IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 22217
2 september 2024
Artikel

Artikel Bernt Hugenholtz: Prompts tussen vorm en inhoud: de eerste rechtspraak over generatieve AI en het werk

 
IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 4131

Globalisering

limoncello.gifHvJ EG, 12 juni 2007, C-334/05 P. Shaker tegen OHIM/Limiñana y Botella (Limoncello della Costiera Amalfitana shaker).

Hoger beroep in de enigszins geruchtmakende Limonchello-zaak. Het HvJ stelt dat het Gerecht geen globale beoordeling van het gevaar voor verwarring heeft gemaakt en vernietigt het arrest van het Gerecht.

Ter herinnering: Het Gerecht concludeerde dat er in deze oppositie zaak geen gevaar voor verwarring was met betrekking tot de Gemeenschapsmerkaanvrage voor een beeldmerk dat bestaat uit een etiket met de woorden Limoncello della Costiera Amalfitana in combinatie met een afbeelding van een met citroenen versierd rond bord en het oudere woordmerk ‘Limonchelo’ van de opposante in deze zaak.  Volgens het HvJ heeft het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b van de Gemeenschapsmerkenverordening echter niet goed begrepen.

“38      In punt 54 van het bestreden arrest heeft het Gerecht evenwel opgemerkt dat indien het aangevraagde merk een samengesteld merk van visuele aard is, de beoordeling van de door dit merk opgeroepen totaalindruk alsmede de vaststelling of een bestanddeel ervan dominerend is, moeten gebeuren op basis van een visuele analyse. Het heeft hieraan toegevoegd dat in een dergelijk geval alleen voor zover een eventueel dominerend bestanddeel niet-visuele semantische aspecten bevat, dit bestanddeel dient te worden vergeleken met het oudere merk met inaanmerkingneming van deze andere semantische aspecten, zoals relevante fonetische aspecten of abstracte concepten.

39      Op basis van deze overwegingen heeft het Gerecht, in het kader van het onderzoek van de betrokken tekens, eerst vastgesteld dat het aangevraagde merk een dominerend element had bestaande in de afbeelding van een met citroenen versierd rond bord. In punten 62 tot en met 64 van het bestreden arrest heeft het daaruit vervolgens afgeleid dat de fonetische of begripsmatige kenmerken van de overige elementen van dat merk niet hoefden te worden onderzocht. In punt 66 van hetzelfde arrest heeft het ten slotte geconcludeerd dat het feit dat de afbeelding van een met citroenen versierd rond bord de andere bestanddelen van het aangevraagde merk domineerde, elk gevaar voor verwarring op grond van visuele, fonetische of begripsmatige overeenstemming van de termen limonchelo en limoncello, die deel uitmaken van de betrokken merken, belette.

40      Met deze benadering heeft het Gerecht geen globale beoordeling van het gevaar voor verwarring van de betrokken merken gemaakt.

42      Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 21 van haar conclusie, kan alleen wanneer alle andere bestanddelen van het merk te verwaarlozen zijn, de overeenstemming op basis van enkel het dominerende bestanddeel worden beoordeeld.

43      Bijgevolg heeft het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 verkeerd toegepast.”

Het Hof vernietigt het bestreden arrest en verwijst de zaak naar het Gerecht.

Lees het arrest hier

IEF 4130

Relatief ongereguleerd

RW.bmpReinier Wijnstra (EPC): Bewijskracht van internetpublicaties bij octrooizaken. Kort commentaar bij  Technical Board of Appeal EPO, zaak T1134/06, Conami Corporation. “Het Internet Archive is in zijn huidige vorm echter onvoldoende betrouwbaar.”

Voor de beoordeling van de nieuwheid en inventiviteit van een octrooi(aanvrage) is elke openbaring van belang. Een publicatie op het internet is een openbaring en behoort dus tot de stand van de techniek. Probleem van het internet is echter dat de inhoud continue wijzigt, terwijl octrooien maanden tot jaren na indiening pas beoordeeld worden. Jurisprudentie op dit gebied is schaars. Een recente uitspraak van een Technical Board of Appeal (TBA) van het EPO biedt daarom een nuttig handvat, niet alleen voor verlenings- en oppositieprocedures, maar ook voor rechtzaken.

