IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 8345

Opgebouwd uit driehoekjes en vierkantjes

Vzr. Rechtbank Arnhem, 13 november 2009, KG ZA 09-653; ECLI:NL:RBARN:2009:BK4041,  Reclamebureau Magenta V.O.F. tegen Shophouse B.V. (met dank aan Evert van Gelderen, De Gier | Stam & Advocaten)

Auteursrecht. Even kort voor het weekend. Stukgelopen samenwerking tussen reclame bureau en opdrachtgever. Voorstel voor nieuw logo wordt afgewezen door opdrachtgever Shophouse, opdrachtgever laat nieuw logo ontwerpen door derde partij en oorspronkelijk reclamebureau Magenta vindt dat dat logo inbreuk maakt op het eigen logo van het oorspronkelijk reclamebureau zelf. Vorderingen afgewezen.

“4.6. Bij de vergelijking van alle elementen van het hierboven afgebeelde Magenta-logo met het hierboven afgebeelde Shophouse-logo is er, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, geen sprake van een overeenstemmende totaalindruk. Het feit dat in het Shophouse-logo ook gebruik wordt gemaakt van om een centraal punt heen gesitueerde driehoekjes, terwijl het vierkant met de driehoekjes gezamenlijk een ruit vormen, is daarvoor onvoldoende. De auteursrechtelijk beschermde trekken van het Magenta-logo zitten naar het oordeel van de voorzieningenrechter vooral in de wijze waarop de drie driehoekjes en de ruit om de ‘M’ zijn gesitueerd, in combinatie met de dikke belijning, het kleurgebruik en de situering van bedrijfsnaam en logo. In het Shophouse-logo wordt daarvan, door alle door Shophouse onder 4.4. opgesomde verschillen, voldoende afstand genomen. Het voorgaande maakt dat het Shophouse-logo een andere uitstraling heeft dan het Magenta-logo en een andere totaalindruk wekt. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het Shophouse-logo geen verveelvoudiging van het werk van Magenta, maar een nieuw, zelfstandig werk. Het Shophouse-logo maakt dus geen inbreuk op het auteursrecht van Magenta op het Magenta-logo. Dat Shophouse elders op haar website het vierkant met de driehoekjes ook in de kleur rood of magenta afbeeldt, maakt het voorgaande niet anders.”

Lees het vonnis hier.

IEF 8344

De uitleg van de “scope-rule” (HR)

Hoge Raad, 13 november 2009, 08/00074, De Stichting Thuiskopie tegen NORMA & IRDA (met dank aan Dirk Visser & Adonna Alkema, Klos Morel Vos & Schaap & Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek).

Naburige rechten. Gelijkheids- of assimilatiebeginsel. De Hoge Raad volgt de conclusie van A-G Strikwerda (IEF 8162) en vernietigt het arrest waarvan beroep (Gerechtshof Amsterdam, 13 september 2007, IEF 4703). 

Inzet van deze zaak is de uitleg van de “scope-rule” of reikwijdteregel van art. 32 van de Wet op de Naburige Rechten (Wnr). Amerikaanse musici en zangers hebben, aldus de Hoge Raad, wél aanspraak op de thuiskopievergoeding audio gelden, maar zij en Amerikaanse acteurs hebben géén aanspraak op thuiskopievergoeding video.

 “De Hoge Raad verklaart voor recht dat buitenlandse uitvoerende kunstenaars wier uitvoeringen zijn opgenomen op een fonogram als bedoeld in art. 32 lid 1, onder c, in verbinding met lid 2 Wnr, aanspraak hebben op de thuiskopievergoeding.”

Lees het arrest hier of hier (LJN: BJ7327).

