IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 22188
15 augustus 2024
Uitspraak

Alternatieve visolie-behandeling voor kanker is octrooieerbaar

 
IEF 7848

Geen aanzienlijke verstoringen

HvJ EG, 23 april 2009, zaak C-425/07 P, AEPI Elliniki Etaireia pros Prostasian tis Pnevmatikis Idioktisias AE tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Mededinging. Auteursrecht. Auteursrechtenorganisaties. Afwijzing van klacht door Commissie wegens gebrek aan communautair belang.

Het Griekse AEPI, belast met het gezamenlijk beheer van auteursrechten op muziek, heeft bij de Commissie een klacht ingediend tegen de Helleense Republiek en tegen drie Griekse organisaties voor het gezamenlijk beheer van de naburige rechten van zangers, musici en producenten van geluids- en/of beelddragers. In deze klacht heeft AEPI aangevoerd dat deze organisaties de artikelen 81 EG en 82 EG hadden geschonden door de vergoeding voor de naburige rechten op een buitensporig hoog niveau, tot 5 % van de bruto-inkomsten van de Griekse radio- en televisiestations, vast te stellen, en dat de Helleense Republiek artikel 81 EG had geschonden door hun de mogelijkheid te bieden dienaangaande overeenkomsten te sluiten en deel te nemen aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen. Doordat de ondernemingen die muziekwerken gebruiken, buitensporige lasten dienen te dragen, hebben zij de auteursrechten die AEPI van hen wilde innen, niet kunnen betalen.

Het HvJ verwerpt het beroep tegen de afwijzing van klacht door Commissie.

45 Bijgevolg kan rekwirantes betoog, met name in haar vierde middel, dat ertoe strekt aan te tonen dat de handel tussen lidstaten ongunstig wordt beïnvloed, volgens hetwelk zij in Griekenland auteursrechten int voor het gebruik van muziek van niet enkel Griekse auteurs, maar ook van auteurs uit andere lidstaten van de Unie, en zij de aldus ontvangen rechten op basis van overeenkomsten tot wederzijdse vertegenwoordiging overmaakt aan haar tegenhangers in andere lidstaten die zoals AEPI belast zijn met het gezamenlijke beheer van auteursrechten op muziekwerken, niet worden aanvaard.

46 In de eerste plaats betreft dit louter feitelijke argumenten die het Hof in hogere voorziening niet kan onderzoeken.

47 In de tweede plaats heeft rekwirante het Gerecht niet verweten dat het bepaalde bewijsmiddelen verkeerd heeft uitgelegd.

48 In de derde plaats betwist rekwirante in wezen enkel de vaststelling van het Gerecht dat zij niet heeft aangetoond dat de gelaakte praktijken de intracommunautaire handel ongunstig kunnen beïnvloeden. De middelen die zij dienaangaande aanvoert, kunnen echter hoe dan ook niet slagen, aangezien een dergelijke ongunstige beïnvloeding als zodanig nog niet leidt tot aanzienlijke verstoringen van de gemeenschappelijke markt. Dienaangaande moet worden vastgesteld dat het Gerecht het eerste middel van rekwirante heeft afgewezen omdat zij geen concrete elementen heeft aangevoerd die aantonen dat er sprake is van – werkelijke of potentiële – aanzienlijke verstoringen van de gemeenschappelijke markt.

Lees het arrest hier.

IEF 7847

De allure en het prestigieuze imago

HvJ EG, 23 april 2009, zaak C-59/08 Copad SA tegen Christian Dior couture SA, Vincent Gladel en Société industrielle lingerie (SIL) (verzoek om een prejudiciële beslissing door de Cour de cassation, Frankrijk).

Na Dior / Evora nu Dior / Copad: Merkenrecht. Merkenrichtlijn. Uitputting. "De aan een merk verbonden rechten door de merkhouder kunnen worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een bepaling van de licentieovereenkomst die om prestigeredenen de verkoop aan discounters verbiedt van waren als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, voor zover vaststaat dat, gelet op de concrete omstandigheden van het hoofdgeding, door deze niet-naleving de allure en het prestigieuze imago die deze waren een luxueuze uitstraling geven, worden aangetast."

Dior heeft met SIL een merklicentieovereenkomst gesloten voor de vervaardiging en distributie van korsetterieartikelen onder het merk Christian Dior. In deze overeenkomst was bepaald dat „met het oog op de handhaving van de algemene bekendheid en het prestige van het merk de licentiehouder zich ertoe verbindt, niet te verkopen aan groothandelaren, inkoopcombinaties, discounters, postorderbedrijven, bedrijven die verkopen via het systeem van huis-aan-huis-verkoop of thuisparty’s, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de licentiegever. Hij neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze bepaling door zijn distributeurs of kleinhandelaren wordt nagekomen.”

