de kennelijke strafrechtelijke veroordeling van mevrouw D. van Temptations wegens de verhandeling van illegale DVD’s, én het ontbreken van een schriftelijke onthoudingsverklaring – voldoende spoedeisend belang heeft bij in ieder geval de gevraagde voorziening tot het staken en gestaakt houden van de verdere exploitatie van de DVD-film.

Auteursrechthebbende: 13. (…) De vermelding in deze documenten lijkt te duiden op een gezamenlijk producentschap van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], terwijl de laatste kennelijk tevens regisseur is. Hoe zich dit verhoudt tot het in deze documenten genoemde ‘presenter’schap van de twee vermelde rechtspersonen is onduidelijk. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat in deze documenten geen steun is te vinden voor de stelling van SIFAM dat Walkwater Media de enige producent van de film is.

14. Met betrekking tot de hiervoor al genoemde overeenkomst van 27 december 2008 [m.b.t. het producentschap – IEF] overweegt het hof dat voorshands onduidelijk is voor welke partijen de drie parafen per bladzijde zijn gezet en of de overeenkomst wel is ondertekend door alle partijen, nu bladzijde 16 van de overeenkomst ontbreekt. Alvorens verder te beslissen zal de zaak naar de rol worden verwezen, teneinde SIFAM in de gelegenheid te stellen bij akte de ontbrekende bladzijde 16 in het geding te brengen. SIFAM wordt verzocht in deze akte nader in te gaan op het overigens nog door Temptations gestelde aangaande de rechtsgeldigheid en authenticiteit van deze overeenkomst. Vervolgens zal Temptations in de gelegenheid zijn daarop bij antwoordakte te reageren.

Lees het arrest hier.

IEF 9334

In Noord-Holland wordt al sinds jaar en dag enorm gekeesd

Vzr. Rechtbank Haarlem, 13 januari 2011, LJN: BP0662, [A], h.o.d.n. Keezbord.nl tegen Keezenspel.nl c.s.
 
Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Bordspellen. Opheffingskortgeding na ex partebevel. ‘Keezen’ is een op ‘Mens-erger-je-niet’ gebaseerd bordspel dat, afhankelijk van de uitvoering, met twee, vier, zes of acht personen kan worden gespeeld. “Bij partijen is niet in geschil dat het spel ‘kezen’ al jaren bestaat, getuige het door [B] zèlf ingenomen standpunt dat het spel “al meer dan 20 jaar door Jan en alleman verkocht” wordt, alsmede de stelling van zijn advocaat ter zitting dat in Noord-Holland al sinds jaar en dag “enorm wordt gekeesd”.

Gedaagde i.c. verhandelt het spel Keezbord. Eiser, tevens voormalig mede-vennoot van gedaagde, verhandelt het spel KeezBoard. Bij verzoekschrift van 27 december 2010 heeft gedaagde de voorzieningenrechter verzocht een ex parte-beschikking ex artikel 1019e Rv te geven met bevel tot staking van het vervaardigen, verspreiden en/of verkopen van het spel KeezBoard door eiser, welke ex parte-beschikking op 28 december 2010 is gegeven. Eiser vordert herziening van die beschikking op grond van artikel 1019e lid 3 Rv .

De voorzieningenrechter stelt vast dat het ex parte-verzoek is gebaseerd op een drietal grondslagen, te weten (1) inbreuk op het Gemeenschapsmodelrecht van gedaagde (2) inbreuk op het auteursrecht van gedaagde en (3) slaafse nabootsing door eiser. Inzake rechtsvorderingen betreffende Gemeenschapsmodellen is de rechtbank ’s-Gravenhage uitsluitend bevoegd. Blijkens artikel 1019 Rv is artikel 1019e niet van toepassing op vorderingen uit slaafse nabootsing.

De ex parte-beschikking is derhalve uitsluitend gegeven op grond van de door gedaagde gestelde inbreuk op haar auteursrecht, zodat de gevraagde herziening daarvan eveneens slechts op die grondslag zal (kunnen) worden beoordeeld. Nu zowel het spel zelf als de uiterlijke verschijningsvorm ervan nagenoeg gelijk zijn aan een uitvoering van het oudere Zwitserse ‘Dogspiel’, ontbeert het spel Keezbord naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een eigen oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel van de maker, waarmee gedaagde voor dat spel geen auteursrechtelijke bescherming ingevolge de Auteurswet toekomt. Volgt herziening van de ex parte-beschikking.

