IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22188
15 augustus 2024
Uitspraak

Alternatieve visolie-behandeling voor kanker is octrooieerbaar

 
IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 8952

Beperkt tot die bepaling

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 29 juni 2010, KG ZA 10-202, V. tegen Werum Intereuro B.V. (met dank aan Alexandra van Beelen, Trip)

Merkenrecht. Reclamerecht. Houtgestookte buitenbaden. Eiser maakt o.g.v. ‘sub d’ bezwaar tegen tekst op de website van een concurrent, waarin verwezen wordt naar het merk van eiser: “sommigen zeggen Størvatt, maar dat is een duurdere collega”. Vordering afgewezen, nu ‘sub d’ ziet op gebruik  "anders dan ter onderscheiding van waren of diensten", terwijl het HvJ EU in de zaak  02/Hutchison nu juist heeft bepaald dat het gebruik dat een adverteerder van het merk van zijn concurrent maakt in vergelijkende reclame, om de door laatstgenoemde aangeboden waren of diensten aan te duiden, neerkomt op een gebruik voor waren of diensten van de adverteerder zelf.

4.2. Artikel 2.20 lid 1 sub d van het BVIE geeft een merkhouder de bevoegdheid om het gebruik van een teken door een derde te verbieden wanneer dat teken gebruikt wordt anders dan ter onderscheiding van waren of diensten, indien door gebruik, zonder geldige reden, van dat teken ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk. Naar het oordeel van de rechter is, gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie, voorshands onvoldoende aannemelijk dat het gebruik van het merk Størvatt door Werum Intereuro op haar Belgische website moet worden aangemerkt als een gebruik "anders dan ter onderscheiding van waren of diensten". Daarbij zij voorop gesteld dat voldoende aannemelijk is dat Werum Intereuro het merk Størvatt in de zin van vergelijkende reclame; het gaat om een mededeling gericht tot de bezoekers van de website met een wervend karakter waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen het prijsniveau van Werum Intereuro's eigen Tunni-bad en het Størvatt-bad van Verhoeven. Het Hof van Justitie heeft in de zaak 02/Hutchison (HvJ EG 12 juni 2008, IER 2008J56) beslist dat het gebruik dat een adverteerder van het merk van zijn concurrent maakt in vergelijkende reclame, om de door laatstgenoemde aangeboden waren of diensten aan te duiden, neerkomt op een gebruik voor waren of diensten van de adverteerder zelf. Daarmee is voorshands onvoldoende aannemelijk dat Verhoeven zich met een beroep op het bepaalde onder d van het eerste lid van artikel 2.20 BVIE kan verzetten tegen het gebruik van haar merk door Werum Intereuro in het kader van een vergelijkende reclame. Nu Verhoeven, nadat Werum Intereuro ter zitting een uitdrukkelijk op het voorgaande gebaseerd verweer had gevoerd (vgl. pleitnota mr. Van Beelen onder 22 e.v.), desgevraagd de grondslag van haar vordering uitdrukkelijk heeft beperkt tot die bepaling (art. 2.20, lid 1 sub d, BVIE), zal de vordering worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8951

Voor alle deelnemers was duidelijk wat het ‘concept’ inhield

Rechtbank Rotterdam, 30 juni 2010, HA ZA 09-1052, Kamer van Koophandel Nederland tegen Kantoor voor Klanten BVBA c.s. (met dank aan Olaf van Haperen, Lawton Advocaten en Nanda Ruyters, AKD Prinsen van Wijmen).

Auteursrecht. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Onrechtmatige daad. Uitgebreid tussenvonnis, 29 pagina's, in de bodemzaak tussen Kamer van Koophandel en Kantoor voor Klanten, betreffende de acquisitiefraude van december 2008 (zie vanaf IEF 7804). Een zoals de rechtbank overweegt ‘zowel feitelijk als juridisch grootschalige zaak’ waarin uiteindelijk tot het oordeel wordt gekomen dat inbreuk is gemaakt op zo goed als alle IE- rechten van de KvK (zelfs “Kantoor voor Klanten" en "Kantoor voor Klantenservice" maken inbreuk op de merkrechten van Kamer van Koophandel waarin het woord "KvK" of "Kamer van Koophandel voorkomt) en,  heel interessant, dat er aanleiding is om de natuurlijke personen achter de rechtspersonen aansprakelijk te stellen ingevolge de groepsaansprakelijkheid van art 6:166 BW en hoofdelijk te veroordelen tot de schade (ca. €400.000) en de (o.a. 1019h) proceskosten (ca. €75.000). Mogelijk verbeurde dwangsommen na KG vonnis: €950.000 p.p.). Kort in citaten:

Merkenrecht: 5.6 Hoewel er tussen het beeld van merk en laatstbedoeld logo ook diverse verschillen zijn, vertonen zij als totaalindruk een duidelijke en overwegende visuele gelijkenis. Aan te nemen valt dat bij het in aanmerking komende publiek, bestaande uit Nederlandse ondernemers die merk en logo veelal niet naast elkaar zien, verwarring kan ontstaan. (…)  De conclusie moet zijn dat het gebruik van het logo inbreuk maakt op het merkrecht van Kamer van Koophandel (met name het woord-beeldmerk met inschrijvingnummer 0801253) als bedoeld in art. 2.20 lid 1 aanhef en onder b BVIE.

5.7 In de aanbiedingsbrief en op de website www.kvkhandelsregister.nl wordt (meermalen) het woord "KvKhandelsregister.nl" en het woord "www.kvkhandelsregister.nl" gebruikt. "KvK" respectievelijk "kvk" is een belangrijk onderdeel van het betreffende woord en dit element is gelijk aan of sterk overeenstemmend met het woordmerk "KvK" van Kamer van Koophandel, waardoor tussen beide woorden en het merk een grote gelijkenis bestaat. (…) Het gebruik van deze woorden maakt derhalve inbreuk op het bedoelde merk van Kamer van Koophandel.

5.8 Mede gelet op de wijze waarop de aanduiding "Kantoor voor Klanten" door Kantoor voor Klanten c.s. is gebruikt, acht de rechtbank de - voluit geschreven - aanduidingen "Kantoor voor Klanten" en "Kantoor voor Klantenservice" eveneens inbreukmakend op de merkrechten van Kamer van Koophandel waarin het woord "KvK" of "Kamer van Koophandel" voorkomt, doordat deze zodanig overeenstemmen dat verwarring bij het publiek te duchten is.

Auteursrecht: 5.9 Vaststaat dat Kamer van Koophandel het auteursrecht bezit op het logo dat ook door haar als merk is gedeponeerd. Voorts kan worden gezegd dat de vormgeving van zowel haar factuur voor de jaarlijkse bijdrage als die van haar website www.kvk.nl een eigen, oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. (…)

5.11 (…) Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van ontlening aan en nabootsing van de werken van Kamer van Koophandel - in het bijzonder van de auteursrechtelijk kenmerkende elementen daarvan - en zijn de bijdragebrief en de website www. kvkhandelsregister.nl te beschouwen als verveelvoudiging van die werken. Dat betekent dat daarmee inbreuk is gemaakt op de auteursrechten van Kamer van Koophandel.

Handelsnaamrecht: 5.13 Ten aanzien van het gebruik van de namen "Kantoor voor Klanten" en "Kantoor voor Klantenservice" moet, gelet ook op de wijze waarop Kantoor voor Klanten c.s. de eerstgenoemde naam hebben gebruikt (met de bedoeling om 'aan te sluiten' bij Kamer van Koophandel) en de aard van de betrokken ondernemingen, eveneens worden geoordeeld dat deze namen zo weinig afwijken van de handelsnaam "KvK" van Kamer van Koophandel dat gevaar voor verwarring bij het publiek bestaat.