IEF 8343

Plantum-debat (octrooi- en kwekersrecht)

Ingezonden bericht: "Afgelopen week tijdens een drukbezochte bijeenkomst van de Nederlandse Chapter van de AIPPI in het nieuwe kantoor van De Brauw heeft er onder de voorzitterschap van Willem Hoyng een debat plaatsgehad over de stelling:
 
"De Rijksoctrooiwet dient gewijzigd te worden teneinde het veredelen van geoctrooieerde planten mogelijk te maken en door de Zaaizaad- en Plantgoedwet beschermde resultaten van die veredeling vrij te kunnen gebruiken.”

De aanleiding voor het debat was het onlangs aangekondigde voorstel van Plantum NL (de brancheorganisatie voor Nederlandse kwekers) om de Rijksoctrooiwet aan te passen door een brede "breeders's exemption" op te nemen. Het voorstel van Plantum houdt in dat plantenrassen die onder een octrooi vallen vrij te gebruiken moeten zijn in de veredeling, en tevens dat de nieuw ontwikkelde rassen die nog onder de beschermingsomvang van een octrooi vallen, vrij moeten kunnen worden gecommercialiseerd. Een persbericht van Plantum NL over het voorstel vindt u hier.
 
Plantum is uitgenodigd om deel te nemen aan het debat, maar wilde dat niet doen. Het standpunt van Plantum is tijdens de bijeenkomst door mr. P.A.C.E. van der Kooij (Universiteit Leiden) verdedigd. Simon Dack was tegen de stelling.
 
De powerpoint- presentaties van beide sprekers vindt u hier (Paul van de Kooij) en hier (Simon Dack)."

Naschrift: In aansluiting op het bovenstaande bericht laat Plantum NL weten dat dat Plantum NL niet betrokken was bij het debat en ook niet bij het debat aanwezig was, niet uit onwillendheid, maar omdat de organisatie de datum zonder goed overleg zou hebben vastgesteld. Plantum benadrukt dat Mr. Van der Kooij tijdens het debat het plantumstandpunt niet zou hebben verdedigd. De heer Van der Kooij zou weliswaar een voorstel hebben gedaan tot aanpassing van de Rijksoctrooiwet, maar naar analogie van de Franse en Duitse octrooiwet en niet conform het voorstel van Plantum NL, aldus Plantum NL.

IEF 8342

Masterclass (maximaal 10 geselecteerde studenten)

In januari en februari wordt door het Trademark Law Institute een Engelstalige masterclass European Trademark Law gegeven in Leiden. Dit vak maakt onderdeel uit van een Advanced Master European Bussiness Law, maar kan ook worden gevolgd door maximaal 10 geselecteerde studenten van alle Nederlandse universiteiten. Het vak wordt afgesloten met een schriftelijk tentamen in het Engels. Deelname aan deze masterclass is voor de geselecteerde studenten gratis. Er worden geen studiepunten voor gegeven. Deelnemers ontvangen wel een certificaat van deelname.

Sign / mark / registration Prof. Martin Senftleben, Word marks / acquired distinctiveness Maurits Westerik, Shapes, colours, smells Prof. Antoon Quaedvlieg, Invalidity and revocation Dr. Paul van der Kooij, Scope of protection  Prof. Charles Gielen, Limitations Dr. Alexander Tsoutsanis, Parallel imports Prof. Dick van Engelen, Comparative advertising Dr. Tobias Cohen Jehora, Trade names, unregistered trademarks and unfair competition Prof. Kamperman Sanders, Introduction / framework Prof. Dirk Visser

Lees hier meer.

IEF 8417

Ondanks het grote onderscheidend vermogen

GvEA, 12 november 2009, zaak T-438/07, Spa Monopole tegen OHIM / De Francesco Import GmbH

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen anvraag voor gemeenschapswoordmerk SpagO o.g.v. ouder nationaal woordmerk SPA. Oppositie afgewezen, geen verwarringsgevaar, geen afbreuk aan reputatie.

