IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 8536

Handelspraktijken

HvJ EG, 14 januari 2010, zaak C-304/08, Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV tegen Plus Warenhandelsgesellschaft mbH (prejudiciële vragen Bundesgerichtshof, Duitsland).

Richtlijn Oneerlijke handelspraktijken. Algemene nationale regeling volgens welke handelspraktijken waarbij deelneming van consumenten aan spel afhankelijk wordt gesteld van aankoop van goed of dienst, in beginsel verboden is. Een dergelijke wettelijke regeling die iets in beginsel verbiedt voldoet echter niet aan de door de richtlijn gestelde vereisten.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht: Richtlijn 2005/29/EG (…) betreffende oneerlijke handelspraktijken (…) moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die handelspraktijken waarbij de deelneming van de consument aan een prijsvraag of spel afhankelijk wordt gesteld van de aankoop van een goed of een dienst, in beginsel verbiedt, zonder rekening te houden met de specifieke omstandigheden van het concrete geval.

Lees het arrest hier.

IEF 8535

En ze is erg blij met het Benelux-merkenbureau

Handelingen 2009-2010, nr. 18, pag. 1343-1366,  2e Kamer.  Behandeling van het wetsvoorstel Goedkeuring Verdrag tot herziening Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie.

"De heer Ten Broeke (VVD): (...) Andere voorbeelden zijn (...), zeker niet onbelangrijk, het merkenrecht, waarbij meer dan 1 miljoen merken binnen de Benelux worden beschermd. Als je als ondernemer wacht op een EU-trademark, kun je wachten tot je een ons weegt. Ondertussen moet je in 27 landen je merk deponeren. Mijn vrouw is zo’n innovatieve ondernemer met een nieuw product waarop patenten rusten, en ze is erg blij met het Benelux-merkenbureau dat direct een markt van 28 miljoen inwoners voor haar opent. (...)"

Lees het kamerstuk hier.

IEF 8534

Dat auteursrecht niet meer bestaat

Kamerstuk 31777, nr. 20, 2e Kamer. Persbeleid; Verslag algemeen overleg van 19 november 2009 over o.a. adviesrapport Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers.

De heer Atsma (CDA): Het is toch verbijsterend dat je GroenLinks hoort zeggen dat auteursrecht niet meer bestaat? Ik vind het prima, maar u kunt uw eigen woorden toch niet geloven? Kijk naar de muziekindustrie, naar componisten en noem maar op. Als ze uw teksten stelen, zult u waarschijnlijk wel blij zijn, maar daar zou het wat mij betreft dan ook bij moeten blijven. U kunt toch niet echt menen wat u net zei?

Mevrouw Peters (GroenLinks): Volgens mij hoef je helemaal geen medelijden te hebben met de muziekindustrie. Die draait best nog wel aardig, ook in dit digitale tijdperk waar downloaden gelukkig nog gratis is of gemakkelijk kan zonder meteen gecriminaliseerd te worden. Ik zeg alleen dat het tijdperk voorbij is waarin auteursrecht bij consumentengebruik meteen om de hoek komt kijken. Er bestaan modellen waarin auteursrechten indirect kunnen worden verdiend, omdat je profiteert van een vrije distributie die meer naamsbekendheid geeft en uiteindelijk ook bijdraagt aan het meer verkopen van je product of leidt tot bijproducten. Kijk om u heen in de wereld, mijnheer Atsma, het gebeurt allang!
Wat mijn fractie betreft is er een omslag nodig.

(…) Minister Plasterk: (...) De beleidsreactie op het rapport over het auteursrecht van mevrouw Gerkens en haar commissie is zojuist naar de Kamer gestuurd. Ik zie het als mijn taak om op te komen voor de rechten van makers en soms zijn die vervlochten met de rechten van bijvoorbeeld de muziekindustrie. Wellicht heeft zij minder sympathie voor de grote industrie dan voor de kleine makers, maar eigendom is toch eigendom en daar moet ik voor staan. Het gaat mij veel te snel om nu te zeggen: we leven in een nieuwe tijd, dus laten we die rechten maar los.

