IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 9276

Niet zonder meer ondeugdelijk

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 november 2010, HA ZA 10-3064, X. tegen Y., Z. en Rooijakkers Breezand B.V. c.s.

Kwekersrecht. Vonnis in incident na eerder vonnis (Rb ’s-Gravenhage, 27 februari 2008, IEF 5688), waarbij is bepaald dat door Y c.s. inbreuk is gemaakt op het aan X toekomende communautaire kwekersrecht voor het lelieras Miss Lucy. In casu vordert X betaling van een voorschot van € 300.000,-, op de middels de schadestaatprocedure vast te stellen en aan X toe te wijzen schadevergoeding. Door de inbreukmakende handelingen van Y c.s. zou X. imiddels in een benarde financiële positie zijn geraakt.

De vorderingen van X. worden, vooralsnog, afgewezen: “Deze verweren van Y c.s. kunnen niet als zonder meer ondeugdelijk terzijde geschoven worden en vergen onderzoek dat het kader van dit incident te buiten gaat.”

4.2. Gelet op de door X gestelde, niet weersproken, slechte financiële positie bestaat een spoedeisend belang bij het gevorderde voorschot. Ten aanzien van de aannemelijkheid van de vordering in de hoofdzaak, heeft het volgende te gelden.

(…) 4.3.2 Gezien de omstandigheid dat Miss Lucy reeds in 2001 zonder succes was geïntroduceerd, hebben Y c.s. dan ook betwist dat de verkoop van de inbreukmakende lelies onder de naam Double Pleasure en/of Double Price heeft geleid tot het niet kunnen introduceren van Miss Lucy. Ervan uitgaande dat dat standpunt van X niet houdbaar is, hebben Y c.s. vervolgens berekend dat hun verkopen dan niet of nauwelijks invloed hebben gehad op de omzet van X. Deze berekening hebben zij nader onderbouwd met een rapport van Price Waterhouse Coopers. In dit verband wijzen zij er nog op dat zij de gehele oogst van 2005 hebben vernietigd en dus geen bollen meer hebben verkocht na uitlevering van de oogst van 2004.

4.3. Deze verweren van Y c.s. kunnen niet als zonder meer ondeugdelijk terzijde geschoven worden en vergen onderzoek dat het kader van dit incident te buiten gaat. Indien zij terecht zijn aangevoerd, ontnemen zij de uitgangspunten aan het door X opgestelde rapport. Tot welk schadebedrag in dat geval gekomen moet worden, is vooralsnog onvoldoende duidelijk. 

4.4. Gezien het voorgaande is onvoldoende aannemelijk dat tenminste het door X gevorderde bedrag in de hoofdzaak zal worden toegewezen om toewijzing van een voorschot daarop te rechtvaardigen. Evenmin kan worden vastgesteld dat het aannemelijk is dat een lager bedrag aan schadevergoeding zal worden toegewezen en welk bedrag dat tenminste zal zijn. Y c.s. wijst er bovendien terecht op dat in geval van een voorschot een aanzienlijk restitutierisico te duchten is. Het gevorderde voorschot dient daarom te worden afgewezen. De beslissing met betrekking tot de proceskosten wordt aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.

Lees het vonnis hier.

IEF 9275

Testers en gesponsorde links

HvJ EU, 9 december 2010, conclusie A-G Jääskinen in zaak C-324/09, L’Oréal SA, Lancôme parfums et beauté & Cie c.s. tegen eBay International AG c.s. (Prejudiciële vragen High Court of Justice of England and Wales).

Merkenrecht. Cosmeticamerken tegen eBay. AdWords. Parfumtesters. Een behoorlijke lijst suggesties voor antwoorden op een behoorlijk lijst vragen van het High Court.

