IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 9153

Waar is Boek 9 dan gebleven?

Handelingen 2010-2011, nr. 3, Tweede Kamer, p. 12-16, wetsvoorstel 32 137.  Vaststellings- en Invoeringswet Boek 10 Burgerlijk Wetboek) (32137).

De heer Van der Steur (VVD): “Als vandaag alle partijen zich uitspreken voor de invoering van Boek 10 BW zal het Nederlands Burgerlijk Wetboek bijna af zijn, of af zijn. Wij beschikken dan over Boek 1 tot en met 7, Boek 7a, Boek 8 en Boek 10. De eerste vraag aan de minister van Justitie of de regeringscommissaris is dan ook of IEForum, waarin de rechten van intellectueel eigendom zouden moeten worden opgenomen, nog als wetsvoorstel aan de Kamer wordt aangeboden.”

Minister Hirsch Ballin: “In de tijd dat Meijers de eerste voorontwerpen voor het nieuw Burgerlijk Wetboek leverde, was er nog maar sprake van negen boeken. "Nog maar" is een relatief begrip, want het aantal van negen boeken is natuurlijk wel heel wat meer dan het aantal boeken dat het oude Burgerlijk Wetboek telde, waarbij je het Wetboek van Koophandel wel moet optellen. Het boek over het recht op de intellectuele eigendom of, zoals dat destijds werd genoemd, het recht op de voortbrengselen van de geest, was gedacht als het eindpunt van de reeks boeken van het Burgerlijk Wetboek. Mijn vader heeft nog deelgenomen aan de beantwoording van de vraagpunten die Meijers toen voorlegde over de inhoud van IEForum van het Burgerlijk Wetboek. Dat was voor mij in de levensfase dat ik zelf nog niet kon zeggen dat het recht mij met de paplepel werd ingegoten, want dat zou wel erg vroeg zijn geweest, namelijk begin jaren vijftig. IEForum was gedacht als de afronding. Een van de vragen van de heer Van der Steur was hoe het zit met IEForum. Je zou haast kunnen vragen: lopen we niet te hard met Boek 10? Wie de uitgave van de Nederlandse wetgeving raadpleegt, telt op dit moment immers tot en met 8. Als uw Kamer met dit wetsvoorstel instemt en als de Eerste Kamer haar daarin volgt, komt straks Boek 10. Waar is IEForum dan gebleven? IEForum, waar de vraagpunten van Meijers rond 1950 over gingen, is nog steeds in gedachte en ligt nog steeds in de voornemens – die herbevestig ik bij deze gelegenheid graag – voor de totstandkoming van een volledige codificatie van het burgerlijk recht.

Het recht van de intellectuele eigendom ziet er anno 2010 echter heel anders uit dan toen mijn vader 60 jaar geleden die vraagpunten van E.M. Meijers beantwoordde. Het recht van de intellectuele eigendom was toen alleen nog maar enigszins internationaal geordend in internationale verdragen. Inmiddels is het veel meer Europees en internationaal geworden. Dat heeft ertoe geleid dat de verwachtingen over de inhoud van IEForum van het Burgerlijk Wetboek nu anders zijn dan destijds. Het is voor een deel geordend in Europese wetgeving. Er zijn zelfs nog meer wensen voor Europese wetgeving. Ik noem bijvoorbeeld de kwestie van de heffingen op gegevensdragers, een indirecte bijdrage aan de bescherming van de rechten van de intellectuele eigendom. Dat kunnen wij in Nederland, los van de ons omringende landen en los van de andere lidstaten van de EU, eigenlijk niet meer goed regelen.

