IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 4698

Advocaten in toga

tg.bmpRechtbank Arnhem, 30 augustus 2007, LJN: BB3645. De Orde Van Advocaten In Het Arrondissement Arnhem tegen Gedaagde

Misleidende reclame. Het gebruik van het woord ‘advocaten’ en het gebruik van foto’s van advocaten in foldermateriaal wordt i.c. als onrechtmatig aangemerkt.

Profinance Juristen is een door gedaagde opgericht juridisch adviesbureau. Gedaagde heeft met enige tussenhuis-aan-huis een brief respectievelijk een folder verspreid. In de brief gebruikte gedaagde de handelsnaam ‘Profinance Juristen en Advocaten’. Naar aanleiding van deze brief heeft de Deken van Arnhem gedaagde verzocht hem mee te delen welke advocaten bij Profinance actief zijn, waarop gedaagde heeft ontkent de titel ‘Advocaten’ te hebben gebruikt. Enige tijd later heeft gedaagde huis-aan-huis een folder verspreid. In deze folder gebruikt gedaagde de titel ‘Advocaten’ niet meer. Wel worden in die folder vier foto’s getoond. Op drie van de vier foto’s worden advocaten in toga afgebeeld. Op de vierde foto is een gebouw te zien dat ofwel sterk lijkt op een gerechtsgebouw ofwel een gerechtsgebouw is.

Over de inhoud van die folder heeft de Deken gedaagde bericht dat de combinatie van foto’s en tekst daarin naar zijn mening de indruk wekt dat Profinance ook advocatendiensten verleent, hetgeen – nu er geen advocaten aan Profinance Juristen verbonden zijn - onrechtmatig is tegenover de Orde Arnhem. De voorzieningenrechter is het inhoudelijk eens met de Deken en verbiedt gedaagde om de handelsnaam Profinance Juristen en Advocaten te voeren alsmede enige andere handelsnaam waarin het woord ‘advocaat’, ‘advocaten’, of ‘advocatuur’ voorkomt.

“4.2.  Krachtens artikel 9a van de Advocatenwet is tot het voeren van de titel advocaat uitsluitend gerechtigd hij die als advocaat binnen Nederland is ingeschreven en hij die buiten Nederland tot het voeren van een overeenkomstige titel bevoegd is. Het optreden op grond van artikel 9a Advocatenwet en artikel 435 WvSr tegen personen die ten onrechte de titel advocaat voeren valt onder de belangenbehartiging van de Orde Arnhem, zodat de Orde Arnhem kan worden ontvangen in haar vorderingen die hierop zijn gebaseerd. 

De vraag is of de Orde Arnhem ook kan worden ontvangen in haar vorderingen voor zover deze zijn gebaseerd op artikel 6:194 sub i BW. Artikel 6:194 BW beoogt concurrenten en consumenten te beschermen tegen misleidende reclame. Omdat de advocaten van het arrondissement Arnhem concurrenten zijn van personen die in dat arrondissement anders dan als advocaat juridische diensten aanbieden, valt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook het belang van advocaten bij het staken van misleidende mededelingen van concurrenten omtrent de hoedanigheid van advocaat onder de belangenbehartiging van de Orde Arnhem.“

“4.4.  Vast staat dat gedaagde in persoon in 2006 misleidende mededelingen heeft gedaan in de zin van artikel 6:194 sub i BW en onrechtmatig heeft gehandeld door het gebruik van het woord ‘advocaten’ en door het gebruik van foto’s van advocaten, terwijl hij noch zijn medewerker gerechtigd is de titel advocaat te voeren. Dit biedt voldoende grondslag voor toewijzing van het onder 3.1 sub a) gevorderde verbod. Het onder 3.1 sub b) gevorderde verbod is iets ruimer en behelst alle mededelingen in de zin van artikel 6:194 BW waarmee ten onrechte bij het publiek de indruk wordt gewekt dat Profinance Juristen een advocatenkantoor is, althans een kantoor dat ook advocatendiensten verleent. Partijen verschillen van mening of in die zin het gebruik van het woord ‘advocatendiensten’ geoorloofd is.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook door het gebruik van dit woord ten onrechte de indruk wordt gewekt dat het om diensten van personen gaat die gerechtigd zijn de titel advocaat te voeren. Dat gedaagde zelf gebruik maakt van advocatendiensten, geeft hem geen recht dit woord in verband met zijn juridische dienstverlening te gebruiken. Er bestaat ook voldoende aanleiding voor toewijzing van het onder 3.1 sub b) gevorderde, ruimere verbod.