Heel kort samengevat de vragen: Zijn parfumtesters "in de handel gebracht"? Heeft de merkhouder een "gegronde reden" om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van parfums en cosmetische middelen waarvan de dozen (of een andere buitenverpakking) zonder zijn toestemming zijn verwijderd? Is gebruik van een gesponsorde link (zoals een AdWord) "gebruik" van het teken als merk? Is bij gesponsorde links sprake van gebruik van het teken door de beheerder van de elektronische markt "voor" de inbreukmakende producten? Moet de merkhouder aantonen dat de advertentie noodzakelijkerwijs meebrengt dat de betrokken producten in het verkeer worden gebracht op het grondgebied waarop het merk bescherming geniet? Maakt het uit of het teken op de website van de beheerder van de elektronische markt zelf wordt vertoond, en niet in een gesponsorde link? In hoeverre kan de beheerder van de elektronische markt worden aangesproken op eventueel merkgebruik?

A-G Jääskinen stelt voor, Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar: “that the Court would reply as follows to the questions referred by the High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division:

(1) Where perfume and cosmetic testers and dramming bottles which are not intended for sale to consumers are supplied without charge to the trade mark proprietor’s authorised distributors, such goods are not put on the market within the meaning of Article 7(1) of First Council Directive 89/104/EEC of 21 December 1988 to approximate the laws of the Member States relating to trade marks and Article 13(1) of Council Regulation (EC) No 40/94 of 20 December 1993 on the Community trade mark.

(2), (3) and (4) The trade mark proprietor is entitled to oppose further commercialisation of the unboxed products within the meaning of Article 7(2) of Directive 89/104 and Article 13(2) of Regulation No 40/94 where the outer packaging have been removed from perfumes and cosmetics without the consent of the trade mark proprietor if, as a result of the removal of the outer packaging, the products do not bear the information required by Article 6(1) of Council Directive 76/768/EEC of 27 July 1976 on the approximation of the laws of the Member States relating to cosmetic products, or if the removal of outer packaging can be considered as such as changing or impairing the condition of the goods or if the further commercialisation damages, or is likely to damage, the image of the goods and therefore the reputation of the trade mark. Under the circumstances of the main proceedings that effect is to be presumed unless the offer concerns a single item or few items offered by a seller clearly not acting in the course of trade.

(5) Where a trader operating an electronic marketplace purchases the use of a sign which is identical to a registered trade mark as a keyword from a search engine operator so that the sign is displayed to a user by the search engine in a sponsored link to the website of the operator of the electronic marketplace, the display of the sign in the sponsored link constitutes ‘use’ of the sign within the meaning of Article 5(1)(a) of Directive 89/104 and Article 9(1)(a) of Regulation No 40/94.

(6) Where clicking on the sponsored link referred to in point 5 above leads the user directly to advertisements or offers for sale of goods identical to those for which the trade mark is registered under the sign placed on the website by other parties, some of which infringe the trade mark and some which do not infringe the trade mark by virtue of the differing statuses of the respective goods, that fact constitutes use of the sign by the operator of the electronic marketplace ‘in relation to’ the infringing goods within the meaning of Article 5(1)(a) of Directive 89/104 and Article 9(1)(a) of Regulation No 40/94, but it does not have an adverse effect on the functions of the trade mark provided that a reasonable average consumer understands on the basis of information included in the sponsored link that the operator of the electronic marketplace stores in his system advertisements or offers for sale of third parties.

(7) Where the goods offered for sale on the electronic marketplace have not yet been put on the market within the EEA by or with the consent of the trade mark proprietor, it is none the less sufficient for the exclusive right conferred by the national or Community trade mark to apply to show that the advertisement is targeted at consumers within the territory covered by the trade mark.

(8) If the use complained of by the trade mark proprietor consists of the display of the sign on the website of the operator of the electronic marketplace itself rather than in a sponsored link on the website of a search engine operator, the sign is not used by the operator of the electronic marketplace ‘in relation to’ the infringing goods within the meaning of Article 5(1)(a) of Directive 89/104 and Article 9(1)(a) of Regulation No 40/94.