Daarentegen heeft het auteurscontractenrecht op dit moment veel meer aandacht dan het destijds in de fase van de vraagpunten van Meijers ooit heeft gehad. Daaraan wordt nu op mijn ministerie gewerkt. Inmiddels is een wetsvoorstel in consultatie gegeven. Dat zou zeker deel moeten gaan uitmaken van een IEForum van het Burgerlijk Wetboek. Ook het wetsvoorstel met bepalingen over het toezicht op collectieve beheersorganisaties behoort tot de materie die wij nu bij de voorbereidingen voor IEForum van het Burgerlijk Wetboek moeten betrekken. Mijn antwoord aan de heer Van der Steur is dus: IEForum van het Burgerlijk Wetboek zit nog steeds in de planning. De plannen zien er nu anders uit dan destijds, maar ik denk dat dit een betekenisvol laatste onderdeel van de hercodificatie van het burgerlijk recht kan worden, dat nu vooraf wordt gegaan door Boek 10 over het internationaal privaatrecht.

Lees het gehele kamerstuk hier.

IEF 9152

Dit duidelijke onderscheid

Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 oktober 2010, HA ZA 10-431, Ronald Bussink Amusement Design GmbH tegen J. Otten

Octrooirecht.  EP Kermisattractie (merry-go-round /carrousel). Eiser stelt tevergeefs dat de ‘Dominator’ van gedaagde inbreuk maakt op zijn EP. Vorderingen afgewezen. 1019H proceskosten ook m.b.t.  voorwaardelijke reconventionele vordering tot vernietiging. In citaten:

2.7. Deze rechtbank heeft bij vonnis van 25 augustus 2010 [Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 augustus 2010, IEF 9048 ] in een procedure tussen KMG en Bussink geoordeeld dat de ‘Inversion’ van KMG (welke machine, zo hebben partijen ter zitting aangevoerd, identiek is aan de door Otten geëxploiteerde ‘Dominator’) geen inbreuk maakt op octrooi EP 184.

(…) 4.6. De rechtbank houdt dan ook vast aan haar in het vonnis van 25 augustus 2010 gegeven oordeel dat de in de ‘Dominator’/’Inversion’ van de kolom uitstekende structuur (…) inclusief de daarop gefixeerd aangebrachte benches dient te worden aangemerkt als een met de seating facility overeenkomende maatregel, waarbij geldt dat aan de kenmerkende maatregel van conclusie 1, inhoudende dat de benches – niet de seating facility – scharnierend zijn opgehangen, niet wordt voldaan omdat bij de ‘Dominator’/ ´Inversion’ het roteerpunt, als dit al als een scharnierpunt kan worden opgevat, zich bevindt tussen de kolom en de seating facility.

4.7. Voor het betoog van Bussink dat deze maatregel van conclusie 1 aldus moet worden uitgelegd dat het mede omvat een scharnierende seating facility, bestaat geen goede grond. Het octrooi maakt een duidelijk onderscheid tussen de benches en de seating facility. De uitleg die Bussink aan conclusie 1 wil geven verdraagt zich niet met dit duidelijke onderscheid in zowel de conclusie als de beschrijving en de tekeningen van het enige uitvoeringsvoorbeeld en zou in strijd komen met de hiervoor in r.o. 4.4. weergegeven maatstaf.

4.8. Eerst bij pleidooi heeft Bussink het in r.o. 4.7. weergegeven argument ook in een equivalentie-context aan de orde gesteld. Hoewel als uitgangspunt heeft te gelden dat aan dergelijk laattijdige argumentatie in het kader van een VRO-zaak voorbij dient te worden gegaan, wordt Bussink in dit geval gesauveerd nu hiertegen van de zijde van Otten ter zitting in het geheel geen bezwaar is gemaakt. Inhoudelijk stuit haar stelling evenwel af op het feit dat Bussink deze onvoldoende overtuigend motiveert. (…)

(…) 5.2. Bussink wordt ook veroordeeld in de kosten van de reconventie omdat de voorwaardelijke vordering in reconventie tot vernietiging van het octrooi onder de gegeven omstandigheden als een redelijke vorm van verdediging van Otten moet worden aangemerkt. (…)

Lees het vonnis hier

IEF 9151

Om haar ongenoegen kenbaar te maken

Vzr. rechtbank Amsterdam, 1 oktober 2010, KG ZA 10-1748, WT/PvV, Eiseres tegen SBS Broadcasting B.V. & Eyeworks B.V. (met dank aan Joep Meddens en Willem Roos, Höcker)

