IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22193
19 augustus 2024
Uitspraak

Aanpassing van memorie van antwoord na afwijzing van verzoek tot vertrouwelijkheid

 
IEF 6135

Wie is bang voor de driestappentoets in de Auteursrechtrichtlijn?

HCJn.gifHerman Cohen Jehoram: Wie is bang voor de driestappentoets in de Auteursrechtrichtlijn? (Dommering-bundel, Amsterdam 2008, pp. 57-66).

“In 1995 is het Ministerie van Justitie begonnen zijn wetgevende taak op het terrein van het auteursrecht geheel uit te besteden aan een commissie van externe deskundigen: de Commissie Auteursrecht. Deze ‘outsourcing’ paste toen (en nog) in een wijder overheidsbeleid. Tien jaar later zou Herman Tjeenk Willink, vice-president van de Raad van State, in zijn jaarverslag 2005 constateren dat het ambtelijk apparaat kampt met een gebrekkig collectief geheugen, veroorzaakt door onder andere het afstoten van uitvoerende taken en meer in het bijzonder: “Door... het uitbesteden van steeds meer taken, is de inhoudelijke deskundigheid binnen de departementen sterk verminderd”. Tjeenk Willink bleef uiteraard een roepende in de Nederlandse woestijn.

(…) Ook de naamgever van de onderhavige feestbundel, Egbert Dommering, is vanaf het allereerste begin lid van de Commissie Auteursrecht. Dit is voor mij aanleiding geweest mijn bijdrage tot deze bundel te wijden aan het belangrijkste onderdeel van het belangrijkste project dat de Commissie onder handen heeft gehad: de driestappentoets en de implementatie van de Auteursrechtrichtlijn.

(…) De parlementaire behandeling van het implementatieontwerp is tamelijk tumultueus verlopen. Niettemin zou Hugenholtz even later schrijven: “The bill that was eventually introduced in the Parliament resembles the Committee’s draft, as does the final act. During the parliamentary discussions that were mostly uneventful and without controversy, only minor changes to the proposal were made.” De Tweede Kamer wees op een onwaarschijnlijke hoeveelheid fouten en foutjes in het ontwerp, waarvan de belangrijkste wel de weglating van de driestappentoets vormde. Dit leidde tot een zeer groot aantal wijzigingen door de regering in het ontwerp op alle meer ondergeschikte punten, maar nu juist niet met betrekking tot de ‘instructienorm’ van artikel 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn, hetgeen ook in de Tweede Kamer niet onopgemerkt bleef. Hieraan werd zo lang vastgehouden tot de Tweede Kamer moe werd van haar eigen oppositie op een toch niet zo mediageniek twistpunt en verder maar zweeg. De driestappentoets is dus niet opgenomen in de Nederlandse auteurswet, met alle gevolgen van dien.

(…) De weglating van deze toets in onze nationale auteurswet resulteert er in dat een misbruik van de wettelijke auteursrechtbeperkingen niet kan worden tegengegaan.”

Lees het gehele artikel hier.

IEF 6134

Op zijn minst een gerede kans

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, KG ZA 08-458,15 mei 2008, Tieleman Food Equipment B.V. & Linco Benelux Pluimveemachines B.V. tegen Meijn Food Processing Technology B.V.

Opheffings kort geding eerste octrooi ex parte (IEF 5949). “5.11. Volgens de in de Deense procedure ingeschakelde deskundigen is het octrooi nietig omdat de geclaimde materie niet nieuw en inventief zou zijn. Wat daarvan zij, gezien het voorgaande moet voorshands worden geoordeeld dat op zijn minst een gerede kans bestaat dat het octrooi in een bodemprocedure in Nederland nietig wordt geoordeeld wegens gebrek aan inventiviteit. Onder die omstandigheden dient het eerder gegeven bevel te worden ingetrokken.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6133

De eisen van artikel 843a Rv

Rechtbank ‘s-Gravenhage 16 april 2008, HA ZA 07-1385, S.I.S.V.E.L. tegen Acer Computer B.V. c.s.