 Dat geldt ook voor literaire producten, teksten die op het internet verschijnen. Het geldt ook voor journalistieke producten. Volgens de wet gaat het daarbij gewoon om eigendom. Ik zie ook wel de nieuwe moraal ontstaan van jongeren die het downloaden van bijvoorbeeld een film niet als bezwaarlijk ervaren, net zo min als zij het uploaden daarvan als een strafbaar feit zien. Ik zie het toch Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 777, nr. 20 28 als mijn rol om de wet op dit punt niet alleen te handhaven samen met de collega van Justitie maar ook om erop aan te dringen dat de rechten van makers in alle vormen erkend blijven worden. Dat dit wel een ingewikkelde kwestie is geworden in dit nieuwe tijdperk, ben ik wel met mevrouw Peters eens, maar daar zullen wij bij het bespreken van de beleidsreactie op het rapport van de commissie-Gerkens ongetwijfeld nader op ingaan. Ik wil nu zeker niet de indruk wekken dat ik zoiets denk als zouden wij die rechten maar moeten loslaten.(...)

Lees het kamerstuk hier. hier.

IEF 8533

Een richtingwijzigend orgaan

Vzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 13 januari 2010, KG ZA 09-1580, Metaco Inc. tegen Schelfhaut N.V.

Octrooirecht. Kort geding. EP Vouwschermtoestel (vouwdeur, plissé hordeur et cetera), "met het kenmerk, dat de schuivende staaf een aantal richtingswijzigende organen heeft voor spannende delen."  Vorderingen afgewezen. Belgische gedaagde Schelfhaut is niet gehouden aan onthoudingsverklaring Nederlandse dochter van gedaagde. Geen inbreuk  door export hordeuren uit België naar Nederland, ook niet bij wege van equivalentie. “Desgevraagd bleek geen van partijen in staat informatie te verschaffen omtrent de landen waar het octrooi nog van kracht is.” (Afbeelding: schets van de hand van de voorzieningenrechter).

4.4. Schelfhaut NV wordt ook niet verweten dat zij bevorderd of bewerkstelligd zou hebben dat Azon zich niet naar de onthoudingsverklaring heeft gedragen. Metaco stelt dat Schelfhaut NV inbreuk maakt op haar octrooi. Als dat zo is, dan is dat een specifieke onrechtmatige daad van Schelfhaut NV. Komt de inbreuk op het octrooi niet vast te staan, dan staat het Schelfhaut NV vrij haar product in Nederland aan te bieden. Het is niet zo dat zij alsdan – op straffe van plegen van een onrechtmatige daad – gebonden is aan de onthoudingsverklaring die Azon voor haar rekening heeft genomen. De relatie tussen Azon en Schelfhout NV doet daar niet aan af.

(…)

4.19. De zwarte koorden en de rupskettingen kruisen elkaar niet in de sliding bar. De Rebu hordeur kent dus geen elkaar kruisende spandelen in de sliding bar, zodat van inbreuk op het octrooi geen sprake is. 4.20. Metaco heeft nog verdedigd dat het groene koord een equivalent spandeel is waarvan (afzonderlijke) delen elkaar kruisen in de sliding bar. 4.21. Het gaat er dan dus om of het groene koord dezelfde functie op in wezen dezelfde wijze vervult met in wezen hetzelfde resultaat. In hetgeen hierboven is overwogen ligt besloten dat in de Rebu hordeur het systeem wordt gestabiliseerd door het samenspel van de zwarte koorden en de rupskettingen. Het groene koord stabiliseert het scherm niet en draagt ook niet direct bij aan het voorkomen van schranken van de sliding bar. Het groene koord heeft daarom een andere functie. De stabilisatie vindt door samenspel van de kettingen en de zwarte koorden ook op andere wijze plaats. Ten slotte wordt ook niet eenzelfde resultaat bereikt; feitelijk een beter resultaat omdat de geheel andere wijze van opspannen tot gevolg heeft dat het systeem bij gebruik als deur geen struikeldraad heeft. 4.22. Naar voorlopig oordeel is er dan ook geen sprake van inbreuk bij wege van equivalentie. 4.23. Er is ook geen sprake van inbreuk op conclusie 2 omdat deze conclusie afhankelijk is van conclusie 1 en dus ook het bestaan van elkaar kruisende spandelen veronderstelt. 4.24. Dit voert tot de slotsom dat Schelfhaut door het aanbieden van de Rebu hordeur in Nederland geen inbreuk maakt op EP 209. De vorderingen van Metaco zullen worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.