Aanleiding voor de uitspraak van de TBA is een afwijzing door een examiner van een octrooiaanvrage, op grond van een openbaring via het internet.

De examiner stelde dat de betreffende openbaring van voor de indieningsdatum was en dat de uitvinding niet inventief was ten opzichte van deze openbaring. De examiner zelf heeft kopieën van de betreffende wegpagina's echter pas na de indieningsdatum van internet gehaald, via het Internet Archive. De TBA concludeert dat dit internetarchief niet voldoende betrouwbaar is om zonder meer tegen een octrooiaanvrage in te brengen. Daarbij constateert ze ondermeer dat de Guidelines van het EPO geen instructies geven over hoe examiners moeten omgaan met internetpublicaties. Impliciet vult de TBA dit gat nu door zelf uitgebreide overwegingen te wijden aan de bewijskracht van internet.

De TBA stelt voorop dat het voor elke openbaring van belang is de betrouwbaarheid hiervan vast te stellen. Bij reguliere publicaties in octrooizaken, meestal andere octrooipublicaties, is deze betrouwbaarheid geen issue. Bij openbaringen via mondelinge voordracht of voorgebruik speelt dit wel al. De TBA stelt dat voor een internetpublicatie dezelfde strikte "standard of proof" moet worden gehanteerd. Dit betekent dat de vragen "When", "What"en "Under which circumstances" beantwoord moeten worden. Onder de genoemde "omstandigheden" schaart de TBA factoren die invloed hebben op de betrouwbaarheid van de informatie, zoals de wijze waarop de informatie is verkregen, hoe het van een datum stempel is voorzien, hoe het opgeslagen is en of het ongewijzigd is gebleven sinds het is opgeslagen.

Het internet is een medium dat ook voor de verspreiding van technische kennis een sterk toenemende rol vervult. Tegelijk is het internet relatief ongereguleerd en berucht onbetrouwbaar voor wat betreft ongeautoriseerde toegang. Het is daarom momenteel zeer moeilijk om met een hoge mate van waarschijnlijkheid vast te stellen wat op een website te zien is geweest en wanneer dat was.

Het Internet Archive (www.archive.org) is een particuliere archiveringsdienst, die "images" opslaat van webpagina's, gemaakt op verschillende data. In principe kun je via dit archief zien wat er op een bepaald moment op een bepaalde site stond. Uit informatie van het Internet Archive zelf, en een artikel van B. Howell in het Journal of Internet Law, blijkt dat de informatie in het archief automatisch verzameld wordt, maar dat de eigenaar van een site dit automatische verzamelen kan blokkeren en dat hij achteraf opgeslagen materiaal kan laten verwijderen. Ook kunnen de images samengesteld zijn uit onderdelen van verschillende data, kunnen de hyperlinks niet meer kloppen en kan het format van de site gewijzigd zijn. Toegang het Internet Archive is anoniem en de beveiligingsstructuren zijn onduidelijk. De TBA concludeert daarom dat de authenticiteit en integriteit van informatie van het gearchiveerde materiaal niet als zeker beschouwd mogen worden.

Eerdere jurisprudentie is schaars. In een tweetal eerdere uitspraken van een TBA werden internetpublicaties ook al terzijde geschoven. Ook in die gevallen werd weliswaar gesteld dat internet op zich een bron kan zijn, maar de datum van de betreffende publicaties werd niet met voldoende zekerheid bewezen. In het ene geval faalde bewijsvoering via een affidavit, in het andere geval bewijsvoering via de data die op en in het document zelf waren opgeslagen. Ook het Bundespatentgericht heeft twee keer geoordeeld dat het internet, inclusief het Internet Archive, geen betrouwbare bron vormt voor het bepalen van de stand van de techniek.

