IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 8899

Slechts middels de kunstgreep

HvJ EG, 3 juni 2010, zaak C-569/08, Internetportal und Marketing GmbH tegen Richard Schlicht (Prejudiciële vragen Oberster Gerichtshof, Oostenrijk).

Merkenrecht. Domeinnamen. Kwade trouw bij registratie .eu-topniveaudomein. Criteria voor de intrekking van speculatief of onrechtmatig geregistreerde .eu-topniveaudomeinnamen. Registratie van een domein door eigenaar van nationaal merk, dat enkel is verworven om deze registratie mogelijk te maken gedurende de zgn. sunrise-periode (alleen voor merkhouders) van de . eu-domeinaam. “Bijgevolg kon een domeinnaam zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die met een als zodanig gewenste soortnaam overeenstemt, in het eerste deel van de stapsgewijze registratie slechts middels de kunstgreep van een daartoe gecreëerd en ingeschreven merk worden geregistreerd.”

Internetportal heeft tijdens de eerste fase van de sunrise-periode de domeinnaam „www.reifen.eu” laten registreren op basis van haar merk &R&E&I&F&E&N& dat zij in Zweden voor veiligheidsriemen had laten inschrijven, naar het zich laat aanzien omdat de registratieregels, uit technische overwegingen, voorzien in de schrapping van het teken „&”, waardoor het anders niet als merk te beschermen soortnaam REIFEN (banden) overblijft. Daarnaast heeft Internetportal und Marketing in Zweden 33 soortnamen als merk laten inschrijven, waarbij zij telkens het speciale teken „&” vóór en na elke letter heeft gebruikt. Zij heeft tevens 180 aanvragen ingediend voor de registratie van met soortnamen overeenstemmende domeinnamen.

In zijn arrest preciseert het Hof dat kwade trouw kan worden aangetoond aan de hand van andere omstandigheden dan die welke uitdrukkelijk in de Verordening m.b.t. het .eu-topniveaudomein zijn opgesomd en dat bij de beoordeling of sprake is van een handelwijze te kwader trouw rekening dient te worden gehouden met alle in het concrete geval relevante factoren.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 21, lid 3, van verordening (EG) nr. 874/2004 van de Commissie van 28 april 2004 tot vaststelling van regels met betrekking tot het overheidsbeleid voor de toepassing en werking van het .eu-topniveaudomein en de beginselen inzake registratie moet aldus worden uitgelegd dat kwade trouw kan worden aangetoond aan de hand van andere omstandigheden dan die welke sub a tot en met e van die bepaling zijn opgesomd.

2) Bij de beoordeling of sprake is van een handelwijze te kwader trouw in de zin van artikel 21, lid 1, sub b, van verordening nr. 874/2004, gelezen in samenhang met lid 3 van dat artikel, dient de nationale rechter rekening te houden met alle in het concrete geval relevante factoren en met name met de omstandigheden waarin de inschrijving van het merk is verkregen en de omstandigheden waarin de .eu-topniveaudomeinnaam is geregistreerd.

Wat de omstandigheden betreft waarin de inschrijving van het merk is verkregen, dient de nationale rechter in het bijzonder rekening te houden met:

–  het oogmerk om het merk niet te gebruiken op de markt waarvoor de bescherming is aangevraagd;

–  de presentatie van het merk;

–  het feit dat een groot aantal andere met soortnamen overeenstemmende merken is geregistreerd, en

–  het feit dat het merk is ingeschreven kort vóór het begin van de stapsgewijze registratie van .eu-topniveaudomeinnamen.

Wat de omstandigheden betreft waarin de .eu-topniveaudomeinnaam is geregistreerd, dient de nationale rechter in het bijzonder rekening te houden met:

–  het onrechtmatige gebruik van speciale tekens of leestekens in de zin van artikel 11 van verordening nr. 874/2004 met het oog op de toepassing van de in dat artikel vastgestelde transcriptieregels;

– de registratie tijdens het eerste deel van de in die verordening vastgestelde stapsgewijze registratie op basis van een merk dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding is verkregen, en

–  het feit dat een groot aantal aanvragen tot registratie van met soortnamen overeenstemmende domeinnamen is ingediend.