Auteursrecht. Portretrecht. Mediarecht. Proceskosten. Gedaagden SBS/Eyeworks hebben voor het progamma  “De leukste verborgen cameragrap van Nederland” opnames gemaakt van eiseres. Eiseres wordt door haar buren gewezen op een vooraankondiging met de beelden van eiseres, voor de uitzending waarvan zij niet om toestemming is gevraagd (geen quit claim)en maakt bezwaar tegen de (verdere) uitzending.

SBS/Eyeworks zegt toe de beelden niet uit te zenden, maar partijen komen pas zeer kort voor de zitting tot een volledig akkoord, waardoor “de rechtsstrijd beperkt is gebleven tot de vraag of de door eiseres  gevorderde (proces)kosten nodeloos zijn aangewend of veroorzaakt. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat  SBS “bewust het risico heeft genomen dat eiseres zich op het standpunt zou stellen dat zij een redelijk belang heeft om zich tegen (verdere) uitzending van haar portret te verzetten en een advocaat zou inschakelen om haar ongenoegen over die opname en uitzending kenbaar te maken. Het is in beginsel dan ook redelijk dat de kosten die de werkwijze van SBS c.s. voor [eiseres] tot gevolg heeft, voor zover het Nederlands procesrecht in zaken die niet betrekking hebben op industriële eigendom dat mogelijk maakt, worden gedragen door SBS c.s.”

4.3. (…) Nu Eyeworks pas om 14:26 uur, dus na 13:30 uur, heeft toegezegd om de opname van de harde schijf te zullen wissen en er dus voor het tijdstip waarop door de rechtbank was bepaald dat de dagvaardingen dienden te te zijn uitgebracht, er nog geen volledig akkoord tussen partijen was, wordt SBS c.s. niet gevolgd in haar stelling dat de proceskosten door [eiseres] nodeloos zijn gemaakt. Dat, zoals door SBS c.s. gesteld het technisch onmogelijk was om de band met de opname aan [eiseres] af te staan, omdat er ook andere opnamen opstonden, maakt dat niet anders. Eyeworks en SBS zijn immers zelf verantwoordelijk voor de wijze van inrichting van die banden. Dat er ook nog andere informatie op die banden staat is een omstandigheid die voor rekening en risico van SBS c.s. komt. Bovendien wordt niet ingezien waarom SBS c.s. in dat geval dan niet eerder heeft aangeboden om de opname van de harde schijf te wissen. Ook de omstandigheid dat [eiseres] niet direct bij haar eerste sommaties de advocaatkosten heeft gevorderd, vormt geen aanleiding om die kosten daarom voor rekening van [eiseres] te laten. Voldoende aannemelijk is, zoals door [eiseres] gesteld, dat door de korte termijn waarop [eiseres] van de uitzending op de hoogte is geraakt en de daardoor ontstane tijdsdruk, in eerste instantie is vergeten om de vergoeding van de kosten als eis naar voren te brengen. Deze aanvullende eis is in het onderhandelingsverloop voldoende tijdig neergelegd en komt ook niet onredelijk of onjuist voor. SBS c.s. heeft een louter commercieel doel, zijnde de met een amusementsprogramma te  verwerven reclame-inkomsten, zonder haar toestemming gefilmd, bovendien zonder haar nadien over de opname of het tijdstip van uitzending te informeren. Ook heeft SBS c.s. een deel van [eiseres] gemaakte beelden in de vooraankondigingen van dit programma uitgezonden. SBS c.s. heeft aldus bewust het risico genomen dat [eiseres] zich et standpunt zou stellen dat zij een redelijk belang heeft om zich tegen (verdere) uitzending van haar portret te verzetten en een advocaat zou inschakelen om haar ongenoegen over die opname en uitzending kenbaar te maken. Het is in beginsel dan ook redelijk dat de kosten die de werkwijze van SBS c.s. voor [eiseres] tot gevolg heeft, voor zover het Nederlands procesrecht in zaken die niet betrekking hebben op industriële eigendom dat mogelijk maakt, worden gedragen door SBS c.s. In hetgeen SBS c.s. in deze procedure heeft betoogd wordt geen aanleiding gezien om daarvan af te wijken.