Aansprakelijkheid: 5.48 Op grond van hetgeen hiervoor is vermeld onder 5.25 tot en met 5.47, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen in groepsverband, waaraan de verschillende deelnemers, te weten Kantoor voor Klanten, […], […],[…],[…],[…] en Kantoor voor Klantenservice, eik bewust hebben bijgedragen. Er was een plan gemaakt ("concept"), waarvoor een groot aantal onderling op elkaar afgestemde activiteiten nodig was (zie onder 5.23) en samenwerking vereist was. Het schadeveroorzakend onrechtmatig handelen gebeurde in naam van de daartoe opgerichte rechtspersoon Kantoor voor Klanten, de natuurlijke personen hadden elk één of meer taken op zich genomen en ook Kantoor voor Klantenservice had een rol. Voor alle deelnemers - ten aanzien van de twee rechtspersonen: hun bestuurders - was duidelijk wat het "concept" inhield en moet ook duidelijk zijn geweest dat de uitvoering ervan tot aanmerkelijke schade zou kunnen leiden, zowel voor de zeer omvangrijke groep van geadresseerde ondernemingen als voor Kamer van Koophandel. Dit heeft hen echter niet ervan weerhouden om bij te dragen aan de voorbereiding en uitvoering van het "concept". Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan het deelnemen niet aan ieder van de deelnemers zou kunnen worden toegerekend. Niet is bestreden dat het onrechtmatig handelen tot schade heeft geleid. Dat betekent dat Kantoor voor Klanten c.s. daarvoor hoofdelijk aansprakelijk zijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 8950

Een verkeerde voorstelling van zaken

Gerecht EU 1 juli 2010, zaak T-321/05 (AstraZeneca tegen Europese Commissie)

Mededinging. Octrooirecht. Bijzonder omvangrijk arrest over het door AstraZeneca “systematisch en opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken geven aan octrooigemachtigden, nationale rechters en octrooibureaus, om aanvullende beschermingscertificaten te verkrijgen voor hun geoctrooieerde product ‘omeprazole’, de werkzame stof in het geneesmiddel ‘Losec’.” Het Gerecht bevestigt het oordeel van de Commissie grotendeels, maar verlaagt de boete, 60 miljoen naar 52.5 miljoen euro.

895 Gelet op deze elementen dient te worden geoordeeld dat de Commissie de feiten niet onjuist heeft gekwalificeerd door zich op het standpunt te stellen dat de handelingen van AZ in Duitsland, België, Denemarken, Noorwegen, Nederland en het Verenigd Koninkrijk één enkele voortdurende inbreuk vormden. Deze handelingen hadden immers in deze verschillende lidstaten tot doel, ABC’s te verkrijgen waarop AZ geen recht had of slechts voor een kortere periode recht had. De misleidende verklaringen die ten overstaan van de verschillende nationale autoriteiten zijn afgelegd waren bovendien in zekere mate onderling vervlochten, in die zin dat de reacties van het octrooibureau of de gerechtelijke autoriteiten in één land de houding van de autoriteiten in de andere landen konden beïnvloeden en dus de positie van AZ als houdster van ABC’s in deze landen konden aantasten.

(…) 905. Voor zover het Gerecht evenwel in de punten 840 tot en met 861 hierboven heeft geoordeeld dat de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft bewezen dat de intrekking van de vergunningen voor het in de handel brengen in het kader van het tweede misbruik van machtspositie de parallelimport in Denemarken en Noorwegen heeft kunnen verhinderen of beperken, dient het uitgangsbedrag dienovereenkomstig te worden verlaagd. (…)

IEF 8949

Een zozeer banale variant

Vzr. Breda, 1 juli 2010, KG ZA 10-241, B.V. Rucanor c.s. tegen Jascal Sports (met dank aan Menno Jansen, JWJ advocaten).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Schoenen. Beide partijen kopen bij dezelfde Chinese fabrikant een basismodel in voor een kinderschoen. De door Rucanor in haar schoen (afbeelding rechts) toegepaste variaties (kleurstelling, motief) op het basismodel vormen naar het oordeel van de voorzieningenrechter “een zozeer banale variant op in het (schoenen)modebeeld algemeen gangbare elementen”, dat van een werk in auteursrechtelijke zin en dus van inbreuk door Jascal geen sprake kan zijn. Vorderingen afgewezen.

