IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 8515

De inhoud daarvan had hem niet gerustgesteld

Gerechtshof Amsterdam, 12 januari 2010, zaaknr. 200007.894/01, IJswater films B.V. tegen Tommy Wieringa (met dank aan Jacqueline Schaap, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht. Hoger beroep tegen Rechtbank Amsterdam, 19 maart 2008, IEF 5867. Hof Amsterdam bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Eiser IJswater heeft naar oordeel van het hof geen optie verkregen voor de verfilming van de roman Joe Speedboot van Tommy Wieringa: er is geen overeenkomst tot stand gekomen.

Het in het geding gebrachte faxbericht van De Bezige Bij was niet bedoeld om de optieovereenkomst te sluiten, maar op verzoek van IJswater opgesteld en verzonden ten einde IJswater in de gelegenheid te stellen tegenover het Nederlandse Fonds voor de Film te laten blijken dat IJswater de beoogde filmproducent van de roman was en aldus voor de verfilming van de roman bij genoemd fonds subsidie aan te vragen. “Aldus is niet komen vast te staan dat Wieringa mondeling, dan wel schriftelijk dan wel anderszins bij IJswater het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat hij instemde met de optieovereenkomst.”

2.4 Geen van de stellingen van partij en bevat toereikende grond om te aanvaarden dat Wieringa heeft ingestemd met de optieovereenkomst.. Het gaat erom te onderzoeken of Wieringa door zijn gedrag en zijn uitlatingen bij IJswater het vertrouwen heeft gewekt dat hij met de optieovereenkomst instemde. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.3 van het vonnis waarvan beroep geoordeeld dat dit het geval is geweest. Zij heeft in het bijzonder overwogen dat De Bezige Bij over de optieovereenkomst in contact stond met Wieringa en daarover, berichten zond aan IJswater. Daaraan heeft de rechtbank ontleend dat IJswater mocht menen dat tussen De Bezige Bij, Wieringa en haar de optieovereenkomst was totstandgekomen. Terecht hebben Wieringa en De Bezige Bij in hoger beroep aangevoerd dat hetgeen tussen De Bezige Bij en IJswater is voorgevallen niet zonder meer toereikende grond oplevert om te aanvaarden dat IJswater op instemming van Wieringa met de optieovereenkomst mocht vertrouwen. Dat geldt ook, als Wieringa pas in een laat stadium zou hebben laten weten dat hij niet met de optieovereenkomst instemde.

2.5 (…) Vanaf medio juli 2006 moet het IJswater zonder meer duidelijk zijn geweest dat Wieringa niet instemde met de optieovereenkomst. Wieringa beschikte toentertijd over het eerste deel van het scenario. De inhoud daarvan had hem niet gerustgesteld, met als gevolg dat hij zich niet wilde binden aan een mogelijke verfilming van zijn roman door IJswater. Aldus is niet komen vast te staan dat Wieringa mondeling, dan wel schriftelijk dan wel anderszins bij IJswater het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat hij instemde met de optieovereenkomst. De conclusie is dan ook dat het ervoor moet worden gehouden dat er geen optieovereenkomst tot stand is gekomen.

(…)

2.6 Voor zover IJswater zich erop beroept dat de optieovereenkomst ook met Wieringa reeds op 8 november 2005 is gesloten, en wel door het hiervoor deels geciteerde faxbericht van die datum van De Bezige Bij aan IJswater, kan het hof IJswater daarin niet volgen. Weliswaar staat in dit faxbericht dat De Bezige Bij "namens Wieringa" de optie tot verfilming van de roman aan IJswater verleent, maar uit het vervolg van het faxbericht blijkt dat partijen hebben afgesproken dat “[e] en ander" moet worden "uitgewerkt in een optieovereenkomst". Dit vormt een sterke aanwijzing dat het niet de bedoeling van De Bezige Bij was om door middel van dit faxbericht de optieovereenkomst met IJswater reeds te sluiten. Deze aanwijzing wordt ondersteund door het feit dat partijen het erover eens zijn dat dit faxbericht op verzoek van IJswater door De Bezige Bij was opgesteld en verzonden ten einde IJswater in de gelegenheid te stellen tegenover het Nederlandse Fonds voor de Film te laten blijken dat IJswater de beoogde filmproducent van de roman was en aldus voor de verfilming van de roman bij genoemd fonds subsidie aan te vragen.