(9)(a) The use referred to in point 5 does not consist of or include ‘the storage of information provided by a recipient of the service’ by the electronic marketplace operator within the meaning of Article 14(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market, whereas the use referred to in point 6 may consist of or include such storage.

(9)(b) Where the use does not consist exclusively of activities falling within the scope of Article 14(1) of Directive 2000/31, but includes such activities, the operator of the electronic marketplace is exempted from liability to the extent that the use consists of such activities, but damages or other financial remedies may be granted pursuant to national law in respect of such use to the extent that it is not exempted from liability.

(9)(c) There is ‘actual knowledge’ of illegal activity or information or ‘awareness’ of facts or circumstances within the meaning of Article 14(1) of Directive 2000/31 where the operator of the electronic marketplace has knowledge that goods have been advertised, offered for sale and sold on its website in infringement of a registered trade mark, and that infringements of that registered trade mark are likely to continue regarding the same or similar goods by the same user of the website.

(10) Where the services of an intermediary such as an operator of a website have been used by a third party to infringe a registered trade mark, Article 11 of Directive 2004/48/EC of the European Parliament and of the Council of 29 April 2004 on the enforcement of intellectual property rights requires Member States to ensure that the trade mark proprietor can obtain an effective, dissuasive and proportionate injunction against the intermediary to prevent continuation or repetition of that infringement by that third party. The conditions and procedures relating to such injunctions are defined in national law.

Lees de conclusie hier. Nederlandse vertaling prejudiciële vragen hier. Persbericht HvJ EU hier.

IEF 9274

Bepakt met zijn algemene vakkennis

Foresee Inspector ZiuzVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 3 december 2010, KG ZA 10-1216, Global Factories B.V. tegen Ziuz B.V. c.s.

Octrooirecht. Kort geding. EP Global Factories  “stelt in tamelijk ruime bewoordingen een werkwijze en een inrichting onder bescherming voor het inspecteren (ook wel ‘schouwen’ genaamd) van zakjes medicijnen.” Global stelt dat  Ziuz c.s. met de verhandeling van de ‘Foresee inspector’ (afbeelding) in Nederland inbreuk maakt op haar octrooi, maar ziet de vorderingen afegwezen, nu er een ‘serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat de bodemrechter (ten minste) de conclusies 15 en 18 van het Nederlandse deel van EP 630 zal vernietigen wegen gebrek aan inventiviteit.

4.20. Gelet op het vorenstaande onderscheidt conclusie 15 van EP 630 zich van US 351 in feite aldus slechts door de maatregel dat op elke verpakking patiëntgegevens zijn opgenomen (deelkenmerk 2). (…) Het objectieve technische probleem waarvoor de uitvinding een oplossing biedt is dan als volgt te omschrijven: hoe kan op een eenvoudige en efficiënte wijze worden bereikt dat ook achteraf nog is vast te stellen voor welke patiënt de in een verpakking opgenomen medicijnen bestemd waren.

4.21. Ziuz c.s. heeft een verklaring van drs. C.C. de Maar, apotheker, in het geding gebracht. De Maar heeft zich als apotheker jarenlang, ook voor de prioriteitsdatum, beziggehouden met het samenstellen en leveren van patiëntspecifieke verpakkingsstrengen zoals in EP 630 bedoeld. De Maar heeft verklaard dat het voorafgaand aan de prioriteitsdatum gebruikelijk was om patiëntgegevens, zoals de naam van de patiënt, de dosering, moment van inname etc., aan te brengen op elke verpakking waarin voor een patiënt per innamemoment medicijnen werden verpakt, zoals bijvoorbeeld de in de praktijk gebruikte Baxter-verpakkings/ dispenseermachine ook werkte. Dit was (en is) volgens De Maar standaardpraktijk, niet in de laatste plaats omdat het wettelijk verplicht was (en nog steeds is) om op de verpakking van een receptgeneesmiddel patiëntgegevens op te nemen. Dit laatste is zijdens Global Factories niet weersproken. Global Factories heeft ter zitting overigens uitdrukkelijk de stelling ingenomen dat zij ook niet betwist dat het op de prioriteitsdatum gebruikelijk was om patiëntgegevens op zakjes af te drukken (vgl. paragrafen 8, 9 en 19 pleitnota mr. Pors). Een en ander behoorde naar voorlopig oordeel dan ook tot de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman.