4.3. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag af de schoen 'Vadim' eert voldoende eigen, oorspronkelijk karakter bezit om aangemerkt te kunnen worden als een auteursrechtelijk beschermd werk. Ter zitting is ge bleken dat zowel Rucanor Europe als Jascal Sport hun kinderschoen hebben ingekocht bij dezelfde fabrikant, te weten Xiamen Ocean in China. Die biedt een basismodel kinderschoen aan dat naar wens van de klant uiterlijk enigszins kan worden aangepast, met name qua kleurstelling en opdrukken. Daarbij geldt dat de vorm, de gebruikte materialen, de zool, het patroon en de constructie van deze schoen vaste gegevens zijn waarop de klant geen invloed kan uitoefenen. Tussen partijen staat vast dat alleen in de kleurstelling van delen van de zogenaamde 'upper', de opdruk en de toevoeging van een extra stiksel gevarieerd kan worden.
De door Rucanor Europe in de Vance-schoen toegepaste variaties in de kleurstelling en het schaakbordmotief aan de zijkant vormen naar het oordeel van de voorzieningenrechter een zozeer banale variant op in het (schoenen)modebeeld algemeen gangbare elementen, dat die de schoen -naast het basismodel- niet een zodanig eigen oorspronkelijk karakter geven dat gesproken kan worden van een werk in auteursrechtelijke zin. In feite kan alleen van. de toegevoegde stiksels worden gezegd dat deze iets enigermate origineels aan de basisschoen toevoegen, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende om de hele schoen 'Vadim' als een oorspronkelijk werk te beschouwen. Dat wil zeggen dat Rucanor Europe zich niet kan beroepen op auteursrechtelijke bescherming.

4.4. Het beroep van Rucanor en Rucanor Europe op slaafse nabootsing van de schoen 'Vadim' door Jascal Sports kan evenmin slagen. In dat kader dient immers de totaalindruk van de in geding zijnde schoenen met elkaar vergeleken te worden. Geconstateerd moet worden dat de sterke gelijkenis tussen de verschillende schoenen met name is gelegen in de vorm, de gebruikte materialen, de zool en de constructie van de schoen. De oorzaak van deze sterke gelijkenis is het feit dat elk van deze schoenen niet meer is dan een variant van een bestaand Chinees basismodel. Van slaafse nabootsing van de kinderschoen 'Vadim' kan onder deze omstandigheden pas sprake zijn indien de door Jascal Sports bestelde variaties voor haar kinderschoenen onvoldoende afstand houden tot de in China te bestellen variaties die Rucanor Europe heeft gekozen voor de 'Vadim'. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 8948

Bettacare/H3 is en blijft in strijd met GAT/LuK

Richard EbbinkRichard Ebbink, Brinkhof Advocaten: Bettacare/H3 is en blijft in strijd met GAT/LuK – ook 4 jaar na dato.

Op 8 juni 2010 vond in Rotterdam het Tweede Nederlandse Octrooirechtcongres plaats. Eén van de onderwerpen was de bevoegdheid van de Nederlandse rechter grensoverschrijdende verboden uit te spreken.

Tijdens dit congres heeft mr. Hoyng een voordracht gehouden met als centrale stelling:“De cross-border is niet dood”. Uit zijn sheets  blijkt dat mr. Hoyng deze stelling heeft ingekleed als een aansporing aan Nederlandse octrooirechters om, ondanks GAT/LuK (en Roche/Primus), grensoverschrijdend recht te blijven spreken. Naar ik begrijp, heeft de voordracht vrijwel geen discussie opgeleverd. Ten onrechte. De Haagse voorzieningenrechter heeft het vier jaar geleden fout gezien. De rechtbank volhardt ten onrechte al vier jaar in deze fout .

(…)

De inbreukbevoegde rechter in rechtsgedingen van welke aard ook, is op grond van artikel 22-4 EEX-V, zoals uitgelegd door het HvJ in GAT/LuK, niet bevoegd zich met de vraag naar de geldigheid van een buitenlands octrooi in te laten. Die bevoegdheid komt exclusief aan de rechter van het land van registratie toe. Deze onbevoegdheid van de inbreukrechter staat los van het procedurele kader en wordt van kracht zodra de vraag naar de buitenlandse geldigheid wordt opgebracht.

