IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 6002

De (hoofd)regels van bewijslastverdeling (HR)

alp.gifHoge Raad 18 april 2008, nr. C07/044HR, Joop! GmbH, Jill Sander A.G., Chopard & Cie S.A., Davidoff S.A. en Lancaster Group GmbH tegen Uijtdewillegen (met dank aan Marjolein Bronneman, De Brauw Blackstone Westbroek).

Niet geheel onverwachte vernietiging van het eerdere arrest van het Hof Den Bosch. Merkenrecht, selectief distributiesysteem, uitputting en bewijslast.

Eiseressen zijn ieder houdster van één of meer (Benelux-)merken voor cosmetica. Lancaster Group GmbH is exclusief licentiehoudster van deze merken voor de Benelux en gevolmachtigd om bij merkinbreuk namens deze vennootschappen op te treden. Lancaster hanteert voor de afzet een selectief distributiesysteem, waarvan gedaagde geen deel uit maakt. Via de website van gedaagde worden onder meer cosmeticaproducten van eisers aangeboden. Lancaster stelt dat gedaagde hiermee inbreuk maakt op haar merkrechten respectievelijk licentierechten. Uitdewillegen beroept zich op uitputting.

Volgens het Hof Den Bosch rust de bewijslast dat de beslagen producten door of met toestemming van Lancaster c.s. buiten de EER in de handel zijn gebracht bij de merkhouder. De Hoge Raad oordeelt anders.

“3.4 Het middel strekt ten betoge dat het hof aldus heeft miskend dat in het onderhavige geval op Uijtdewillegen, als degene die zich op de uitputting van het merkrecht van Lancaster C.S. beroept, de bewijslastrust dat de beslagen producten door of met toestemming van Lancaster c.s. buiten de EER in de handel zijn gebracht.

3.5 Bij de beoordeling van het middel wordt vooropgesteld dat, indien de wederpartij van de merkhouder zich beroept op de uitputting van het merkrecht, zij in beginsel zal moeten bewijzen dat de van het merk voorziene waren door de merkhouder of met dienstoestemming in de EER in het verkeer zijn gebracht (vgl.BenGH 8 december 1999, zaak A98/1, Jur. 1999, p. 12, NJ2000, 182) . Een vergelijkbare regel van bewijslastverdeling uit het Duitse recht werd in HvJEG 8 april2003, zaak C-244/00, Jur. 2003, p. 1-2051, in overeenstemming geacht met het gemeenschapsrecht, in het bijzonder met de artikelen 5 en 7 van de eerste Merkenrichtlijn (Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21december 1988). De vereisten van de onder meer in art. 28EG en art. 30 EG verankerde bescherming van het vrije verkeer van goederen kunnen echter tot een wijziging van deze bewijsregel nopen. Wanneer de derde erin slaagt aan te tonen dat er een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd wanneer hij dit zelf moetbewijzen, met name wanneer de merkhouder zijn waren binnen de EER in de handel brengt door middel van een exclusief distributiesysteem, moet de merkhouder aantonen dat de waren aanvankelijk door hemzelf of met zijn toestemming buiten de EER in de handel zijn gebracht. Indien dat bewijs wordt geleverd, is het aan de derde om aan te tonen dat de merkhouder met het daarna in de handel brengen binnen de EER heeft ingestemd.

3.6 Het hof heeft in het bestreden arrest nie tvastgesteld, dat Uijtdewillegen heeft aangetoond dat een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd wanneer op hem de bewijslast rust dat de beslagen producten door of met toestemming van Lancaster c s. buiten de EER in de handel zijn gebracht. Het middel klaagt er, gelet op hetgeen hiervoor in 3.5 is overwogen terecht over dat het hof Lancaster c.s. als merkhouderheeft belast met het bewijs dat de desbetreffende producten door of met toestemming van Lancaster c.s. buiten de EER in de handel zijn gebracht. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

Lees het arrest hier. Conclusie A-G hier. Arrest Hof DB hier

IEF 6001

Eerst even voor jezelf lezen

edin.gifRechtbank Amsterdam, 17 april 2008, LJN: BC9778, Salah Edin tegen Geert Wilders:

Fitna-vonnis. Portretrecht. Rapper en fotograaf krijgen schadevergoeding wegens vergissing met foto in film Fitna. 

