IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 8672

Zodenbemester

Vzr. Rechtbank Arnhem, 26 februari 2010, LJN: BL6865, Vredo-Dodewaard B.V. tegen gedaagden.

Slaafse nabootsing zodenbemester/snijmessen (zie voor het modellenrecht vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 februari 2010, IEF 8614).  Gebruik van eenzelfde techniek levert op zichzelf nog geen slaafse nabootsing op. Verschillende overeenkomsten zijn technisch van aard en betreffen niet de vormgeving. Onvoldoende duidelijk is dat gedaagde onvoldoende afstand heeft bewaard tot de zodenbemester van Vredo. Non-concurrentiebeding overtreden. Derde heeft geprofiteerd van onrechtmatig handelen gedaagden.

4.20.  Nog daargelaten dat Vredo geen belang heeft bij deze grondslag, omdat zij geen algeheel verbod op het produceren en verhandelen van de zodenbemester van [gedaagde3] heeft gevorderd, heeft Vredo vooralsnog ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de zodenbemester van [gedaagde3] een slaafse nabootsing is van haar zodenbemester. Weliswaar kan worden aangenomen dat de zodenbemester van [gedaagde3] dezelfde techniek kent als de zodenbemester van Vredo, maar aan de hand van de door Vredo in het geding gebrachte stukken (met name productie 9) en gelet op het daartegen gevoerde verweer van [gedaagden], valt in het kader van dit kort geding niet te beoordelen of er sprake is van een één-op-één kopie. Het gebruik van eenzelfde techniek levert op zichzelf nog geen slaafse nabootsing op. Bovendien is niet op voorhand voldoende duidelijk geworden dat [gedaagde3] met haar zodenbemester niet op alle punten waarop dat redelijkerwijs mogelijk en dus noodzakelijk is voldoende afstand heeft bewaard tot de zodenbemester van Vredo. Ten slotte is aannemelijk dat verschillende overeenkomsten tussen de zodenbemesters van Vredo en [gedaagde3] van technische aard zijn en derhalve met de vormgeving van de zodenbemesters als zodanig niets van doen hebben. Op deze grondslag kunnen de vorderingen van Vredo dan ook niet worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8671

RAA, AAA, IA, MA, RMA, IAA

Rechtbank Amsterdam, 3 maart 2010, HA ZA 09-312, LJN:BL7227, NIVRA c.s./Stichting Wakkere Accountant c.s.

Merkenrecht. Beroepsorganisatie NIVRA c.s. vordert nietigverklaring van een aantal door Stichting Wakkere Accountant (SWA) gedeponeerde merken en een verbod op het gebruik van de tekens NOvRA, RAA, AAA, IA, MA, OvRAN, RMA, IAA. Bodem na vzr. Rechtbank Amsterdam, 9 oktober 2008, IEF 7157.

Vordering tot nietigverklaring merken OVRAN, RMA en IAA afgewezen, nu deze merken (nog) niet zijn ingeschreven. Inbreukverbod toegewezen t.a.v. de tekens NOvRA, RAA en AAA, wegens onvoldoende gemotiveerd verweer daartegen. Inbreukverbod t.a.v. de tekens IA en MA afgewezen. Nu SWA geen bezwaar heeft gemaakt tegen de voorlopige weigering tot inschrijving door het BBIE van de tekens IA en MA, is geen sprake (meer) van dreigende inbreuk door SWA. Het teken OvRAN stemt onvoldoende overeen met de merken NIVRA en NOvAA. Inbreukverbod t.a.v. het teken OvRAN afgewezen. Geen onrechtmatig gebruik titels door gedaagde. Wel dwangsommen verbeurd (“De rechtbank stelt voorop dat SWA c.s. naar aanleiding van het vonnis van de voorzieningenrechter een hoop heeft gedaan, maar niet genoeg.”)

Lees het vonnis hier.

IEF 8670

Een krachtige prikkel tot nakoming is echter iets anders

Rechtbank Zutphen, 11 november 2009 en 3 maart 2010, HA ZA 07-1041, Fashion Box c.s./Vingino (met dank aan Frits Gerritzen, Brinkhof).

Auteursrecht. Onthoudingsverklaring. Na een eerste tussenvonnis, waarin geoordeeld werd dat het begrip “per product” in de onthoudingsverklaring “per inbreukmakend model” betekent en niet “per inbreukmakend exemplaar” zoals Fashion Box c.s. hadden gesteld, vorderen Fashion Box c.s. een boete “for any day on which an infringement continues”. Rechtbank stelt vast dat de verbeurde boetes een bedrag van € 1.690.000,- belopen, maar matigt tot een bedrag van € 140.756,98 (vermeerderd met wettelijke rente). “Een krachtige prikkel tot nakoming is echter iets anders dan een instrument om een wederpartij financieel ernstig te benadelen”. In citaten:

T.a.v. handelingen die als “infringement” kwalificeren (tussenvonnis van 11 november 2009): 2.4. Gelet op het bepaalde in artikel 1 van de Auteurswet geldt als inbreukmakende  handeling het zonder de toestemming van de maker verveelvoudigen en openbaar maken van het werk. Onder verveelvoudigen wordt begrepen iedere vastlegging van het werk, in de zin van het reproduceren of neerleggen van het werk in een stoffelijk voorwerp. Onder openbaar maken vallen, algemeen gezegd, handelingen waarmee het werk ter beschikking van een publiek wordt gesteld. Zoals door Vingino onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 1995 (NJ 1995,669, Bigott/Doucal) terecht is gesteld, valt importeren en exporteren in gesloten containers dan ook niet onder het begrip "openbaar maken". Nu gesteld noch gebleken is dat tijdens het importeren het T-shirt ter beschikking van een publiek is gesteld, kunnen de dagen waarop die import heeft plaatsgevonden in ieder geval niet worden aangemerkt als dagen waarop Vingino wegens inbreukmakende handelingen de boete heeft verbeurd zoals bedoeld in artikel 3 van de onthoudingsverklaring. Ten aanzien van het exporteren van het T-shirt geldt, gelet op hetgeen hierna, in rechtsoverweging 2.7, wordt overwogen, dat de vraag of dit een inbreukmakende handeling oplevert beoordeeld dient te worden naar Chinees recht.

2.5. Fashion Box c.s. legt voorts aan haar vordering ten grondslag het door Vingino in voorraad houden van het T-shirt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het in voorraad houden valt onder het verveelvoudigen en/of openbaar maken van het werk en aldus een inbreuk op het auteursrecht van Fashion Box c.s. oplevert. Dit brengt mee dat de dagen waarop Vingino het T-shirt enkel op voorraad heeft gehouden niet zijn aan te merken als dagen waarop "an infringement continues" op grond waarvan Vingino een boete verbeurt.

2.6. Naar het oordeel van de rechtbank vallen de handelingen "verkoop" en "levering" onder het openbaar maken van het werk nu aangenomen moet worden dat het T-shirt daarmee ter beschikking van een publiek wordt gesteld. De term "ter verkoop aanbieding" is door Fashion Box c.s. niet nader toegelicht. Kennelijk is daarmee door Fashion Box c.s. bedoeld de presentatie van het T-shirt aan (potentiële) afnemers ten behoeve van de voorjaars- en zomercollectie. Naar het oordeel van de rechtbank is dat een vorm van openbaar maken nu daarmee immers het T-shirt aan een publiek, te weten: dat van de winkeliers c.q. inkopers, wordt getoond met de bedoeling dat het in de handel wordt gebracht. Dit brengt mee dat voor de bepaling van de door Vingino op grond van artikel 3 van de onthoudingsverklaring verbeurde boete, de dagen tellen waarop sprake is geweest van respectievelijk "verkoop", "levering" en "ter verkoop aanbieding" zoals in vooromschreven zin bedoeld.” 

T.a.v. bedrag aan verbeurde boetes (eindvonnis): 2.8. Uit dit alles wordt geconcludeerd dat door Vingino gedurende (iets meer dan) 169 dagen boetes zijn verbeurd, hetgeen aan boetes een bedrag van € 1.690.000,-- oplevert.”

Matiging verbeurde boetes t.a.v. levering en verkoop inbreukmakende producten (tussenvonnis van 11 november 2009): “2.1 1. Ten aanzien van het beroep van Vingino op matiging van de boete wordt overwogen dat bij een boetebepaling als de onderhavige van een redelijk handelend schuldeiser mag worden verlangd dat hij aan de vermeende inbreukmaker kenbaar maakt dat er naar zijn mening sprake is van overtreding van de verbodsbepaling. Dit sluit ook aan bij het bepaalde in artikel 6:93 BW. Vingino heeft in dat verband terecht gewezen op het karakter van een boetebepaling, te weten dat het een prikkel moet zijn tot naleving van hetgeen partijen met elkaar hebben afgesproken. Het gaat dan ook niet aan dat degene die meent dat de andere partij een verbodsbepaling overtreedt waarop een boete per dag is gesteld, er het zwijgen toe doet en de boete tot het maximum laat oplopen. Dat geldt in het onderhavige geval temeer nu mag worden aangenomen dat Fashion Box c.s., gelet op het door haar ingenomen standpunt dat Vingino een onverbeterlijke navolger is van de Replay producten van Fashion Box C.S., Vingino nauwgezet in de gaten zal hebben gehouden, zoals door Vingino onweersproken is gesteld. In het feit dat voorts gesteld noch gebleken is dat Fashion Box c.s. Vingino op enig moment heeft aangesproken op het verhandelen van het T-shirt Matthew, ziet de rechtbank voorshands reeds een grond voor matiging van de eventueel door Vingino verbeurde boete. Nu het verhandelen ziet op de inbreuk op het auteursrecht van Fashion Box c.s. die gelegen is in de verkoop en levering van het T-shirt, acht de rechtbank een redelijk aanknopingspunt voor matiging op dit punt de op die verkoop gerealiseerde winst, in het IFO rapport berekend op € 40.756.98.”

Verdere matiging verbeurde boetes t.a.v. "ter verkoop aanbieding" inbreukmakende producten (eindvonnis): 2.10. De rechtbank heeft nog te beslissen over de boetes die zijn verbeurd als gevolg van "ter verkoop aanbieding". (…)

2.13. Op grond van het bepaalde in artikel 6:94 lid 1 BW kan de rechter - op verlangen van de schuldenaar - een boete matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. De in deze bepaling opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (zie HR 27 april 2007, NJ 2007,262).