Onbevoegd dus, zodra de nietigheidsvraag op tafel komt (“in dem sich die Frage der Gültigkeit eines Patents stellt”). Onbevoegd in welke soort van procedure ook (“[betrifft] alle Arten von Rechtsstreitigkeiten”). Onbevoegd dus ook in procedures waarin de inbreukrechter van huis uit gewend is zich uit te laten over toekomstige geldigheids- of nietigheidsontwikkelingen voor de bevoegde rechter, hetzij bij wijze van voorlopige voorziening, hetzij bij wijze van voorlopige beoordeling, van provisionele beoordeling, van anticipatie, van kansberekening, etc.

Het wordt tijd dat de rechtbank het laatste woord van de hoogste Europese rechter aanvaardt.

Lees het volledige artikel hier.

IEF 8947

Kronieken der Lage Landen

Joris Deene, Universiteit Gent & Storme Leroy Van Parys: Intellectuele rechten, kroniek 2009. Nieuw Juridisch Weekblad, nr. 225, 24 juni 2010.

Er werd uitspraak gedaan over rubikkubussen, blindengeleide honden en bongobonnen. Tussen de leden van een parenclub bestaat er geen quasi-familiale band, en de strijd tussen Maltesers en Kittekat lijkt voorbij. Beheersvennootschappen zullen het moeilijker krijgen om inbreukprocedures te voeren, daar waar houders van een bekend merk meer slagkracht krijgen. Kidibull heeft de strijd tegen Limoh Party gewonnen, maar een Steenbrugge drinken zal ondanks de pogingen van Leffe nog steeds op dezelfde wijze mogelijk blijven. Het systeem van ontradende schadevergoedingen lijkt door het Hof van Cassatie te zijn afgewezen, maar de lagere rechtbanken trekken zich hier weinig van aan.

Lees de gehele kroniek hier.

Dirk Visser, Universiteit Leiden & Klos Morel Vos & Schaap: Kroniek van de intellectuele eigendom 2009. Nederlands Juristenblad, NJB 2010/15.

Het IE-procesrecht wordt een aparte subwetenschap. Op het gebied van het octrooirecht Gebeurde er het afgelopen jaar niet veel, maar mogelijk komt het Europese Octrooi weer iets dichterbij. De ruime bescherming van bekende merken in Europa is helemaal terug en de harmonisatie van het merkenrecht via de rechtspraak van het HvJ EU nadert zijn voltooiing. De bescherming van het Lego-blokje in Europa is de facto afgelopen. De Europese harmonisatie van het auteursrecht via de rechtspraak van het HvJ EU begint op gang te komen, maar hoe het verder moet met het auteursrecht en internet weten we nog steeds niet.

Lees de gehele kroniek hier.

IEF 8946

Waarom verklaart de wetgever de filmmaker dood?

Gerben KorGerben Kor, Portal Audiovisuele Makers: Vermoeden van overlijden filmmaker? Korte beschouwing over artikel 45d in het nieuwe wetsvoorstel ‘auteurscontractenrecht’.

Het is bekend: er staat voor ons allen een internetconsultatie open voor het nieuwe wetsvoorstel ‘auteurscontractenrecht’. Er is al van alles over gezegd en het zal ook allemaal wel niet zo’n vaart lopen met die nieuwlichterij, maar mij moet toch iets van het hart. Waarom verklaart de wetgever de filmmaker dood?

Leest u mee. In artikel 2 lid 1 van het wetsontwerp staat geschreven:

1. Het auteursrecht gaat over bij erfopvolging en is, behoudens in de bij wet bepaalde gevallen, eerst na het overlijden van de maker vatbaar voor gehele of gedeeltelijke overdracht. (…)

Helder, lijkt mij (over ‘goed of slecht’ laat ik mij hier niet uit). Maar dan lezen wij verder in het wetsontwerp en dan zien wij artikel 45d:

1. Tenzij de makers en de producent schriftelijk anders zijn overeengekomen, worden de makers geacht aan de producent het recht overgedragen te hebben om vanaf het in artikel 45c bedoelde tijdstip het filmwerk te verhuren en anderszins openbaar te maken, dit te verveelvoudigen in de zin van artikel 14, er ondertitels bij aan te brengen en de teksten ervan na te synchroniseren.