4.22. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de gemiddelde vakman, uitgaande van US 351, geconfronteerd met het hiervoor geformuleerde probleem en bepakt met zijn algemene vakkennis als hiervoor in r.o. 4.21. genoemd, zonder meer zou (‘would’) komen tot de in EP 630 neergelegde kenmerkende maatregel om elke verpakking te voorzien van patiëntgegevens. Conclusie 15 wordt naar voorlopig oordeel dan ook niet inventief geoordeeld.

4.24. (…) Niet valt dan in te zien waarom de gemiddelde vakman niet – om met de woorden van de Examing Division te spreken – ‘straightforwardly’ zou komen tot het (definitief) opslaan voor archiverings- (en dus: bewijs)doeleinden van een afbeelding van de inhoud van een zakje medicijnen, nu daarop – zoals hiervoor aan de orde kwam – op de prioriteitsdatum standaard patiëntgegevens werden aangebracht, welke gegevens dan eveneens zouden worden opgeslagen.

4.25. In het licht van de gemotiveerde stellingen van Ziuz c.s. terzake, had van Global Factories verwacht mogen worden dat zij de eventuele inventiviteit van conclusie 18 afzonderlijk had onderbouwd. Door dit niet te doen, moet het ervoor worden gehouden dat de van conclusie 15 afhankelijke conclusie 18 van de eerstgenoemde conclusie het lot deelt.

4.26. Het vorenstaande leidt ertoe dat geoordeeld moet worden dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat de bodemrechter (ten minste) de conclusies 15 en 18 van het Nederlandse deel van EP 630 zal vernietigen. Onder die omstandigheden zal de gevraagde voorziening worden geweigerd. Global Factories zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, door partijen begroot op € 70.000,00.

Lees het vonnis hier.

IEF 9273

Geen voldoende gerichtheid op Nederland

Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 december 2010, KG ZA 10-1207, X. & Playseats B.V. tegen Y. en Playseats Deutschland GmbH c.s.

Merkenrecht. Haags vervolg na Zutphense verwijzing wegens onbevoegdheid m.b.t. Gemeenschapsmerken (Vzr. Rb. 29 september 2010, IEF 9251). Eiser X., houder van enkele Gemeenschapsmerken m.b.t. de aanduiding PLAYSEATS (stoelen voor racegames), stelt dat gedaagde Y inbreuk maakt op de Playseat-merken, maar ziet zijn vorderingen afgewezen: geen inbreuk in Nederland, nu er ofwel geen sprake is van aanbod in Nederland, althans geen vinger in gehad, ofwel geen gerichtheid op Nederland is bij het aanbieden middels internet.

4.8. Conrad Electronic Benelux B.V. (Conrad) heeft op haar genoemde website onder de aanduiding "Playseat race-star evolution GT" een simulatiestoel van het merk Race Star aangeboden. (…) Dat Y c.s. daar zodanig de vinger in zou hebben gehad, dat zulks neerkomt op aanbieden in Nederland door of vanwege Y c.s. of een dreigement om dat te gaan doen, is geenszins aannemelijk gemaakt in kort geding. Terecht voert Y c.s. dan ook het verweer dat uit de stellingen van X c.s. niet volgt dat GGP op de Nederlandse markt aanbiedt of zou hebben aangeboden of dat dreigt te doen. Dit kan derhalve geen merkinbreuk door GGP in Nederland opleveren, zodat deze grondslag faalt.