4.5.  In het licht van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter voldoende grond gedaagde in persoon te veroordelen tot het opnemen van een rectificatie ingevolge artikel 6:196 BW, zoals hierna in het dictum is weergegeven. De wijze van rectificeren, zoals gevorderd onder 3.1 sub c), acht de voorzieningenrechter echter niet zinvol en te verstrekkend, nu de huis-aan-huis verspreiding in een oplage van 1500 tot 2000 stuks inmiddels al bijna een jaar geleden heeft plaatsgevonden. In verband met dit laatste ontvalt ook het belang aan de onder 3.1. sub e) gevorderde lijst, welke ook moeilijk is op te stellen in geval van huis-aan-huis verspreiding. Een rectificatie op de internetsite www.profinancejuristen.nl, zoals onder 3.1 sub d) gevorderd, wordt voldoende geacht. Tijdens de zitting heeft de Deken van de Orde Arnhem verklaard zich te kunnen vinden in een rectificatie enkel op de internetsite van gedaagde in persoon.”

De voorzieningenrechter verbiedt gedaagde om de handelsnaam Profinance Juristen en Advocaten te voeren alsmede enige andere handelsnaam waarin het woord ‘advocaat’, ‘advocaten’, of ‘advocatuur’ voorkomt.

Lees het vonnis hier.   

IEF 4697

Dealerjurisprudentie

Evert van Gelderen schrijft op de website van De Gier en Stam: “Op 15 juni 2007 schreef ik een weblog over dealerjurisprudentie, naar aanleiding van twee Subaru-uitspraken van de Rechtbank Amsterdam. Het overzicht van dealerjurisprudentie kan inmiddels worden aangevuld met een uitspraak in de zaak G-Star tegen Makro.

(…)  Inmiddels hebben twee gerechtshoven bepaald dat beeldmerkgebruik door een niet-officiële dealer/wederverkoper in beginsel geen merkinbreuk oplevert. Dat houdt overigens vanzelfsprekend niet in dat er nooit sprake zal zijn van merkinbreuk in geval van gebruik van een beeldmerk door een niet-officiële dealer. De omstandigheden van het geval moeten altijd bekeken worden. Mij zijn geen recente uitspraken bekend van appelrechters die hebben bepaald dat er in beginsel wél sprake is van merkinbreuk.”

Lees hier meer.

IEF 4696

Naamssubsidiëring

jpr.gifRechtbank Amsterdam, 13 september 2007, KG ZA 07-1094 OdC/PvV, Smith & Jones B.V. tegen Stichting Jellinek Mentrum (met dank aan Diederik Stols, DLA Piper).

Vonnis op het snijvlak mededingingsrecht en merkenrecht. De vordering tot een verbod op naamsubsidiëring wordt afgewezen. Gegaagde Jellinek, die bekend geworden is als gesubsidieerde AWBZ-instelling, maar geen overheidsorgaan is, mag ook onder diezelfde merk/handelsnaam particuliere zorgdiensten aanbieden.