SIL heeft vervolgens aan Copad International (hierna: „Copad”), een discounter, waren verkocht, voorzien van het merk dat het voorwerp is van de licentieovereenkomst. Copad heeft een deel van de waren doorverkocht aan derden. Dior heeft SIL en Copad gedagvaard wegens merkinbreuk.

Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of SIL door de verkoop van de waren aan Copad inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van Dior. De tweede vraag heeft betrekking op de mogelijke uitputting van het merkrecht. Handelt een licentiehouder zonder toestemming van de merkhouder als hij  waren in de handel brengt onder het betrokken merk en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst die de verkoop aan discounters verbiedt? En, voor het geval dat de merkhouder door het verbod van verkoop aan discounters de uitputting niet kan uitsluiten, kan de merkhouder zich op grond van artikel 7, lid 2, van deze richtlijn tegen verdere verhandeling van de waren kan verzetten?

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 8, lid 2, van de Eerste Richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat de aan een merk verbonden rechten door de merkhouder kunnen worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een bepaling van de licentieovereenkomst die om prestigeredenen de verkoop aan discounters verbiedt van waren als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, voor zover vaststaat dat, gelet op de concrete omstandigheden van het hoofdgeding, door deze niet-naleving de allure en het prestigieuze imago die deze waren een luxueuze uitstraling geven, worden aangetast.

2)      Artikel 7, lid 1, van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, moet aldus worden uitgelegd dat er geen sprake is van toestemming van de merkhouder wanneer de licentiehouder van het merk voorziene waren in de handel brengt en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst, indien vaststaat dat deze bepaling overeenkomt met een van de in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn bedoelde bepalingen.

3)      Wanneer desalniettemin moet wordt geacht sprake te zijn van toestemming van de merkhouder wanneer de licentiehouder prestigieuze waren in de handel brengt en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst, kan de merkhouder enkel een dergelijke bepaling aanvoeren om zich te verzetten tegen een wederverkoop van deze waren op grond van artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, indien gelet op de omstandigheden van het concrete geval vaststaat dat een dergelijke wederverkoop afbreuk doet aan de reputatie van het merk.

Lees het arrest hier.

IEF 7846

Elk gezamenlijk aanbod (HvJ)

HvJ EG, 23 april 2009, In de gevoegde zaken C-261/07 en C-299/07, VTB-VAB NV tegen Total Belgium NV en Galatea BVBA tegen Sanoma Magazines Belgium NV (verzoek van Rechtbank van koophandel te Antwerpen (België) om een prejudiciële beslissing)

Richtlijn oneerlijke handelspraktijken. Eerst even voor jezelf lezen. Pechhulp bij tankbeurt en kortingsbon lingerie in lingeriespecial weekblad Flair. Richtlijn verzet zich tegen Belgische wet die verbod stelt op elk gezamenlijk aanbod van een verkoper aan een consument. Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), dient aldus te worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen een nationale regeling zoals die aan de orde in de hoofdgedingen, die, behoudens bepaalde uitzonderingen, elk gezamenlijk aanbod van een verkoper aan een consument verbiedt, ongeacht de specifieke omstandigheden van het concrete geval.

Lees het arrest hier.

IEF 7845

(Voor 50%) merkgerechtigd

Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, 21 april 2009, HA ZA 08-389, Domicilie Ede B.V. tegen Domicilie Groep B.V. c.s. (met dank aan Kees van Dijk, Van Veen Advocaten).

Merkenrecht. Eerst even voor jezelf lezen. Domicilie voor makelaarsdiensten is niet beschrijvend en geschikt om als merk te worden ingeschreven. Inbreuk door gebruik Domicilium. Opmerkelijk is dat beide partijen voor 50% merkgerechtigde (niet merkhouder) zijn van het merk Domicilie.