Lees het arrest hier. Perbericht HvJ EU hier.

IEF 8898

IE Jurisprudentielunch in de Balie

IEForum.nl Jurisprudentielunch IE (recente ontwikkelingen rechtspraak), woensdag 23 juni, van 12.00 - 14.00 uur in de Balie, Leidseplein, Amsterdam.

Tijdens een informele maar intensieve lunch brengen Tobias Cohen Jehoram en Dirk Visser u op de hoogte van de meest recente jurisprudentie op het gebied van de Intellectuele Eigendom. In slechts 2 uur bent u volledig op de hoogte over de actuele IE ontwikkelingen in de rechtspraak. Ook tendensen in de feitenrechtspraak komen aan de orde tijdens deze bijeenkomst in de Balie. Hierbij zullen o.a. de volgende onderwerpen worden belicht:

Auteursrecht

- HvJ EU, beschikking van 18 maart 2010, zaak C 136/09, Organismos Sillogikis Diacheirisis etc. tegen Divani Akropolis Anonimi etc.
- HvJ EU, 15 april 2010, zaak C-518/08, Fundación Gala-Salvador Dalí & Visual Entidad de Gestión de Artistas Plásticos (VEGAP) tegen Société des auteurs dans les arts graphiques et plastiques (ADAGP) c.s. (prejudiciële vragen Tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk)
- Hoge Raad, 26 februari 2010, LJN: BK5756, Stichting Baas In Eigen Huis tegen Plazacasa B.V. (met conclusie A-G Huydecoper) 

Portretrecht 

- Rechtbank Amsterdam, 14 december 2009, KG ZA 09-2649 NB/EB, André Rieu Productions Holding V.V. tegen Stijl & Inhoud Media B.V.

Handelsnaamrecht

- Gerechtshof Amsterdam, 27 april 2010, zaaknummer 200.041.019/01 KG, [Eiser 1] & De Drie Dagen B.V. tegen Amsterdam Village Company B.V. & Hermitage Café Amsterdam
Merkenrecht
- HvJ EU 23 maart 2010 (Google France): Wel/niet (al dan niet inbreukmakend) merkgebruik in AdWords; de vernauwing in de merkenfunctieleer
- Gerecht 18 maart 2010 (Grupo Promer Mon Graphic v. OHIM-Pepsico): Eerste beroepszaak Gemeenschapsmodel (soort Flippo's)
- HR 8 januari 2010 (Alfa Romeo Nederland/Multicar): onrechtmatig handelen door doorbreken exclusieve distributie

Deze IE Jurisprudentielunch levert u twee PO-punten op voor de Nederlandse Orde van Advocaten.

Inschrijven

Stuur een email naar info@delex.nl o.v.v. IE Jurisprudentielunch

Locatie: De Balie
Kleine-Gartmanplantsoen 10
1017 RR Amsterdam
020 55 35 151

Kosten: Het inschrijfgeld bedraagt € 195,- per persoon (excl. BTW). Hierin zijn begrepen de kosten van lunch, koffie, thee en documentatie. Na ontvangst van de inschrijving sturen wij u een bevestiging met routebeschrijving en een factuur. Sponsors van www.ie-forum.nl ontvangen 10% korting.

Heeft u nog vragen? Stuur een email naar info@delex.nl

IEF 8897

Het beeldmerk "rabbit head'

Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, 10 mei 2010,  LJN: BM5644, Playboy Enterprises International Inc. tegen Rewachand Free Zone B.V.

Merkenrecht. Antilliaans kort geding. Het doen van de merkregistratie valt ruim buiten het beschreven kader dat verbiedt het gebruik van het merk in het economisch verkeer. Daarom is ook van een merkinbreuk geen sprake in zoverre deze op de door Playboy als onrechtmatige aangeduide merkregistratie is gebaseerd.