Eiser Smith & Jones is een profitorganisatie die sinds 2004 in Amsterdam particuliere verslavingszorg aanbiedt. De inkomsten van Smith & Jones komen uit particuliere handen.  In 2005 heeft Stichting Jellinek Mentrum (SJM) onder de naam Jellinek Privé, een privékliniek opgericht. Jellinek Privé biedt ambulante hulp buiten de AWBZ-verzekerde  verslavingszorg. Smith & Jones vindt dat aan SJM met Jellinek Privé een ongelijk speelveld creëert op de markt voor particulier verslavingszorg en dat daarmee de eerlijke mededinging op die markt ernstig wordt verstoord.

Smith & Jones vordert i.c. onder andere dat het SJM wordt verboden haar beeldmerken en haar naam, dan wel een afgeleide daarvan, aan Jellinek Privé ter beschikking te stellen.

“3.2 (…) Het gebruiken van de naam en beeldmerken die groot zijn geworden in en door het aanbieden van publieke verslavingszorg (en ook het exclusief doorverwijzen door de stichting naar de B.V), zet Jellinek Privé op een permanente voorsprong bij het aantrekken van nieuwe klanten. Naar de mening van Smith & Jones wordt hiermee de door SJM jegens haar te betrachten maatschappelijke zorgvuldigheid en betamelijkheid geschonden. Dat naamssubsidiëring een ongelijk speelveld op een andere markt kan bewerkstelligen is bijvoorbeeld ook in de pensioenwereld bekend.  Zo mogen wettelijk verplichte bedrijfstak pensioenfondsen sinds 1 januari 2001 hun private activiteiten niet onder de naam (en beeldmerk) van het verplichte pensioenfonds op de markt brengen.”

De voorzieningenrechter kan zich in deze stelling niet vinden:

“4.2. Ter zitting is van de zijde van SJM verklaard dat Jellinke Privé geen gebruik zal gaan maken van het beeldmerk van SJM. Naar aanleiding daarvan heeft Smith & Jones het in het petitum van de inleidende dagvaarding onder 11. gevorderde ingetrokken. Aan de orde is derhalve de slechts vraag of SJM met het ter beschikking stellen van (een deel van) haar naam aan Jellinek Privé en het exclusief doorverwijzen van particuliere klanten naar Jellinek Privé, onrechtmatig jegens Smith & Jones handelt”

“4.4. (…)  wordt, in het geval Smith & Jones en Jellinek Privé wel als concurrenten zouden moeten worden aangemerkt, voorshands geoordeeld dat het verbod zoals dat in artikel 5 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfondsen 2000 aan het ABP is opgelegd, niet analoog in de onderhavige situatie kan worden toegepast. Anders dan het ABP is SJM immers geen verplichte publieke entiteit die bij wet exclusiviteit op een deel van de markt geniet. Dat SJM een groot deel van haar inkomsten uit de AWBZ verwerft, maakt dat niet anders. Die enkele omstandigheid maakt haar nog niet tot overheidsinstelling en geeft haar geen exclusiviteit in de verslaafdenzorg.

4.5. Ook met hetgeen Smith & Jones overigens heeft gesteld is voorshands niet aangetoond of anderszins aannemelijk geworden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat SJM met het ter beschikking stellen van een deel van haar naam aan Jellinek Privé of het exclusief daarnaar doorverwijzen van cliënten, in strijd handelt met de zorgvuldigheid die haar in het maatschappelijk verkeer jegens Smith & Jones betaamt. De enkele omstandigheden dat Jellinek Privé een voorsprong op Smith & Jones zou 2007 genieten, is daarvoor onvoldoende. De vorderingen van Smith & Jones zullen daarom worden afgewezen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4695

Mooie plaatjes

vona.gifMet nadere dank aan Arnout Groen, betere plaatjes bij de Pernod / Herres (zie: IEF 4659).

Het mee- of nazenden van extra of betere afbeeldingen bij uitspraken wordt vanzelfsprekend altijd zeer op prijs gesteld, formaat en omvang van de afbeeldingsbestanden maakt niet heel veel uit (hoewel de redelijkheid en billijkheid ook hierop van toepassing zijn), het bewerken tot een geschikte afbeelding is meestal maar een kleine moeite. Alvast bedankt.