37. Bijgevolg heeft de kamer van beroep op goede gronden geoordeeld dat, ondanks het grote onderscheidend vermogen dat het oudere merk intussen heeft verkregen, de overeenstemmingen tussen de conflicterende tekens niet volstonden voor de vaststelling van een verband tussen het aangevraagde merk voor alcoholhoudende dranken enerzijds en het oudere merk voor minerale wateren anderzijds.

38. Aangezien niet is voldaan aan een van de drie cumulatieve toepassingsvoorwaarden van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94, is het niet nodig te onderzoeken of sprake is van een voordeel of afbreuk als bedoeld in de derde voorwaarde van deze bepaling.

Lees het arrest hier.

IEF 8341

Ook niet via Parijs

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 12 november 2009, KG ZA 09-2167 Pee/BB, J. de Jonge Flowsystems tegen Buitendijk Techniek B.V. (met dank aan Daan de Lange, Brinkhof).

Misleidende reclame. Oneerlijke mededinging. Gedaagde gebruikt foto’s van hosetowers van eiser in brochure: onrechtmatig en misleidend. De voorzieningenrechter wijst toepassing van art. 1019h Rv af, ook als het Unieverdrag van Parijs in ogenschouw wordt genomen (waar, zoals eiser stelt,  immers in art. 1 lid 2 oneerlijke mededinging ook als een recht van industriële eigendom wordt gedefinieerd), geen ruimte voor een kostenvergoeding in geval van misleidende reclame.

4.3. Voor de 5 afbeeldingen van hosetowers van J. de Jong Flowsystems is dat anders. De afbeeldingen nemen een dermate groot deel van de brochure in beslag dat, in tegensteIling tot wat Buitendijk Techniek heeft aangevoerd, niet kan worden gesproken van louter illustratiemateriaal. Verder wordt doordat 5 van de 6 geplaatste hosetowers afkomstig zijn van J, de Jong Flowsystems een onjuiste voorstelling van zaken gegeven omdat daarmee de indruk wordt gewekt dat de getoonde hosetowers door Buitendijk Techniek zijn gemaakt en geleverd. Voor wat betreft deze afbeeldingen is de brochure dan ook misleidend. Daar komt nog bij dat Buitendijk Techniek met haar handelen op een oneerlijke wijze met J. de Jong Flowsystems concurreert, nu aannemelijk is dat Buitendijk Techniek met het plaatsen van de afbeeldingen van hosetowers van J. de Jonge Flowsystems profiteert van de door J. de Jonge Flowsystems in de loop der jaren opgebouwde goodwill. Het plaatsen van de brochure op de website van Buitendijk Techniek in deze vorm is jegens J. de Jong Flowsystems dan ook onrechtmatig te noemen.

4.4. Gelet op het voorgaande zal het Buitendijk Techniek worden verboden de brochure openbaar te maken voor zover daarin afbeeldingen zijn opgenomen van door J. de Jong Flowsystems geleverde hosetowers. (…)

(…)

4.9. Buitendijk Techniek zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. J. de Jonge Flowsystems wordt niet gevolgd in haar stelling dat deze kosten dienen te worden vastgeste1d volgens artikel 1019h Rv. Het toepassingsbereik van titel 15 van Rv (Van rechtspleging in zaken betreffende rechten van intellectuele eigendom) staat limitatief opgesomd in artikel 1019h Rv en laat, ook niet via het Unieverdrag, geen ruimte voor een volledige kostenvergoeding in geval van misleidende reclame.

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

IEF 8340

Die niet in alle opzichten kan worden afgedaan als louter illusie

Gerechtshof Leeuwarden, 10 november 2009, LJN: BK2773 (Strafzaak diefstal virtueel voorwerp).

Nuttig om te weten: Een virtueel voorwerp is een goed dat gestolen kan worden. Het hof is van oordeel dat een virtueel amulet en een virtueel masker voorwerpen zijn die van de bezitter daarvan gestolen kunnen worden. Het betrof in deze zaak virtuele voorwerpen van het online computerspel RuneScape. Verdachte heeft met zijn mededader de aangever door intimidatie en geweld gedwongen zijn account van het spel te openen om aldus de weg vrij te maken voor overheveling van zijn bezittingen op RuneScape naar de account van de mededader.