Samenvatting rechtspraak.nl: Rewachand bestrijdt niet het uitsluitende recht van Playboy en evenmin dat door haar eigen merkregistratie van het woordmerk PLAYBOY geen aan haar toekomend merkrecht is ontstaan. Op de mondelinge behandeling van dit kort geding heeft zij laten weten doorhaling van haar merkregistratie te verzoeken. Er is geen voldoende bewijs van onrechtmatige verkoop van goederen met het merk PLAYBOY. Het doen van de merkregistratie valt ruim buiten het beschreven kader dat verbiedt het gebruik van het merk in het economisch verkeer. Rewachand heeft het nodeloos op een kort geding laten aankomen en wordt daar daarom veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

4.5. Dan blijft ter behandeling over de stelling van Playboy dat reeds de merkregistratie door Rewachand als een gebruik in de zin van artikel 23 Merkenlandsverordening kwalificeert, en dit kennelijk reden geeft voor toewijzing van de in hetzelfde artikel genoemde verbods- en schadevorderingen (…). Ingevolge artikel 23 Merkenlandsverordening zijn deze vorderingen uitsluitend aan de orde indien er sprake is van een gebruik van het merk in het economisch verkeer. Onder gebruik in het economisch verkeer wordt over het algemeen (in de jurisprudentie en de literatuur) verstaan een handelsactiviteit waarmee economisch voordeel wordt nagestreefd. In artikel 23 lid 2 Merkenlandsverordening wordt onder gebruik van een merk of overeenstemmend teken met name verstaan a) het aanbrengen van het teken op de waren of op hun verpakking b) het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren onder het teken c) het in- en uitvoeren van waren onder het teken, behalve wanneer het betreft invoer met de kennelijke bestemming van wederuitvoer en d) het gebruik van het teken in stukken voor zakelijk gebruik en in reclame. Het doen van een merkregistratie valt ruim buiten dit beschreven kader en daarmee buiten het bereik van artikel 23 Merkenlandsverordening. Daarom is ook van een merkinbreuk (in de zin van artikel 23 Merkenlandsverordening) geen sprake in zoverre deze op de door Playboy als onrechtmatige aangeduide merkregistratie is gebaseerd.

Lees het vonnis hier

IEF 8896

Geen betrokkene bij die rechtsverhouding

Rechtbank Utrecht, 12 mei 2010, LJN: BM4288, Interfax B.V. tegen Gedaagde

Auteursrecht. Gedwongen tussenkomst ex artikel 118 Rv. Vorderingen afgewezen. Onvoldoende samenhang, geen betrokkenheid bij de rechtsverhouding.

Geding over betaling en gestelde inbreuk op auteursrechten. In de hoofdzaak in reconventie stelt gedaagde zich op het standpunt dat Interfax inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van het cursus- en lesmateriaal van gedaagde en/of onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door zonder de voorafgaande toestemming van gedaagde (delen van) het auteursrechtelijke beschermde cursus- en lesmateriaal van gedaagde ter beschikking te stellen aan Boxpress, terwijl Interfax wist dat Boxpress (ook zonder toestemming) de inhoud daarvan in digitale vorm ter beschikking zou gaan stellen op de website van Google Books. Gedaagde wil Boxpress als (mede)gedaagde, naast Interfax, in de procedure (in de hoofdzaak) betrekken.

2.5.  Het oorspronkelijke geding betreft dus enerzijds een vordering tot betaling van onbetaald gelaten facturen en vergoeding van schade en anderzijds (onder meer) vergoeding van schade wegens een gestelde inbreuk op auteursrechten en/of onrechtmatig handelen. Anders dan [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat hetgeen [gedaagde] Boxpress verwijt niet zodanig samenhangt met hetgeen [gedaagde] en Interfax over en weer vorderen, dat Boxpress als betrokkene bij die rechtsverhouding moet worden beschouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de beoordeling van de procedure (in reconventie) tussen [gedaagde] en Interfax, ook in juridische zin, los kan worden gezien van de vordering die [gedaagde] op Boxpress stelt te hebben. Immers, los van de verhouding tussen Interfax en [gedaagde] kan worden beoordeeld of Boxpress door het digitaal ter beschikking stellen van het cursus- en lesmateriaal van [gedaagde] op de website van Google Books inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten daarvan en/of ten opzichte van [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld.