“4.2.  Volgens artikel 10 lid 1 van de Auteurswet moeten onder werken van letterkunde, wetenschap of kunst ook fotografische werken worden verstaan. De foto van [eiser 1] kan als werk in de zin van de Auteurswet worden aangemerkt. De foto, die is gemaakt voor de hoes van de CD van [eiser 1], is een oorspronkelijk voortbrengsel met een eigen karakter. De foto lijkt op die van Mohammed B., maar niet zodanig dat aan de foto van [eiser 1] het eigen karakter kan worden ontzegd. De gelijkenis is doelbewust en met reden door [eiser 1] opgezocht, waardoor de foto juist als vrucht van creatieve inspanning kan worden aangemerkt. Niet betwist is dat [eiser 2] de maker is van de foto. [eiser 2] is dus auteursrechthebbende en hij kan zich in dit geding op zijn auteursrechten beroepen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6000

Roze gesloten bloemen met roze donkerrode druppelvormen

r7.gifVzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 16 april 2008, KG ZA 08-319, Room Seven B.V. tegen Zinos C.V.

Kleurig en fleurig kort geding vonnis over auteursrecht, ongeschreven modelrecht en slaafse nabootsing op en van  kinderbeddengoed. Inbreuk aangenomen op 5 van de 7 prints.

Room Seven ontwerpt, fabriceert en verkoopt o.a. beddengoed voor kinderen. Zinos biedt op haar website www.zinos.nl en in diverse winkels o.a. (kado)artikelen aan op het gebied van de inrichting van kinderkamers.

De door Room Seven ingeroepen model- en auteursrechten op 7 verschillende (in het vonnis afgebeelde) prints worden – desgevraagd - niet betwist, op één print na. Dat betreft de Blue Mini Check print. De voorzieningenrechter is met Zinos van oordeel dat deze print een eigen karakter ontbeert (r.o. 4.6).  Inbreuk wordt aange-nomen bij vijf van de zes overige prints.

White bubbles: De voorzieningenrechter oordeelt dat deze print van Zinos geen andere algemene indruk, dan wel totaalindruk wekt, zowel op basis van het au-teursrecht, als op basis van het ongeschreven Gemeenschapsmodellenrecht.

Om een indruk te geven van de hersengymnastiek van de rechter: “In beide prints is een combinatie te vinden van roze gesloten bloemen met roze donkerrode drup-pelvormen, in combinatie met open bloemen welke open bloemen in beide prints worden gekenmerkt door een roze buitenrand omgeven door rode stippellijnen en een donkerrood hart, dat is omgeven door vijf lichtblauwe druppelvormen welke worden afgewisseld met lichtbruine takjes/blaadjes. In beide prints komen voorts lichtroze kelken voor, alsmede een gestileerde vlinder en een blauw/groene vorm, welke een blad zou kunnen voorstellen. In beide prints is bovendien een halve lichtroze bloem te vinden met een hart dat is omgeven door een cirkel en waaruit donker rode takjes/blaadjes lopen. Ook kennen beide prints een sterbloem en een gestileerde vlinder. De witte ruimten worden in beide prints voorts opgevuld met stippen in diverse afmetingen.” (r.o. 4.10 en 4.11).

Voor de overwegingen m.b.t. de andere prints wordt verwezen naar het vonnis. Heel kort: De Stripe Flower: Beide prints wekken dezelfde totaalindruk (4.13). Multi color stripe: Niet betwist wordt dat print van Zinos identiek is aan die van Room Seven (4.14). Billy: Niet betwist wordt dat de print van Zinos dezelfde totaal indruk wekt (4.15). Het feit dat er nog geen producten met deze print verhandeld zijn, doet niet af aan de inbreuk dreiging (4.16). Ocean dream: Niet betwist wordt dat de print van Zinos dezelfde totaalindruk wekt. Evenals bij de vorige print, wordt dreiging van inbreuk aangenomen (4.17).  Pink blue patchwork quilt: De quilt van Zinos heeft een ander patroon, met ook andere prints. Ondanks dezelfde kleurstelling wordt daarom een andere totaalindruk gewekt. Ook geen sprake van slaafse na-bootsing, nu - gelet op de andere totaalindruk – van verwarring geen sprake zal zijn (4.18).