Wel gemeld, nog niet besproken. Octrooirecht. Licentieovereenkomsten. Acer vordert in incident inzage door middel van afgifte van kopieën te verlenen in een aantal licentieovereenkomsten en baseert zich op artikel 843a Rv.

“ 3.2 Op zichzelf heeft Acer terecht aangevoerd dat staving van haar verweer tegen de vorderingen van SISVEL in de hoofdzaak, alsmede staving van haar eis in reconventie een rechtmatig belang is in de zin van artikel 843a Rv. Daarnaast is juist dat onder het in die bepaling genoemde begrip “rechtsbetrekking ook een verbintenis uit onrechtmatige daad valt. Dat laatste blijkt genoegzaam uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel waarbij de bepaling is verruimd (Kamerstukken II 1999-2000, nr. 5, p. 78-79) en, voor wat betreft inbreuken op intellectuele eigendomsrechten, uit artikel 1019a lid 1 Rv.

3.3. Het voorgaande laat onverlet dat degene die een beroep op artikel 843a Rv doet, de stelling dat er sprake is van een onrechtmatige daad voldoende moet substantiëren. Dit betekent niet dat de eiser volkomen bewijs moet leveren van de gestelde onrechtmatige daad, anders zou het beroep op artikel 843a Rv - dat nu juist kan worden gebruikt ter verkrijging van aanvullende bewijsmiddelen - zinloos zijn. Het betekent echter ook niet dat kan worden volstaan met de enkele stelling dat onrechtmatig is gehandeld. Anders zou iemand op basis van een willekeurige beschuldiging van onrechtmatig handelen in de administratie van een ander kunnen gaan vissen naar een mogelijke onderbouwing van die beschuldiging. Dergelijke 'fishing expeditions" heeft de wetgever uitdrukkelijk willen voorkomen (Kamerstukken II 1999-2000, 26 855 nr. 3, p. 188 en Kamerstukken II 2005-2006, 30 92, nr. 3, p. 20). Het komt er dus op aan dat eiser zijn stelling voldoende substantieert door, onderbouwd met redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal, voldoende concrete feiten en omstandigheden aan te dragen voor een redelijk vermoeden van onrechtmatig handelen.”

Acer heeft niet aan die eis voldaan.

Acer baseert de vordering tot inzage in de licentieovereenkomst met Microsoft op de stelling dat SISVEL onrechtmatig jegens haar handelt door een vergoeding te vragen voor het gebruik van MP3 octrooien in software van Microsoft (waaronder de octrooien waarop SISVEL zich in de hoofdzaak beroept) waarvoor SISVEL reeds een licentie aan Microsoft heeft verleend. Hier heeft SISVEL - als zodanig onweersproken - tegenin gebracht dat zowel zij als Microsoft Acer heeft meegedeeld dat SISVEL niet zal optreden tegen bepaald gebruik van de octrooien in bepaalde versies van software van Microsoft, waarbij concreet is aangegeven welk gebruik rechtenvrij is en welk gebruik niet. Bovendien staat vast dat SISVEL in overeenstemming hiermee de douane heeft verzocht het beslag op producten van Acer op te heffen voorzover dat beslag betrekking had op producten waarop uitsluitend de rechtenvrije software van Microsoft was geïnstalleerd. In het licht daarvan valt - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet in te zien dat het optreden van SISVEL jegens Acer onrechtmatig is (r.o. 3.4).

De vordering tot inzage in de overige (licentie)overeenkomsten die SISVEL met derden heeft gesloten baseert Acer op de stelling dat SISVEL haar weigert een licentie te verlenen op dezelfde voorwaarden als overige licentienemers. Die weigering zou in strijd zijn met de op SISVEL rustende verplichting tot het verlenen van een licentie op RAND-voorwaarden (dat wil zeggen voorwaarden die “Reasonable And Non Discriminatory” zijn) en zou tevens een schending van het mededingingsrechtelijke verbod op misbruik van een machtspositie inhouden (r.o. 3.6).