Lees het vonnis hier.

IEF 9150

Tenzij zij deze aanduiding voorziet van een toevoeging

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 12 oktober 2010, KG ZA 10-1669 WT/JS, City Spa tegen De Zwaluwhoeve (met dank aan Maartje Hülsenbeck, Blenheim).

Handelsnaamrecht. City Spa tegen CitySpa. Eiseres, de in het Amsterdamse Okura hotel gevestigde schoonheidssalon City Spa, maakt bezwaar tegen de opening van een (nabijgelegen) welnesscenter met de naam CitySpa. Vorderingen toegewezen. Verwarringsgevaar en verbod, maar: “een dergelijke woordcombinatie, wanneer deze gangbaar is geworden, [mag] niet door middel van het gebruik als handelsnaam worden gemonopoliseerd. (…) D. kan dus het gebruik van de term City Spa (op deze of andere wijze geschreven) niet geheel verbieden. (…) leidt het vorenstaande tot de conclusie dat het De Zwaluwhoeve zal worden verboden om de naam CitySpa of CitySpa Amsterdam te gebruiken, tenzij zij deze aanduiding voorziet van een toevoeging met voldoende onderscheidend vermogen.

4.6. Anders dan De Zwaluwhoeve stelt moet worden aangenomen dat de onderneming van D. een zekere naamsbekendheid bij het publiek geniet (…) wordt geoordeeld dat D. en De Zwaluwhoeve kennelijk, althans gedeeltelijk dezelfde doelgroep bedienen met een in ieder geval overlappend aanbod van diensten. Daarbij in aanmerking genomen dat beide ondernemingen in Amsterdam (op relatief korte afstand van elkaar) zijn gevestigd, moet worden geconcludeerd dat verwarringsgevaar aanwezig is.

4.7. Aan de andere kant wordt geoordeeld dat, zoals De Zwaluwhoeve aannemelijk heeft gemaakt, de term cityspa inmiddels aanmerkelijk aan bekendheid heeft gewonnen bij het publiek. Ook een woordcombinatie als de onderhavige, die bestaat uit woorden die oorspronkelijk niet tot de Nederlandse taal behoren, kan zodanig aan bekendheid winnen dat de onderscheidende kracht daarvan in belangrijke mate vermindert. Onbetwist is dat een dergelijke woordcombinatie, wanneer deze gangbaar is geworden, niet door middel van het gebruik als handelsnaam mag worden gemonopoliseerd. Andere ondernemingen kunnen de ingeburgerde woordcombinatie dan eveneens ter aanduiding van hun onderneming gebruiken. D. kan dus het gebruik van de term City Spa (op deze of andere wijze geschreven) niet geheel verbieden. De handelsnamen mogen echter, in hun geheel beschouwd, niet een zodanig grote gelijkenis vertonen dat bij het normaal oplettende, relevante publiek verwarring is te duchten.

4.8. In het onderhavige geval heeft De Zwaluwhoeve, voor de naam van haar onderneming aan de Sarhatistraat. het woord Amsterdam aan de naam CitySpa toegevoegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter verkrijgt de handelsnaam van De Zwaluwhoeve door deze toevoeging onvoldoende onderscheidende kracht in relatie tot de handelsnaam City Spa van de onderneming van D. Deze toevoeging geeft de onderneming van De Zwaluwhoeve immers louter en alleen nadere geografische bepaaldheid, die evenwel in dit geval allerminst onderscheidend is, nu de onderneming van D. eveneens in Amsterdam is gevestigd. De door De Zwaluwhoeve beoogde handelsnaam wekt daarentegen wel de indruk dat de onderneming van De Zwaluwhoeve de enige, eerste of belangrijkste cityspa van Amsterdam is.