Lees het vonnis hier.

IEF 9333

Naar elders gebracht

Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 december 2010, HA ZA 08-397, Stichting de Thuiskopie tegen gedaagden.

Auteursrecht. Thuiskopiezaak. Eindvonnis. Gedaagden slagen er niet in te bewijzen dat alle blanco informatiedragers vanuit Nederland naar de opslag in Duitsland zijn vervoerd. Vorderingen toegewezen

2.2. Over de toelaatbaarheid van de zogenaamde Opus constructie die [X] zou hebben toegepast zijn bij arrest HR 20 november 2009, LJN BI6320, inmiddels vragen gesteld aan het HvJEG. Omdat, zoals hierna zal blijken, [X] er niet in is geslaagd het gevraagde bewijs te leveren, bestaat geen reden de onderhavige zaak in afwachting van de beantwoording van die vragen aan te houden.

(…) 2.9. Voor het overige is het verweer (daargelaten dat hierop in het tussenvonnis al bindend is beslist) ook nu onvoldoende gemotiveerd omdat het enerzijds de erkenning inhoudt dat de goederen in ieder geval deels eerst in Nederland zijn ingevoerd en anderzijds niet concreet wordt aangegeven voor welke goederen dat volgens [X] niet zou gelden. Zoals in het tussenvonnis is aangegeven kan van [X] worden verwacht dat hij zijn verweer concretiseert. Het verweer wordt om die reden verworpen. De stelling dat slechts in een minderheid van de gevallen aflevering in Nederland plaatsvond is overigens niet serieus te nemen gelet op wat door [X] overigens is aangevoerd en hierna wordt besproken.

2.10. Gezien het voorgaande is dus door [X] te bewijzen dat de dragers die zijn vermeld op de overige facturen van Nederland ([A]) naar Duitsland zijn vervoerd. (…)

(…) 2.12. Dit bewijs wordt beoordeeld als volgt. Voor zover informatiedragers door [X] zelf vanuit Duitsland zouden zijn geleverd aan klanten in Nederland (hiervoor weergegeven als A, B, D, F, in totaal 68.340 stuks) blijkt uit niets dat deze daadwerkelijk ooit in de opslag in Duitsland zijn geweest. Op grond van de verklaring van [P] en (de door Stichting de Thuiskopie niet bestreden) schriftelijke verklaring van [S] kan worden aangenomen dat een aantal gegevensdragers door [X] vanuit [A] naar elders zijn gebracht. Als bewijs voor de stelling dat deze naar de opslag in Duitsland zijn gebracht is niet meer voorhanden dan de eigen – niet onder ede – afgelegde verklaring van beide gedaagden. Dat is onvoldoende. Bovendien is niet vast te stellen om hoeveel gegevensdragers het gaat, laat staan de door [X] opgegeven aantallen.

(…) 2.15. De conclusie dient te zijn dat [X] niet geslaagd is het gevraagde bewijs zoals hiervoor onder 2.10 omschreven, te leveren. Nu [X] de berekening van de heffing door Stichting de Thuiskopie niet bestrijdt, is het gevorderde bedrag daarmee toewijsbaar (…)Aan Stichting de Thuiskopie is dus nog te vergoeden € 41.813,09 - € 6.519 = € 35.294,09.

Lees het vonnis hier.

IEF 9332

De slaafse nabootsingshandelspraktijk

Paul GeertsPaul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen: Noot onder HvJ EU, 14 januari 2010, C-304/08 (Wettbewerbszentrale/Pus). Eerder gepubliceerd in IER 2010, 42 (p. 309-315).