Ter onderbouwing van de gestelde discriminatie heeft Acer erop gewezen dat SISVEL haar uitsluitend een licentie aanbiedt voor alle octrooien in haar portefeuille en met betrekking tot alle producten van Acer en dat SISVEL weigert een licentie te verstrekken die alleen ziet op het gebruik van octrooien die volgens SISVEL essentieel zijn voor de MP3 standaard in PDA’s. Daarentegen zouden andere licentienemers volgens Acer licenties krijgen waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende producten (r.o. 3.7).

Dat SISVEL heeft geweigerd een licentie te verstrekken voor alleen PDA's van Acer is niet in geschil. SISVEL voert echter aan dat Acer ook een licentie nodig heeft voor haar andere producten en dat Acer weigert een licentie voor die producten af te nemen. Acer heeft niet gesteld dat zij ook voor die andere producten een licentie zou willen afnemen of dat zij daartoe bereid zou zijn. Derhalve kan ten aanzien van de licentie voor die producten geen sprake zijn van discriminatie. Acer heeft ook niet, althans onvoldoende onderbouwd gesteld dat de voorwaarden van de licentie die zij wel wil afnemen, namelijk de licentie voor PDA's (of - voor zover relevant - de hoogte van de vergoeding die SISVEL eist voor gebruik van de betreffende octrooien in Acer PDA's in het verleden), afwijken van de overeenkomsten die SISVEL daarover met derden is aangegaan. Ten slotte heeft Acer niet gesteld dat SISVEL derden die een reeks van producten aanbieden waarin volgens SISVEL inbreukmakende software is geïnstalleerd, heeft toegestaan uitsluitend een licentie aan te gaan voor bepaalde producten uit die reeks. Ook in dat opzicht heeft Acer dus onvoldoende gesteld om discriminatie, en daarmee de voor de toepassing van artikel 843a Rv vereiste rechtsbetrekking, te kunnen aannemen (r.o. 3.8).

Voor zover Acer heeft bedoeld te stellen dat de eis van SISVEL om een licentie af te sluiten voor alle standaarden en alle producten van Acer niet redelijk is in de zin van de RAND-vereisten, kan dat betoog – wat daar verder ook van zij – in dit incident worden gepasseerd. Zoals de raadsman van Acer bij pleidooi desgevraagd ook uitdrukkelijk heeft toegegeven, is voor de beoordeling van de redelijkheid van de door SISVEL geboden licentie geen inzage nodig in de overeenkomsten die SISVEL met derden heeft gesloten (r.o. 3.9).

Lees het vonnis hier.

IEF 6132

Vervalsingen van goede kwaliteit

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 17 april 2008, rolnumer 06/1475, Nike International Ltd. tegen Rico Sport B.V. (Vonnis met dank aan Maarten Schut, Kennedy Van der Laan).

Wel gemeld, nog niet besproken. Merkenrecht. Inbreuk? Rechtsverwerking? Proceskosten in hoger beroep. Nike verwijt Rico in 2000 inbreuk te hebben gemaakt op haar merkrechten. Op 1 september 2000 is in Bremerhaven een doorzoeking gedaan van het pand van Rico Sport GmbH, waarbij kledingstukken met Nike-merken zijn aangetroffen en in beslag genomen. Deze kledingstukken zouden vervalsingen zijn en geleverd door Rico.

Rico betwist dat de van Rico GmbH afkomstige (aldaar in beslaggenomen) sweatshirts vervalst waren en dat deze zijn geleverd door Rico. Gezien de stukken en verklaringen gaat het hof ervan uit dat door Nike onderzochte blauwe sweatshirts vervalsingen zijn en dat deze afkomstig zijn van Rico. Het hof gaat ervan uit dat Rico inbreuk heeft gemaakt op de Nike-merken.