2.14. In dit geval springt in het oog dat Fashion Box c.s. niet heeft gesteld dat zij als gevolg van inbreuk op auteursrecht schade heeft geleden, terwijl tussen partijen vast staat dat het merk Replay uitsluitend kleding voor volwassenen omvat en Vingino alleen kleding voor baby's en kinderen op de markt brengt. Dat was de reden dat de rechtbank in onderdeel 4.30 van het tussenvonnis van 15 juli 2009 heeft overwogen dat de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat zal worden afgewezen. Al om deze reden kan een boete van ongeveer € 1.690.000,-- buitensporig en daarom onaanvaardbaar worden genoemd. Daar komt het volgende bij.

2.15. Fashion Box c.s. heeft niet (voldoende gemotiveerd) weersproken dat zij van het T-shirt Matthew moet hebben geweten vanaf het moment dat het door Vingino in de handel is aangeboden en ermee heeft gewacht om verbeurde boetes te innen totdat alle exemplaren zijn uitverkocht. Zie ook hetgeen is overwogen in onderdeel 2.11 van het tussenvonnis van 11 november 2009. Nu het Fashion Box c.s. vrij stond om naast betaling van verbeurde boetes aanspraak te maken op schadevergoeding, heeft het hier bedoelde boetebeding de functie van een krachtige prikkel tot nakoming. Een krachtige prikkel tot nakoming is echter iets anders dan een instrument om een wederpartij financieel ernstig te benadelen door het moment af te wachten dat de verbeurde boetes tot een maximaal bedrag zijn opgelopen. De rechtbank ziet daarom ook in de strekking van het boetebeding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen reden de boete (fors) te matigen.

2.16. Onder de gegeven omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat onverkorte toepassing van het boetebeding (ook) wat betreft "ter verkoop aanbieding" en "productie" tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. De rechtbank zal de als gevolg van "ter verkoop aanbieding" en "productie" verbeurde boete matigen tot een bedrag van € 100.000,--.”

Lees het eindvonnis hier, eerste tussenvonnis hier (IEF 8075) en tweede tussenvonnis hier.

IEF 8669

Niet onder de beschermingsomvang vallen

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 10 maart 2010, zaaknr. 337089, Safeway GmbH tegen Kedge Holding B.V.

Octrooirecht. EP valbeveiliging voor dakwerkers. (Niet-grensoverschrijdende) verklaring voor recht van niet-inbreuk.

4.26 Gelet op het vorenoverwogene komt de door Safeway in conventie gevorderde verklaring voor recht van niet-inbreuk voor zover betrekking hebbend op Nederland voor toewijzing in aanmerking. De voorwaarde waaronder Safeway in conventie de vernietiging van EP 991 heeft gevorderd, alsmede de voorwaarde waaronder Kedge haar reconventionele vordering heeft ingesteld, gaan niet in vervulling, zodat daaraan niet wordt toegekomen. Aan de provisionele vorderingen wordt evenmin toegekomen.

4.27 De door Safeway gevorderde verklaring van niet-inbreuk in andere landen dan Nederland waar EP 991 gelding heeft, komt reeds niet voor toewijzing in aanmerking vanwege de omstandigheid dat geen bewijs is overgelegd waaruit blijkt dat EP 991 in andere landen dan Nederland van kracht is. Voorts heeft Safeway de rechtbank niet ingelicht omtrent de toepassing van het recht in die landen, in het bijzonder ten aanzien van de leerstukken equivalentie en de mogelijkheid om het verleningsdossier te betrekken bij de uitleg van een octrooi. Het is algemeen bekend dat daarmee in diverse Europese landen – ondanks materiële harmonisatie van octrooiwetgeving – verschillend wordt omgegaan.

Lees het vonnis hier.

IEF 8668

De tenaamstelling (Zutphen)

Rechtbank Zutphen, 3 maart 2010, LJN: BL6147, Freerider Ltd tegen E-Traction Europe B.V.

Octrooirecht. Stukgelopen samenwerking. Freerider is niet de (juridisch) eigenaar van de octrooien en octrooiaanvragen met betrekking tot The Wheel en is daarom niet bevoegd zich als eigenaar in de octrooiregisters in te laten schrijven. Op grond van de overeenkomsten tussen partijen is Freerider wel bevoegd een octrooigemachtigde aan te wijzen. 

Eerder vonnis Rb Den Haag: 7.2.  Voor zover Freerider zich op het standpunt stelt dat het e-Traction Europe niet is toegestaan het onderhavige verzoek om voorlopige voorzieningen voor te leggen aan deze rechtbank omdat de voorzieningenrechter te Den Haag een soortgelijke vordering reeds heeft afgewezen [zie: Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 december 2009, IEF 8484], wordt dit betoog verworpen. Niet alleen verschillen de in dit incident ingestelde vorderingen van de vorderingen die aan de voorzieningenrechter te Den Haag zijn voorgelegd, ook de in de procedures betrokken partijen zijn niet dezelfde. Het risico van tegenstrijdige uitspraken doet zich dan ook niet voor.
 