"Hoe dat ook zij, duidelijk is dat de richtlijn OHP een ruime werkingssfeer heeft zodat veel handelspraktijken daaronder vallen. Geldt dat bijvoorbeeld ook voor ‘onze’ (via art. 6:162 BW bestreden) slaafse nabootsingshandelspraktijk? Goed verdedigbaar lijkt mij dat het slaafs nabootsen van het uiterlijk van andermans product (in het merendeel van de gevallen) “rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering (...) van een product aan consumenten”. Daarmee staat echter nog niet zonder meer vast dat de slaafse nabootsingshandelspraktijk onder de werkingssfeer van de richtlijn OHP valt. Punt 9 van de considerans van de richtlijn OHP bepaalt immers dat de richtlijn OHP geen afbreuk doet aan de nationale regels inzake intellectuele eigendomsrechten. Het probleem is echter dat de richtlijn OHP het begrip intellectuele eigendomsrechten niet definieert. Met art. 1 lid 2 UvP in de hand (dat de bestrijding van de oneerlijke mededinging onder de bescherming van de industriële eigendom schaart; zie met name art. 10bis UvP) zou verdedigd kunnen worden dat de slaafse nabootsingsregel onder het begrip intellectuele eigendomsrecht valt en dus niet onder de werkingssfeer van de richtlijn OHP valt. Maar daar kan men ook heel anders over denken. Zo is bijvoorbeeld in HR 31 mei 1991, NJ 1992, 391 (Borsumij/Stenman) beslist dat de slaafse nabootsingsregel niet te vergelijken is met een intellectueel eigendomsrecht en valt in het TRIPs-Verdrag de bestrijding van de oneerlijke mededinging niet onder de noemer intellectuele eigendomsrechten (art. 1 lid 2) en dat lijkt ook aangenomen te moeten worden voor de Handhavingsrichtlijn. Dat zou er op kunnen duiden dat de oneerlijke slaafse nabootsingshandelspraktijken die zich op consumenten richten wel onder de werkingssfeer van de richtlijn OHP vallen.

Als dat laatste inderdaad het geval is, hoe kan/moet dan in Nederland tegen het nodeloos stichten van verwarringsgevaar worden opgetreden? (…) Dat betekent derhalve dat (indien de oneerlijke slaafse nabootsingshandelspraktijken onder de werkingssfeer van de richtlijn OHP vallen) die praktijken aan de hand van de nieuwe art. 6:193a-j BW moeten worden beoordeeld en niet meer vallen onder de werkingssfeer van art. 6:162 BW. "

Lees de volledige noot hier.

IEF 9331

Als het ware poster en lijst ineen?

Dirk Visser, Universiteit Leiden, Klos Morel Vos & Schaap: Noot bij Rechtbank Roermond, 22 september 2010, Pictoright / Art & AllPosters (IEF 9106).

"Als deze casus als tentamenvraag verzonnen zou worden, zou men misschien geneigd zijn deze als te vergaande academische fantasie te verwerpen: verf die van papieren posters wordt afgeweekt en op canvas geplakt, waardoor wel of niet een verveelvoudiging of nieuwe openbaarmaking aan de orde is. Maar het schijnt echt zo te gaan.

(...) Alle insiders denken onmiddellijk aan de Rien Poortvliet-kalenders en het arrest van de Hoge Raad daarover uit 1979. (..) In het merkenrecht bestaat een expliciete Europese bepaling dat uitputting van het distributierecht doorbroken wordt in geval van wijziging van de waar. (…) Maar in het geharmoniseerde Europese auteursrecht bestaat een dergelijke regel niet. (…) De tussenconclusie is dat Poortvliet/Hovener waarschijnlijk nog geldend recht is.

(…) Vergt een bewerking in de zin van artikel 13 Aw altijd een reproductie? De Rechtbank meent van wel (zie ov. 4.6.4). Dat lijkt mij vrijwel zeker onjuist. (…) In de praktijk zullen de meeste bewerkingen ook een reproductie met zich mee brengen, maar dat hoeft niet. (…) Ik ben geneigd te denken dat er in casu geen sprake is van een bewerking in auteursrechtelijke zin. Bij een bewerking moet het mijns inziens toch gaan om een waarneembare wijziging van het werk zelf, niet alleen van het exemplaar.

Bij het openbaarmakingsrecht gaat het om toepassing van ‘Poortvliet/Hovener’. (…) Is de ‘nieuwe markt’ een hanteerbaar, uit Poortvliet/Hovener af te leiden criterium? Ik denk dat het op zich zelf wel uit Poortvliet/Hovener is af te leiden. (…) Uiteindelijk is het begrip ‘nieuwe markt’ even glibberig als ‘nieuw publiek’ in het auteursrecht en alle betekenissen van het begrip ‘markt’ waarmee in het mededingingsrecht eindeloos wordt gegoocheld. (…) Het gaat er in casu om hoe men de activiteit van Art & AllPosters wil zien.

(…) Het beroep op de persoonlijkheidsrechten wordt m.i. terecht verworpen (…)  Het gaat in casu om het commerciële, niet om het morele belang van de maker.”

Lees de volledige noot hier