De Guidelines van het EPO zeggen nog niets over het internet, de Guidelines van de PCT wel. Deze maken onderscheid tussen "Trusted Publishers", en "Web Sites of Unknown Reliability", waarbij in het laatste geval de publicatiedatum achterhaald zou kunnen worden via het Internet Archive. Deze Guidelines stellen dat publicaties uit beide bronnen gebruikt kunnen worden en dat het aan de aanvrager is om de betrouwbaarheid hiervan ter discussie te stellen. In het geval van "Trusted Publishers" dient de aanvrager echter bewijs van het tegendeel te verschaffen, terwijl hij bij onbetrouwbaarder bronnen alleen "sound reasons" hoeft aan te voeren.

De TBA concludeert dat een openbaring op internet in het algemeen tot de stand van de techniek behoort, maar dat een strikte "standard of proof" toegepast moet worden. Het feit dat een publicatie stand van de techniek is moet "beyond any reasonable doubt" bewezen worden, waarbij in het algemeen dezelfde criteria gehanteerd moeten worden die ook gelden bij het vaststellen van voorgebruik en mondelinge openbaringen. In het bijzonder moet vastgesteld worden of een verkregen openbaring overeenkomt met de oorspronkelijke openbaring op de relevante datum.

Een uitzondering wordt gemaakt voor online elektronische openbaringen van papieren publicaties door betrouwbare uitgevers. Daarbij mogen de juistheid van inhoud en datum aangenomen worden. Ook kan de TBA zich voorstellen dat een website erkende richtlijnen en standaarden hanteert, die het gebruik van verder bewijs overbodig maken. De TBA roept op richtlijnen op te stellen om duidelijk te maken wat betrouwbare uitgevers zijn en wat erkende richtlijnen zijn.

Het Internet Archive is in zijn huidige vorm echter onvoldoende betrouwbaar. Om informatie hieruit te kunnen gebruiken zal ondersteunend bewijs nodig zijn, bijvoorbeeld een verklaring van de archivaris, of van de eigenaar of de auteur van de oorspronkelijke website. In het onderhavige geval ontbrak dit, zodat de TBA de zaak terugverwijst naar de examing division met de opdracht om nader bewijs te verzamelen.

RW

Lees de uitspraak hier.

IEF 4129

Groningen

stol.gifRechtbank Groningen, 8 juni 2007, KG ZA 07-111. Kamstra International B.V. c.s. tegen SPI International (met dank aan Gitta van der Meer, Lovells).

Vorige week twee whiskeyzaken, nu twee wodkazaken. Op 22 februari 2007 (dus nogvoordat de implementatie van de IE Handhavingsrichtlijn werking trad) verleende de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen verlof tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag onder Kamstra op grond van de artikelen 6 en 7 van de Handhavingsrichtlijn en artikel 843a Rv. Spirits verkreeg dit verlof op basis van vermeende inbreuk door Kamstra op haar STOLICHNAYA wodka merken (meer over deze merken in het bericht hieronder).

Kamstra verzocht daarop in kort geding (na een eisvermeerdering) onder meer dat het Spirits zou worden verboden om in de toekomst beslag te mogen leggen op dezelfde gronden als in het beslagrekest waarop zij op 22 februari 2007 verlof verkreeg.

In het onderhavige vonnis wijst de voorzieningenrechter alle vorderingen van Kamstra af. Kamstra heeft geen belang, o.a. omdat SPI al heeft toegezegd het verkregen verlof nog langer te zullen uitvoeren en omdat de aan het verleende verlof verbonden termijn inmiddels is verstreken.

Voor toewijzing van een verbod om in de toekomst beslag te leggen (althans verlof te vragen voor het leggen van beslag) bestond geen aanleiding. Voor het opleggen van een dergelijke ingrijpende 'anti-suit injunction' kan slechts aanleiding bestaan indien een partij zich schuldig zou maken of dreigt te maken aan het keer op keer op basis van hetzelfde feitenmateriaal en op dezelfde gronden indienen van een verzoek tot het leggen van beslag.