 

IEF 8532

De handelsnaamkwestie

Gerechtshof Arnhem, 28 juli 2009, LJN: BK9653, Appellante tegen Geïntimeerde

Handelsnaamrecht. Verkoop/afsplitsing onderneming (restauratie-atelier). Beëindigingsovereenkomst. Beide partijen gaan door onder overeenstememnde handelsnamen.

Door anonimiseren lastig leesbaar vonnis: “[Geïntimeerde] maakt met het gebruik van haar oudere handelsnamen geen inbreuk maakt op [B]’s jongere handelsnaam.”  “Zij is immers zelf een [familienaam] die schilderijen restaureert en sedert 1988 een (restauratie-)atelier heeft gevoerd. Daarbij heeft zij haar geslachtsnaam niet voorzien van de initialen van haar vader [(...)] maar van haarzelf (....; al zou[ “K"] nog duidelijker zijn geweest), hetgeen voldoende onderstreept dat zij ter voorkoming van verwarring met haar onderneming weg wilde blijven van de [appellante 's]-ondernemingen.

2.10  Bij haar eindvonnis (onder 3.2) heeft de rechtbank op vordering van [geïntimeerde] in conventie [appellante] veroordeeld het gebruik te staken van de handelsnaam [E], al dan niet in combinatie met voorletters bij de naam [X] en/of de door [geïntimeerde] gebruikte toevoeging [[....]], al dan niet met het door [geïntimeerde] gebruikte logo. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] met betrekking tot de handelsnamen afgewezen.
Naar het hof begrijpt, ligt de essentie van het verbod in conventie in de combinatie van de kernwoorden “atelier” en ["X"].

2.11  [geïntimeerde] heeft haar restauratieonderneming gedreven onder de handelsnamen [E] en [F].
[appellante] drijft haar onderneming in handel, bemiddeling, restauratie en taxatie van schilderijen onder de handelsnamen [G], [H] en [ I].

2.12  Partijen, die zich beide bezighouden met restauratie van schilderijen ([geïntimeerde] uitsluitend en [appellante] mede) en die beide gevestigd zijn te [vestigingsplaats], hebben er, terecht, geen debat over dat van de woorden “atelier” en “restauratie-atelier” in hun handelsnamen, in verband met de aard en vestigingsplaats van hun ondernemingen, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is.

2.13  De vraag is nu wie de combinatie van de kernwoorden “atelier” en [”X”] in haar handelsnamen eerder gebruikte. Aangezien [geïntimeerde] haar vordering in conventie baseert op het verbod in artikel 5 Handelsnaamwet moet zij ingevolge artikel 150 Rv. stellen en in geval van gemotiveerde betwisting bewijzen dat zij haar handelsnamen [E] en [F] reeds rechtmatig voerde vóórdat de onderneming van [appellante] werd gedreven onder de handelsnaam [I], al dan niet met de toevoeging “sinds [jaartal]”.