Uit het vonnis van de Vzr Rechtbank Utrecht in eerste instantie (aangehecht): “2.3. In 1990 heeft Domicilie Groep onder meer het woord "Domicilie" als Beneluxwoordmerk gedeponeerd. Ten tijde van de ontvlechting was Domicilie Groep tevens houder van de domeinnaam "dornicilie.nl" en beheerde zij onder die naam een website, die mede door de andere Domicilie-vennootschappen werdgebruikt. In de onder 22 genoemde ontvlechtingsovereenkomst is de verdeling van de intellectuele eigendomsrechten aldus geregeld dat, kort gezegd, Domicilie Groep de onverdeelde helft van haar rechten op de merken, op de handelsnaam "Domicilie", op de genoemde domeinnaam en op de website aan Domicilie Ede heeft verkocht. Daarbij is tevens voor het verdere beheer van die rechten een regeling overeengekomen, die onder meer inhoudt dat Domicilie Ede en Domicilie Groep alsmede vennootschappen waarmee één van hen beide in een groep zijn verbonden, gerechtigd zijn de naam "Domicilie" te voeren, mits daaraan een aanduiding van de desbetreffende plaats wordt toegevoegd Alleen Domicilie Groep heeft het recht de naam "Domicilie" zonder plaatsaanduiding te voeren.

Uit het arrest van het gerechtshof: 4.2 Indien een merk ieder onderscheidend vermogen mist, kan het niet als merk worden ingeschreven (…)  Daarvan is in het voorliggende geval echter geen sprake: het woordmerk 'domicilium' [bedoeld is zo te lezen ‘domicilie’- IEF] voor makelaarsdiensten is geschikt om de rechthebbende merkhouder als aanbieder van die diensten te identificeren. Dat het woord ook voor een woonrubriek in een dagblad is geschikt, impliceert op zichzelf niet dat die term al zodanig verwaterd is dat hij die functie niet meer zou kunnen vervullen; andere feiten die daarop kunnen duiden zijn gesteld noch gebleken.

4.3 Evenmin is een merk geschikt om als zodanig te worden ingeschreven indien het uitsluitend beschrijvend is, als bedoeld in artikel 2.1 1 lid 1 onder c BVIE. Ook daarvan is naar het voorlopig oordeel van het hof in het onderhavige geval geen sprake. Dat 'domicilie' geassocieerd zal worden met begrippen als 'huis' of 'woonplaats', impliceert niet dat dit woord als (louter) beschrijvend kan worden gezien voor het aanbieden van makelaarsdiensten. Dat 'domicilie' een in formeel taalgebruik vrij gangbaar woord is (om een woonplaats aan te duiden), brengt evenmin mee dat het als beschrijvend voor makeldiensten moet worden aangemerkt.

4.4 Het voorgaande impliceert dat het hof voorshands van oordeel is dat Ede aan haar inschrijving van het woordmerk 'domicilie' voor makelaarsdiensten bescherming tegen inbreuk kan ontlenen. Aangezien de term 'domicilium' ook in de opvattingen van Groep in vergaande mate overeenstemt met dit woordmerk, komt Ede in beginsel het recht toe anderen het gebruik van die term voor makelaarsdiensten te verbieden indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan. Gelet op het feit dat Groep, zoals zij zelf ook aangeeft, die term ook gebruikt op het internet, in combinatie met het gebruik van het merk 'domicilie', waartoe zij medegerechtigde is, is het hof voorshands van oordeel dat ook aan dit laatste criterium, het gevaar van verwarring, is voldaan. Dat Ede zich in beginsel op een andere lokale markt richt dan de door Groep geëxploiteerde makelaardijkantoren, staat daaraan niet in de weg.

 4.5 Evenmin staat daaraan in de weg dat Groep zelf ook gerechtigd is tot het woordmerk 'domicilie'. Dat zij - eveneens voor 50% - medegerechtigde is, betekent, behoudens andersluidende contractuele afspraken, waarvan het bestaan gesteld noch gebleken is, niet dat het haar vrijstaat een in bovengenoemde zin verwarringwekkend gebruik van een soortgelijke term voor identieke diensten te gebruiken.

Lees het arrest hier.

IEF 7844

Geen overeenkomst voor de verstrekking van diensten

HvJ EG, 23 april 2009, zaak C-533/07, Falco Privatstiftung, Thomas Rabitsch tegen Gisela Weller-Lindhorst (prejudiciële vragen Oberste Gerichtshof Oostenrijk).

Eerst even voor jezelf lezen. Verlening van licentie op intellectuele eigendomsrechten. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, punt 1, sub a en b, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een overeenkomst waarbij de houder van een recht van intellectuele eigendom zijn medecontractant het recht verleent om tegen vergoeding gebruik te maken van dit recht, een overeenkomst voor de verstrekking van diensten is in de zin van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001. Zo ja, vraagt de verwijzende rechter zich af waar deze dienst wordt verstrekt en of het bevoegde gerecht ook uitspraak kan doen over de vergoedingen inzake het gebruik van de betrokken auteursrechten in een andere lidstaat of in een derde land.