Lees het vonnis hier.

IEF 4128

Straatsburg

stol.gifEuropees Hof voor de Rechten van de Mens, 7 juni 2007, Application no. 1641/02. OAO Plodovaya Kompaniya tegen de staat Rusland (met dank aan Joris van Manen, De Brauw Blackstone Westbroek).

Uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in het wereldwijde en bij tijden ingewikkelde geschil over het merk Stolichnaya en de vraag of er is geprivatiseerd en wie er nou eigenlijk de merkhouder is.

Het EHRM concludeert dat de merken op Stolichnaya en 17 andere wodkamerken altijd bij de Russische Staat zijn gebleven.  Deze zijn niet via privatisering van de Russische staatsonderneming Soyuzplodoimport in handen gekomen van handelaren. Ook is de klager niet in het "vreedzame genot van haar eigendom" (art 1 protocol ECRM) gestoord, aangezien er formeel geen sprake is van eigendom

“27. The Court also finds it pertinent that the applicant company has never succeeded in having its title to the legal succession established in domestic judicial proceedings. No court judgment has determined this point in the applicant company's favour. In its decision of 19 February 2001, the appeal instance did not resolve the dispute in substance and took only a procedural decision to exclude the public prosecutor from participation in the proceedings. In this context, the Court reiterates its established case-law that a “claim” can constitute a “possession” within the meaning of Article 1 of Protocol No. 1 only if it is sufficiently established to be enforceable. In the circumstances of the instant case, it considers that at no stage of the domestic proceedings was there a judicial decision such as to establish the applicant company's claim to “possessions” within the meaning of Article 1 of Protocol No. 1.”

Lees de uitspraak hier. Eerder, wellicht verhelderend, Beneluxvonnis: IEF 2223 (20 juni 2006).

IEF 4127

Inbraak

O.a. Elsevier bericht dat een internetfilmpje waarin de overname van ABN AMRO belachelijk wordt gemaakt, van de bank snel moet worden verwijderd.”In het filmpje op de site van Bureau Renkema wordt de naam van de bank voortdurend naar een van de overnamekandidaten gewijzigd: eerst heet de bank ABN AMRO Barclays, dan ABN AMRO Fortis, en uiteindelijk de Rijkman Groenink Bank. Ook moet de klant bij elke overschrijving toestemming vragen aan de aandeelhouders. (…) Volgens ABN AMRO is het filmpje een 'inbraak op het auteursrecht' omdat het logo van de bank onrechtmatig wordt gebruikt. Daarnaast zou de bank 'imagoschade' lijden door de satire. (…)Buro Renkema is niet onder de indruk.”

Lees hier meer.

IEF 4126

Primus ex parte

bg.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 7  juni 2007, beschikking in Paletti Collections B.V. tegen Verweerster. (met dank aan Dick van Engelen, Ventoux Advocaten).

Een primeur in Nederlandse IE-recht: Het eerste verleende ex parte bevel (1019e RV). Het verzoek tot het geven van een onmiddellijke voorziening bij voorraad houdende een bevel om dreigende inbreuk op de rechten van intellectuele eigendom van verzoekster Paletti te voorkomen, wordt  door de rechtbank Den Haag toegestaan als verzocht.

Paletti is licentieneemster van de woordmerken BENGH (wat ongetwijfeld niet refereert aan de gebruikelijke afkorting voor het Benelux Gerechtshof) en BENGH PER PRINCIPESSE. De merken worden gebruikt voor kinderkleding. Paletti stelt dat de geanonimiseerde verweerster inbreuk maakt op de genoemde merken en op de aan Paletti toekomende auteursrechten en niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrechten met betrekking tot de onder de merken op de markt gebrachte kinderkleding.