2.14  Volgens [geïntimeerde] gebruikt zij haar beide handelsnamen sedert 1988 en gebruikt [appellante] deze laatste handelsnaam pas sedert 2002. Volgens [B]’s verklaring heeft vader [....] zijn restauratie-atelier ingebracht in de vennootschap onder firma tussen hem en [B] privé, waarvan de onderneming later is ingebracht in de besloten vennootschap [appellante] Dat is echter niet maatgevend. Het gaat om de vraag sedert wanneer de handelsnaam [I], al dan niet met de toevoeging “sinds [jaartal]”, werd gevoerd. Verder is niet van belang of handelsnamen al dan niet zijn ingeschreven in het handelsregister. Voor het ontstaan van de rechten daarop geldt immers geen eis van depot. Uit het door [appellante] bij conclusie van dupliek in conventie (als productie 23) in het geding gebrachte rapport van drs. H.P. Verkerk, RA van GIBO Accountants en Adviseurs van 17 augustus 2004 blijkt niet van de door [appellante] ingeroepen handelsnaam, maar wel van handelsnamen zoals “Galerie [X]”, al dan niet met de toevoeging “[vestigingsplaats]”, “Galerie [Y] en [H]. Volgens het rapport komen in ondertitelingen bij die namen wel toevoegingen voor in de trant van “erkend restaurator” en “erkend restauratie-atelier”, maar gesteld noch gebleken is dat deze ondertitelingen mede als onderdeel van de handelsnamen werden gevoerd. Ook de toescheiding op 9 december 1985 aan [B] privé van de kunsthandel in de vennootschap onder firma [J] (productie 22 bij die conclusie) kan [appellante] niet baten omdat [geïntimeerde] (het gebruik van) díe handelsnaam niet beoogt te verbieden.
Al met al heeft [appellante] aldus de stelling van [geïntimeerde] niet gemotiveerd betwist dat zij de handelsnaam [I], al dan niet met de toevoeging “sinds [jaartal]”, pas sedert 2002 is gaan voeren.
[appellante] heeft nog wel bestreden dat [geïntimeerde] haar beide handelsnamen heeft gevoerd sedert 1988. Volgens [appellante] werkte [geïntimeerde] pas vanaf maart 2002 zelfstandig en los van de [appellante 's]-ondernemingen, zodat zij als zelfstandige haar handelsnamen feitelijk pas vanaf medio 2002 zou gebruiken.
Dit verweer ziet er echter aan voorbij dat partijen er in het kader van de overnameovereenkomst steeds van zijn uitgegaan dat [geïntimeerde] zelf een eenmanszaak dreef. Daarbij gebruikte zij haar handelsnamen. Niet van belang is dat haar eenmanszaak sterk was verweven met [appellante] aangezien [geïntimeerde] haar handelsnamen voor het in aanmerking komend publiek voerde ter (externe) aanduiding van haar onderneming.

2.15  In het tussenarrest onder 4.21 heeft het hof al [B]’s stelling verworpen dat [geïntimeerde] aan [appellante] de handelsnaam [E] zou hebben overgedragen.

2.16  [appellante] werpt nog tegen dat [geïntimeerde] welbewust aanhaakt bij de onderneming van haar overleden vader, welke onderneming uiteindelijk in [appellante] is ondergebracht. Dit verweer beoogt kennelijk de rechtmatigheid van [geïntimeerde]’ oudere handelsnamen aan te vechten. [geïntimeerde] heeft dit op goede gronden weerlegd. Zij is immers zelf een [familienaam] die schilderijen restaureert en sedert 1988 een (restauratie-)atelier heeft gevoerd. Daarbij heeft zij haar geslachtsnaam niet voorzien van de initialen van haar vader [(...)] maar van haarzelf (....; al zou[ “K"] nog duidelijker zijn geweest), hetgeen voldoende onderstreept dat zij ter voorkoming van verwarring met haar onderneming weg wilde blijven van de [appellante 's]-ondernemingen.

2.17  Uit het voorgaande vloeit ook voort dat [geïntimeerde] met het gebruik van haar oudere handelsnamen geen inbreuk maakt op [B]’s jongere handelsnaam [I] al dan niet met de toevoeging “sinds [jaartal]”. Daarop stuit de reconventie af.
De grieven 3 en 5 in het principaal appel treffen dus geen doel.

Lees het arrest hier

IEF 8531

Wie is er nu niet geïnteresseerd in kabelcontracten?

Rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, 7 januari 2010,  LJN: BK9789, Eiseres tegen B&W Albrandswaard
 
Auteursrecht. WOB Procedure. Bij brief van 5 maart 2008 heeft eiseres met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) bij verweerder documenten opgevraagd betrekking hebbende op de overeenkomst tussen CAI Albrandswaard en/of de gemeente enerzijds en de Vereniging Buma anderzijds, met betrekking tot de openbaarmaking van auteursrechtelijk beschermde werken via de kabel.