 Lees het vonnis hier.

IEF 8895

Handelen in valse merkkleding

Rechtbank Zutphen, 4 juni 2010, LJN: BM6779. Strafzaak

Merkenrecht. Strafrecht. Wel veroordeling wegens medeplegen van handelen in soft- en harddrug, niet wegens handelen in valse merkkleding.

11. De rechtbank is van oordeel, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het - kort gezegd - handelen in valse merkkleding, op een wijze zoals haar uiteindelijk is ten laste gelegd. Tijdens het politieonderzoek is verdachte niet geconfronteerd met (foto's van) de in de vrachtwagen aangetroffen (merk)kleding; aan haar is niet gevraagd op de op 9 februari 2010 in beslaggenomen (merk)kleding de kleding betrof die verdachte eind november 2009 aan [naam A] had verkocht. Evenmin is duidelijk geworden welke kledingmerken verdachte toen aan [naam A] zou hebben verkocht. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat [naam A] in november 2009 (vervalste merk)kleding van haar heeft gekocht, is opmerkelijk dat de aangetroffen kleding - mocht deze van verdachte afkomstig zijn - na zo'n geruime tijd nog in de vrachtwagen aanwezig zou zijn.

Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de merkkleding die op 9 februari 2010 in de vrachtwagen is aangetroffen, afkomstig is van verdachte. De leren jassen die verdachte aan [naam A] had meegegeven, blijven in dit verband buiten beschouwing, nu het naar zeggen van verdachte merkloze leren jassen betreft en bovendien uit het dossier niet volgt dat ook deze leren jassen tot de partij aangetroffen vervalste merkkleding behoren.
Overwogen wordt dat het verkopen van andere vervalste merkkleding door verdachte aan [naam A] in 2009, niet onder het bereik van de dagvaarding te brengen is, nu de steller het oog heeft gehad op de onderhavige partij kleding die op 9 februari 2010 in beslag is genomen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8894

En dus niet op de aangeboden dienst zelf

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 26 mei 2010, KG ZA 10-516, Estivant Vakanties B.V. tegen Labyrith Outdoor & Travel B.V. (met dank aan Mark Tsoutsanis, RWV Advocaten). 

Reclamerecht. Geschil tussen touroperators. Eiser stelt dat gedaagde misleidende mededelingen als bedoeld in 6:194 BW zou doen m.b.t. tot haar diensten, aangezien zij niet in staat zou zijn om de door haar aangeboden accommodaties tegen een lagere prijs te leveren. Vorderingen afgewezen, artikel 6:194 is i.c. niet van toepassing:

3.3. (…) Estivant betoogt nog wel dat de gelaakte mededelingen van Labyrinth op haar website en in haar reisgids misleidend zijn in de zin van artikel 6194 BW, zodat op grond van artikel 6:195 BW op Labyrinth de bewijslast zou rusten om de juistheid van de feiten die in haar mededelingen zijn vervat of daardoor worden gesuggereerd en waarop het beweerde misleidende karakter van de mededeling berust aannemelijk te maken, maar naar voorlopig oordeel zijn deze wetsartikelen niet van toepassing. De gestelde misleiding ziet immers op de mogelijkheid tot levering, en dus niet op de aangeboden dienst zelf of op de prijs daarvan. Overigens gaat de voorzieningenrechter, gezien het verweer en de in dat kader overgelegde stukken, vooralsnog ervan uit dat Labyrinth zal kunnen leveren wat zij aanbiedt. Voor nader bewijs door middel van getuigen biedt de procedure van het kort geding onvoldoende ruimte.

Lees het vonnis hier.