Eigenaar octrooien: 7.8.  Zoals door Freerider onweersproken is aangevoerd en ook blijkt uit de door haar als productie 3 in het incident in het geding gebrachte brieven van het European Patent Office kent het octrooiregister slechts de aanduidingen ‘applicant’ en ‘proprietor’. Uit het bepaalde in het derde lid van artikel 60 Europees Octrooiverdrag volgt dat de aanvrager geacht wordt de gerechtigde te zijn op het octrooi. Zoals door de voorzieningenrechter te Den Haag is overwogen, wordt ook in de praktijk ervan uitgegaan dat degene die als ‘applicant’ op een octrooischrift staat vermeld de rechthebbende is. Dit leidt tot de conclusie dat in het geval Freerider als ‘applicant’ of ‘proprietor’ van de octrooiaanvragen respectievelijk octrooien vermeld zou worden, bij derden die een nationaal of internationaal octrooiregister raadplegen ten onrechte de indruk gewekt zou worden dat Freerider de aanvrager respectievelijk eigenaar is van de aanvragen en octrooien, hetgeen tot een ontoelaatbare vervuiling van deze registers zou leiden. Nu voorshands moet worden geoordeeld dat e-Traction Europe en niet Freerider eigenaar is van de octrooien en octrooiaanvragen, brengt het vorenstaande met zich dat het Freerider niet vrijstaat zich in de octrooiregisters als eigenaar of aanvrager te (laten) registreren, zoals zij dat ten aanzien van in ieder geval twee octrooien heeft gedaan.

Artikel 2.7 van de APA bepaalt bovendien uitdrukkelijk dat de ‘application’ ‘in Sellers name’ dient plaats te vinden.
De verder niet weersproken belangen van e-Traction Europe mede in aanmerking genomen, zal daarom vordering 3 in reconventie worden toegewezen. Het enkele feit dat e-Traction Europe het Europees Octooibureau reeds heeft verzocht de wijziging van de tenaamstelling ongedaan te maken, brengt niet mee dat zij geen spoedeisend belang meer bij deze voorziening heeft. Het is immers gesteld noch gebleken dat dit verzoek zal worden ingewilligd. De na te noemen dwangsom komt vooralsnog als een genoegzame prikkel tot nakoming voor.

Gemachtigde: 7.9.  Freerider is onder meer in artikel 2.7. van de APA het recht toegekend de octrooien en octrooiaanvragen te administreren (‘filing’), hetgeen impliceert dat het aan Freerider en niet aan e-Traction Europe is om te bepalen wie als octrooigemachtigde zal optreden. Het stond e-Traction Europe dan ook niet vrij om zonder voorafgaande toestemming van Freerider een andere dan de door Freerider aangewezen octrooigemachtigde aan te wijzen. e-Traction Europe zal dan ook bevolen worden de inschrijving van deze gemachtigde bij het Europees octrooibureau en andere octrooiverlenende instanties ongedaan te maken en te herstellen.
e-Traction Europe wordt niet gevolgd in haar stelling dat NOB door medewerking te verlenen aan de inschrijving van Freerider als gerechtigde op de octrooien en octrooiaanvragen, een zodanig bedenkelijke rol heeft gespeeld dat zij niet langer als gemachtigde kan optreden.

Uit de door partijen in het geding gebrachte stukken blijkt immers genoegzaam dat NOB deze inschrijving in opdracht van Freerider heeft gewijzigd, nadat Freerider haar had meegedeeld dat zij ingevolge de APA en de TASA als eigenaar had te gelden en het recht had de inschrijving te wijzigen en nadat NOB een onderzoek naar de juistheid van deze mededelingen had ingesteld. Het mag zo zijn dat de voorzieningenrechter in Den Haag heeft geoordeeld dat NOB verzuimd heeft (zorgvuldig) te onderzoeken of er sprake was van een voldoende titel voor wijziging van de tenaamstelling en aldus heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij als goed octrooigemachtigde in acht dient te nemen, maar er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of aannemelijk geworden op grond waarvan gevreesd moet worden dat NOB in deze onzorgvuldige taakuitoefening zal volharden. Integendeel, NOB telt thans als gewaarschuwde gemachtigde voor twee en van haar mag verwacht worden dat zij met betrekking tot de onderhavige octrooien en octrooiaanvragen meer dan de gebruikelijke zorgvuldigheid zal betrachten. Dat de belangen van e-Traction Europe zullen worden geschonden doordat Freerider gerechtigd is een octrooigemachtigde aan te wijzen, komt niet aannemelijk voor nu het Freerider niet vrij staat deze gemachtigde te instrueren Freerider in de octrooiregisters als eigenaar in te (doen) schrijven. De vorderingen II en III van Freerider liggen hiermee voor toewijzing gereed. De na te noemen dwangsom komt vooralsnog als een genoegzame prikkel tot nakoming voor.
 
Lees het vonnis hier.

IEF 8667

Ongeoorloofd kopiëren niet aannemelijk

Rechtbank Zutphen, 9 maart 2010, KG ZA 10-19, LJN: BL6854. Autotelex B.V. tegen Autotaxatie.Net B.V.