4.9. Ten aanzien van het onder l, 2 en 4 gevorderde leidt het vorenstaande tot de conclusie dat het De Zwaluwhoeve zal worden verboden om de naam CitySpa of CitySpa Amsterdam te gebruiken, tenzij zij deze aanduiding voorziet van een toevoeging met voldoende onderscheidend vermogen. Opgemerkt wordt dat in dit verbod het onder 4 gevorderde reeds ligt besloten. Voor een verdergaand verbod is voorshands geen plaats. Het ware aan te bevelen indien partijen, met het in dit vonnis vervatte (voorlopig) oordeel als uitgangspunt en teneinde executiegeschillen te voorkomen, alsnog trachten tot een (al dan niet voorlopige) wederzijds acceptabele oplossing van dit geschil te komen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9149

Wijziging van de exhibitieplicht

Bartosz Sujecki en Marlies Wiegerinck, Arnold + Siedsma: Wetsvoorstel tot wijziging van de exhibitieplicht ex art. 843a Rv.

Op 1 oktober jl. is het wetsvoorstel ‘Informatieverschaffing in civiele zaken’ ter consultatie aangeboden. Het wetsvoorstel ziet op de introductie van de nieuwe artikelen 162a, 162b en 162c in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Met de komst van deze artikelen zal de nu in art 843a Rv geregelde exhibitieplicht worden gewijzigd en de exhibitieplicht onder de bewijsmiddelen in afdeling negen, tweede titel van het eerste boek Rv worden geregeld.

Het wetsvoorstel heeft als doel het bestaande recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden te verruimen. Deze verruiming dient uiteindelijk de waarheidsvinding te vergemakkelijken, waarmee tevens een verhoging van de efficiency en kostenbesparing in de rechtspraak wordt beoogd. Daarnaast zullen met de nieuwe bepalingen onduidelijkheden worden weggenomen over de reikwijdte van de exhibitieplicht ex art. 843a Rv.

Lees het volledige commentaar hier.

IEF 9148

Geen toestemming meer nodig van de octrooihouder

Kamerstuk 27428 nr. 174, Tweede Kamer. Beleidsnota Biotechnologie, brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zoals toegezegd tijdens het AO met de vaste Kamercommissie voor LNV over octrooi- en kwekersrecht.

Octrooirecht. Kwekersrecht. “"Invoering van een beperkte kwekersvrijstelling leidt er toe dat de betrokken kweker, in tegenstelling tot voorheen, geen toestemming (licentie) meer nodig heeft van de octrooihouder(s) om het betrokken plantenmateriaal te mogen gebruiken voor het ontdekken of ontwikkelen van nieuwe plantenrassen."

"De Rijksoctrooiwet 1995 kent nog geen kwekersvrijstelling. De voorgenomen kwekersvrijstelling in die wet is een beperkte kwekersvrijstelling. De vrijstelling geldt dan namelijk alleen voor het gebruik van octrooirechtelijk beschermd plantenmateriaal voor veredelingsdoeleinden en niet voor het commercialiseren van de nieuwe rassen, die zijn verkregen gebruikmakend van plantenmateriaal waarop octrooirecht rust.

Invoering van een beperkte kwekersvrijstelling in het octrooirecht voegt iets extra’s toe aan de bestaande onderzoeksvrijstelling. Met de huidige Nederlandse onderzoeksvrijstelling in het octrooirecht mag de kweker slechts nagaan of de uitvinding als zodanig bruikbaar is voor zijn bedrijf. Als dat het geval is kan de kweker een licentie vragen indien hij het plantenmateriaal wil gebruiken voor verder gebruik bij veredeling.

Onder de huidige octrooiwetgeving moet een kweker, die ten behoeve van veredelingsdoeleinden gebruik wil maken van plantenmateriaal waarop een octrooirecht rust, dus eerst een licentie vragen om dat materiaal te mogen gebruiken met het oog op het ontwikkelen van een nieuw plantenras. De kweker gebruikt dan immers de betrokken uitvinding voor een commercieel doel, namelijk het ontwikkelen van een nieuw plantenras.