“Rico heeft gesteld dat de vordering van Nike in strijd is met de redelijkheid en billijkheid omdat de inleidende dagvaarding dateert van 15 augustus 2005, derhalve bijna vijf jaar na de inbeslagname bij Rico GmbH en twee jaar nadat Rico GmbH Nike had laten weten dat de vervalste kleding door Rico was geleverd. Zij beroept zich kennelijk op rechtsverwerking. Nog daargelaten dat Rico niet stelt dat het uitoefenen door Nike van haar rechten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, is voor het aannemen van rechtsverwerking door enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende. Bijzondere omstandigheden die een geslaagd beroep op rechtsverwerking rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken. Overigens heeft de Nederlandse advocaat van Nike Rico in augustus 2004 benaderd met het verzoek een onthoudingsverklaring te tekenen, waarna contact is geweest tussen Rico en de advocaat van Nike. Rico heeft er dan ook niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat Nike de zaak zou laten rusten.”

 “Rico heeft nog gesteld dat haar geen verwijt van de inbreuk valt te maken nu het om vervalsingen van goede kwaliteit gaat en door de (uiteindelijke) leveranciers van de goederen is verklaard dat het om met toestemming van Nike in de Gemeenschap in het verkeer gebrachte goederen ging. Voor toewijzing van het inbreukverbod kan in het midden blijven of Rico een verwijt treft, nu schuld daarvoor geen vereiste is. Mede in aanmerking nemende dat het ook gaat om inbreuk op Gemeenschapsmerken en gelet op de uitspraak van het Hof van justitie van 14 december 2006, C-3 14/05 inzake Nokia/Wärdell zal het hof het inbreukverbod op straffe van verbeurte van een dwangsom (als beperkt in het dictum) toewijzen. Het hof ziet, de belangen over en weer afwegende, onvoldoende reden Rico te verbieden gebruik van de merken van Nike te maken, tenzij zij bewijst dat Nike daarvoor toestemming heeft verleend, daar dit Rico te zeer zou beperken in de uitoefening van haar bedrijf en op haar, gelet op de dwangsom, een onevenredig bewijsrisico zou leggen. Zij zal Rico verbieden inbreuk op de Nike merken te maken. (…)”

“Nike heeft veroordeling tot vergoeding van de volledige proceskosten in hoger beroep gevorderd op grond van artikel 14 van de Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (Handhavingsrichtlijn) en art 1019h Rv. Nu de appeldagvaarding dateert van na de uiterste datum waarop de richtlijn geïmplementeerd had moeten zijn (29 april 2006), komen de redelijke en evenredige kosten voor vergoeding in aanmerking, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Nike vordert terzake een bedrag van € 37.421,47 aan salaris en heeft specificaties daarvan overgelegd. Zij heeft aangevoerd dat haar advocaat veel extra werkzaamheden heeft moeten verrichten onder meer door behandeling van de bij het pleidooi in hoger beroep ingetrokken verweren. Rico heeft ook ten aanzien van deze vordering aangevoerd dat haar van de inbreuk geen verwijt treft. Naar het oordeel van het hof is dit in casu niet relevant voor de omvang van de proceskosten, nu die vooral het gevolg zijn van het in de procedure (in hoger beroep) gevoerde - en door het hof verworpen - verweer en in zoverre niet direct van de inbreuk. Gelet op de overgelegde specificaties en de inhoud van de processtukken acht het hof de gevorderde kosten redelijk en evenredig. Omstandigheden waardoor de billijkheid zich tegen vergoeding zou verzetten zijn (naast de voormelde stelling dat het Rico geen verwijt van de inbreuk treft) niet gesteld of gebleken. Het hof zal de gevorderde kosten toewijzen.”

Lees het arrest hier.

IEF 6131

Hop Holland Hop (HB/incident)

holhol.gifGerechtshof Amsterdam, 8 mei 2008, zaaknr. 200.000.224/01 KG, Bavaria N.V. tegen A.P. Holding B.V. (met dank aan Willem Leppink, Simmons & Simmons).

