IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 7487

Ups and downs

Aantallen DownloadsRapport Ministeries van OCW, EZ en Justitie: Ups and downs. Economische en culturele gevolgen van filesharing voor muziek, film en games (TNO, SEO en IViR).

In de media gebracht als “Downloaden is goed voor de Nederlandse economie”. In een brief aan de Kamer vatten de bewindslieden zelf het als volgt samen: “De onderzoekers zijn erin geslaagd de technologische en maatschappelijke ontwikkelingen in de sectoren muziek, film en gaming in een brede economische, culturele en maatschappelijke context te plaatsen. Wij spreken ons niet uit over de kwantitatieve bevindingen van de onderzoekers over de welvaartseffecten, omdat die, zoals onderzoekers aangeven, noodzakelijkerwijs zijn gestoeld op vele aannames en zij onzekerheden bevatten. Dit laat onverlet dat het onderzoek bijdraagt aan een evenwichtig publiek debat over filesharing, ook in internationaal verband. Een paar conclusies uit het onderzoeksrapport:

• het downloaden en delen van bestanden is voor veel burgers een vertrouwd verschijnsel geworden;
• de technologie die dit mogelijk maakt biedt mogelijkheden tot innovatie;
• met name de muziekbranche ziet de inkomsten uit de cd-verkoop sterk teruglopen en is druk doende daarop een antwoord te formuleren;
• het koopgedrag van consumenten is de afgelopen jaren verschoven van muziek-cd’s naar live concerten, merchandise (afgeleide producten) en games. De verkoop van dvd’s en het bioscoopbezoek vertonen vooralsnog geen ernstige teruggang. De dvd-verkoop is zelfs een groeimarkt;
• er is bij consumenten grote vraag naar diverse, toegankelijke en betaalbare content. Die potentiële doelgroep wordt nog onvoldoende bediend met het huidige aanbod in de onderzochte markten.

De muziek- en de filmindustrie staan voor de grote uitdaging hun aanbod zo in de markt te zetten dat het voldoet aan de veranderde consumentenvraag. Uit het onderzoek blijkt dat nieuwe businessmodellen in opkomst zijn. Wij hopen dat dit onderzoek de betrokken partijen stimuleert om met elkaar in overleg te blijven en door te gaan met het ontwikkelen van nieuwe producten en diensten die aansluiten bij de veranderde behoefte van consumenten. Die nieuwe diensten kunnen profiteren van het feit dat consumenten vertrouwd zijn geraakt met internettechnologieën om muziek, films en games te gebruiken.

Lees hier meer. 

IEF 7486

Dat het advocatenkantoor onrechtmatig heeft gehandeld

Rechtbank Amsterdam, 15 januari 2009, LJN: BG9974, Partrust Beheer B.V. tegen Gedaagden (advocatenkantoor)

Reclamerecht. Beleggingsfirma eist in kort geding dat een advocatenkantoor dat cliënten werft onder 'gedupeerde' beleggers onrechtmatige berichten van haar website haalt en op die website een rectificatie plaatst. Geoordeeld wordt dat het advocatenkantoor onrechtmatig heeft gehandeld met het plaatsen van die berichten. De vorderingen worden toegewezen in die zin dat het advocatenkantoor wordt veroordeeld dit vonnis op haar website te plaatsen alsmede een schadevergoeding te betalen van EUR 25.000.

Lees het vonnis hier.

IEF 7485

De 5e volzin van artikel 45d Aw

Geqwoon Jannes - NoordkaapGerechtshof Arnhem , 6 januari 2009,  LJN: BG9938, Appellant tegen Noordkaap TV Producties B.V.

Auteursrecht. Eerst even voor jezelf lezen. Billijke exploitatievergoeding voor "voice-over" ex artikel 4 Wnr juncto artikel 45d Aw. 

“8. Indien echter de gestelde mondelinge afspraak al zou vaststaan, geldt voorts het volgende. Uit de 5e volzin van artikel 45d Aw volgt dwingendrechtelijk dat afspraken ter vastlegging (of beperking of afstand) van de in dat artikel bedoelde vergoedingen schriftelijk moeten worden overeengekomen. Bij de door Noordkaap gestelde afspraak is dat niet het geval. [appellant] beroept zich dan ook terecht op strijd met deze wettelijk eis en de beschermingsdoelstelling daarvan. Ook om die reden moet aan de gestelde mondelinge afspraak worden voorbijgegaan.

9. Het ontbreken van een schriftelijke afspraak betekent niet dat de uitvoerend kunstenaar geen recht heeft op een billijke beloning, zoals Noordkaap lijkt te stellen.

12. Aangezien de hoogte van de billijke vergoeding ad € 4.000,00 door Noordkaap niet is betwist, is de vordering in zoverre toewijsbaar.

13. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen zullen grotendeels worden toegewezen als hiervoor vermeld. Noordkaap zal voorts als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van beide instanties. (…) Uit artikel 1019 Rv blijkt dat deze bepalingen ook gelden voor de handhaving van naburige rechten als de onderhavige. (…) Evenwel dienen de gevorderde kosten wel zo tijdig opgegeven en gespecificeerd te worden dat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren (…) De kosten van het appel heeft [appellant] daarentegen niet opgegeven en gespecificeerd, zodat de eis in zoverre niet wordt gevolgd en de gebruikelijke veroordeling tot betaling van verschotten en het geliquideerd salaris van de advocaat (1 1/2 punt in tarief I) zal worden uitgesproken.”

Lees het arrest hier.

IEF 7484

De nieuwste niche

"Per 1 januari 2009 zijn Dylan Griffiths, Samantha de Graaf, Matthijs Brons en Hanneke Holthuis werkzaam bij het nieuwe Amsterdamse kantoor Griffiths Advocaten.

De IE-praktijk van Griffiths Advocaten (in het bijzonder Dylan Griffiths en Hanneke Holthuis) is in hoofdzaak gericht op de behartiging van de belangen van rechthebbenden (veelal auteurs en uitvoerend kunstenaars), zowel op individueel niveau als collectief. Dylan Griffiths is bovendien gespecialiseerd in zaken die het recht op vrije meningsuiting betreffen.'

IEF 8387

Anastasios Reklos

EHRM, 15 januari 2009, Application no. 1234/05, Reklos en Davourlis tegen Griekenland

Portretrecht. Pas geboren baby gefotografeerd op intensive care unit ziekenhuis. “The key issue in the present case is not the nature, harmless or otherwise, of the applicants’ son’s representation on the offending photographs, but the fact that the photographer kept them without the applicants’ consent. The baby’s image was thus retained in the hands of the photographer in an identifiable form with the possibility of subsequent use against the wishes of the person concerned and/or his parents.”

The applicants are the parents of Anastasios Reklos, who was born on 31 March 1997 in a private clinic, I. Immediately after birth the baby was placed in a sterile unit under the constant supervision of the clinic’s staff. Only its doctors and nurses had access to this unit. On 1 April 1997 two photographs of the new-born baby, taken face on, were presented to the second applicant. The photographs had been taken inside the sterile unit by a professional photographer located on the first floor of the clinic. The clinic informed its clients that photography services were available.

The applicants complained to the clinic’s management about the photographer’s intrusion into a unit to which only the clinic’s staff should have had access, adding that the new-born baby was likely to have been upset by the taking of photographs face on and, most importantly, that they had not given their prior consent.

“41.  In the present case the Court first observes that, as regards the conditions in which the offending pictures were taken, the applicants did not at any time give their consent, either to the management of the clinic or to the photographer himself. In this connection it should be noted that the applicants’ son, not being a public or newsworthy figure, did not fall within a category which in certain circumstances may justify, on public-interest grounds, the recording of a person’s image without his knowledge or consent (see Krone Verlag GmbH & Co. KG v. Austria, no. 34315/96, § 37, 26 February 2002). On the contrary, the person concerned was a minor and the exercise of the right to protection of his image was overseen by his parents. Accordingly, the applicants’ prior consent to the taking of their son’s picture was indispensable in order to establish the context of its use. The management of the clinic I. did not, however, seek the applicants’ consent and even allowed the photographer to enter the sterile unit, access to which was restricted to the clinic’s doctors and nurses, in order to take the pictures in question.

42.  In addition, the Court finds that it is not insignificant that the photographer was able to keep the negatives of the offending photographs, in spite of the express request of the applicants, who exercised parental authority, that the negatives be delivered up to them. Admittedly, the photographs simply showed a face-on portrait of the baby and did not show the applicants’ son in a state that could be regarded as degrading, or in general as capable of infringing his personality rights. However, the key issue in the present case is not the nature, harmless or otherwise, of the applicants’ son’s representation on the offending photographs, but the fact that the photographer kept them without the applicants’ consent. The baby’s image was thus retained in the hands of the photographer in an identifiable form with the possibility of subsequent use against the wishes of the person concerned and/or his parents (see, mutatis mutandis, P.G. and J.H. v. the United Kingdom, no. 44787/98, § 57, ECHR 2001-IX).

43.  The Court notes that, during the examination of the case at issue, the domestic courts failed to take into account the fact that the applicants had not given their consent to the taking of their son’s photograph or to the retention by the photographer of the corresponding negatives. In view of the foregoing, the Court finds that the Greek courts did not, in the present case, sufficiently guarantee the applicants’ son’s right to the protection of his private life.

There has therefore been a violation of Article 8 of the Convention.

Lees de uitspraak hier.