"(...) Het hof komt op grond van een en ander tot de conclusie dat redelijke wetsuitleg meebrengt, dat de hier bedoelde virtuele voorwerpen worden aangemerkt als een goed in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Relevant is voorts dat de spelregels van RuneScape niet voorzien in een wijze van verwerving van deze goederen als in casu is geschied. De wegnemingshandeling is gepleegd buiten de context van het spel. Het gaat derhalve niet om virtuele handelingen binnen een virtuele wereld, maar om feitelijke handelingen waardoor een virtuele wereld wordt beïnvloed.

(…)

Is voldaan aan de overige voorwaarden voor strafbaarheid in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht? Een volgende stelling van de verdediging is dat er geen sprake is van eigendom noch van bezit van de betreffende virtuele goederen, doch slechts van een gebruikersrecht van het spel RuneScape. Het veranderen van virtuele eigenaar brengt geen verandering in eigendomsrechten in de fysieke wereld. Het spel, en alles wat daar binnen gebeurt, behoort toe en blijft toebehoren aan de eigenaar ervan, te weten Jagex Ltd. in het Verenigd Koninkrijk.
Op deze wijze geeft de verdediging naar het oordeel van het hof een te beperkte invulling aan het begrip 'toebehoren' in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof stelt vast dat aangever binnen het spel de feitelijke en exclusieve heerschappij had over de goederen. Alleen hij kon, door in te loggen op zijn RuneScape-account, bij de door hem verworven amulet en het masker komen en daarover beschikken. In strafrechtelijke zin behoorden de in het geding zijnde goederen toe aan aangever. Hij is door de diefstal getroffen in het ongestoorde genot van de beschikkingsmacht die hij bij uitsluiting van een ander over die goederen had.
Dat het spel RuneScape vanzelfsprekend een eigenaar en/of beheerder heeft, acht het hof in het verband van deze strafzaak niet relevant. Zo is een paspoort onbetwist eigendom van de Staat der Nederlanden, maar kan dit document wel degelijk door middel van diefstal uit de beschikkings- macht van de houder geraken.
Voorts stelt het hof vast dat in deze zaak is voldaan aan een andere jurisprudentiële voorwaarde voor diefstal, inhoudende dat de goederen door toedoen van verdachte uit de beschikkingsmacht van aangever moeten zijn geraakt en in die van verdachte zijn gekomen. Dit ligt anders, zo heeft de Hoge Raad uitgemaakt, ten aanzien van het ontvreemden van - bijvoorbeeld - software, computergegevens en een pincode, aangezien het goed daarbij niet uit de beschikkingsmacht van de aangever geraakt doch ongewenst ook in die van de ontvreemder. In die gevallen kan er dan ook niet worden gesproken van diefstal.

Alles overziende is het hof van oordeel dat er in de thans ter beoordeling staande zaak sprake is van diefstal als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts overweegt het hof dat als gevolg van de digitalisering van de maatschappij een virtuele realiteit is ontstaan, die niet in alle opzichten kan worden afgedaan als louter illusie, ten aanzien waarvan het plegen van strafbare feiten niet mogelijk zou zijn."

Lees het arrest hier.

IEF 8420

Perceiving a word sign

GvEA, 11 November 2009, zaak T-277/08, Bayer Healthcare LLC tegen OHIM / Uriach-Aquilea OTC

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag Gemeenschapswoordmerk CITRACAL o.g.v. ouder national woordmerk CICATRAL (geneesmiddelen). Verwarringsgevaar. Oppositie toegewezen.