Tussenvonnis in biermerkenzaak. Geen schorsing van de appèlprocedure wegens lopende Benelux- oppositieprocedures. Kosten incident nader vast te stellen bij arrest in de hoofdzaak.

“2.1 In dit  kort geding vordert Bavaria in de hoofdzaak - samengevat - onder meer veroordeling van AP tot staking van iedere vorm van gebruik van de aanduiding Hollander en It must be a Hollander of andere met haar merk Hollandia overeenstemmende aanduidingen. Bavaria beraapt zich daarbij onder meer op door haar in 1994 en 1997 gedeponeerde Benelux woord/beeldmerken Hollandia, ingeschreven voor o.a. warenklasse 32 (bieren). Bij het vonnis waarvan beroep zijn de vorderingen van Bavaria afgewezen.

2.2. AP heeft op 26 oktober 2006 de beeldmerken Holalnder en It must be a Hollander gedeponeerd, onder meer voor warenklasse 32 (bieren). Bavaria heeft op 28 december 2006 1 bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) op de voet van art. 2.14 lid 1 sub a jo. art. 2.3  sub b BVIE oppositie ingesteld tegen de inschrijving van beide depots van AP op grond van verwarringsgevaar met haar oudere merkrechten. Daarop is nog niet beslist. Bavaria verzoekt thans de onderhavige appelprocedure te schorsen in afwachting van de beslissing van het BBIE in beide opposities.

2.3. Het hof vindt geen aanleiding om dit verzoek te honoreren. Noch in het BVIE noch elders in de wet is voorzien in de mogelijkheid van schorsing van de procedure in een geval als her onderhavige. Ook overigens acht het hof geen gronden voor schorsing aanwezig. Het door Bavaria aangevoerde argument van het voorkomen van conflicterende beslissingen is hier van onvoldoende gewicht, in aanmerking nemende dat de in dit door Bavaria zelf - ná het instellen van de oppositie - geëntameerde kort geding in de hoofdzaak te geven beslissing naar zijn aard aan voorlopig karakter draagt en de bodemrechter niet bindt,

2.4. Bavaria heeft zich nog beroepen op proceseconomische overwegingen en er daarbij op gewezen dat de (on)geldigheid van de depots van AP in deze appelpocedure "uiteraard van groot belang is. Het hof gaat hieraan voorbij en verwijst naar het hierboven overwogene. Bovendien verzet het gerechtvaardigd belang van AP dat de procedure niet verder wordt vertraagd zich tegen een schorsing als door Bavaria verzocht.”

De slotsom luidt derhalve dat het verzoek wordt afgewezen. Bavaria wordt als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten van het incident, nader vast te stellen bij arrest in de hoofdzaak.

Lees het arrest hier. Eerder vonnis Rechtbank Alkmaar hier.

IEF 6130

Geen doorbraak te verwachten

Kamerstuk 21501-30, nr. 182, 2e Kamer. Raad voor Concurrentievermogen; Verslag algemeen overleg van 10 april 2008 over verslag en agenda Raad voor Concurrentievermogen

“Het Europese octrooi staat niet op de agenda van de informele Raad. Er is op dat punt nog geen doorbraak te verwachten.”

Lees het verslag hier.

IEF 6129

Nauwelijks activiteiten

Kamerstuk 31434, nr. 1, 2e Kamer.  Mediawijsheid; Brief ministers over veilig mediagebruik en media-aanbod. 

“In opdracht van het ministerie van OCW en de kwartiermakers heeft Stichting Kennisland tegelijkertijd onderzoek gedaan naar het huidige aanbod op het terrein van mediawijsheid.(…) Op grond van een analyse van het bestaande aanbod en interviews met experts komt Kennisland tot de volgende conclusies en aanbevelingen:

(…) 4) Er zijn twee onderwerpen waarvoor nauwelijks activiteiten zijn, maar waar wel behoefte aan is: auteursrecht (informatie over auteursrechtelijke regelingen) en privacy en gegevensbescherming (burgers bewust maken zodat zij keuzes kunnen maken en risico’s kunnen inschatten).