Verweerster biedt haar producten aan via een zogenaamde ‘internethandel’, die zich kenmerkt door “een hoge omloopsnelheid”, een oncontroleerbare kwantiteit van ingekochte en verkochte producten en het lastig te traceren van afnemers. Door voornoemde handelswijze verspreiden de inbreukmakende producten zich als een olievlek over Nederland (en mogelijk zelfs wereldwijd).” Gelet op de aard en ernst van de (dreigende) inbreuk en de onherstelbare schade die door het voortduren van voornoemde inbreuk aan Paletti zou worden berokkend, stelt Paletti een spoedeisend belang te hebben.

De voorzieningenrecht staat het verzoek toe, heel kort en zonder nadere motivering, en beveelt verweerster de inbreuk, op straffe van een dwangsom, te staken en gestaakt te houden. De termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak (art. 1019i Rv) wordt bepaald op zes maandenna de datum van de beschikking.

Lees de beschikking hier.

IEF 4113

Met voetnoten

Rechtbank Leeuwarden, 30 mei 2007, LJN: BA6405, HA ZA 06-338. Eiseres tegen Gedaagde.

Auteursrecht, geschriftenbescherming. Passages uit een door eiseres opgestelde offerte zijn nagenoeg letterlijk overgenomen in een door gedaagde uitgebrachte rapportage. Geen auteursrechtelijke bescherming, geen geschriftenbescherming, omdat zij geen werk zijn dat bestemd is om openbaar gemaakt te worden.

De opdracht tot het verrichten van het bodemonderzoek is door een garagebedrijf niet gegund aan eiseres, maar aan gedaagde. In dat kader is door gedaagde een rapportage van het bodemonderzoek opgesteld. Eiseres stelt nu dat gedaagde verscheidene passages uit de offerte van eiseres nagenoeg geheel heeft overgenomen en hierdoor inbreuk op haar auteursrecht heeft gemaakt dan wel op haar recht van geschriftenbescherming.

Aangezien de passages overwegend objectieve historische en technische feiten bevat missen deze derhalve de vereiste creativiteit die noodzakelijk is om te kunnen spreken van een werk met een eigen oorspronkelijk karakter dat het persoonlijk stemepel van de maker draagt (om dit stempel te bestellen: zie IEF 4053).
Ten aanzien van de geschriftenbescherming oordeelt de rechtbank dat de offertes niet als werken aangemerkt worden die bestemd zijn om openbaar te worden gemaakt. De rechtbank wijst de vorderingen af. Lees het vonnis hier.

 

IEF 4112

Pauliana

Rechtbank Utrecht 23 maart 2007, LJN: BA6272. Curator tegen PK Beheer B.V.

Paulianeuze handeling door verkoop van intellectuele eigendomsrechten. Curator vernietigt met succes verkoopovereenkomst. Gedaagde schadeplichtig.

PK Beheer houdt de meerderheid van de aandelen in uitgeverij Het Autoblad. Het Autoblad verkoopt op 6 juni 2005 aan PK Beheer ‘de intellectuele eigendomsrechten en handelsnamen, goodwill, klantenbestand, telefoon- en faxnummers’ voor € 17.255 incl. BTW. Op 28 december 2005 zijn de ‘beeld- en merkrechten van de uitgeverij inclusief de internetdomeinnaam’ getaxeerd op een bedrag van € 39.865 incl. BTW. PK beheer onderhandelt medio december 2005 over de doorverkoop met Trader Media, waarbij bedragen van € 100.000 en € 250.000 voor de overdracht zijn genoemd. PK Beheer verkoopt uiteindelijk op 20 januari 2006 de activa door aan Becedef voor de getaxeerde waarde. Op 25 januari 2006 wordt Het Autoblad in staat van faillissement verklaard.

De curator vordert betaling van € 250.000 van PK Beheer. Hij legt daaraan ten grondslag dat de rechthandeling waarbij Het Autoblad aan PK Beheer de activa heeft verkocht een paulianeuze transactie betreft, waarvan hij ook de nietigheid heeft ingeroepen.