Lees het arrest hier.

IEF 8514

Structureel en systematisch

Gerechtshof ‘-s-Hertogenbosch, 12 januari 2010, C More Entertainment AB tegen MyP2P Holding B.V. (met dank aan Susan Kaak, Ventoux Advocaten)

Auteursrecht. Hoger beroep tegen vzr. Rechtbank Roermond, 19 februari 2009,  IEF 7596. Hof vernietigt vonnis waarvan beroep. Eiser (Canal+) maakt bezwaar tegen dat haar sportprogramma’s zonder betaling of zonder dat daarvoor toestemming is verleend via, middels hyperlinks, de website MyP2P kunnen worden bekeken. De voorzieningenrechter was van oordeel dat de zaak voor behandeling in kort geding zowel feitelijk als juridisch te complex was en wees de vorderingen af.

Het hof heeft minder moeite met de materie en concludeert in een uitgebreid arrest dat de handelingen van MyP2P (aanbieden hyperlinks) niet kunnen worden aangemerkt als een openbaarmaking - met de opmerking dat een embedded link, waar i.c. geen sprake van is, wel een openbaarmaking inhoudt.

MyP2p heeft wel onrechtmatig gehandeld jegens C More (althans jegens degenen namens wie C More gemachtigd is op te treden) door structureel en systematisch te faciliteren dat materiaal waarop C More auteursrechten of naburige rechten had in een peer to peer netwerk werd verspreid. Geen 1019h Proceskosten, nu de vorderingen op basis van het commune recht en niet het IE recht worden toegewezen

Lees het arrest hier.

IEF 8513

Kan dit jegens die gebonden handelaren onrechtmatig zijn.

Hoge Raad, 8 januari 2010,  08/01232, Alfa Romeo Nederland B.V. tegen Multicar (met dank aan Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek

Dealerjurisprudentie. Onrechtmatige daad; oneerlijke concurrentie. Concurrentie door een niet aan selectief distributiestelsel gebonden handelaar jegens de tot dat stelsel behorende dealers en jegens de distributeur; maatstaf. Invloed van de keuze van de distributeur voor kostbare verkoopstandaarden binnen het distributiestelsel.

3.5.2 Bij de beoordeling van het onderdeel wordt het volgende vooropgesteld.
Indien een niet aan het distributiestelsel gebonden handelaar
(a) producten verhandelt die hij heeft verkregen door bewust gebruik te maken van de omstandigheid dat een gebonden handelaar, die wel behoort tot het selectieve distributiestelsel, jegens de distributeur een door deze hem opgelegde contractuele verplichting met betrekking tot het verder verhandelen van die producten of tot de daarbij te bedingen voorwaarden schendt,
(b) door het verhandelen van die aldus verkregen producten in concurrentie treedt met gebonden handelaren op wie een gelijke contractuele verplichting rust, en
(c) daarbij ter bevordering van het eigen bedrijf profiteert van de omstandigheid dat deze gebonden handelaren jegens hem in een ongunstige positie verkeren doordat zij zich aan de bedoelde contractuele verplichting houden,
kan dit jegens die gebonden handelaren onrechtmatig zijn.
Bovendien kan de hiervoor onder (a) tot en met (c) omschreven - oneerlijke - concurrentie tegenover de distributeur onrechtmatig zijn indien het distributiestelsel wordt ondermijnd, bijvoorbeeld doordat andere aan het stelsel gebonden handelaren zich eveneens aan hun verplichtingen gaan onttrekken of hun gebondenheid aan het stelsel beëindigen, dan wel derden om die reden niet tot het stelsel willen toetreden.