Invoering van een beperkte kwekersvrijstelling leidt er toe dat de betrokken kweker, in tegenstelling tot voorheen, geen toestemming (licentie) meer nodig heeft van de octrooihouder(s) om het betrokken plantenmateriaal te mogen gebruiken voor het ontdekken of ontwikkelen van nieuwe plantenrassen.

Indien na het ontwikkelingswerk de geoctrooieerde uitvinding nog aanwezig is in het nieuw ontwikkelde plantenras en de kweker vervolgens dit nieuwe ras gaat vermarkten, valt dit buiten de reikwijdte van de kwekersvrijstelling. De kweker heeft vanaf de fase van de productie van het teeltmateriaal die voorafgaat aan de marktintroductie een licentie nodig van de octrooihouder, althans zolang de door de geoctrooieerde uitvinding veranderde eigenschappen in het nieuwe ras tot uitdrukking komen.

De meerwaarde van de (beperkte) kwekersvrijstelling ten opzichte van de onderzoeksvrijstelling in het octrooirecht is dus dat het biologisch materiaal niet alleen gebruikt mag worden voor onderzoek van het geoctrooieerde, maar ook voor onderzoek met het geoctrooieerde. Het geoctrooieerde plantenmateriaal mag dus zonder licentie worden gebruikt voor het ontdekken en ontwikkelen van nieuwe rassen.

(…)

Tijdens het afgelopen Algemeen Overleg is de motie Van Gerven c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 27 428, nr. 165) aangenomen. Bij deze motie is gevraagd om in de voorbereiding van het wetgevingstraject zowel de beperkte als de uitgebreide kwekersvrijstelling in het octrooirecht uit te werken en daarbij de juridische (on)mogelijkheden zowel in nationale, Europese als mondiale wet- en regelgeving te onderzoeken en binnen drie maanden met voorstellen te komen zodat over deze opties kan worden gesproken.

Naar verwachting zal de reactie op deze motie, waarbij de juridische mogelijkheden van een beperkte en uitgebreide kwekersvrijstelling worden geanalyseerd in het licht van de TRIPS-Overeenkomst, het Europees Octrooiverdrag en de Bio-octrooirichtlijn, in november aan de Tweede Kamer gezonden kunnen worden. Het overleg over de reikwijdte van die vrijstelling loopt namelijk nog met de belangenorganisaties NIABA en Plantum NL. Het is van belang dat de reikwijdte geen misverstanden of problemen oplevert. Bij de gevraagde analyse zal ook worden ingegaan op een eerdere mislukte poging om een kwekersvrijstelling in te voeren tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de implementatie van de Bio-octrooirichtlijn.

Het wetsvoorstel voor invoering van een kwekersvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995 zal naar verwachting in het voorjaar van 2011 aan de Tweede Kamer kunnen worden aangeboden."

Lees de gehele brief hier.

IEF 9147

Auteursrecht in de Hortus

De handhaving en commercialisering van het auteursrecht in de digitale omgeving – Tussen verbodsrecht en fiscalisering. STEG-lezing (Stichting Entertainment Groep) met aansluitende netwerkborrel: Woensdag 13 oktober 2010 om 19.30, Hortus Botanicus Amsterdam. Spreker: Prof. Dr. Martin Senftleben

Prof. dr. Martin Senftleben, hoogleraar Intellectuele eigendom aan de Vrije Universiteit Amsterdam en Rechtsanwalt bij Bird & Bird, zal onder ingaan op de vraag of het huidige auteursrecht kan voldoen aan de praktische behoeften van producenten, distributeurs en consumenten van muziek, boeken, films en games. De praktische wensen van verschillende belanghebbende partijen, zoals de content- en entertainmentindustrie, staan daarbij centraal. De lezing borduurt voort op lopend onderzoek betreffende de toekomst van het auteursrecht in de digitale omgeving.