IEF 4677

Dominante positie

msoft.gifGvEA, 17 September 2007, zaak T-201/04, Microsoft Corp. tegen Commission of the European Communities.

Veelbesproken  “abuse of dominant position”  zaak tegen Microsoft. Met IE component. O.a:

As to the question of the intellectual property rights covering the communication protocols or the specifications, the Court considers that there is no need to adjudicate on that question in order to determine the case. It observes that in adopting the decision the Commission proceeded on the presumption that Microsoft could rely on such rights or, in other words, it considered that it was possible that the refusal at issue was a refusal to grant a licence to a third parties, thus opting for the solution which, according to the case-law, was the most favourable to Microsoft.

“As regards the refusal to supply the interoperability information, the Court recalls that, according to the case-law, although undertakings are, as a rule, free to choose their business partners, in certain circumstances a refusal to supply on the part of a dominant undertaking may constitute an abuse of a dominant position. Before a refusal by the holder of an intellectual property right to license a third party to use a product can be characterised as an abuse of a dominant position, three conditions must be satisfied: the refusal must relate to a product or service indispensable to the exercise of an activity on a neighbouring market; the refusal must be of such a kind as to exclude any effective competition on that market; and the refusal must prevent the appearance of a new product for which there is potential consumer demand. Provided that such circumstances are satisfied, the refusal to grant a licence may constitute an abuse of a dominant position unless it is objectively justified.

In the present case, the Court finds that the Commission did not err in considering that those conditions were indeed satisfied. (...)

Last, the Court rejects Microsoft’s arguments to the effect that the refusal is objectively justified because the technology concerned is covered by intellectual property rights. The Court notes that such justification would render ineffective the principles established in the case-law which are referred to above. The Court further considers that Microsoft has failed to show that if it were required to disclose the interoperability information that would have a significant negative effect on its incentives to innovate. The Court therefore upholds the part of the decision concerning interoperability.”

Lees het arrest hier.

IEF 4676

Praktisch niet meer mogelijk (vonnis)

Rechtbank Amsterdam, 13 september 2007, LJN: BB3558, Eiser tegen Weekbladpers, h.o.d.n. Weekbladpers Tijdschriften B.V. en Vrij Nederland

Vonnis, in aansluiting op dit eerdere bericht. Samenvatting rechtspraak.nl: De voorzieningenrechter heeft het weekblad Vrij Nederland verboden de in het nummer van 5 september 2007 gepubliceerde foto van Z. - voormalig advocaat en juridisch adviseur van de vermoorde vastgoedhandelaar Endstra - opnieuw te verspreiden of ter publicatie aan te bieden. Z. is een belangrijke getuige in het strafproces tegen H., verdachte van afpersing van (onder meer) Endstra.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het (opnieuw) verspreiden van de foto de traceerbaarheid van Z. kan vergroten en daarmee zijn veiligheidsrisico en acht de aanvankelijke publicatie onrechtmatig. Z. wordt vooralsnog niet beschouwd als een 'publiek figuur'. De vordering om de gehele oplage van Vrij Nederland terug te halen (een zogenoemde 'recall') is afgewezen, omdat het bewuste nummer al bij de abonnees ligt en de foto daarmee reeds deel uitmaakt van het publieke domein, waardoor een dergelijke maatregel weinig effect zou sorteren. Een verbod voor de toekomst is wel gegeven, om te vermijden dat de beeltenis van Z. opnieuw onder de aandacht wordt gebracht.”

Lee het vonnis hier.

IEF 4675

Ringelementen

rng.gifRechtbank ’S-Gravenhage, 30 augustus 2007, KG ZA 07-871 Present Sieraden B.V. tegen Korse.