Nevenvorderingen worden afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang (4.21). Zinos wordt veroordeeld in de kosten (4.22). Nu Room Seven heeft verklaard dat zij BTW kan verrekenen, wordt de BTW in mindering gebracht op het door Room Seven gevorderde bedrag ( € 15.080,80 - €  2.407,86 = € 12.672,94).

Lees het vonnis hier.

IEF 5999

Schorsing

Rechtbank ’s-Gravenhage,16 april 2008, HA ZA 07-2285, Schlumberger Holdings Ltd tegen Electromagnetic Geoservices (met dank aan Ruud van der Velden, Lovells)

Octrooirecht. Werkwijze voor het bepalen van de aard van onderaardse reservoirs. Gestelde nietigheid en misleidende mededelingen. Schorsing totdat in de oppositie in hoogste instantie zal zijn beslist.

Lees het vonnis hier.

IEF 5998

Safak kaas

Rechtbank 's-Gravenhage 15 april 2008, KG ZA 08-199. Ismail Aktitiz en En-Ka Warenhandels GMBH tegen Ayal Kaas B.V. en Sarik

Merkenrecht. Ouder nationaal merkrecht tegenover Gemeenschapsmerk. Vorderingen worden afgewezen.

En-Ka verhandelt en verkoopt in Nederland en Duitsland onder meer kaasproducten. Aktitiz is houder van het Gemeenschapswoordmerk SAFAK voor onder andere de waren kaas en schapenkaas (klasse 29). Ayal Kaas verhandelt in Nederland kaas en kaasproducten met gebruik van de tekens SAFAK. Zij krijgt deze producten geleverd van Sarik.

Sarik is houder geregistreerde Duitse woordmerk SAFAK voor onder meer kaas. Sarik heeft tevens het woordmerk SAFAK als Beneluxmerk gedeponeerd voor waren in klasse 29. Aktitiz heeft wegens niet-gebruik gedurende vijf jaar verval van het Duitse merk gevorderd. Deze vordering is voor zover het merk is ingeschreven voor kaas afgewezen. Sarik heeft bij het Bureau een vordering tot nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk SAFAK ingesteld waarbij hij zich beroept op de oudere Duitse merkinschrijving.

 

Eisers vorderen nu een verbod op inbreuk op het Gemeenschapsmerk voor alle lidstaten van de Gemeenschap, althans de Benelux, inclusief een proceskostenveroordeling. De vorderingen van En-Ka worden afgewezen, aangezien zij geen merk- of licentiehouder.

Gedaagden betwisten niet dat de verhandeling van kaas onder de tekens SAFAK inbreuk maakt op het Gemeenschapsmerkrecht van Aktitiz. Volgens het – ook in deze procedure tot uitgangspunt te nemen - artikel 98 GMeVo dient die verhandeling te worden verboden, tenzij er speciale redenen zijn om dit niet te doen. Die reden zou naar de voorzieningenrechter begrijpt volgens gedaagden moeten zijn dat aannemelijk is dat het Gemeenschapsmerk op de vordering van Sarik nietig zal worden verklaard door het Bureau.

Aktitiz heeft opgemerkt dat van de uitspraak van de Duitse rechter hoger beroep is ingesteld, maar dat doet er niet aan af dat in deze procedure moet worden uitgegaan van de geldigheid van het oudere Duitse merkrecht. Daarvan uitgaande is vooralsnog aan te nemen dat het Gemeenschapsmerk de procedure bij het Bureau niet zal overleven.

Aktitiz heeft gesteld dat nietigverklaring niet aan de orde is omdat Sarik het gebruik van de tekens in strijd met het Duitse nationale merk zou hebben gedoogd. Dat laatste wordt echter bestreden en is niet aannemelijk gemaakt. Aktitiz heeft daarnaast nog gewezen op de in artikel 108 GMeVo neergelegde mogelijkheid om, na nietigverklaring, het Gemeenschapsmerk op zijn verzoek om te zetten in een aanvraag voor een Beneluxmerk.