4.9. De tweede grondslag is het aanbieden door Y c.s. middels eBay.nl. Y c.s. weerspreekt ook hier naar voorlopig oordeel terecht dat sprake is van voldoende gerichtheid op Nederland. De betreffende webshop van Y en Playseat GmbH is opgezet in het Duits voor Duitsland en door de uitbater van eBay gekoppeld, zodat deze Duitse webwinkel met zekere Nederlandse standaardteksten opduikt op eBay.nl. Het enkele gegeven dat eBay zijn buitenlandse databases met elkaar in verbinding heeft gebracht en aldus via ook het aanbod van buitenlandse aanbieders op buitenlandse (bijvoorbeeld, zoals in het onderhavige geval: Duitse) versies van eBay weergeeft, levert naar voorlopig oordeel geen voldoende gerichtheid op Nederland op in de zin van de vaste rechtspraak terzake. Dit is naar voorlopig oordeel namelijk op een lijn te stellen met de omstandigheid dat buitenlandse websites vanuit Nederland ook bereikbaar zijn, maar daarmee is naar vaste rechtspraak nog geen sprake van gerichtheid op Nederland in de thans aan de orde zijnde zin.

4.10. De "Nederlandse taal" component uit de op Duitsland gerichte website www.racestar. de betreft een standaard Google vertaalmodule in de heading van deze website (die overigens thans niet meer wordt gevoerd door Y C.S.),d ie aangeklikt kan worden en vervolgens zorgt voor een (rudimentaire) zogenoemde machinevertaling in (onder meer) het Nederlands. Ook dat is naar voorlopig oordeel niet genoegzaam om van gerichtheid op Nederland te kunnen spreken - zo op deze forum-achtige website überhaupt al sprake zou zijn van aanbieden, wat X c.s. wel stelt, maar Y c.s. bestrijdt. Daarnaast betreft het gestelde aanbod hier opnieuw simulatiestoelen van het merk Race Star en worden daarbij Gemeenschapswoord/ beeldmerken van X gebruikt, die hij nu juist, zoals hiervoor in 4.5 is overwogen, niet aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd. Voor zover het zelfde wordt aangevoerd met betrekking tot de site www.play-seats.com is onvoldoende steekhoudend weersproken dat dit geen online winkel betreft.

4.1.1. Bij deze stand van zaken wordt niet toegekomen aan een inhoudelijk voorlopig oordeel over de geldigheid van het ingeroepen PLAYSEAT Gemeenschapsmerk (beschrijvend, gebrek aan onderscheidend vermogen), waar een goed deel van het partijdebat in tweede termijn over is gegaan. Nu voorshands hoe dan ook geen sprake is van merkinbreuk op het Gemeenschapswoordmerk PLAYSEAT in Nederland, indien veronderstellendenwijs zou worden uitgegaan van de geldigheid van dit enige ingeroepen merk, kan geen verbod op die grondslag worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9272

Merkencrypto (win een iPad)

Fruit voor het Spaanse meisje? Spijkerbroek met een luchtje? Imperialistische auto? Plastic voor mannen? Merkenbureau Considine bericht: 'Het Grote December Merkencryptogram. De wintermaanden zijn begonnen. Voor de donkere avonden hebben wij een cryptogram voor u gemaakt. De antwoorden zijn allemaal bekende handels- of merknamen. Wij wensen u veel plezier met het zoeken naar oplossingen. Als u het cryptogram af hebt, fax hem dan naar ons toe. Onder de juiste oplossingen verloten wij een Apple iPad ter waarde van EUR 499,--!'

Lees hier meer.

IEF 9271

Een nieuwe definitie van reclame

Reclame Code Commissie: “Per 1 januari 2011 nieuwe definitie van reclame (art 1 NRC). Onder reclame wordt verstaan: iedere openbare en/of systematische directe dan wel indirecte aanprijzing van goederen, diensten en/of denkbeelden door een adverteerder of geheel of deels ten behoeve van deze, al dan niet met behulp van derden. Onder reclame wordt mede verstaan het vragen van diensten. Adverteerder is een organisatie of een persoon niet zijnde een consument.