Onrechtmatige uitlatingen. Ongeldig octrooi. Geen auteursrechtinbreuk. Rectificatie.

Wel gemeld, nog niet besproken. Korse is houdster van een Nederlands octrooi met betrekking tot een ‘Ringelement voor het grotendeels omsluiten van een vinger en ring voor gebruik als vingerdecoratie, voorzien van een dergelijk ringelement’. Het octrooi is (na aanpassing) ingeschreven en verleend op 23 juli 2007, naar aanleiding van een aanvraag gedateerd 2 mei 2006 voor de duur van 20 jaar. Meer concreet betreft het octrooi een "ring voor aan de vinger met een losneembare pen, waardoor enige bedel (kraal) op de ring gedragen kan worden. Zo kan met één ring telkens een andere bedel (kraal) worden gedragen." Korse brengt de ring onder de naam Beadring op de markt.

Korse ontdekt dat Present Sieraden een soortgelijke ring (SwitchClickring, afbeeldingen in vonnis) op de markt brengt en neemt op 28 juni 2007 (voordat het octrooi is verleend) per telefoon en email contact op met Present Sieraden waarbij hij verzoekt de verkoop direct te staken wegens inbreuk op aan hem toekomende octrooi- en auteursrechten. Op 5 juli 2007 volgen sommatiebrieven aan Present Sieraden en een groot aantal van haar afnemers, waarbij Korse zich beroept op het octrooi dat op korte termijn verleend zal worden en het auteursrecht.

In dit geding vordert Present Sieraden dat gedaagde stopt met de onrechtmatige uitlatingen over de SwitchClickring. De rechter oordeelt dat de sommaties aan de afnemers van Present Sieraden onrechtmatig zijn omdat deze onjuiste suggesties wekken.

"(...) zelfs indien de tekst van de sommatiebrief op het vorige punt juist was opgesteld, dan nog sprake zou zijn geweest van lichtvaardig en daarmee onrechtmatig handelen door de brieven met voormelde inhoud aan afnemers te sturen. De voorzieningenrechter stelt voorop dat ten aanzien van de vraag onder welke omstandigheden het beroep buiten rechte op een vooronderzocht octrooi onrechtmatig moet worden geacht, geldt dat indien dat octrooi later wordt herroepen of vernietigd, de octrooihouder onrechtmatig handelt indien hij weet, dan wel dient te beseffen, dat een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het octrooi geen stand zal houden in een oppositie- of een nietigheidsprocedure (HR 29 september 2006, BIE 2007, 55). Hoewel in dit geval geen sprake is van een vooronderzocht octrooi, maar van een Nederlands registratieoctrooi, is zelfs naar deze maatstaf gemeten het handelen van Korse naar voorlopig oordeel onrechtmatig te achten (...)"

De nieuwheid aan conclusie 1 wordt namelijk ontnomen door het bestaan van de tipitring. Korse bleek al voor het versturen van de sommatiebrieven op de hoogte van het bestaan van deze ring (vanaf de  voorjaarsbeurs 2006). Aldus is duidelijk dat er een serieuze niet te verwaarlozen  kans bestond (en bestaat) dat het octrooi ongeldig zal blijken, hetgeen Korse had  moeten weten. Dit geldt te sterker nu het slechts een registratieoctrooi betrof. Zijn beroep op het octrooi jegens de afnemers van Present Sieraden kan daarmee de zorgvuldigheidstoets niet doorstaan en is om die reden onrechtmatig.

Het beroep op het auteursrecht door Korse wordt eveneens afgewezen. De ringen verschillen qua totaalindruk. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het uiterlijk in belangrijke mate wordt bepaald door technisch bepaalde en aldus niet auteursrechtelijk te beschermen trekken. Naar voorlopig oordeel zijn deze verschillen zelfs dusdanig dat het niettemin hierop gronden van de stelling dat de verkoop zou moeten worden gestaakt,onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig is.