3.5.3 Het hof heeft in het midden gelaten of de dealers in het distributiestelsel van ARN en Fiat ten opzichte van [verweerder] c.s. in een ongunstige positie verkeren, zodat bij de beoordeling van de klacht ervan moet worden uitgegaan dat dit het geval is. Bij die stand van zaken kan de omstandigheid dat die ongunstige positie een gevolg is van het door ARN en Fiat verkozen distributiestelsel en de daarin geldende verkoopstandaarden, en die keuze [verweerder] c.s. niet regardeert, niet leiden tot de door het hof daaraan verbonden conclusie dat geen sprake is van onrechtmatige concurrentie van [verweerder] c.s. jegens de dealers. Ten aanzien van de dealers valt in het algemeen niet in te zien op grond waarvan de keuze die de distributeur maakt voor bepaalde verkoopstandaarden binnen het distributiestelsel, voor rekening van de dealers zou moeten worden gebracht in die zin dat het profiteren van de ongunstige positie van de dealers niet onrechtmatig jegens hen zou zijn.
Wel kan onder omstandigheden de keuze van de distributeur voor bepaalde verkoopstandaarden een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of de hiervoor genoemde concurrentie onrechtmatig is jegens de distributeur, maar zodanige omstandigheden heeft het hof niet kenbaar in zijn overwegingen betrokken.
Op grond van een en ander slaagt het onderdeel.
 
Lees het arrest hier.

IEF 8512

Verse bananen en droomdeals

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 24 december 2009, KG ZA 09-2505 Pee/CN, KPN B.V. tegen UPC Nederland B.V. (met dank aan Eveline Rethmeier, Howrey).

Reclamerecht. Vergelijkende reclame televisiediensten. Tarievenvergelijkingen in mailings zijn misleidend. De prijsvergelijking dient zo nauwkeurig mogelijk te zijn. Een gebrek in de presentatie wordt niet goed gemaakt door met een asterisk te verwijzen naar een onder de tabel in zeer kleine letters opgenomen tekst. Claim/term ‘voordelig bellen’ mag wel. Acties hoeven niet worden meegenomen in vergelijkingstabellen. Kort in citaten:

4.4. (…) In de 'Verse Bananen' mailing wordt in het geheel niet vermeld dat bij de kosten voor het Alles-in-één Voordeelpakket nog de kosten van het Standaardpakket moeten worden opgeteld, ook niet elders in folder door middel van een asterisk. Dat de mailing is gezonden naar klanten die het bedrag van € 16,70 al betalen doet er niet aan af dat op deze manier geen correct vergelijkbaar totaaloverzicht wordt gegeven. UPC heeft er in dit verband op gewezen dat de Reclame Code Commissie (hierna RCC) in enkele uitspraken tot het oordeel is gekomen dat degene die al abonnee is bij UPC moet begrijpen dat hij bij een aanbod van UPC van een nieuwe dienst behalve de kosten voor die dienst ook de kosten van het al lopende abonnement (het Standaardpakket) dient te voldoen, maar, wat er verder zij van de juistheid van die uitspraken van de RCC in het licht van de artikelen 6:193a BW en de artt. 6:194 en 6:194a BW, in dit geding gaat het niet enkel om het aanbieden van een product aan een bestaande klant, maar om een prijsvergelijking waarin UPC haar prijs voor een bepaald product vergelijkt met volgens haar vergelijkbare producten van concurrenten, onder wie KPN. In een dergelijk geval dient de prijsvergelijking zo nauwkeurig mogelijk te zijn, zodanig dat alle prijzen die vergeleken worden op dezelfde manier zijn samengesteld. Gezien de wijze waarop UPC de prijzen in de tabel heeft vergeleken, is aannemelijk dat een 'maatman'-consument door deze tabel zou kunnen worden misleid bij zijn keuze voor de overstap naar een Voordeelpakket van UPC in plaats van een pakket van KPN. Gelet op het voorgaande is voorshands sprake van een onjuiste prijsmededeling in de zin van artikel 6:194 BW en een ongeoorloofde vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW.