IEF 8893

Kale frames

Vzr. Rechtbank Alkmaar, 3 juni 2010, KG ZA 10-134, Jess Meubeldesign B.V. tegen gedaagde (met dank aan Michiel Rijsdijk, Arnold + Siedsma).

Slaafse nabootsing. Meubels. Geschil tussen voorheen samenwerkende familieleden over meubelmodellen. Vorderingen afgewezen. Geringe beschermingsomvang en voldoende afstand. Stoelen eiser hebben geen “zodanig eigen karakter dat gevaar voor verwarring spoedig kan worden aangenomen.” De aankleding van de aangekochte, niet ongebruikelijke, kale frames wijkt voldoende  af om gevaar voor verwarring alsnog aannemelijk te maken. Geen oneerlijke concurrentie. Afbeeldingen bij vonnis. 

4.2 Tussen partijen staat nier ter discussie dat het in de branche gebruikelijk is om de verschillende onderdelen van de onderhavige stoelen zoals de kale frames, de: rugleuning en de zitting in te kopen en daarmee zelf een stoel (model) samen te stellen. Ter zitting is voldoende komen vast te staan dat soortgelijke stoelmodellen als waar het in deze procedure om gaat, door verschillende bedrijven op de markt gebracht worden, waarbij het onderscheid telkens uitsluitend wordt gemaakt hetzij door de wijze van stofferen, hetzij door de vorm en/of lengte en/of de hoogte van de rugleuning, de armleuning of de zitting hetzij door de vorm van de stoelpoten. Om te beoordelen of de nabootsing van de stoelen onrechtmatig is, is in de eerste plaats noodzakelijk dat aannemelijk is dat de stoelmodellen van Jess een eigen plaats op de markt innemen en aldus voldoende onderscheidend vermogen bezitten ten opzichte van de andere stoelen die op diezelfde markt worden aangeboden om gevaar voor verwarring te kunnen veroorzaken. Nu ter zitting voldoende aannemelijk is gemaakt dat er nog een aantal andere bedrijven is dat nagenoeg dezelfde stoelmodellen op de markt brengt als waar het in deze zaak om gaat, wordt geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat de stoelmodellen van Jess een zodanig eigen karakter hebben dat gevaar voor verwarring spoedig kan worden aangenomen.

4,3 Aan de hand van de door gedaagden getoonde stoelmodellen, waarbij naast hun eigen model telkens het model van Jess en nog van een derde getoond werd, heeft de voorzieningenrechter het volgende kunnen vaststellen.

Cheetah/Luca: 4.3.1 (…) De diversiteit kan bij dit model voornamelijk worden aangebracht door de wijze van stofferen, de vorm, de lengte en de hoogte van de rugleuning en de vorm en lengte van de zitting. (…) Gelet op deze constateringen wordt geoordeeld dat gedaagden bij het vervaardigen van het door hen op de markt gebrachte stoelmodel voldoende zijn afgeweken van het model van eiseressen op de punten waar dat mogelijk was zonder afbreuk te doen aan de functionaliteit van de stoel. Het stichten van gevaar voor verwarring acht de voorzieningenrechter dan ook, gelet op de geringe beschermingsomvang, niet aannemelijk.

Blokx/Bari: 4.3.2  (…) Ook voor dit stoeimodel geldt dat, gelet op de geconstateerde verschillen, gedaagden bij het vervaardigen van het door hen op de markt gebrachte stoelmodel voldoende van het model van eiseressen zijn afgeweken op de punten waar dat mogelijk was zonder afbreuk te doen aan de functionaliteit van de stoel. Het stichten van gevaar voor verwarring acht de voorzieningenrechter ook bij deze stoelen, gelet op de geringe beschermingsomvang, niet aannemelijk.

Bari/Riva: 4.3.3 (…) Gelet op deze geconstateerde verschillen wordt ook ten aanzien van dit model geoordeeld dat gedaagden, waar mogelijk, voldoende zijn afgeweken van het model van eiseressen en dat van gevaar voor verwarring geen sprake is.