Die laatste mogelijkheid rechtvaardigt echter niet dat gedaagden wordt verboden in de Benelux kaas onder de tekens SAFAK te verhandelen op een tijdstip dat het merk (nog) niet in de Benelux is ingeschreven.

Gezien het voorgaande zijn de vorderingen niet toewijsbaar. Eisers worden als in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de proceskosten.

Lees het vonnis hier.

IEF 5997

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage,16 april 2008, KG ZA 08-319, Room Seven B.V. tegen Zinos C.V.

Auteursrecht en Gemeenschapsmodellen diverse prints kinderbeddengoed. “4.17. Ook met betrekking tot de Ocean dream-print heeft Zinos volstaan met te stellen dat zij geen kopie van deze print op de markt brengt. Zij had weliswaar een dekbedovertrek met de betreffende print op haar kantoor aanwezig, maar ook deze overtrek zou niet in productie zijn genomen. Nu niet is betwist dat de onder 2.5. sub G getoonde print dezelfde totaalindruk maakt als de Ocean dream, gaat de voorzieningenrechter er voorshands, in lijn met hetgeen hiervoor onder 4.16 is overwogen, vanuit dat er ook met betrekking tot de Ocean dream-print van voldoende dreiging van inbreukmakend handelen sprake is om een verbod te rechtvaardigen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5996

In stedelijke zones

citi.gifGvEA, 16 april 2008, zaak T-181/05, Citigroup, Inc & Citibank, NA tegen OHIM / Citi, SL

Oppositieprocedure o.g.v. ouder bekende gemeenschapswoordmerk CITIBANK tegen aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk CITI. Artikel 8, lid 5, bekende merken. Het Gerecht vernietigt de gedeeltelijke afwijzing van het  van het OHIM.

“70. Het is duidelijk dat het woordelement „citi” het Engelse woord „city” oproept. Deze woorden zijn fonetisch identiek en stemmen visueel overeen. Aldus rijst de vraag of het element „citi” al dan niet onderscheidend vermogen heeft en of het vooral doet denken aan een stad. Op dit punt dient met klem erop te worden gewezen dat de naam van de bank Citibank oorspronkelijk City Bank of New York was en dat verzoeksters vaak gebruikmaken van hun merk THE CITI NEVER SLEEPS.

71. De schrijfwijze van het woord „citi” verschilt echter van die van het Engelse woord „city” en een consument van financiële diensten kiest een dergelijke dienst niet zonder de naam van de betrokken financiële instelling geschreven te hebben gezien. Bovendien omvat het betrokken publiek in casu miljoenen niet-Engelstalige personen. Zoals het BHIM heeft opgemerkt, bestaat er voorts geen enkele bank die zijn diensten alleen in stedelijke zones aanbiedt. De oorspronkelijke naam City Bank of New York werd later gewijzigd in Citibank wegens de evolutie en uitbreiding ervan.

72. Uit het voorgaande volgt dat het element „citi” onderscheidend vermogen heeft.

73. Reeds op basis van de aldus vastgestelde overeenstemming tussen de betrokken merken kan het publiek een verband leggen tussen deze merken, zoals is vereist voor de toepassing van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94. Daarbij dient eraan te worden herinnerd dat verwarringsgevaar daartoe niet is vereist. Bijgevolg is het Gerecht van oordeel dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te stellen dat de betrokken merken onvoldoende overeenstemden om een verband als vereist voor de toepassing van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 te kunnen leggen.

74. Derhalve heeft de kamer van beroep artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 geschonden door te oordelen dat de betrokken merken niet overeenstemden. Reeds op deze grond kan het onderhavige beroep worden toegewezen. Gelet op de wens die partijen ter terechtzitting hebben geformuleerd, is het Gerecht evenwel van mening dat het passend is, ten overvloede het derde onderdeel van het middel te onderzoeken.”