55. It is true that the average consumer, perceiving a word sign, will break it down into word elements which, for him, have a concrete meaning or which resemble words known to him (…) . However, that will not be so in the present case. The word elements ‘cica’ and ‘citra’ do not have any concrete meaning, any more than do the endings ‘tral’ and ‘cal’. The signs at issue are therefore not likely to be broken down by the public into word elements which have a concrete meaning or resemble words known to it and which, together, would form a coherent whole giving a meaning to each of the signs at issue or to one of them.

56. In view of the fact that the signs at issue have no conceptual content, their visual and phonetic similarities cannot be offset by the differences between them.

(…) 59. In the present case, since the goods at issue are similar and the signs at issue are very similar overall, it must be held that there is a likelihood of confusion.

Lees het arrest hier.

IEF 8419

Does not have any meaning

GvEA, 11 November 2009, T-162/08, Frag Comercio Internacional, SL tegen OHIM / Tinkerbell Modas LTDA

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag Gemeenschapsbeeldmerk ‘GREEN by missako’o.g.v. oudere nationale en Gemeenschapsbeeldmerken  MI SA KO (kleding). Oppositie afgewezen. Geen gevaar voor verwarring.

50. In the fourth place, conceptually, the Court finds that the word ‘misako’ does not have any meaning in any of the languages of the European Union. In respect of the mark applied for, the English word ‘green’ denotes a colour but is also used in the field of ecology and golf. The word ‘by’ is commonly used in trade, particularly in the fashion industry, to indicate the origin of goods. Assuming that they are read as a whole, the words ‘green by missako’ will thus be understood as ‘green’ from ‘missako’. The Board of Appeal was therefore right in finding, in paragraph 29 of the contested decision, that no conceptual comparison could be made between the signs at issue.

51. It follows that the Board of Appeal did not err in holding that there was no similarity between the signs resulting from the overall impression conveyed by them, particularly on account of the near illegibility of ‘by missako’.

52. In those circumstances, the Court finds that, even though some of the goods covered by the marks at issue are identical or similar, the visual, phonetic and conceptual differences between the signs are sufficient grounds for finding that there is no likelihood of confusion in the perception on the part of the relevant public.

Lees het arrest hier

IEF 8418

Eine durchschnittliche Kennzeichnungskraft

GvEA, 11 november 2009,  zaak T-150/08, REWE-Zentral AG tegen OHIM / Aldi Einkauf GmbH & Co

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag Gemeenschapswoordmerk CLINA o.g.v. ouder Gemeenschapswoordmerken CLINAIR (schoonmaakproducten). Oppositie toegewezen. Verwarringsgevaar.

67. Das Vorbringen der Klägerin, die ältere Marke habe geringe Kennzeichnungskraft und nicht, wie von der Beschwerdekammer angenommen, eine durchschnittliche Kennzeichnungskraft, ist als ins Leere gehend zurückzuweisen. Auch im Fall einer Marke mit nur geringer Kennzeichnungskraft kann nämlich insbesondere wegen einer Ähnlichkeit der Zeichen und der betreffenden Waren oder Dienstleistungen Verwechslungsgefahr bestehen. Das ist dann der Fall, wenn der Ähnlichkeitsgrad der mit den Marken gekennzeichneten Waren und der Ähnlichkeitsgrad der Marken zusammen betrachtet hoch genug sind, um das Vorliegen von Verwechslungsgefahr annehmen zu können (Urteil des Gerichts vom 15. März 2006, Athinaiki Oikogeniaki Artopoiia/HABM – Ferrero [FERRÓ], T-35/04, Slg. 2006, II-785, Randnr. 69).

68. Im vorliegenden Fall ergibt sich aus der obigen Prüfung, dass die fraglichen Waren identisch oder hochgradig ähnlich sind und die einander gegenüberstehenden Zeichen einen hohen Grad visueller und phonetischer Ähnlichkeit aufweisen, der nicht durch einen etwaigen begrifflichen Unterschied neutralisiert werden kann.

Lees het arrest hier.