Hoe kan dit? Hadden wij net niet in artikel 2 lid 1 gelezen dat gehele of gedeeltelijke overdracht van auteursrecht niet mogelijk is bij leven en welzijn van de maker? Bedoelt de wetgever hier misschien eigenlijk licentie in plaats van overdracht? Nou nee, we lezen verder, in 45d lid 3:

3. De producent is, zowel bij overdracht op grond van het eerste lid als in het geval een licentie is
verleend, aan de makers of hun rechtverkrijgenden een billijke vergoeding verschuldigd voor de
exploitatie van het filmwerk.

Nee dus, de wetgever lijkt wel te weten dat er een verschil is tussen overdracht en licentie, ook voor filmmakers. Misschien biedt het bijgevoegde ‘Consultatiedocument voorontwerp auteurscontractenrecht’ soelaas? Daar lezen wij zijdens de wetgever het volgende over 45d:

‘Het wettelijk vermoeden van overdracht is nog steeds van regelend recht, zodat de makers en de producent schriftelijk anders overeen kunnen komen. Dergelijke schriftelijke overeenkomsten kunnen gelet op de niet-overdraagbaarheid van het auteursrecht bij leven van de maker slechts betrekking hebben op licentieovereenkomsten.’

Zelden heb ik twee zodanig slecht geredigeerde zinnen gelezen (en ik heb ooit lesgegeven aan eerstejaars rechtenstudenten). Er is dus sprake van een wettelijk vermoeden van overdracht, maar overdracht bij leven van de maker is wettelijk onmogelijk. Hoe fictief wil de wetgever zijn? We komen zo uit in “The Matrix’ als we niet oppassen. De laatste zin, waarin geruststellend staat dat dergelijke overeenkomsten slechts betrekking kunnen hebben op licentieovereenkomsten roep veel vragen op. Worden overeenkomsten nu overdraagbaar? Of wordt de licentie overdraagbaar? En hoe zit het nu met die rechtenoverdracht?

Ik wil zo graag vertrouwen op het vakmanschap van de wetgever. Daarom neem ik aan dat over dit kleine wetswijzigingsvoorstelletje goed nagedacht is. Ik wil graag geloven dat de wetgever niet bij artikel 45d al vergeten was dat zij artikel 2 veranderd had. Maar toch, maar toch… zou het dan echt zo zijn dat de wetgever de filmmaker dus een vermoeden van overlijden meegeeft in relatie tot het filmwerk? Zonder overlijden geen overdracht, dus als er een vermoeden van overdracht is, dan is er een vermoeden van overlijden. Sneu toch?.

Mr. Gerben Kor, Auteur (met Wouter Koster) van “Media- en entertainmentrecht’ (Coutinho 2010), bestuurslid Portal Audiovisuele Makers (PAM)

IEF 8945

Eerst even voor jezelf lezen

Gerechtshof Amsterdam, 9 februari 2010, LJN: BM9465, Eiser tegen de stichting Stichting Waterwijs & Het Oplaadpunt B.V.
 
Gemeenschapsmerk prevaleert in rangorde boven Benelux-merk. Geen relevant (voor)gebruik. Het enkele aandragen van een aanduiding maakt het depot daarvan als merk door een ander nog niet te kwader trouw. Kostenveroordeling deels volgens liquidatietarief.

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank Utrecht, 23 juni 2010, LJN: BM9448, Eiser tegen Gedaagde ()

Gebruikte domeinnaam en inhoud van de betreffende website onrechtmatig. Het belang van eiser op bescherming van zijn eer en goede naam wegen zwaarder dan het door gedaagde gestelde belang bij handhaving van de website en de uitlatingen daarop. De voorzieningenrecht beveelt daarom de website inclusief inhoud van het internet te verwijderen en verwijderd te houden. 
 
Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank Arnhem, 4 juni 2010,  LJN: BM9327, Eiser tegen Gedaagde

Eiser baseert zijn primaire vordering op een inbreuk op artikel 10 van de Auteurswet door de verveelvoudiging en/of openbaarmaking van het bouwontwerp zonder de toestemming van eiser, nu gedaagde het bij brief van (datum) gedane voorstel heeft aanvaard om de samenwerking te beëindigen zonder gebruikmaking van het ontwerp. De grondslag van de primaire vordering van eiser berust op de stelling dat partijen wilsovereenstemming hebben bereikt over de beëindiging van de samenwerking zonder gebruikmaking van het ontwerp. Die grondslag kan niet slagen. De rechtbank leest de grondslag van de subsidiaire vordering zo, dat eiser op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht een redelijke vergoeding vordert voor de door hem in opdracht van gedaagde verrichte werkzaamheden. 
 
Lees het vonnis hier.

IEF 8944

Of en zo ja, in hoeverre

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 23 juni 2010, rolnr. 22-004285-07, Strafzaak Shareconnector (met dank aan Arnoud Engelfriet, Ius Mentis)

Auteursrecht. Tussenarrest in de strafzaak tegen beheerders Releases4u en Shareconnector (Rechtbank Rotterdam, 24 juli 2007, IEF 4427).

Het hof is van oordeel dat de officier van justitie ter terechtzitting moet worden gehoord met betrekking tot de vraag op basis van welke feiten en omstandigheden de officier van justitie heeft besloten om over te gaan tot het inzetten van strafvorderlijke bevoegdheden (in het licht van de verhouding tussen civielrechtelijke en strafrechtelijke handhaving). 

Het hof van oordeel dat een aanvullend rapport dient te worden opgemaakt door de deskundige dr. J. Pouwelse ten aanzien van de navolgende vragen:
a. Of en zo ja, in hoeverre de termen hashcode en hashlink synoniemen van elkaar zijn.
b. Zo nee, wat het verschil is tussen een hashcode en een hashlink.
c. In hoeverre het ten tijde van de tenlastegelegde periode mogelijk was om door het aanklikken dan wel dubbelklikken op een hashcode of een hashlink op de website www.shareconnector.com direct toegang te krijgen tot een daarop geplaatst en/of aangeboden bestand.

Lees het tussenarrest hier.

IEF 8943

Niet beperkt

Benelux Gerechtshof, 24 juni 2010, A 2009/5/10, Van Hilst B.V. e.a. tegen The Jaguar Collection Ltd.  (met dank aan Monique Hennekens, Banning)

Merkenrecht. BMW, BVIE en TRIPs Antwoord op prejudiciële vragen (Hoge Raad,  26 juni 2009 IEF 8017) over de uitleg van art. 4, aanhef en onder 5, oud BMW voor de periode vóór inwerkingtreding van art. 16 lid 3 Trips-Verdrag. De nietigverklaring van een merkinschrijving wegens overeenstemming met een ouder bekend merk beperkte zich niet tot gevallen waarin het jongere merk voor dezelfde of soortgelijke waren werd gebruikt als het oudere. De term ‘verwarring’ in artikel 4 BMW  moet aldus worden uitgelegd dat het ook de zogeheten ‘indirecte verwarring’ omvatte.
 
Met betrekking tot de eerste vraag: 20. Voor de periode voorafgaande aan de inwerkingtreding van art: 16 lid 3 TRIPS-Verdrag, moet art. 4, aanhef en onder 5, BMW (oud) aldus worden uitgelegd dat deze bepaling de bescherming die zij het algemeen bekende merk biedt, niet beperkt tot het recht zich te verzetten tegen inschrijving van dat merk door een ander voor gelijke of soortgelijke waren als waarvoor het algemeen bekende merk wordt gebruikt.

Met betrekking tot de tweede vraag: 21. Voor de bescherming op de voet van art. 4, aanhef en onder 5, BMW (oud) van het algemeen bekende merk als bedoeld in art. 6bis Verdrag van Parijs geldt de in de eerste vraag genoemde periode de eis dat het ingeschreven merk directe of indirecte verwarring kon stichten met het ingeroepen algemeen bekende merk. Bij de beoordeling van dit verwarringsgevaar kan de mate van gelijksoortigheid van de waren een rol spelen.

Lees het arrest hier.