4.4 Uit het vorenstaande volgt dat er geoordeeld wordt dat er geen sprake is van slaafse nabootsing. (…) Dat er mogelijk verwarringgevaar bestaat doordat (…) onder zijn eigen naam zaken doet en (…) als zijn vertegenwoordiger/agent optreedt, maakt deze beoordeling niet anders, maar is een gevolg van de familiebanden die tussen partijen bestaan.

Lees het vonnis hier.

IEF 8892

Foto’s Jong IE Pétanque

A.k.a. Jong IE Jeu de Boules Extravaganza 2010. De organisatie van de onregelmatige opduikende Jong IE Borrel (hoewel na Kort Begrip Voetbal, het Cohen Jehoram Tafelvoetbal en nu weer dit, de term IE Sportdag wellicht meer van toepassing zou zijn), komt met het volgende bericht over haar jongste evenement: “Na een tamelijk mistroostige periode waarin weermannen en -vrouwen zich uitten in termen van “de normale temperatuur in deze tijd van het jaar is 18 graden” brak op 19 mei jl. eindelijk de zon door.

Een weldadige warmte viel over de stad. Blaadjes kwamen uit, vogels begonnen te fluiten en bootjes voeren uit met rosé in het vooronder. Amsterdam haalde adem.

En op het prachtige Amstelveld kwamen een kleine 50 zich jong voelende IE-vakgenoten bijeen om zich lezingloos onledig te houden met potjes pétanque en pils. Het Jong IE Jeu de Boules Extravaganza 2010 kon beginnen.

Teams van drie streden om de hoogste eer op het jeu de boulesbaantje voor restaurant Nel. Ondanks de bloedserieuze en extreem professioneel opgezette competitie bleek gemoedelijkheid troef. Er werd rondom de baan en op het terras van Nel kalm gekeuveld. Boules streden met bitterballen om belangstelling. Zo moet een lome Parijse namiddag onder ritselende platanen eruit zien.

Respectvol werd gekeken naar bij vlagen knap spel dat een zorgeloos verleden op Zuid-Franse campings verraadde. Uiteindelijk ging een dreamteam bestaande uit Sem Bakker, Anne Voerman en Sjo Anne Hoogcarspel aan de haal met de blinkende trofee. Chapeau!

Na het toernooi werd het tijd voor wat eten. Een 30-tal enthousiastelingen liet zich culinair in de watten leggen bij Nel. De wijn smaakte, de gerechten waren uitstekend, de mensen gezellig. Andermaal werd bewezen dat er meer onder de zon is dan INTA, verwarringsgevaar en ex parte beschikkingen. Jusqu'à la prochaine fois!

 

IEF 8891

Gericht op de beteugeling van gokverslaving

HvJ EU, 3 juni 2010, zaak C-258/08, Ladbrokes Betting & Gaming Ltd & Ladbrokes International Ltd tegen Stichting de Nationale Sporttotalisator (met gelijktijdige dank aan Joris van Manen, Howrey)

Kansspelen. Reclamerecht. Prejudiciële vragen Hoge Raad. Exploitatie van kansspelen via internet. Nederland mag gokken via internet beperken. Exclusieve vergunninghouder mag reclame maken, ook al is het stelsel gericht gericht op de beteugeling van gokverslaving.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1) Een nationale regeling zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die is gericht op de beteugeling van gokverslaving en het tegengaan van fraude en die daadwerkelijk bijdraagt tot het bereiken van deze doelstellingen, kan worden geacht de activiteiten met betrekking tot weddenschappen op samenhangende en stelselmatige wijze te beperken, ook al is het de houder of houders van een exclusieve vergunning toegestaan zijn of hun marktaanbod aantrekkelijk te maken door nieuwe kansspelen te introduceren en reclame te maken. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of de illegale activiteiten met betrekking tot weddenschappen in de betrokken lidstaat een probleem kunnen vormen, dat door een uitbreiding van de toegestane en gereglementeerde activiteiten zou kunnen worden ondervangen, en of deze uitbreiding door haar omvang niet onverenigbaar is met de doelstelling, gokverslaving te beteugelen.