En:

“83. In deze omstandigheden is het Gerecht van oordeel dat het zeer waarschijnlijk is dat het gebruik van het aangevraagde merk CITI door douaneagentschappen, en dus voor activiteiten als financieel gemachtigde bij het beheer van geldsommen en van onroerende goederen voor klanten, zal leiden tot het meeliften op de bekendheid van het merk, met andere woorden dat daardoor ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit de reputatie van het merk CITIBANK en uit de aanzienlijke investeringen die verzoeksters doen om deze reputatie te verkrijgen. Dit gebruik van het aangevraagde merk CITI kan tevens leiden tot de opvatting dat interveniënte banden heeft met of deel uitmaakt van verzoeksters, zodat de door het aangevraagde merk aangeduide diensten gemakkelijker kunnen worden verhandeld. Aangezien verzoeksters houder zijn van verschillende merken die het element „citi” bevatten, is dit risico nog groter.

84. Ten slotte is het Gerecht van oordeel dat interveniënte niet het bewijs heeft geleverd dat er voor het gebruik van het aangevraagde merk geldige redenen voorhanden waren.

85. Het gebruik van het merk CITI in Spanje door interveniënte kan geen geldige rechtvaardigingsgrond vormen, aangezien de omvang van de geografische bescherming van het Spaanse merk niet overeenkomt met het grondgebied waarop het aangevraagde merk wordt beschermd, en voorts omdat de rechtsgeldigheid van de inschrijving van het Spaanse merk wordt betwist voor de nationale rechterlijke instanties. In dezelfde context is het irrelevant dat interveniënte houder is van de domeinnaam „citi.es”.

Lees het arrest hier.

IEF 5995

Als werken van

gubs.gifRechtbank ’s-Hertogenbosch, 15 april 2008, LJN: BC9375, Strafzaak.

Aardig strafzaak over onder andere artikel31a en b AW. De Rechtbank ’s-Hertogenbosch acht bewezen dat een 58-jarige man uit Eindhoven diverse schilderijen heeft verkocht als werken van de kunstenaar Klaas Gubbels. De man is veroordeeld tot een jaar cel, waarvan zes maanden voorwaardelijk.

De rechtbank acht o.m. bewezen dat  “hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 29 oktober 2006  in de gemeente(n) Eindhoven en/of Tilburg en/of Arnhem en/of Dieren en/of  Apeldoorn en/of Groesbeek en/of Groningen en/of Hoofddorp, in elk geval in  Nederland, opzettelijk een (zeer) groot aantal schilderijen en/of aquarellen,  althans een of meer schilderij(en) en/of aquarel(len) waarin met inbreuk op  eens anders auteursrecht (te weten van [een kunstschilder]) beeltenissen waren  vervat, openlijk ter verspreiding heeft aangeboden en/of ter verspreiding  voorhanden heeft gehad en/of bewaard heeft uit winstbejag, terwijl hij van het  plegen van dit misdrijf daar toen zijn beroep heeft gemaakt of als bedrijf  heeft uitgeoefend. (art. 31a en b Auteurswet 1912).

“De Eindhovenaar gaf aan niet te hebben geweten dat de schilderijen vals waren. Hij zei ze zelf te hebben gekocht van Johan Dijkstra, een kunsthandelaar uit Arnhem. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig, mede omdat niemand uit de kunstwereld deze Johan Dijkstra kent. De Eindhovenaar kon zelf ook geen adres of telefoonnummer van Johan Dijkstra overleggen.

De rechtbank meent dat het handelen van de Eindhovenaar kunstschilder Klaas Gubbels ernstig heeft benadeeld. Daarnaast is door het plegen van de feiten inbreuk gemaakt op de integriteit van de kunsthandel. De rechtbank heeft diverse vorderingen van benadeelde partijen toegewezen voor een totaal bedrag van ruim 76 duizend euro.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5993

De kleur van het oog

Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 april 2008, rekestnummer: 2008-0550, Westhoff c.s. tegen Jungpflanzen Grünewald GmbH c.s.

Kwekersrecht. Ex parte beschikking. Toewijzing verzoek tot het leggen van bewijsbeslag met gerechtelijke bewaring, beschrijving en monsterneming.

Westhoff c.s. zijn krachtens inschrijving in het Europese rassenregister op 16 december 1996 houdster van Gemeenschapskwekersrecht voor het Scaevola ras met de rasnaam “SAPHIRA”. Grünewald Veredelings B.V. is houdster van Gemeenschapskwekersrecht voor een Scaevola ras met de rasnaam “BLUE LAGUNA”.