Toelichting bij artikel 1:(...) Dat is in de eerste plaats het gevolg van de noodzaak de definitie van reclame zo goed mogelijk te laten aansluiten bij Europese en internationale regelgeving. Te denken valt aan de implementatie van de Europese Richtlijn oneerlijke handelspraktijken, de Europese Richtlijn inzake Audiovisuele Mediadiensten en de ICC Code. Een tweede ontwikkeling die tot aanpassing van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code noopt, zijn de technologische ontwikkelingen op het gebied van reclame maken. Op internet en in andere digitale communicatievormen is duidelijk sprake van een trend waarbij dankzij digitale mogelijkheden steeds meer een op de persoonlijke situatie van de consument toegesneden aanprijzing plaatsvindt aan de hand van elektronisch verzamelde gegevens over zijn specifieke voorkeuren. In een dergelijk geval lijkt geen sprake te zijn van een openbare aanprijzing. Strikte toepassing van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code brengt mee dat dergelijke vormen van aanprijzingen niet door de Reclame Code Commissie en het College van Beroep kunnen worden getoetst."

Lees hier meer.

IEF 9270

Finalisten & sprekers Internet Scriptieprijs 2010

Op 16 december a.s. organiseren advocatenkantoor Brinkhof en internet provider XS4ALL het symposium “Internet (regulering) in een perfecte wereld”. Daar wordt o.a. de Internet Scriptieprijs uitgereikt voor de beste juridische masterscriptie over internet. Finalisten voor de prijs zijn dit jaar:  Joost Kuhlmann, “Virtuele objecten, echt voor het recht?”, Universiteit Utrecht, Jan-Jaap Oerlemans, “Kinderpornografie op internet”, Universiteit van Amsterdam, Sander Vols,“Virtuele handhaving van de openbare orde”, Rijksuniversiteit Groningen.

Het symposium wordt ingeleid door Marleen Stikker (internetpionier en oprichter/directeur van De Waag Society). Daarna spreekt Bernt Hugenholtz (professor Informatierecht aan de UvA) over een ideale auteursrechtregeling op internet en gaat Jan Hoekman (Officier van Justitie, projectleider van het intensiveringsprogramma Cybercrime van het OM) in op de ideale opsporing van cybercrime. Remy Chavannes (advocaat bij Brinkhof) besluit het symposium met een bijdrage over zorgplichten van internet providers in een ideale wereld.16 december 2010, 13.30 - 18.00,  Felix Meritis, Amsterdam. 1 PO-punt.

IEF 9211

Boek9.nl Jurisprudentielunch Octrooirecht

Nog een paar stoelen over:  Woensdag 15 december 2010: informele maar intensieve jurisprudentielunch octrooirecht. Bart van den Broek en Willem Hoyng brengen u op de hoogte van de jurisprudentie van het afgelopen jaar op het gebied van het octrooirecht. In slechts 2 uur bent u weer volledig bij.

Met o.a. de volgende uitspraken: Philips/SK Kassetten (FRAND verweer), Eli Lilly v. Ratiopharm (nieuwheidsvereiste),  Monsanto (Biotech Richtlijn), Mundipharma (disclaimers), Novozymes en Abbott (insufficient disclosure). Andere onderwerpen die ter sprake zullen komen zijn o.a. The Venice Forum of Judges: hoe denken de Europese rechters over grensoverschrijdende bewijsbeslagen en over de vereisten voor indirecte inbreuk? en Solvay: vragen aan het Hof van Justitie inzake grensoverschrijdende voorlopige maatregelen.

Deze Octrooirecht Jurisprudentielunch levert u twee PO-punten op voor de Nederlandse Orde van Advocaten. Holiday Inn (Rai), Amsterdam, woensdag 15 december 2010 van 11.30 tot 14.00u.