Ten slotte geldt dat de onrechtmatigheid wordt versterkt doordat Korse in plaats van de reactie van Present Sieraden af te wachten de afnemers heeft aangeschreven. De rechter acht de termijn onredelijk kort die Korse stelde. Daarnaast had Korse niet de (nog niet gepubliceerde) octrooiaanvraag meegestuurd zodat Present Sieraden niet in staat was inhoudelijk op de beschuldigingen te reageren.

"Het gehele optreden van Korse in de periode 28 juni-5 juli 2007 overziende rest de voorzieningenrechter geen andere conclusie dan dat hij door afnemers van Present Sieraden aan te schrijven zoals hij heeft gedaan waarbij hij zich beriep op octrooirechtelijke en auteursrechtelijke pretenties waarvan hij wist of althans behoorde te weten dat deze onjuist waren, of althans een duidelijk zeer discutabele basis hadden, Present Sieraden welbewust schade heeft berokkend. Zulks is onrechtmatig.(4.9)"

Toewijzing verbod tot het doen van onrechtmatige uitlatingen en rectificatie. 

Lees het vonnis hier

IEF 4674

Wie heeft de BOB?

BOB.jpgGvEA, 12 september 2007, zaak T 291/03. Consorzio per la tutela del formaggio Grana Padano tegen OHIM / Biraghi SpA

Nietigverklaringsprocedure gemeenschapswoordmerk GRANA BIRAGHI op grond van de oorsprongsbenaming‚ ‘grana padano’.

Grana Padano is een brokkelige Italiaanse kaas. De naam is als merk ingeschreven en is een BOB (een beschermde oorsprongsbenaming). Het Consorzio heeft het OHIM verzocht de inschrijving van het woordmerk GRANA BIRAGHI nietig te verklaren, omdat deze inschrijving strijdig zou zijn met de bescherming van de oorsprongsbenaming “grana padano”. Het Consorzio beroept zich daarbij op de inschrijvingen van haar oudere merken GRANA en GRANA PADANO. Het OHIM heeft de vordering tot nietigverklaring afgewezen, omdat het zich op het standpunt stelt dat het woord “grana” een soortnaam is die een wezenlijke eigenschap van de betrokken waren beschrijft. Het Consorzio vecht deze beslissing aan bij het GvEA.

Het GvEA overweegt dat niet elk van de delen van de benaming “grana padano” is beschermd. “Artikel 13, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 2081/92 bepaalt onder meer dat „[i]ndien een geregistreerde benaming de naam omvat van een landbouwproduct of levensmiddel die als soortnaam wordt beschouwd, [... ] het gebruik van die soortnaam op dat landbouwproduct of levensmiddel niet [wordt] beschouwd als strijdig met het bepaalde [sub a of b]”. Wanneer de BOB bestaat uit verschillende elementen, waarvan een de soortnaam van een landbouwproduct of levensmiddel is, moet het gebruik van deze soortnaam in een ingeschreven merk derhalve worden geacht in overeenstemming te zijn met artikel 13, eerste alinea, sub a of b, van verordening nr. 2081/92 en moet de op de BOB gebaseerde vordering tot nietigverklaring worden afgewezen.” (punt 57)

Volgens het GvEA had de kamer van beroep van het OHIM een gedetailleerd onderzoek moeten verrichten van alle factoren aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of het een soortnaam betreft. De kamer van beroep heeft geen grondig onderzoek gedaan. “De bewijselementen waarop de bestreden beslissing berust, bestaan enkel in uittreksels uit woordenboeken en internetopzoekingen die de kamer van beroep ambtshalve heeft verricht.” (punt 70)