Auteursrecht. Databankenrecht. Autotelex heeft een databank geproduceerd waarin alle in Nederland toegelaten motorvoertuigen zijn opgenomen en beschuldigt Autotaxatie van het kopiëren van (een groot deel van) haar databank. Onvoldoende aannemelijk geworden dat Autotaxatie gegevens over motorvoertuigen aan de databank van Autotelex heeft ontleend. Vorderingen afgewezen. Geen 1019h proceskosten,  nu het geschil primair voortvloeit uit de tussen partijen gesloten overeenkomst.

“Onvoldoende aannemelijk [is] geworden dat Autotaxatie (een groot deel van de) door Autotelex aan haar ten tijde van de overeenkomst ter beschikking gestelde data (optiebenamingen) heeft gekopieerd naar haar eigen databank. (…)  Vast staat dat Autotaxatie de cd-roms die Autotelex in het kader van de overeenkomst aan Autotaxatie had geleverd heeft teruggestuurd naar Autotelex. Dat zij een kopie van de databank van Autotelex heeft achtergehouden is gezien het voorgaande onvoldoende aannemelijk geworden.

4.2 (...) “Weliswaar heeft Autotaxatie ten aanzien van de optiebenamingen erkend dat zij soms aanduidingen gebruikt die door Autotelex eveneens worden gebruikt, maar gelet op het grote aantal optiebenamingen – gekoppeld aan 90.000 verschillende typen auto’s - dat zich in de databank van Autotelex bevindt kan het overnemen van enkele benamingen, waarvan Autotaxatie gemotiveerd heeft gesteld dat die door diverse aanbieders in de markt worden gebruikt, niet zonder meer tot de conclusie leiden dat Autotaxatie daarmee ten onrechte gebruik maakt van de optiebenamingen van Autotelex, te minder nu onweersproken is dat Autotaxatie ook afwijkende aanduidingen gebruikt in haar databank.
Daar komt bij dat Autotelex onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat Autotaxatie meerdere referentiebronnen heeft op basis waarvan zij haar databank heeft opgebouwd en ook uit de door Autotaxatie overgelegde, door haar voor akkoord getekende, offerte van RDC Datacentrum B.V. afgeleid kan worden dat Autotelex niet de enige bron is waarvan Autotaxatie haar informatie verkreeg, zodat voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat Autotaxatie haar gegevens enkel van Autotelex heeft betrokken.

4.3.   Dat in de databank van Autotaxatie optiebenamingen staan met fouten die identiek zijn aan die welke in de databank van Autotelex zijn opgenomen kan evenmin tot de conclusie leiden dat sprake is van het ongeoorloofd kopiëren van de optiebenamingen van Autotelex, nu uit de door Autotaxatie overgelegde producties blijkt dat met betrekking tot de Porsche cabriolet ook op de websites van Autowereld en Autoweek de – onjuiste – optiebenaming elektrisch bedienbaar dak is opgenomen. Derhalve valt niet uit te sluiten dat Autotaxatie de optiebenaming die voormelde fout bevat van andere bronnen dan Autotelex heeft verkregen. Verder kan uit de foutieve vermelding “inklapbaar” met betrekking tot de buitenspiegels van de Smart For Two coupé evenmin worden geconcludeerd dat Autotaxatie (een groot deel van) de optiebenamingen van de databank van Autotelex heeft gekopieerd, nu die enkele aanduiding gelet op het grote aantal optiebenamingen dat zich in de databank bevindt onvoldoende wordt geacht voor een dergelijke conclusie.

4.4.  Op grond van het vorenstaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat Autotaxatie (een groot deel van de) door Autotelex aan haar ten tijde van de overeenkomst ter beschikking gestelde data (optiebenamingen) heeft gekopieerd naar haar eigen databank. Zonder nader bewijs – waarvoor in deze procedure geen plaats is – kan dan ook niet worden geconcludeerd dat Autotaxatie is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Vast staat dat Autotaxatie de cd-roms die Autotelex in het kader van de overeenkomst aan Autotaxatie had geleverd heeft teruggestuurd naar Autotelex. Dat zij een kopie van de databank van Autotelex heeft achtergehouden is gezien het voorgaande onvoldoende aannemelijk geworden.

4.5.  Nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat Autotaxatie de optiebenamingen van de databank van Autotelex (grotendeels) heeft gekopieerd, is de door Autotelex gestelde inbreuk op haar databankrecht en auteursrecht evenmin aannemelijk geworden. Dat Autotaxatie een substantieel van de databank van Autotelex gebruikt en ter beschikking stelt aan derden is onvoldoende gebleken. Nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van ongeoorloofd kopiëren van de data van Autotelex kan evenmin geconcludeerd worden dat Autotaxatie inbreuk maakt op een aan Autotelex toebehorend auteursrecht op haar databank – nog los van de vraag of de databank van Autotelex auteursrechtelijke bescherming geniet.”

(…) 4.7.  Autotelex zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor de door Autotaxatie gevraagde vergoeding van de volledige proceskosten op grond van artikel 1019 h Wetboek van Rechtsvordering is geen plaats, nu het geschil primair voortvloeit uit de tussen partijen gesloten overeenkomst. Derhalve worden de gebruikelijke liquidatietarieven gehanteerd.

Lees het vonnis hier.

IEF 8666

Slechts voor zover het werk in het model is belichaamd

Gerechtshof Amsterdam, 23 februari 2010, LJN: BL4968, Markant International B.V. tegen Vlaar Ergonomie B.V.