Inschrijven per  email: info@delex.nl o.v.v. Octrooirecht Jurisprudentielunch

Locatie: Holiday Inn Hotel (bij NS RAI & A10), De Boelelaan 2, 1083 HJ Amsterdam

Kosten: Het inschrijfgeld bedraagt € 195,- per persoon (excl. BTW). Hierin zijn begrepen de kosten van lunch, koffie, thee en documentatie. Na ontvangst van de inschrijving sturen wij u een bevestiging met routebeschrijving en een factuur. Sponsors van www.ie-forum.nl ontvangen 10% korting.

Heeft u nog vragen? Stuur een email naar info@delex.nl


 

IEF 9269

Spreektijd bij pleidooi

Staatscourant, Jaargang 2010, Nr. 19241. Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven.

9.5 Zaken betreffende intellectuele eigendom (alleen van toepassing bij het gerechtshof ’s-Gravenhage)

9.5.1 Algemene bepaling. Op zaken betreffende intellectuele eigendom zijn de bepalingen in de hoofdstukken 1 tot en met 8 van overeenkomstige toepassing, behoudens indien en voor zover daarvan in deze paragraaf wordt afgeweken.

9.5.2 Spreektijd bij pleidooi. In afwijking van het bepaalde in artikel 4.4, krijgt iedere partij de gelegenheid haar standpunt in eerste termijn gedurende ten hoogste 45 minuten toe te lichten en krijgt zij vervolgens ten hoogste 15 minuten voor repliek of dupliek. Indien een partij langer wenst te pleiten, verzoekt zij dit gemotiveerd bij het vragen van het pleidooi, onder opgave van de gewenste spreektijd.

Lees het gehele reglement hier.

IEF 9268

Ik had het mij grootser en meeslepender voorgesteld

maxime verhagenKamerstuk 21501-30 nr. 245. Raad voor Concurrentievermogen; Verslag van een algemeen overleg; Verslag van een algemeen overleg, gehouden 17 november 2010, inzake Raad voor Concurrentievermogen

Minister Verhagen: “Alle leden hebben hun teleurstelling uitgesproken over de gang van zaken in de Raad rond het octrooi. Het is inderdaad teleurstellend en mijn eerste optreden in deze functie in Europa had ik mij dan ook zeker grootser en meeslepender voorgesteld. Ondanks manmoedige pogingen van het Belgische voorzitterschap bleek het niet mogelijk om te komen tot een eensluidende opinie. Dat had op zichzelf overigens niet eens zo veel te maken met nut en noodzaak om te komen tot een EU-octrooi als wel met de trots van bepaalde landen op hun eigen taal.

Mevrouw Dijksma refereert aan de compromisvoorstellen van het Belgische voorzitterschap en plaatst daar kritische kanttekeningen bij. Eigenlijk vindt zij dat er te veel water in de wijn is gedaan, omdat de drie werktalen, Frans, Duits en Engels, plus een taal naar keuze blijven bestaan. Verder stoort zij zich ook aan het lange overgangsregime. Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen, maar wil je op korte termijn een compromis bereiken, dan zul je ervoor moeten zorgen dat in ieder geval de Fransen niet afhaken. De heer Verhoeven verwijst in dit verband overigens terecht naar de jarenlange discussies hierover. Als je de Spanjaarden binnenboord houdt en de Fransen haken af, dan ben je misschien nog wel verder van huis. Met name voor ons bedrijfsleven is het Belgische compromisvoorstel een enorme sprong voorwaarts, want nu moet een bedrijf een octrooi vaak in 22 talen opstellen en heeft het te maken met enorme concurrentie van de VS en Japan. Ik zou dan ook zeggen: wees blij als wij dit kunnen realiseren. Het levert immers enorm grote voordelen op. Ik heb het Belgische voorzitterschap dan ook geprezen en gesteund bij de stappen die het heeft gezet. Ik ben het echter met de commissie eens dat dit onverlet laat dat de ideale situatie eruit bestaat dat alles in het Engels kan en "that's it". Maar ook hier geldt: er zijn 27 lidstaten en die denken niet altijd hetzelfde als wij.”

Lees het volledige verslag hier.