4.5. In de 'Droomdeals' folder staat - zij het na verwijzing met een asterisk met veel kleinere letters - wel vermeld dat het Voordeelpakket alleen in combinatie met het Standaardpakket verkrijgbaar is, zodat de kosten dan €45,- per maand bedragen. Ook hier geldt echter dat de vergelijking misleidend is. De asterisk staat niet bij de prijs van €28,30 voor het product van UPC, maar staat bij de voor alle vergeleken producten geldende kolom 'vaste maandelijkse kosten'. Een handelspraktijk als bedoeld in art. 6:194a lid 2 is blijkens artikel 6:193c onder meer misleidend indien de consument bijvoorbeeld door de algemene presentatie van de verstrekte informatie kan worden misleid. Dat is ontegenzeggelijk het geval indien in een prijsvergelijking in grote cijfers prijzen van concurrenten worden vergeleken met de eigen prijs en in die eigen genoemde prijs een wezenlijk deel van de werkelijke kosten voor de consument ontbreekt. Dat gebrek in de presentatie wordt niet goed gemaakt door met een asterisk te verwijzen naar een onder de tabel in zeer kleine letters opgenomen tekst, waarin de mededeling over de bijkomende kosten bovendien nog schuil gaat achter een mededeling over de bron van de in de tabel verstrekte informatie.

(…)

Voordelig bellen: 4.9. Geoordeeld wordt dat de term 'voordelig bellen' gelet op de beperkte informatie die verder over het telefoonpakket wordt gegeven, voorshands moet worden aangemerkt als een verwijzing naar (de benaming van) het bij een aanbieder verkrijgbare belpakket (als onderdeel van het aangeboden totaalpakket) en niet als een (specifieke) vergelijking met telefonieprijzen van andere aanbieders. Zo staat in de tabel onder het 'Telefonie' kopje bij Tele2 en Het Net ook 'bellen tegen voordelige tarieven ' opgenomen. Bij KPN staat 'onbeperkt bellen'. Daarmee wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gesuggereerd dat een bepaald belpakket voordeliger zou zijn dan bet andere. Wel is juist dat het voor de consument zodoende niet in een oogopslag is te overzien wat de verschillende totaalpakketten precies inhouden. De consument zal hiertoe zelf nader onderzoek moeten verrichten. Dit maakt de vergelijking echter nog niet misleidend. Conclusie is dat de tabel op dit punt niet behoeft te worden gewijzigd.

Weergave acties: 4,11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft UPC terecht aangevoerd dat het ondoenlijk en verwarrend zou dergelijke acties in de vergelijkingstabellen om te rekenen naar een nieuw maandbedrag. Met de mededeling van UPC dat acties niet worden meegenomen in de tabellen heeft UPC de consument er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende op gewezen dat hij hiervoor elders informatie dient op te vragen, terwijl uit de informatie over de aanbieding van UPC zelf duidelijk blijkt tot wanneer deze aanbieding (waarvan de tarieven worden vergeleken) geldig is. Dat de tarieven van UPC per l januari 2010 wijzigen, brengt niet met zich dat sprake is van een tijdelijke actie.

Lees het vonnis hier.

IEF 8511

Beslag op de computers als gegevensdragers

Vzr. Rechtbank Haarlem, 8 januari 2010, KG ZA 09-733, Silver Holding, Silver Aerospace, Incat Aircraft Design & Rücker tegen Siemens (met dank aan Titus Engels, Vondst Advocaten)

Auteursrecht. Opheffing van conservatoir beslag op (inbreukmakende) software (op computers ingenieursbureaus) . Voorzieningenrechter bevestigt dat het aan de beslagene is om aannemelijk te maken dat de aan de beslaglegging ten grondslag liggende vordering summierlijk ondeugdelijk is. Een beroep op bruikleen (binnen de groep ondernemingen) wordt afgewezen, omdat artikel 12 lid 1 sub 3 Auteurswet daarvoor toestemming van de auteursrechthebbende vereist.