Westhoff heeft bij een controle via internet en bezoeken geconstateerd dat Bevermeer Scaevola planten verkoopt en/of te koop aanbiedt onder de naam BLUE LAGUNA, terwijl het in werkelijkheid planten van het ras SAPHIRA betreft. Bevermeer stelde bij de controle dat Bevermeer de door haar aangeboden Scaevolaplanten uitsluitend van Grünewald geleverd heeft gekregen en dat Grünewald deze Scaevola-planten als BLUE LAGUNA heeft geleverd. Westhoff stelt dat het vrij eenvoudig is vast te stellen dat de planten die door Bevermeer worden aangeboden behoren tot het ras SAPHIRA en dat dit geen planten van het ras BLUE LAGUNA kunnen zijn. De planten van het ras BLUE LAGUNA laten tijdens de bloei een wit oog zien, terwijl SAPHIRA planten geen wit oog hebben. Bevermeer stond bij het bezoek niet toe dat Westhoff monsters nam.

Westhoff stelt recht te hebben op het uitvoeren van vergelijkend onderzoek ten einde te doen vaststellen dat de bij Bevermeer aangetroffen planten daadwerkelijk planten van het ras SAPHIRA zijn, dan wel moeten worden aangemerkt als een ras dat niet duidelijk onderscheidbaar dan wel afgeleid is van haar ras SAPHIRA. Westhoff wil in dat verband door Naktuinbouw een opplanting laten doen en morfologisch- en genotypisch onderzoek van een aantal Scaevola-rassen laten uitvoeren, waaronder SAPHIRA en BLUE LAGUNA. Daarnaast wil Westhoff de administratie onderzoeken teneinde vast te stellen wat de omvang van de inbreuk en/of schending van voormeld Händlervertrag is en teneinde te achterhalen wie de leveranciers en afnemers van de inbreukmakende planten zijn.

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken van Westhoff toe:

“Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de stelling van Grünewald (red IEF: moet zijn “Westhoff”) dat Westhoff (red IEF: moet zijn “Grünewald”) inbreuk heeft gemaakt op haar Gemeenschapskwekersrecht voldoende gesubstantieerd voor toewijzing van maatregelen tot bescherming van bewijs op de wijze als hierna verwoord. Tevens hebben verzoeksters voldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat het nodig is de verzochte maatregelen te nemen zonder de wederpartij te horen.”

Lees de beschikking hier.

IEF 5992

Minder dan optimaal oplettend

ziekenhuis rotterdam.BMPRechtbank Rotterdam, 8 april 2008, LJN: BC9129, Havenziekenhuis en Instituut voor Tropische Ziekten B.V. c.s. tegen de Stichting Medisch Centrum Rijnmond-Zuid (MCRZ).

Handelsnaamrecht / merkenrecht. Uitvoerig vonnis over het gebruik van de handelsnaam 'Ziekenhuis Rotterdam'. (Voorgenomen) gebruik van deze naam is niet misleidend in de zin van art. 5b Hnw, maar kan wel leiden tot verwarring met andere ziekenhuizen bij het niet-professionele publiek . Meegewogen wordt dat verwarring tussen ziekenhuizen verstrekkender gevolgen met zich mee kan brengen dan verwarring tussen andersoortige ondernemingen.

MCRZ kondigt medio 2007 aan haar naam te zullen wijzigen in 'Ziekenhuis Rotterdam' en registreert de domeinnaam ziekenhuisrotterdam.nl en het woord/beeldmerk met dezelfde woorden. Twee andere ziekenhuizen uit Rotterdam, het Havenziekenhuis en het Oogziekenhuis, maken hiertegen bezwaar. Al worden eisers niet op alle punten in het gelijk gesteld, resultaat is dat het MCRZ de handelsnaam 'Ziekenhuis Rotterdam' niet mag voeren.