Auteursrecht. Modellenrecht. Samenloop. Licenties. Ergonomische monitorophangsystemen. Rechtsvermoeden van overdracht auteursrecht, art. 3.28 BVIE. Hof bekrachtigt vonnis waarvan beroep (Rechtbank Utrecht, 5 november 2008, IEF 7290).

“Artikel 3.28 lid 1 wil bevorderen dat, indien tegelijkertijd een uitsluitend recht op een model en een auteursrecht op een in dat model belichaamd kunstwerk bestaan, deze in dezelfde hand zijn. Daartoe is echter niet vereist dat het auteursrecht reeds terstond bij het verlenen van de in artikel 3.28 lid 1 bedoelde toestemming [voor het verrichten van een depot] overgaat aangezien niet reeds bij het verlenen van die toestemming, maar pas bij het gebruik maken daarvan het uitsluitend recht op het model ontstaat.

[En] Weliswaar wordt daar bepaald dat reeds de toestemming tot depot een overdracht van auteursrecht inhoudt, maar dat is slechts een gedeeltelijke overdracht, immers slechts voor zover het werk in het model is belichaamd. (…) Omdat de verkrijger, zolang de toestemming voortduurt, niet in zijn recht tot deponeren beperkt is en hij velerlei modellen deponeren kan, kan pas als hij metterdaad tot depot overgaat, worden bepaald tot welk deel van het auteursrecht de overdracht zich uitstrekt.

Ondanks mogelijke bedoeling van partijen is i.c. slecht sprake van een licentie, nu “voor overdracht van auteursrecht is onder de Auteurswet 1912 wilsovereenstemming niet voldoende maar is vereist dat zij in een akte is neergelegd.”

Eén hand: 4.3  Artikel 3.28 lid 1 BVIE geeft het rechtsvermoeden dat de ontwerper van een krachtens de auteurswet beschermd werk die een ander toestemming verleent een tekening of model waarin dat werk is belichaamd, te deponeren, zijn auteursrecht deels overdraagt. Dat vermoeden is niet voor weerlegging vatbaar en geldt ook als die ontwerper zich er in het geheel niet van bewust is en zelfs als vaststaat dat hij, ware hij zich er wel van bewust geweest, de toestemming niet verleend zou hebben. Daarmee is deze bepaling een uitzondering op het beginsel dat een overdracht een rechtshandeling is en een op het rechtsgevolg gerichte wil vereist. Uitzonderingsbepalingen dienen beperkt te worden uitgelegd en moeten bij voorkeur niet worden uitgebreid tot categorieën van gevallen waarin het maken van de uitzondering niet dienstig kan zijn aan het doel waarmee de wetgever de uitzondering gemaakt heeft.

4.4  Artikel 3.28 BVIE maakt deel uit van titel III, hoofdstuk 6 BVIE “Samenloop met het auteursrecht”. Bedoeling daarvan, evenals van het evenzo getitelde hoofdstuk II BTMW, is om de gevallen waarin de registers van gedeponeerde tekeningen en modellen geen volledige gegevens bevatten inzake hetgeen ook auteursrechtelijk beschermd is, tot een minimum te beperken. Artikel 3.28 lid 1 wil daartoe bevorderen dat, indien tegelijkertijd een uitsluitend recht op een model en een auteursrecht op een in dat model belichaamd kunstwerk bestaan, deze in dezelfde hand zijn. Daartoe is echter niet vereist dat het auteursrecht reeds terstond bij het verlenen van de in artikel 3.28 lid 1 bedoelde toestemming overgaat aangezien niet reeds bij het verlenen van die toestemming, maar pas bij het gebruik maken daarvan het uitsluitend recht op het model ontstaat. Ook de tekst van deze bepaling dwingt er niet toe aan te nemen dat het auteursrecht terstond bij het verlenen van de toestemming tot depot overgaat. Weliswaar bepaalt de wet dat reeds de toestemming overdracht inhoudt, maar dat sluit niet uit dat die overdracht eerst effect heeft op het ogenblik dat van de toestemming gebruik gemaakt wordt. Het hof verenigt zich daarom met het onder ?4.2 weergegeven oordeel van de eerste rechter.

4.5  Het hof ziet overigens nog een tweede reden om artikel 3.28 lid 1 BVIE aldus te begrijpen. Weliswaar wordt daar bepaald dat reeds de toestemming tot depot een overdracht van auteursrecht inhoudt, maar dat is slechts een gedeeltelijke overdracht, immers slechts voor zover het werk in het model is belichaamd. Omdat de verkrijger, zolang de toestemming voortduurt, niet in zijn recht tot deponeren beperkt is en hij velerlei modellen deponeren kan, kan pas als hij metterdaad tot depot overgaat, worden bepaald tot welk deel van het auteursrecht de overdracht zich uitstrekt.

Licentie: 7.1  Na te hebben beslist dat door Prodesign geen auteursrecht aan 3D Tradelink oud was overgedragen op de voet van artikel 3.28 lid 1 BVIE, heeft de eerste rechter zich de vraag gesteld of er auteursrecht op een aan de Auteurswet 1912 beantwoordende wijze was overgedragen. Zij heeft die vraag ontkennend beantwoord en heeft in dat kader overwogen dat in de royalty-overeenkomst geen bepaling te vinden is waaruit blijkt van een bedoeling auteursrecht over te dragen en dat de inhoud van de overeenkomst er juist op wijst dat de auteursrechten bij Prodesign bleven en 3D Tradelink oud slechts een recht tot gebruik van die rechten (licentie) kreeg. Tegen het eerste deel van die overweging richt zich grief 5, tegen het tweede deel grief 6.