Beslag: 5.3 (…) Het leggen van conservatoir beslag op inbreukmakende software, zoals in dit geval, is uitsluitend mogelijk door de dragers waarop de software is opgeslagen in beslag te nemen. Gelet hierop is Siemens als auteursrechthebbende van de software Unigraphics NX versie 3 gerechtigd beslag tot afgifte te laten leggen op computers waarvan zij vermoedt dat deze drager zijn van inbreukmakende software. Aangezien in het algemeen wordt aangenomen dat de opeising als bedoeld in artikel 28 lid 1 Aw gevorderd kan worden van een ieder die feitelijk en juridische tot afgifte in staat is, zonder dat schuld of toerekenbaarheid vereist is, kan er beslag worden gelegd bij een ieder waar het daarvoor in aanmerking komende materiaal wordt aangetroffen. In het onderhavige geval maakt het dan ook geen verschil bij wie de eigendom van de computers berust. De omstandigheid als zouden de computers eigendom zijn van Kicker en niet van Silver Holding, Silver Aerospace of Incat zoals door Silver Holding c.s. is gesteld, doet derhalve niet ter zake en leidt in ieder geval niet tot het oordeel dat het beslag geen doel heeft getroffen. Er is immers beslag gelegd op de computers als gegevensdragers waarvan voorafgaand aan de beslaglegging is vastgesteld dat zij de software Unigraphics NX versie 3 bevatten.

5.4. Silver Holding C.S. heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het in deze procedure aan Siemens is om te bewijzen dat Silver Holding c.s. gebruik maakt van illegale kopieën van Unigraphics NX versie 3 (hierna ook: de software) en dat de door Siemens aangevoerde bewijzen daarvoor onvoldoende zijn. Dit uitgangspunt is echter onjuist. Gegeven het in 5.1 genoemde arrest van de Hoge Raad ligt het in het kader van de beoordeling van de gevorderde opheffing van het beslag in beginsel op de weg van Silver Holding C.S. om aannemelijk te maken dat de door Siemens gepretendeerde vordering summierlijk ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Silver Holding c.s. daarin niet is geslaagd. (..)

Bruikleen: 5.6 (…) Aangezien vast staat dat Siemens geen toestemming heeft verleend voor het in bruikleen geven van de software door Rücker aan derden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat Silver Aerospace in ieder geval niet op grond van de titel van bruikleen gerechtigd was tot het gebruik van de software. Anders dan Silver Holding C.S. lijkt te hebben betoogd, maakt de enkele omstandigheid dat Silver Aerospace deel uitmaakt van de Rucker groep niet dat desondanks sprake is van een geldige titel tot ingebruikgeving van de licenties van Rucker aan Silver Aerospace. Ook overigens is Silver Holding C.S. er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat Rucker wel gerechtigd was haar licenties in gebruik te geven aan Silver Aerospace dan wel dat Silver Aerospace beschikt over een andere geldige titel op grond waarvan zij gerechtigd is tot het gebruik van de software. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 8510

Een voor het eigen product gunstige weergave van feiten

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 januari 2010, KG ZA 09-1645, Architectenweb B.V. tegen SDU Uitgevers B.V. (met dank aan  Henriëtte van Helden,De Brauw Blackstone Westbroek)

Reclamerecht. Architectenweb stelt dat SDU zich van misleidende reclame heeft bediend bij aanprijzen vakblad De Architect. Vordering afgewezen. De claim van SDU dat De Architect in combinatie met de website dearchitect.nl het grootste gecombineerde bereik heeft onder architecten is niet misleidend, zeker niet voor een publiek waarvan een meer dan gemiddeld kritische instelling verwacht mag worden.

3.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft SDU het betoog van Architectenweb kunnen weerleggen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de mededeling en de overige in de brochure opgenomen stellingen van SDU in vergelijkende zin of op zichzelf niet als onjuist kunnen worden aangemerkt. Aan Architectenweb kan worden toegegeven dat het zou hebben bijgedragen aan de duidelijkheid van de mededeling indien in de brochure expliciet zou zijn aangegeven hoe het door SDU gepresenteerde cijfer van 90% gecombineerd gebruik tot stand is gekomen. Echter, uit het geheel van de overige uitingen die in de brochure zijn opgenomen, en zoals in rechtsoverweging 3.2 hiervoor zijn weergegeven, kan naar voorlopig oordeel genoegzaam worden afgeleid dat het vooral het grote bereik van het vakblad De Architect (met een bereik van 86%) is dat aan het gecombineerde bereik van 90%  bijdraagt en is de mededeling in die zin dan ook niet als misleidend aan te merken. Door SDU is bovendien terecht aangevoerd dat het hier om een reclame-uiting gaat - gericht tot een specifiek publiek waarvan een meer dan gemiddeld kritische instelling verwacht mag worden - waaraan het hanteren van een voor het eigen product gunstige weergave van feiten nu eenmaal eigen is. Voorshands is de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, van oordeel dat SDU is geslaagd in het leveren van het bewijs als bedoeld in artikel 6:195 BW. Dat voert tot de conclusie dat sprake is van vergelijkende reclame die niet in strijd is met de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 6:194a lid 2 sub a en c BW.