Lees hier meer.

IEF 6128

Meer betaald hebben dan nodig is

pvvl.gifKamervraag nr. 2070818650, 2e Kamer,  Vragen van de leden De Roon en Graus (beiden PVV) aan de minister van Economische Zaken en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over te hoge tarieven van het Europees Merkenbureau. (Ingezonden 23 april 2008)

1 Kent u het bericht «Een berg geld die maar blijft groeien»?(NRC Next, 22 april 2008).  

2 Deelt u de mening dat het feit dat het Europees Merkenbureau inmiddels 300 miljoen euro heeft vergaard er op duidt dat het tarief voor merkenregistratie te hoog is? Zo neen, waarom niet?

3 Ziet u belemmeringen om dat tarief zo snel mogelijk te verlagen? Zo ja, welke? Zo neen, wat gaat u doen om te bevorderen dat dit tarief snel lager wordt?

4 Gaat u zich er sterk voor maken dat de 300 miljoen euro wordt teruggegeven aan de ondernemers die in het verleden meer betaald hebben dan nodig is? Wat wilt u hiervoor gaan doen?

Lees het kamerstuk hier.

IEF 6127

Het lijkt me boeiend

jk.gifPersbericht: “Hoogleraar Jan Kabel versterkt DLA Piper. DLA Piper advocaten, notarissen en belastingadviseurs maakt bekend dat per 15 mei 2008 prof. mr. J.J.C. (Jan) Kabel de praktijkgroep Technology, Media en Commercial zal versterken in de functie van ‘of counsel’.  Kabel is hoogleraar Informatierecht bij het Instituut voor Informatierecht van  de Universiteit van Amsterdam.  Hij houdt zich in het bijzonder bezig met de commerciële aspecten van media en van informatie. 

Jan Kabel gaat binnenkort met emeritaat.  Naast zijn werkzaamheden bij DLA Piper zal hij zal zich als hoofdredacteur gaan wijden aan een nieuwe elektronische uitgave op het gebied van het reclamerecht van uitgeverij DeLex.  Jan Kabel blijft verder verbonden aan de Stichting Reclame Code als kamervoorzitter, aan SIRE als Voorzitter van de Commissie van Toezicht en Advies,  aan het NICAM (de Kijkwijzer) als Voorzitter van het College van Beroep, en aan het BKR als Voorzitter van de Geschillencommissie BKR.  Verder is hij bestuurslid van de Vereniging voor Reclamerecht en fungeert vaak als voorzitter voor de studiebijeenkomsten van die vereniging.  Jan Kabel zal met zijn kennis en ervaring het media- en reclamerechtteam van de praktijkgroep Technology, Media en Commercial van DLA Piper verder versterken, zowel nationaal als internationaal. 

Jan Kabel over zijn nieuwe functie bij DLA Piper: “Het lijkt me boeiend om vanuit de juridische praktijk mee te gaan maken hoe nieuwe commerciële media- en informatieplatforms juridisch een maatschappelijk verantwoorde vorm kunnen krijgen.”  Niels Mulder, voorzitter van de praktijkgroep Technology, Media en Commercial: “Het verheugt ons zeer dat een alom gewaardeerde wetenschapper als Jan Kabel deel gaat uitmaken van ons groeiende TMC-team.  Jan vormt een uitstekende aanvulling op onze praktijk op het gebied van mediarecht en reclamerecht.” 

IEF 6124

Indorata-Serviços e Gestão, Ldª tegen OHIM

HvJ EG, zaak C-212/07 P (Zesde kamer) van 13 februari 2008.

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 15 februari 2007, Indorata-Serviços e Gestão/BHIM (T-204/04), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep strekkende tot vernietiging van de beslissing tot afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk "HAIRTRANSFER" voor bepaalde waren en diensten van de klassen 8, 22, 41 en 44.

Onderscheidend vermogen van het merk.
De hogere voorziening wordt afgewezen.
Lees hier meer