De belangenafweging bij de weigering de volledige stukken te overleggen, is onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank voorziet zelf en bepaalt dat de resterende stukken door verweerder worden overgelegd, omdat niet meer gesteld kan worden dat het belang van eiseres bij openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden, nu eiseres feitelijk zelf al bij machte is om de doorgehaalde tarieven op de resterende stukken te berekenen. 
 
Lees de uitspraak hier

IEF 8530

Schuimmodellen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 1 december 2009, LJN: BK9724, Spirid Creation B.V. tegen  The Light Company

Stukgelopen samenwerking met gestelde auteursrechtcomponent. Hof bekrachtigt vonnis waarvan beroep. Vordering tot afgifte van in opdracht gemaakte modellen. Geen opschortingsrecht wegens niet betaald facturen. De enkele omstandigheid dat Spirid auteursrecht zou hebben op door haar ontwikkelde producten brengt immers niet mee dat zij de – door haar niet betwiste – afspraak tot afgifte van de producten niet hoeft na te komen.

13.  Voor zover het beroep op aan Spirid toekomend auteursrecht tevens bedoeld zou zijn als verweer tegen de vordering van TLC, faalt het reeds op de gronden vermeld in r.o. 4.6 van het vonnis waarvan beroep. De enkele omstandigheid dat Spirid auteursrecht zou hebben op door haar ontwikkelde producten brengt immers niet mee dat zij de – door haar niet betwiste – afspraak tot afgifte van de producten niet hoeft na te komen.
In het kader van de vordering in reconventie faalt het beroep op auteursrecht omdat Spirid onvoldoende heeft gespecificeerd welke onderdelen van de door haar ontwikkelde producten voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen en op welke grond, zodat, zeker in dit kort geding, niet kan worden beoordeeld in hoeverre haar auteursrecht toekomt. Bovendien is, gelet op het feit dat Spirid niet heeft betwist dat zij gehouden is de resultaten van haar arbeid over te dragen aan TLC – terwijl niet gesteld of gebleken is dat TLC daarvoor, naast de vergoeding voor die arbeid, nog een aparte vergoeding zou moeten betalen – voorshands aannemelijk dat in de afspraken tussen partijen besloten ligt dat, voor zover auteursrecht zou rusten op de door Spirid ontwikkelde producten, dit aan TLC toekomt, althans dat zij daarvoor een gebruiksrecht heeft. Ook grief 4 faalt derhalve.

Lees het arrest hier.

IEF 8529

Stop Wilders Nu

Raad van State, 15 januari 2010, LJN:BK9420, Politieke vereniging Stop Wilders Nu tegen Centraal stembureau.

Naamrecht? Het centraal stembureau van de gemeente Den Haag moet de naam 'Stop Wilders Nu' alsnog opnemen in het kiesregister voor de komende gemeenteraadsverkiezingen.

Het centraal stembureau had het verzoek van de partij om registratie van de naam in het kiesregister afgewezen, omdat het gebruik van de naam in 'Stop Wilders Nu' de persoonlijke levenssfeer van de heer Wilders aantast en om die reden in strijd zou zijn met de openbare orde. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak wil de partij met de gekozen naam tot uitdrukking brengen dat zij zich verzet tegen het politieke gedachtegoed van de heer Wilders en gaat het niet om de persoon van de heer Wilders. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak 'is een politieke groepering vrij in het kiezen van de naam waarmee zij in de politieke strijd haar gedachtegoed wil uitdragen', en ligt gelet op die bedoeling van de Kieswet 'een ruime uitleg van de weigeringsgrond strijd met de openbare orde niet in de rede'.

Dat in de partijnaam gebruik wordt gemaakt van de naam van Wilders zonder dat hij daarvoor toestemming heeft verleend, is niet in strijd met de openbare orde, aldus de hoogste bestuursrechter. Het centraal stembureau had het verzoek om registratie van de naam 'Stop Wilders Nu' dan ook niet mogen afwijzen.

Lees de uitspraak hier.