Lees het vonnis hier.

IEF 8509

De enkele aanwezigheid aan boord van cruiseschepen

Hoge Raad, 8 januari 2010, LJN: BK3164, Utrima N.V. tegen Vansh Jewelry & Fashion N.V. (met conclusie A-G Verkade)

Merkenrecht. Arubaanse zaak. Verkrijging merkrecht op de voet van art. 2 lid 1 Merkenverordening Aruba, rechtscheppend eerste gebruik van merk in Aruba; maatstaf.

Geschil over de vraag of Utrima, een juwelier op St. Maarten - krachtens eerste gebruik – m.b.t. het woord/beeldmerk 'MAJESTY JEWELERS' een ouder merkrecht op Aruba kan claimen dan de Arubaanse juwelier Vansh, die op Aruba een overeenstemmend merk is gaan gebruiken en het daar ook heeft doen inschrijven. Met name is het de vraag of advertenties van Utrima in tijdschriften die in de passagiershutten van de cruiseschepen worden neergelegd als (eerste) gebruik in Aruba kunnen gelden. Het antwoord is ontkennend.

3.4.2 Gelet op de belangen van derden die betrokken zijn bij de rechtsgevolgen die aan het eerste gebruik van een merk in Aruba verbonden zijn - de verkrijging van een uitsluitend recht op het merk - moet het gebruik van dien aard zijn dat, hoe gering het in kwantitatieve zin ook is, voor derden die met dat gebruik geconfronteerd worden, voldoende kenbaar is dat het gebruik ertoe strekt specifiek het Arubaanse publiek te bereiken.
Aan die eis is voldaan indien onder het merk waren of diensten in Aruba worden verhandeld of met dat doel worden aangeboden. Maar indien het merkgebruik zich beperkt tot advertenties die geen betrekking hebben op verhandeling in Aruba, is dat niet zonder meer het geval.
Onder de destijds nog geldende Merkenwet, die dezelfde wijze van rechtverkrijging kende als de MA, heeft de Hoge Raad beslist, in een geval waarin voor het in Nederland niet verkrijgbare benzinemerk Aral reclame was gemaakt in een Nederlands tijdschrift (HR 15 januari 1965, NJ 1965, 288):
"dat immers Aral door in een Nederlands tijdschrift onder vermelding van haar merk reclame te maken voor haar benzine teneinde aldus het Nederlandse publiek tot het kopen van de onder dit merk verhandelde benzine op te wekken, in Nederland van dat merk ter onderscheiding van haar waar gebruik maakte, immers in Nederland een daad verrichtte, welke op de verhandeling van haar waar onder dat merk was gericht, waaraan niet afdoet dat die reclame een verhandeling van die waar niet binnen Nederland, doch in Duitsland betrof." 

De omstandigheid dat de advertentie was opgenomen in een Nederlands - en dus in Nederland verspreid - tijdschrift en ertoe strekte specifiek het Nederlandse publiek te bereiken, was derhalve voldoende voor de hiervoor bedoelde kenbaarheid.

3.4.3 Het hof heeft dan ook terecht geoordeeld dat de enkele aanwezigheid in de passagiershutten aan boord van Aruba aandoende cruiseschepen van tijdschriften waarin advertenties zijn opgenomen waarin het woord/beeldmerk van Utrima ter onderscheiding van haar in haar winkel op St. Maarten aangeboden waren voorkomt, welke advertenties de passagiers onder ogen zijn gekomen, niet kan worden aangemerkt als rechtscheppend gebruik in meerbedoelde zin. De onderdelen I en II falen dus. Onderdeel III mist eveneens doel, nu het een andere rechtsopvatting voorstaat dan de hiervoor in 3.4.2 als juist aanvaarde.

Lees het arrest hier.