Op de eerste plaats oordeelt de voorzieningenrechter dat het voeren van de naam 'Ziekenhuis Rotterdam' kan leiden tot verwarring met de handelsnamen Havenziekenhuis Rotterdam en Oogziekenhuis Rotterdam bij niet-professionele dienstverleners, voornamelijk bestaande uit patiënten en hun bezoekers, zoals familieleden:

4.4.4 (...) Bij hen ligt, nu alle drie de ziekenhuizen de namen “Ziekenhuis” en “Rotterdam” in hun handelsnaam (zullen) gebruiken, bepaald voor de hand dat zij zullen menen dat deze ziekenhuizen op enigerlei wijze met elkaar gelieerd zijn of zelfs gelijk zijn als aan Ziekenhuis Rotterdam geen enkel ander woord is toegevoegd. Dat de woorden “Haven” en “Oog” kenmerkende bestanddelen vormen van de handelsnamen van respectievelijk het Havenziekenhuis Rotterdam en het Oogziekenhuis Rotterdam, doet hier niet aan af; dergelijke woorden laten zich immers heel wel verklaren door het bestaan van diverse specialisaties binnen een ziekenhuis. Hierbij is meegewogen dat een aanzienlijk deel van dit publiek eenmalig of voor de eerste maal van de diensten van voornoemde ziekenhuizen gebruik maakt. Bovendien is tussen partijen in confesso dat bezoekers/ patiënten van ziekenhuizen vaak gespannen zullen zijn, terwijl voorts een deel vanwege herkomst of leeftijd, minder dan optimaal oplettend zal zijn. Dit effect hangt samen met de normale samenstelling en gesteldheid van ziekenhuispubliek en moet dus, voor het verwarringsgevaar, worden meegewogen.

Het feit dat het gaat om handelsnamen in de zorgsector is een factor van belang:

4.4.4. (...) Hierbij is meegewogen dat verwarring tussen ziekenhuizen verstrekkender gevolgen met zich mee kan brengen dan verwarring tussen andersoortige ondernemingen.

Eisers hadden voorts gesteld dat het voeren van de betreffende handelsnaam misleiding van het publiek in de zin van art. 5b Hnw oplevert. De Voorzieningenrechter is het hier niet mee eens:

4.6 Met de naam “Ziekenhuis Rotterdam” wordt het publiek geen onjuiste voorstelling gegeven over de aard van de onder die naam gedreven onderneming, omdat het inderdaad een ziekenhuis gevestigd te Rotterdam betreft. Dat is op zichzelf niet doorslaggevend. De benaming Ziekenhuis Rotterdam zou onder omstandigheden de indruk kunnen wekken dat zij het enige, althans het overkoepelende ziekenhuis in Rotterdam is. Dat er sprake is van zulke omstandigheden is echter thans onvoldoende aannemelijk. Daarbij is enerzijds gelet op de algemeen bekende omstandigheid dat Rotterdam meer dan één ziekenhuis telt, waaronder de drie eiseressen, die alle een reeds jaren gevestigde reputatie hebben, ten dele ook internationaal. Anderzijds is in aanmerking genomen het door MCRZ geuite, niet betwiste voornemen de naam vooral te gebruiken in combinatie met verwijzingen naar de Zorgboulevard. In die situatie kan thans niet worden gezegd dat misleiding van het publiek als bedoeld in artikel 5b van de Hnw te duchten is.

Tot slot wordt geoordeeld gebruik van het woord/beeldmerk ZIEKENHUIS ROTTERDAM ongeoorloofd is, nu in het merk de naam een zeer prominent onderdeel vormt:

4.8 Ter terechtzitting is door MCRZ verklaard dat zij dit beeldmerk als dienstmerk gaat gebruiken. Gelet op de aard van de onderneming - een ziekenhuis - valt redelijkerwijs te verwachten dat het publiek geen onderscheid zal maken tussen het gebruik van de handelsnaam ter aanduiding van de onderneming en het gebruik van het merk - waarvan de handelsnaam het meest in het oog springende deel is - ter aanduiding van de diensten van de onderneming. Dat betekent dat het gebruik van het dienstmerk en dat van de handelsnaam samenvallen of elkaar ten minste overlappen, zodat het verbod op het voeren van de handelsnaam voorshands ook het verbod op het gebruik van het merk meebrengt. Voortgezet gebruik van het dienstmerk na staking van het gebruik van de handelsnaam Ziekenhuis Rotterdam zou immers het verwarringsgevaar waarop in overweging 4.4.4 is gedoeld in stand houden en wellicht nog vergroten.

Lees vonnis hier.