“Het feit dat een term vaak op internet opduikt, vormt evenwel op zich niet het bewijs dat een benaming een soortnaam is. Verder verwijzen alle definities van de term „grana” in de door de kamer van beroep aangehaalde woordenboeken naar de productieplaats van grana padano, overeenkomend met een gebied van de Po-vlakte. Anders dan de kamer van beroep heeft gesteld, tonen deze woordenboeken dus integendeel aan dat de benaming „grana” in het Italiaans wordt gebruikt als afkorting van grana padano en dat de benaming „grana” zowel feitelijk als in de geest van de consumenten wordt verbonden met de Padaanse herkomst van dit product (…)” (punt 71)

Het GvEA stelt vast dat indien de kamer van beroep naar behoren rekening had gehouden met alle door het Consorzio overgelegde bewijselementen en de jurisprudentie van het HvJ EG, had moeten concluderen dat niet rechtens genoegzaam was bewezen dat de benaming “grana” een soortnaam is. 

“Het feit dat de Italiaanse wetgeving van 1938 spreekt over verschillende granas (parmigiano-reggiano, lodigiano, emiliano, lombardo en veneto) die alle in het gebied van de Po-vlakte worden geproduceerd, zonder evenwel te spreken over grana padano, alsmede het feit dat bij latere wetgeving de benaming „grana padano” werd ingevoerd waarbij werd afgezien van de oudere benamingen, wijzen erop dat grana een kaas is die traditioneel in talrijke gebieden van de Po-vlakte werd geproduceerd en om deze reden op een bepaald ogenblik door de Italiaanse wetgever is aangeduid met de term „padano” teneinde het regelgevend kader te vereenvoudigen en de verschillende oudere benamingen die alle uit de Padaanse vallei afkomstig zijn, te vatten in één enkele benaming.” (punt 77)

78      De kwalificatie „padano” werd dus niet ingevoerd om de draagwijdte van de BOB tot bepaalde granas te beperken, maar om deze granas samen te voegen met het oog op hetzelfde hoge beschermingsniveau dat oorspronkelijk werd verleend door de Italiaanse wetgeving, en vervolgens door verordening nr. 2081/92. Uit de evolutie van de Italiaanse regelgeving blijkt dus dat de benaming „grana” geen soortnaam is.

 “Er dient dus te worden geconcludeerd dat het beroep gegrond is, aangezien de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat de benaming „grana” een soortnaam is en dat het bestaan van de BOB „grana padano” niet in de weg staat aan inschrijving van het merk GRANA BIRAGHI in de zin van artikel 14 van verordening nr. 2081/92. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd.” (punt 89)

Lees het arrest hier.

IEF 4673

Onder commentatoren

Een trouwe lezer bericht: “Mij valt op dat heden een bespreking is verschenen van de zaak Ajinomoto/GBT. Ik vind dat als een van de advocaten (of een kantoorgenoot) van een van de partijen een bespreking van een beslissing geeft, hij moet disclosen dat zijn kantoor een van de partijen vertegenwoordigt. Dat voorkomt in elk geval dat men zou denken dat het een neutrale buitenstaander is die commentaar geeft.” Dit standpunt wordt onderschreven door de redactie.

IEF 4672

Eerst even voor jezelf lezen

Gerechtshof Amsterdam, 6 september 2007, rolnr. 177/05, Mag Instrument tegen Geelhoed (met dank aan Vriesendorp & Gaade)

“4.9.Nu van overeenstemming geen sprake is leidt dat bovendien, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, tot de conclusie dat niet kan worden aangenomen dat Geelhoed het teken MAGNUM te kwader trouw heeft gedeponeerd als bedoeld in art. 4 lid 6 BMW (thans art. 2.4 onder f BVIE). Ook overigens is niet gebleken dat Geelhoed, die zich met haar specifieke producten tot een ander publiek richt dan dat van Mag Instrument, ongerechtvaardigd voordeel trekt uit de bekendheid van diens merken dan wel afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen of de reputatie ervan. Terecht is de rechtbank dan ook tot het oordeel gekomen dat Geelhoed niet onrechtmatig tegenover Mag Instrument heeft gehandeld.”

Lees het arrest hier.