IEF 8508

Winstafdracht bij merkinbreuk niet bij voorbaat kansloos?

Joost BeckerJoost Becker, Dirkzwager advocaten & notarissen: Winstafdracht bij merkinbreuk niet bij voorbaat kansloos?

“Vóór het arrest IWC/Michel van het Benelux Gerechtshof verscheen,  was min of meer onduidelijk op welke gronden winstafdracht bij merkinbreuk kon worden gevorderd. Nu weten wij meer. Inbreukmakers niet te kwader trouw zijn níet gehouden tot winstafdracht, maar bij moedwillig gepleegde inbreuk is er wél grond voor winstafdracht ex artikel 2.21 lid 4 BVIE. Volgens voornoemd arrest staat de (bewuste) inbreukmaker echter een aantal verweren ter beschikking om zich te disculperen. De vraag is of de inbreukmaker zich met die verweren niet al te gemakkelijk kan vrijpleiten.

(…) Het lijkt erop alsof de rechter bij de beoordeling of er een disculpatie voor de inbreukmaker is de inbreukvraag dus (dunnetjes) moet overdoen. Dat bevreemdt mij enigszins, omdat dit kan leiden tot verwrongen redeneringen in de rechterlijke motivering. Niet ondenkbaar is immers dat de rechter enerzijds oordeelt dat de – betwiste – inbreuk vaststaat, terwijl anderzijds – bij heroverweging door dezelfde rechter in het kader van winstafdracht – hij oordeelt dat sprake is van een verweer dat in redelijkheid niet als bij voorbaat kansloos kan worden aangemerkt. Dat verweer kan enige kans van slagen hebben, maar feit blijft dat de rechter het toch te zwak vond om het te doen (laten) slagen bij de inbreukvraag. Anders zou de rechter immers tot niet inbreuk moeten concluderen. Toch is het verweer dan kennelijk sterk genoeg om de winstafdrachtvordering te laten stranden.

Lees het gehele artikel hier.

IEF 8507

1.000.000

Rechtbank Rotterdam, beschikking van 5 januari 2010, HA RK 09-91, B. tegen Schoonderwoerd (met dank aan Nico Schoonderwoerd, Miljoenhuizen.nl

Website/databank huizenverkoopwebsite. WBP-verzoekschriftprocedure. Eiser niet-ontvankelijk, maar in ten overvloede merkt de rechtbank op dat gegevens koophuis niet als WBP persoonsgegevens kunnen worden aangemerkt.

4.5. Ten overvloede merkt de rechtbank evenwel op dan de op Miljoenhuizen.nl vermelde prijsgeschiedenis is beginsel niet kan worden aangemerkt als een persoonsgegeven in de zin van de Wbp. Ook voor de overige gegevens van de woning geldt dat deze in beginsel niet als persoonsgegeven in de zin van de Wbp kunnen worden aangemerkt. Dit zijn immers uitsluitend gegevens betreffende de woning, die bovendien niet zo kenmerkend voor B. zijn dat hij daardoor kan worden geïdentificeerd. Hooguit blijkt uit de vermelding van de vraagprijs wat de door B. of diens makelaar geschatte waarde van zijn woning is.

Lees het vonnis hier.

IEF 8506

Questionnaire for Neelie Kroes

Answers to european parliament. Questionnaire for commissioner - designate Neelie Kroes (digital agenda).

What are the specific legislative and non-legislative initiatives you intend to put forward, and according to what timetable?

ii. Developing Policy on European Digital Content. As an early priority, I want to focus on creating a real single market for content and facilitating the digitisation of Europe's cultural heritage. This action will require coordinated measures within the Commission and with the other institutions to eliminate the current fragmentation of the EU market. I will be carrying out a thorough examination of the licensing provisions that allow access to content, notably for out of print and orphan works, and for the establishment of a sustainable basis for the European Digital Library (Europeana) and large-scale digitisation of cultural works in Europe. I will contribute, in close cooperation with the Commissioner for Internal Market, to the Commission's objectives to create a favourable environment for the development of a credible, competitive and Europe-wide offer of content online, including effective protection of the Intellectual Property of those who offer content online, in order to turn the tide of illegal downloads.

Lees hier meer.