7.2  In de toelichting op grief 5 wijst Markant (door verwijzing naar haar conclusie van antwoord in eerste aanleg) erop dat 3D Tradelink oud volgens de royalty-overeenkomst haar rechten uit die overeenkomst niet zonder toestemming van Prodesign zou mogen “overdragen”, terwijl, als zij geen auteursrecht doch slechts een licentie verkreeg het woord “sub-licentiëren” gebruikt zou zijn. Dat overtuigt het hof niet. De overeenkomst houdt in artikel 3 in dat Prodesign ervoor instaat dat zij rechthebbende is met betrekking tot de auteursrechten, dat het gebruik van die rechten berust (dat wil zeggen: zal berusten) bij 3D Tradelink oud en dat deze dat gebruik niet zonder toestemming van Prodesign aan een derde zal overdragen. Daarin kan het hof niet anders lezen dan een licentieverlening en daaraan doet niet af dat die geschiedde zonder (en inderdaad ook had kunnen geschieden met) gebruikmaking van het woord “licentie” of een afleiding daarvan.

7.3  Voorts wijst Markant erop dat het de ook uit de tekst van de overeenkomst blijkende bedoeling was dat 3D Tradelink oud zich op de verdere ontwikkeling van het MOS zou toeleggen. Dat wil het hof aannemen maar het is een omstandigheid die even goed past bij de situatie dat Prodesign het auteursrecht op het auteursrecht behield en 3D Tradelink oud slechts een licentie kreeg als bij de situatie dat het auteursrecht werd overgedragen.

7.4  Ten slotte voert Markant met een beroep op informatie van de heer [A] die destijds bij de totstandkoming van de royalty-overeenkomst voor 3D Tradelink oud optrad, aan dat de werkelijke bedoeling van partijen bij de overeenkomst wel degelijk was dat de auteursrechten werden overgedragen. Dat kan echter de doorslag niet geven. Voor overdracht van auteursrecht is onder de Auteurswet 1912 wilsovereenstemming niet voldoende maar is vereist dat zij in een akte is neergelegd. Daarbij laat het hof nog in het midden dat tegenover de informatie van de heer [A] informatie in tegengestelde zin staat van de heren [B] van Prodesign, de feitelijke ontwerper van het MOS, en [C], destijds controller van 3D Tradelink oud.

Lees het arrest hier.

IEF 8665

Op onrechtmatige wijze in verwarring worden gebracht

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 9 maart 2010, zaaknr. 200.017.357/01, Taartenwinkel.nl B.V. tegen GefeliciTAART B.V. (met dank aan Steffen Hagen, CMS Derks Star Busmann)

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Hof vernietigt kort geding vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 september 2008, IEF 7102). Taartenwinkel.nl (meervoud) maakt bezwaar tegen gebruik domeinnaam taartwinkel.nl (enkelvoud) door GefeliciTAART.  Enkel doorgeleiden domeinnaam is geen gebruik als handelsnaam. Wel onrechtmatig handelen. (“Uiteindelijk doorslaggevend [is] of het publiek door het gebruik van de betreffende aanduiding op onrechtmatige wijze in verwarring wordt gebracht”). Aanhaken bij bekendheid om zoveel mogelijk verkeer te generen. Geen 1019h proceskosten (rechtsgrond onrechtmatige daad).

Handelsnaam / doorlinken: 4. (…) Een domeinnaam kan echter tot handelsnaam worden wanneer de domeinnaam gebruikt wordt ter aanduiding van de onderneming, in welk verband rekening moet worden gehouden met de perceptie van het relevante publiek. In dat kader is onder meer van belang of, c.q. in hoeverre de domeinnaam overeenkomt met de handelsnaam van de domeinnaamhouder, alsmede de inhoud van de website die men door het intypen van de domeinnaam bereikt.

In dit geval staat vast dat GefeliciTAART slechts onder deze naam (GefeliciTAART) naar buiten treedt. Verder staat vast dat zij de domeinnaam taartwinkel.nl, evenals de (volgens haar honderden andere) domeinnamen die zij heeft geregistreerd, slechts gebruikt om potentiële klanten naar haar website www.gefeliciTAART.nl te leiden en dat men na het intoetsen van www.taartwinkel.nl direct wordt doorgeleid naar eerstgenoemde website. Met andere woorden, de website onder de domeinnaam taartwinkel.nl heeft geen inhoud. Het hof is voorshands van oordeel dat onder deze omstandigheden geen sprake is van handelsnaamgebruik. De domeinnaam taartwinkel.nl wordt aldus immers niet gebruikt ter aanduiding van de onderneming en ook niet als zodanig door het relevante publiek opgevat. Hierop stuit de vordering, voor zover geënt op artikel 5 Hnw., af.