De belangen en behoeften van de diverse betrokkenen zullen worden geïnventariseerd – bij voorkeur met medewerking van ervaringsdeskundigen in de zaal. Het huidige auteursrecht zal daarbij kritisch worden bekeken. De spreker zal vervolgens zijn gedachten laten gaan over de toekomstige ontwikkelingen. Zijn we hopeloos ver van huis geraakt of liggen praktische oplossingen in het verschiet?

Lees hier meer.

IEF 9146

BES-auteursrecht

Na het BES-merkenrecht (hier) en het BES-octrooirecht (hier) ook nog even het BES-auteursrecht: Staatsblad  2010, 498, Beschikking van de Minister van Justitie van 14 september 2010 (…)

De tekst van de Auteurswet BES, zoals gewijzigd bij de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Aanpassingsregeling BES-wetten in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

Met ogenschijnlijk een vrij lange beschermingstermijn:

Artikel 47.  Het auteursrecht, verkregen krachtens de algemeene verordening van 20 Juni 1883 (P.B. No. 5), houdende regeling van het auteursrecht in de kolonie Curaçao, blijft na het in werking treden van deze wet gehandhaafd. 

Lees de volledige tekst hier, Bijkomende trivia hier: Hoogste punt Nederland niet meer in Vaals.

IEF 9145

Onze ambitie is het beste Europese IE-kantoor te zijn

Howrey Europa begint voor zichzelf, of anders gezegd: Op 1 januari 2011(1-1-11) verlaten 12 Europese partners het Amerikaanse advocatenkantoor Howrey LLP om een zelfstandig Europees kantoor van IE advocaten en octrooigemachtigden te beginnen.

Het nieuwe kantoor, genaamd Hoyng Monégier LLP (octrooirecht, merkenrecht en auteursrecht) zal geleid worden door 17 partners, verspreid over vier vestigingen, in Amsterdam, Brussel, Madrid en Parijs en zal vooralsnog bestaan uit circa 70 werknemers.  Naast name partners Willem Hoyng (Amsterdam) en Denis Monégier du Sorbier (Parijs) en de tien andere van Howrey afkomstige partners (waaronder Bart van den Broek, Joris van Manen, Carl de Meyer en Benoit Strowel), zal Hoyng Monégier worden verstrekt door vijf partners die afkomstig zijn van andere vooraanstaande Amsterdamse, Brusselse en Parijse IE kantoren.

“Onze verwachting is dat we in Europa nog krachtiger kunnen opereren vanuit een Europees, dan vanuit een Amerikaans kantoor. Onze ambitie is het beste Europese IE-kantoor te zijn.” aldus Willem Hoyng.

De Amsterdamse vestiging blijft in de Rembrandttoren, waar nu Howrey gevestigd is. Alle Amsterdamse werknemers stappen over van Howrey naar het nieuwe kantoor. Dat geldt ook voor de IE advocaten in Brussel en Madrid en (ten dele) Parijs.

IEF 9144

Het subsidiaire verzoek te impliceren

Gerechtshof ’s-Gravenhage,  30 maart 2010, LJN: BN9781, Er.Ba Market Srl tegen Melvin Producties B.V.

Merkenrecht. Beschikking van 30 maart 2010 in oppositieprocedure ROX tegen ROXSTAR. Gedeeltelijke vernietiging (aardig voor de statistici) van de beslissing in oppositie van het Bureau. De oppositie is gegrond voorzover gericht tegen de inschrijving van het merk ROXSTAR voor klasse 18, paraplu’s en klasse 25, kleding, schoeisel en hoofddeksels. Procedurele overwegingen waarom het  hof (toch) bevoegd om de oppositie-beslissing van het Bureau gedeeltelijk te vernietigen en gedeeltelijk in stand te laten:

30.   Het hof merkt ten slotte nog het volgende op. Blijkens het arrest van het BGH van 15 december 2003 inzake ‘Langs Vlaamse Wegen’ (NJ 2004, 347), zoals verstaan in het arrest van de HR van 17 maart 2006 inzake ‘Erotisch Huishoudtextiel’ (NJ 2006, 532) en het al eerder genoemde arrest van het BGH inzake ‘Europolis’, staat het de hoven te Brussel, ’s-Gravenhage en Luxemburg niet vrij om hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de deposant een bevel te geven om tot gedeeltelijke inschrijving van het depot over te gaan in een door de deposant aan gespannen beroepsprocedure tegen de weigering van het Bureau om zijn merk in te schrijven (artikel 6ter BMW (oud)/2.12 BVIE).

De achtergrond van deze rechtspraak is dat genoemde hoven bevoegd zijn om kennis te nemen van het geschil dat ontstaat uit de weigering van het Bureau een depot in te schrijven en derhalve alleen kunnen oordelen of het Bureau al dan niet terecht de inschrijving van het depot heeft geweigerd, hetgeen inhoudt dat die hoven alleen maar die gegevens in aanmerking kunnen nemen op grond waarvan het Bureau heeft beslist of had moeten beslissen, zodat die gerechtelijke instanties geen acht kunnen slaan op gegevens die worden aangevoerd ter ondersteuning van aanspraken die, zoals een gedeeltelijke inschrijving, buiten de beslissing van het Bureau vallen of die niet aan het Bureau zijn voorgelegd. In een oppositieprocedure ingevolge artikel 6septies BMW (oud)/2.17 BVIE geldt eveneens dat de genoemde hoven alleen die gegevens in aanmerking kunnen nemen op grond waarvan de oppositiebeslissing door het Bureau werd genomen of had moeten worden genomen, zo blijkt uit het arrest van het BGH van 26 juni 2009 inzake ‘Koyo/Kayo’ (BIE 2009, nr. 73).

Er bestaat evenwel ook een verschil tussen de weigeringsprocedure en de oppositieprocedure. In een verzoek van de deposant aan het Bureau in een weigeringsprocedure om inschrijving voor alle bij dat depot opgegeven waren en diensten hoeft een subsidiair verzoek tot inschrijvingen voor een aantal van die waren of diensten niet geïmpliceerd te worden geacht – althans kan het Bureau dit zo beperkt opvatten, hetgeen het kennelijk ook doet – omdat de deposant, die (na kennisneming van een voornemen van het Bureau tot weigering) meent dat voor een aantal van die waren en diensten in ieder geval inschrijving dient plaats te vinden, op de voet van regel 3.1 van het Uitvoeringsreglement van het BVIE zijn depot dienovereenkomstig kan aanpassen. De opposant in een oppositieprocedure heeft niet een vergelijke mogelijkheid tot aanpassing van zijn verzoek. Het verzoek van een opposant aan het Bureau in een oppositieprocedure om – zoals in dit geval, zie rov. 1.c – het depot voor bepaalde bij het depot opgegeven waren niet in te schrijven moet daarom geacht worden wel het subsidiaire verzoek te impliceren om het merk hooguit voor een deel van die waren in te schrijven.

Aangenomen moet worden dat het Bureau het oppositieverzoek van ER.BA ook zo heeft opgevat. Het is aan de beoordeling van het impliciete subsidiaire verzoek van ER.BA echter niet toegekomen omdat het van oordeel was dat van overeenstemmende merken geen sprake was en dat reeds daarom het merk van Melvin voor alle waren ingeschreven diende te worden. Uit het hiervoor overwogene blijkt evenwel dat dit oordeel niet als juist kan worden beschouwd en dat het Bureau zijn beslissing mede op basis van het impliciete subsidiaire verzoek had moeten nemen. Het hof moet daarom dat impliciete subsidiaire verzoek alsnog in aanmerking nemen en is daarom bevoegd om de oppositie-beslissing van het Bureau gedeeltelijk te vernietigen en gedeeltelijk in stand te laten.

Lees de beschikking hier.