IEF 7483

Hij dit merk niet normaal gebruikt

HvJ EG, 15 januari 2009, zaak C-495/07 Silberquelle GMBH tegen Maselli-Strickmode GmbH (prejudiciële vragen Oberste Patent- und Markensenat, Oostenrijk)

Merkenrecht. Wanneer de merkhouder zijn merk aanbrengt op artikelen die hij gratis meegeeft aan de kopers van zijn waren, is er geen sprake van normaal gebruik voor de klasse waartoe deze artikelen behoren

Maselli is houdster van het woordmerk WELLNESS. Bij het in de handel brengen van textielwaren heeft Maselli haar merk gebruikt ter aanduiding van een alcoholvrije drank die zij in flessen met het opschrift „WELLNESS-DRINK” als geschenk bij de verkoop van haar textielwaren gaf. In haar reclame heeft verweerster in het hoofdgeding gewezen op de gratis artikelen waarop het merk WELLNESS was aangebracht. Silberquelle, een onderneming die alchoholvrije dranken in de handel brengt, heeft verzocht om doorhaling van dit merk wegens niet-gebruik voor klasse 32.

“19. Zoals zowel de Commissie in haar bij het Hof ingediende opmerkingen als de advocaat-generaal in de punten 45 en 55 van zijn conclusie heeft opgemerkt, gebieden het aantal ingeschreven merken en de eventueel daartussen rijzende conflicten dat de door een merk voor een bepaalde waren- of dienstenklasse verleende rechten slechts worden gehandhaafd wanneer dit merk op de markt van de waren of diensten van deze klasse is gebruikt.

20. Zoals in de punten 48 en 56 van bovengenoemde conclusie is uiteengezet, is aan deze voorwaarde niet voldaan wanneer reclameartikelen als beloning voor de aankoop van andere waren en ter bevordering van de verkoop van die waren worden verstrekt.

21. In een dergelijk geval worden deze artikelen immers niet aan de klant verstrekt met het oog op de penetratie van de artikelen op de markt van de waren die behoren tot dezelfde klasse. Het aanbrengen van het merk op deze artikelen draagt in deze omstandigheden niet ertoe bij dat voor deze artikelen een afzet wordt gevonden of behouden noch dat deze artikelen in het belang van de consument worden onderscheiden van waren die afkomstig zijn van andere ondernemingen.

22. Gelet op een en ander, dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat de artikelen 10, lid 1, en 12, lid 1, van de richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat wanneer de merkhouder zijn merk aanbrengt op artikelen die hij gratis meegeeft aan de kopers van zijn waren, hij dit merk niet normaal gebruikt voor de klasse waartoe deze artikelen behoren.”

Lees het arrest hier.

IEF 7482

Intellectueel eigendom kan geld kosten

Column Monica Erasmus (PWC) op nuzakelijk.nl: “Intellectueel eigendom kan geld kosten. Als multinationals niet kunnen aantonen in welk bedrijfsonderdeel hun intellectueel eigendom winst genereert, trekt de fiscus zijn eigen conclusies. Enkele grote bedrijven die de afgelopen jaren grote naheffingsaanslagen kregen opgelegd, kunnen daarover meepraten.

Er bestaan wereldwijd geen uniforme regels voor de fiscale behandeling van intellectueel eigendom (Intellectual Property - IP). Voor het opstellen van een belastingstrategie is het echter essentieel om te weten hoe de verschillende fiscale regimes omgaan met zaken als octrooien en merken. IP is vanuit fiscaal oogpunt een ingewikkeld onderwerp omdat de wetgeving niet direct iets over IP zegt.”

Lees de column hier

IEF 7481

Hier zeg je ja of neen tegen, maar ik zeg er neen tegen

Maria van der HoevenKamerstuk 21501-30, nr. 199, 2e Kamer,  Raad voor Concurrentievermogen; Verslag algemeen overleg gehouden op 27 november 2008

Verlenging van de beschermingstermijn naburige recht. Gemeenschapsoctrooi. 

Minister Van der Hoeven: “Dan de naburige rechten. Ik ben het eigenlijk met de Kamer eens. De onderbouwing van het voorstel over de verlenging van de beschermingstermijn is gewoon zwak. De onderbouwing van het gestelde over de prijseffecten voor consumenten berust in feite op een studie die betrekking heeft op 129 albums. Ik vind dat veel te rigoureus. De inkomenseffecten zijn beperkt. De onderbouwing van de prijseffecten is smal. De vraag is verder wie de rekening betaalt, de consument of de detailhandel. Zolang niet overtuigend kan worden aangetoond dat hetzelfde resultaat dat men wil bereiken niet met minder ingrijpende middelen kan worden bereikt, wijzen wij dit voorstel gewoon af. Je kunt het ook niet amenderen. Hier zeg je ja of neen tegen, maar ik zeg er neen tegen.