De tweede vraag hoeft niet te worden beantwoord. Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of ter bepaling van het gerecht dat krachtens artikel 5, punt 1, sub a, van verordening nr. 44/2010 bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek tot betaling van een licentievergoeding op grond van een overeenkomst waarmee de houder van een recht van intellectuele eigendom zijn medecontractant het recht verleent om gebruik te maken van dat recht, verder moet worden uitgegaan van de beginselen die zijn ontwikkeld in de rechtspraak van het Hof over artikel 5, punt 1, van het Executieverdrag.

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat een overeenkomst waarbij de houder van een recht van intellectuele eigendom zijn medecontractant het recht verleent om tegen vergoeding gebruik te maken van dat recht, geen overeenkomst voor de verstrekking van diensten is in de zin van deze bepaling.

2)      Ter bepaling van het gerecht dat krachtens artikel 5, punt 1, sub a, van verordening nr. 44/2010 bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek tot betaling van een licentievergoeding op grond van een overeenkomst waarmee de houder van een recht van intellectuele eigendom zijn medecontractant het recht verleent om gebruik te maken van dat recht, moet verder worden uitgegaan van de beginselen die zijn ontwikkeld in de rechtspraak van het Hof over artikel 5, punt 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek.

Lees het arrest hier

IEF 7836

Boek9.nl Wereld IE Dag Borrel 2009: Vanmiddag

Kom vanmiddag gewoon eens uit die nepbar onder in je kantoorflat. Vanaf 17.00u schijnt namelijk de zon op de op de lommer- en waterrijke megastadstuin waar dit jaar de IEForum.nl  Wereld IE Dag Borrel wordt gehouden, het riante kantoorlandgoed van Van Diepen van der Kroef in Amsterdam-Zuid.

Geen lezingen, praatjes of punten, gewoon vanaf een uur of vijf rustig wat eten, drinken en napleiten met zo’n, tot nu toe, 150 advocaten, gemachtigden, rechters, wetenschappers en andere IE-varianten.

De muziek zal verzorgd worden door het gehele kantoor van Van Heemstra Bakker, met wellicht wat aanvulling (mondharmonica mag mee). Deo volente staan er voor de gesprekken een achterbank en een aantal comfortabele sterk uitvergrote hoofdkussens met brede randen en grote labels. 

Aan alle aanwezigen zal bij wijze van ‘Goodie Bag’ een exemplaar van het in samenwerking met de BNO handzaam vormgegeven Codicil Persoonlijkheidsrechten worden uitgereikt, zodat uw persoonlijkheidsrechten tenminste niet verloren gaan en hopelijk bij de juiste erfgenaam terechtkomen.

Schrijver Peter Bekkers zal zijn roman Trouw Is De Andere Wang (een roman over imitatie en originaliteit, eerder bericht hier) signeren.

Geef uw verwachte aanwezigheid graag even door per email (redactie@IEForum.nl, alleen voor de planning, aan aanwezigheid zijn verder geen kosten verbonden). Ook zonder aanmelding (voor wie daar bijvoorbeeld te druk of te chique voor is) is iedereen van goede wil echter gewoon welkom.

Tot vanmiddag.

IEF 7840

Boek & Auteursrechtdag (nee, dus niet Wereld IE Dag)

Even voor de goede orde, De IEF Wereld IE Dag Borrel is pas vrijdag, en zondag, 26 april,  is het pas officieel World IP Day, geïnitieerd door WIPO, maar vandaag, 23 april, is het (verwarring is nu eenmaal het centrale IE-begrip) wel Wereld Boek en Auteursrechtdag, geïnitieerd door Unesco.

“World Book and Copyright Day. By celebrating this Day throughout the world, UNESCO seeks to promote reading, publishing and the protection of intellectual property through copyright. 23 April: a symbolic date for world literature for on this date and in the same year of 1616, Cervantes, Shakespeare and Inca Garcilaso de la Vega all died. It is also the date of birth or death of other prominent authors such as Maurice Druon, K.Laxness, Vladimir Nabokov, Josep Pla and Manuel Mejía Vallejo. It was a natural choice for UNESCO's General Conference to pay a world-wide tribute to books and authors on this date, encouraging everyone, and in particular young people, to discover the pleasure of reading and gain a renewed respect for the irreplaceable contributions of those who have furthered the social and cultural progress of humanity.”

Lees hier meer.