Onrechtmatige daad: 7. (…) Het hof verwerpt het betoog van GefeliciTAART dat geen sprake kan zijn van onrechtmatig handelen omdat de aanduidingen taartwinkel en taartenwinkel beschrijvend zijn. In het kader van een beoordeling op grond van artikel 6: 162 BW is uiteindelijk doorslaggevend of het publiek door het gebruik van de betreffende aanduiding op onrechtmatige wijze in verwarring wordt gebracht. Het hof is voorshands van oordeel dat dat hier het geval is, mede in aanmerking nemende dat Taartenwinkel.nl, gelet op het aanzienlijke marktaandeel dat zij zich heeft weten te verwerven, bij het relevante publiek een zekere bekendheid heeft verworven.

De domeinnaam taartwinkel.nl vertoont zoveel gelijkenis met de handelsnaam (en domeinnaam) Taartenwinkel.nl, dat de kans dat consument, op zoek naar het bedrijf van Taartenwinkel.nl, taartwinkel.nl intypt, aanzienlijk is. GefeliciTAART heeft ook erkend dat haar streven mede is gericht op het, met gebruikmaking van de bekendheid en reputatie van haar concurrenten en de mogelijkheid van vergissing bij het publiek, genereren van zoveel mogelijk internetverkeer naar de eigen website. Dat dit het geval is blijkt ook uit haar registratie van de domeinnamen taartservice.nl en taartland.nl. Het hof is voorshands van oordeel dat een dergelijke handelwijze de grenzen van eerlijke mededinging te buiten gaat en dus onrechtmatig is. De omstandigheid dat de aanduidingen taartwinkel en taartenwinkel van huis uit een beschrijvend karakter hebben doet daaraan, gelet op de verwarring die (in verband met de bekendheid en reputatie van Taartenwinkel.nl bij het relevante publiek) door het gebruik van de domeinnaam taartwinkel.nl wordt gewekt, niet af.

Het hof is voorts, anders dan de voorzieningenrechter, voorshands van oordeel dat de omstandigheid dat de consument direct wordt doorgelinkt naar de website van GefeliciTAART niet afdoet aan de verwarring. immers, hoewel de consument zich waarschijnlijk zal realiseren dat hij zich niet op de site van Taartenwinkel.nl bevindt, is bepaald niet ondenkbaar dat hij meent dat de beide ondernemingen aan elkaar gelieerd zijn. Dit gevaar voor verwarring wordt nog vergroot doordat beide ondernemingen dezelfde (soort) producten verkopen en diensten verlenen en beide hun statutaire vestigingsplaats in Haarlem hebben.

8. Uit het voorgaande vloeit voort dat de vorderingen, voor zover gegrond op onrechtmatige daad, voor toewijzing in aanmerking komen als na te melden.

Lees het arrest hier.

IEF 8664

Ben ik hoorbaar?

Podcasts, mp3tjes, audiofiles of hoe je ze wil noemen: geluidsopnames van de lezingen gehouden op het Zeist Symposium 2010. Behalve het octrooidebat, in de grote zaal, zijn de middagdebatten helaas niet opgenomen, maar de plenaire samenvatting van alle debatten is wel opgenomen. Beluister, herluister of download (rechter muisknop: opslaan als) de lezingen, de prijsuitreiking en de samenvattingen via de onderstaande links.

Lezing Mr. Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek:  “Het Hof van Justitie en het bekende merk.” 
Deel 1, Deel 2

Lezing Mr. Loek Penders, Akzo-Nobel: “De bescherming van bedrijfsgeheimen.” 
Deel 1, Deel 2

Lezing Kimberly A. Moore, judge United States Court of Appeals for the Federal Circuit: “The CAFC and US Patent Law.” 
Deel 1, Deel 2

Uitreiking VIE prijs aan Sophie van Loon, Kennedy van de Laan, klik hier.

Middagdebat octrooirecht: De selectie uitvinding, nawerkbaarheid, (mini trial) en andere perikelen. Voorzitter: Mr. Rian Kalden, Vice-President Rechtbank Den Haag. Pleiters: Dr. Hans Prins, Bird & Bird en Drs. Koen Bijvank, Vereenigde. (zaalvragen en -opmerkingen bleken onverstaanbaar en zijn er uit geknipt). Deel 1. Deel 2.

Plenaire samenvatting van de debatten door de voorzitters:

Debat 1: De selectie uitvinding, nawerkbaarheid (mini trial) en andere perikelen. Voorzitter Mr. Rian Kalden, Vice-President Rechtbank Den Haag.

Debat 2: Het ‘embedden’ van You Tube filmpjes op Hyves webpagina’s. Auteursrecht of auteursrechtinbreuk? Voorzitter: Prof. mr. Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap.

Debat 3: Scheerkoppen en legoblokjes. Voorzitter: Prof. mr. Feer Verkade, Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad.

IEF 8663

Inzake uitvoeringen en fonogrammen

Tractatenblad Jaargang 2010, nr. 60. Verdrag van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom inzake uitvoeringen en fonogrammen (WPPT) (1996); Genève, 20 december 1996.

"Het Verdrag zal ingevolge artikel 21, onder ii, voor het Koninkrijk der Nederlanden op 14 maart 2010 in werking treden. Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, zal het Verdrag alleen voor Nederland gelden." Zie Trb. 2003,162.

Lees het Tractenblad hier.