Het krachtenveld op dit punt is enorm verdeeld. Een aantal landen is nog bezig met het consultatieproces of heeft een parlementair voorbehoud gemaakt. De kritiek zit vooral bij Zweden, Tsjechië, Denemarken, Luxemburg, Italië, het Verenigd Koninkrijk, Polen, Finland, Roemenië, Oostenrijk, Letland, Nederland en Slowakije. Dat is dus heel breed. De kritiek is echter niet helemaal homogeen. Er zijn ook landen die een kortere verlenging willen, bijvoorbeeld tot 70 jaar. Er is in ieder geval geen helderheid over. Het lijkt mij daarom van belang heel goed te kijken naar de oppositie, ook vanuit wetenschappelijke kring. Er wordt gesteld dat er geen economische of culturele noodzaak is. Wij hebben de Commissie om een non-paper gevraagd, waarin gemotiveerd op die kritiek wordt ingegaan. Wij hebben dat inmiddels gekregen, maar ook dat is niet erg overtuigend. Onze positie op dit punt is dus niet gewijzigd.

(…) De verwachtingen met betrekking tot het gemeenschapsoctrooi waren hooggespannen. Ik moet eerlijk zeggen dat ik had gedacht dat het met de Fransen een beetje sneller zou gaan, maar dat is niet gebeurd. In het begin ging het om de inwerkingtreding van het Vertalingenprotocol. In die zin was echt sprake van een ambitie, maar het Franse voorzitterschap heeft het vervolgens niet tot een prioriteit gemaakt. Er is nauwelijks sprake van vooruitgang, noch op het gemeenschapsoctrooi, noch op de geschilbeslechting. Misschien heeft dat te maken met een richtingenstrijd binnen de Franse bureaucratie. Ik hoop dat Tsjechië ons wat verder kan helpen. Op dit moment zijn wij samen met een aantal andere landen, zoals Zweden en Duitsland bezig om te kijken welke landen bereid zijn om tijdens de Raad daarover hun ongenoegen te uiten, want als je dat alleen doet, is het signaal niet zo sterk. Ik heb dus liever dat ons ongenoegen over omstreden punten als de verdeelsleutel van de octrooitaks, de splitsing tussen indruk en nietigheid, en de rol van het Europese Hof van Justitie op dit punt wordt gedeeld. Je moet overeenstemming hebben op een aantal punten. Ik hoop dat doordat wij de discussie opnieuw aanzwengelen, de Commissie en het aankomend Tsjechisch voorzitterschap voldoende mogelijkheden zullen geven om erop in te gaan.

Het is van belang dat wij in Europees verband spreken over nanotechnologie. Er is ook een Actieplan Nanotechnologie. Dat gaat niet zozeer over chips, maar vooral over ethische vraagstukken zoals de heer Aptroot die noemde. Daar ligt inderdaad het probleem.”

Lees het volledige verslag hier.

IEF 7480

Restanten 1912

Staatsblad 2009, 3. Besluit van 12 december 2008 tot aanpassing van enige algemene maatregelen van bestuur aan artikel 52 Auteurswet.

“In de Reparatiewet Justitie III is het jaartal 1912 bij de aanduiding van de Auteurswet geschrapt. (…) Dit besluit past de algemene maatregelen van bestuur aan aan bovengenoemde wijziging van de aanduiding van de Auteurswet. Het betreft een louter technische wijziging.

Artikel VII voorziet in een uitgestelde inwerkingtreding van dit besluit. Dit houdt verband met de in artikel 17d Auteurswet geregelde procedure, op grond waarvan een wijziging krachtens artikel 16b, vijfde lid, en 16m, tweede lid, Auteurswet vastgestelde algemene maatregel van bestuur, niet eerder in werking treedt dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst.”

Lees het staatsblad hier.

IEF 7479

Specialisaties gerechten uitbreiden

Kamerstukken II 2008/09, 29279, nr. 85 (Bijlage). Rapport Commissie Toedeling Zaakspakketten.

 "Gezien deze al bestaande gevallen van wettelijke en feitelijke landelijke concentratie, is het voor de hand liggend om deze specialisaties verder uit te bouwen. Immers, de expertise is al voorhanden in de betreffende gerechten en de “repeat-players” zijn hiermee ook bekend. Onder verder uitbouwen wordt zowel verstaan het vormen van een kenniscentrum in de betreffende rechtbank (met de daarbij behorende eisen van opleiding en selectie zowel als kennismanagement) als het mogelijk maken dat zaken die inhoudelijk een onderwerp betreffen dat onder het specialisme valt, maar waarvoor de wetgever niet die exclusieve bevoegdheid heeft geregeld, ook bij de gespecialiseerde rechter kunnen worden aangebracht. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan uitbreiding van het merkenrecht en modellenrecht met andere intellectuele eigendomszaken."

Lees het rapport hier.