IEF 8528

Een paar kilo klachten

Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 12 januari 2010, zaaknrs. 200.038.024/01 & 200.039.470/01, Omroepvereniging VARA / VARA & Veenstra) tegen Pretium Telecom B.V. (met dank aan Marc de Kemp, Houthoff Buruma)

Twee arresten in twee appelprocedures tussen VARA en Pretium Telecom over diverse uitzendingen van het VARA televisieprogramma Kassa en een artikel in Kassa Magazine, waarin aandacht besteed is aan de klachten van consumenten over de gestedl misleidende  telefonische wervingsmethoden van Pretium. Het hof is niet mild voor Pretium en vernietigt vonnissen waarvan beroep. Het belang van de Vara en Veenstra om in vrijheid hun menig te uiten wegen zwaarder dan het belang van Premium bij bescherming van haar naam en reputatie. Een kort citaat:

19 (…) Net zomin als de Vara Pretium voorafgaand aan een uitzending behoefde mee te delen welke specifieke kritische uitlatingen zij daarin over Pretium zou doen, behoefde zij Pretium ervoor te waarschuwen dat zij in een uitzending zou spreken van vele klachten of dat zij een stapel van die klachten zou tonen, in de studio aan de kijkers, of zoals in dit geval in het in de uitzending vertoonde filmpje, aan de Staatssecretaris, met de opmerking dat het om een paar kilo klachten gaat. Pretium had te rekenen met dergelijke haar onwelvallige elementen in de inkleding van het programma. Teneinde daar het hoofd aan te bieden had zij kunnen verkiezen wel in de studio te verschijnen voor een weerwoord; om haar moverende redenen heeft zij daarvan afgezien, hetgeen –nogmaals- voor haar risico komt.

Lees de arresten hier en hier.

IEF 8526

Alle slechts lokaal gebruikte (MKB) merken zijn vervallen

Dirk Visser, Universiteit Leiden, Klos Morel Vos & Schaap: Kort commentaar bij BBIE, 15 januari 2010, IEF 8524 (oppositiebeslissing ONEL /OMEL).

BBIE: alle slechts lokaal gebruikte (MKB) merken zijn vervallen, want lokaal gebruik is geen normaal gebruik.

In een oppositie-beslissing  heeft het BBIE geoordeeld dat normaal gebruik van een Gemeenschapsmerk in één lid-staat geen normaal gebruik in de EU is:

“36. Een merkrecht biedt immers een monopolie. Om dat monopolie te rechtvaardigen en zijn wezenlijke functie te vervullen, moet het merk worden gebruikt. Een monopolie dat (veel) verder strekt dan het territorium waarbinnen het merk wordt gebruikt, vormt beslist een belemmering van het vrije verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten binnen de interne markt. Dit zal uiteraard nu juist niet zijn wat de wetgever voor ogen zal hebben gehad. Het komt zeer ongerechtvaardigd voor dat een onderneming die zijn merk slechts lokaal gebruikt, daarmee de mogelijkheden voor andere ondernemingen in het gehele door de interne markt bestreken grondgebied zou kunnen belemmeren. Het komt nog ongerechtvaardigder voor dat een onderneming die slechts lokaal actief is (hetgeen geldt voor het merendeel van de MKB-bedrijven, een zeer aanzienlijk deel van de Europese economie) in de ontplooiing van zijn activiteiten gehinderd zou kunnen worden door en zich zou moeten verweren tegen een andere onderneming die ook slechts lokaal actief is en die geen enkele economische activiteit heeft
in een gebied dat ook maar enigszins bij hem in de buurt komt, waardoor er dus ook geen gevaar voor verwarring bij het voor beide ondernemingen relevante publiek kan ontstaan”.

Het BBIE geeft hiermee impliciet duidelijk aan dat ook normaal gebruik van een Beneluxmerk niet kan bestaan in lokaal gebruik (bijvoorbeeld slechts in één Benelux-land of in één provincie).

Dat betekent dat iedere onderneming “die slechts lokaal actief is (hetgeen geldt
voor het merendeel van de MKB-bedrijven, een zeer aanzienlijk deel van de [Nederlandse] economie)” volgens het BBIE zijn merkrechten na vijf jaar wegens niet-normaal gebruik vervallen kan zien verklaren.

DV