De Rechtbank oordeelt dat hiervan sprake is. Het enkele feit dat in het tweede kwartaal van 2005 niemand geïnteresseerd was in de overname van de activa, is onvoldoende om het wettelijke vermoeden van wetenschap van behandeling te weerleggen.

 

De taxatie nadien is hierbij van ook belang. De Rechtbank oordeelt dat PK Beheer hiervan heeft afgezien bij de verkoop van 6 juni 2005, maar dat daartoe in december 2005 wel opdracht is gegeven. PK Beheer heeft derhalve willens en wetens het risico genomen dat van een te lage waarde zou worden uitgegaan en dat met deze transactie crediteuren zouden worden benadeeld, aldus de Rechtbank. Voorts is de koopprijs van 6 juni 2005 de helft van het bedrag van taxatie, waartegen de rechten uiteindelijk op 20 januari 2006 aan Becedef zijn verkocht.

De hoogte van de schade is volgens de Rechtbank niet € 100.000 of € 250.000, omdat uit de stukken en hetgeen is gesteld onvoldoende kan worden afgeleid dat Trader Media die bedragen wilde betalen. De hoogte van de schadevergoeding wordt door de Rechtbank gesteld op de getaxeerde waarde van de activa, nl. € 39.865 incl. BTW.

Lees de uitspraak hier.

IEF 4111

OECD Statistieken

De OECD heeft de samenvatting gepubliceerd van de studie over namaak en piraterij: The economic impact of counterfeiting and piracy.

"Quantitative analysis carried out by the OECD indicates that the volume of tangible counterfeit and pirated products in international trade could be up to USD 200 billion. This figure does not, however, include counterfeit and pirated products that are produced and consumed domestically, nor does it include the significant volume of pirated digital products that are being distributed via the Internet. If these items were added, the total magnitude of counterfeiting and piracy worldwide could well be several hundred billion dollars more."

Lees hier de samenvatting en lees hier meer over het OECD project 'Counterfeiting and piracy'

IEF 4110

Dubbelgestikte houdt het prima

fby.gifRechtbank ’s-Hertogenbosch,  6 juni 2007, HA ZA 06-718. Fatboy the Original B.V./Setälä tegen H.M.G. Bedtextiel B.V., Woonboulevard Poortvliet B.V. en Bouman-Potter B.V.

De Fatboy Original is wèl een auteursrechtelijk beschermd werk. Het kussen-argument van de illustere Haagse rechter Du Pon vindt geen weerklank in Den Bosch. Onlening, inbreuk en met die (slordige) inbreuk weer inbreuk op de persoonlijkheidrechten van de ontwerper van de Fatboy.

Fatboy en ontwerper Setälä maken bezwaar tegen door H.M.G. geproduceerde en aan Poortvliet en Bouman geleverde zitzakken. Naar mening van eisers is er sprake van inbreuk. De rechtbank deelt die mening.

“(…) dat het hier niet gaat om een hoofdkussen waarvoor auteursrechtelijke bescherming wordt ingeroepen, maar om een zitzak van 1.80 m. x 1.40 m.. De combinatie van het grote formaat, de rechthoekige vorm, de Engelse naad die zorgt voor een brede rand om de zitzak, de glanzende nylon stof en het opvallende label levert een werk op dat een eigen oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. De combinatie van juist deze elementen is naar het oordeel van de rechtbank niet louter ingegeven door eisen van functionaliteit. Het is immers, gelet op de grote hoeveelheid in het geding gebrachte afbeeldingen, zeer wel mogelijk dezelfde functionaliteit op andere wijzen te verkrijgen.” (4.1.4)