2) De nationale rechter hoeft, met het oog op de toepassing van een regeling van een lidstaat inzake kansspelen die met artikel 49 EG verenigbaar is, niet in elk concreet geval te onderzoeken of de uitvoeringsmaatregel die de naleving van deze regeling moet verzekeren de bereiking van het doel van deze laatste kan waarborgen en in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel, voor zover deze maatregel een noodzakelijk element is om de nuttige werking van deze regeling te verzekeren dat geen enkele bijkomende beperking bevat ten opzichte van de beperking die voortvloeit uit die regeling. Voor de oplossing van het geschil dat bij de verwijzende rechter aanhangig is, is irrelevant of de uitvoeringsmaatregel is vastgesteld in het kader van de handhaving van de nationale regeling door de overheid dan wel naar aanleiding van een vordering van een particulier in het kader van een civiele procedure ter bescherming van de rechten die deze aan de regeling ontleent.

3) Artikel 49 EG moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die de organisatie en de bevordering van kansspelen aan een gesloten stelsel onderwerpt ten gunste van één marktdeelnemer en elke andere marktdeelnemer, een in een andere lidstaat gevestigde marktdeelnemer daaronder begrepen, verbiedt om op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat via internet onder dit stelsel vallende diensten aan te bieden.

Lees het arrest hier.

Zie ook, zelfde dag: HvJ EU, 3 juni 2010, C-203/08, Sporting Exchange Ltd (‘Betfair’) tegen Minister van Justitie.

IEF 8890

Uitdrukkelijk of impliciet heeft toegestemd

HvJ EU, 3 juni 2010, zaak C-127/09, Coty Prestige Lancaster Group GmbH tegen Simex Trading AG (Prejudiciële vragen Oberlandesgericht Nürnberg, Duitsland)

Merkenrecht. Uitputting. Bij doorverkoop testflacons met parfum die door houder van merk ter beschikking zijn gesteld van depositaris (buiten de EER) die deel uitmaakt van netwerk van selectieve distributie kan er i.c. niet van worden uitgegaan dat de merkhouder impliciet heeft toegestemd tot het in de handel brengen ervan in de EER.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

In omstandigheden als die van het hoofdgeding moeten artikel 13, lid 1, van verordening (..) inzake het gemeenschapsmerk en artikel 7, lid 1, van de Eerste Richtlijn (…), aldus worden uitgelegd dat er enkel sprake is van uitputting van de aan het merk verbonden rechten wanneer er op grond van een door de verwijzende rechter te verrichten beoordeling van kan worden uitgegaan dat de houder van dit merk uitdrukkelijk of impliciet heeft toegestemd tot het respectievelijk in de Europese Gemeenschap of in de Europese Economische Ruimte in de handel brengen van de waren waarvoor die uitputting wordt aangevoerd.

In omstandigheden als die van het hoofdgeding, die erin bestaan dat „parfumtestflacons” zonder eigendomsoverdracht en met een verbod op verkoop ervan ter beschikking worden gesteld van met de merkhouder contractueel gebonden tussenhandelaren opdat hun klanten de inhoud ervan voor testdoeleinden kunnen verbruiken, en waarbij de merkhouder deze waar te allen tijde kan terugroepen en de presentatie ervan zich duidelijk onderscheidt van die van de parfumflacons die de merkhouder gewoonlijk ter beschikking stelt van deze tussenhandelaren, kan er, aangezien deze testflacons parfumflacons zijn waarop de vermeldingen „demonstratie” en „mag niet worden verkocht” zijn aangebracht, bij gebreke van enig bewijselement in tegengestelde zin – waarover de verwijzende rechter dient te oordelen – niet van worden uitgegaan dat de merkhouder impliciet heeft toegestemd tot het in de handel brengen ervan.

Lees het arrest hier.