“Bij vergelijking van de Sit & Joy XLarge met de Fatboy the Original is de totaalindruk van de beide producten vrijwel hetzelfde. De rechtbank heeft dit kunnen constateren door vergelijking van de door Fatboy c.s. gedeponeerde Fatboy the Original met de eveneens gedeponeerde Sit & Joy XLarge. (…) H.M.G. c.s. hebben niet te bewijzen aangeboden dat geen sprake is van ontlening, hetgeen op hun weg had gelegen. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat H.M.G. de Sit & Joy XLarge aan de Fatboy the Original heeft ontleend.”(4.2)

Setlälä heeft op grond van artikel 25 lid 1 aanhef en onder d Aw het recht zich te verzetten tegen deze aantasting van zijn werk, die nadeel zou kunnen toebrengen aan zijn eer of naam of aan zijn waarde als maker. H.M.G. c.s. weerspreken niet dat het door hen gebruikte vullingsmateriaal gerecycled is en dat de naden van de Sit & Joy XLarge slordig zijn gestikt, zoals Fatboy c.s. stellen. De stellingen van Fatboy c.s. dat het door H.M.G. c.s. gebruikte nylonmateriaal gekreukt en minder glanzend is en dat één en ander afbreuk doet aan de strakke uitvoering van het ontwerp, zoals het door de heer Setlälä  bedoeld is, worden evenmin door I-LM.G. c.s. weersproken. Daarmee is de inhoud van die stellingen vast komen te staan. Deze wijzigingen van het werk van Setlälä brengen naar het oordeel van de rechtbank inderdaad inbreuk op zijn persoonlijkheidsrechten met zich, zoals Setala heeft aangevoerd. (4.3)

“Een en ander leidt dan ook tot de conclusie dat H.M.G. c.s., door de Sit & Joy
XLarge te produceren en op de markt te brengen, inbreuk maken op de auteursrechten van
Fatboy c.s., waaronder ook de persoonljkheidsrechten van SetAlâ, en daannee tevens
onrechtmatig handelen jegens Fatboy c.s.” (4.4)

Over de slaafse nabootsing van de Fatboy Island en de Fatboy Point door H.M.G. c.s. stelt de rechtbank vervolgens:

“(…) Zoals Fatboy c.s. terecht aanvoeren is bij de beoordeling van de vraag of sprake is van gevaar voor verwarring het criterium of sprake is van “gelijkheid van de producten”. H.M.G. c.s. kunnen zich niet vrijpleiten enkel en alleen omdat zij de litigieuze nabootsingen onder de naam Sit & Joy op de markt brengen. De rechtbank is van oordeel dat de gelijkenis tussen de Sit & Joy XLarge, Round en Kiddo en respectievelijk de Fatboy the Original, Island en Point zo groot is, dat wel degelijk gevaar voor verwarring bestaat. Als gezegd, weerspreken H.M.G. c.s. niet dat Poortvliet in haar advertentie refereert aan de prijs die Fatboy voor haar Fatboy the Original zitzakken hanteert. Door aan de prijs van cle Fatboy the Original te refereren wordt het gevaar voor verwarring vergroot.” (4.5.4)

“(…) H.M.G. c.s. hebben geenszins de noodzaak aangetoond voor het gebruik van vrijwel exact dezelfde combinatie van vormen én kleuren én materialen als die van de Fatboy-producten. H.M.G. c.s. hadden even goed een andere combinatie van vorm, kleur en materiaal kunnen kiezen voor hun producten zonder dat aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk zou worden gedaan. De nabootsing is wel degelijk vermijdbaar. (4.5.5)

“Nu vast staat dat de nagebootste producten van Fatboy een eigen plaats innemen op de markt, de nabootsing verwarring sticht bij het publiek én de nabootsing vermijdbaar was, zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het product afbreuk te doen, levert de slaafse nabootsing door H.M.G. c.s. onrechtmatig handelen op jegens Fatboy c.s.” (4.5.6)

De vorderingen, waaronder verbod, schadevergoeding en winstafdracht, worden grotendeels toegewezen.

Lees het vonnis hier. Genoemd eerder Fatboy-vonnis van de rechtbank Den Haag: IEF 988 (30 september 2005).