IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 22217
2 september 2024
Artikel

Artikel Bernt Hugenholtz: Prompts tussen vorm en inhoud: de eerste rechtspraak over generatieve AI en het werk

 
IEF 3981

Manually operated portable electric power tools

b&d.gifGvEA, 15 mei 2007, gevoegde zaken  T-239/05, T-0240/05, T-245/05 t/m T-247/05, T-255/05, T274/05 t/m T-280/05, The Black & Decker Corporation tegen OHIM/ Atlas Copco AB. (Nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Dertien Oppositiezaken. Black & Decker deponeert dertien Gemeenschapsmerken: zwart-geel gekleurde beeld-, vorm en kleurmerken met betrekking tot (de vorm van) gereedschap voor waren van klasse 7, draagbare elektrische handgereedschappen, enz. (afbeelding CTM 000541607).

Atlas Copco Aktiebolag stelt dertien keer oppositie in. De dertien opposities worden aanvankelijk afgewezen, omdat de opposities onvoldoende duidelijk zouden zijn. De Kamer van Beroep van het OHIM is het daar niet mee eens en wijst de dertien zaken terug voor nadere afhandeling.

Black & Decker komt tegen deze beslissing in beroep bij het GvEA en stelt dat  de opposities toch echt niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, aangezien de in de opposities aangevoerde oudere merken en tekens onvoldoende duidelijk waren aangegeven, althans te laat waren overgelegd. Het Gerecht stelt dat dat laatste de opposant in deze zaak niet kan worden verweten en dat de opposities ook verder voldoende duidelijk waren.

Over de vermeende ontijdige indiening van de opposities stelt het Gerecht:

56- In this case, it is common ground that the 13 notices of opposition concerned were sent to OHIM by fax and received in black and white before the expiry of the opposition period thus laid down, and that the original colour versions of the notices of opposition were transmitted by post and that they were received by OHIM after the expiry of the opposition period.

58- Under Rule 80(2) of the implementing regulation, where a communication received by fax is incomplete or illegible, or where OHIM has reasonable doubts as to the accuracy of the transmission, OHIM is to inform the sender accordingly and is to invite him, within a period to be specified by OHIM, to retransmit the original by fax or to submit the original in accordance with Rule 79(a).

62- It must be held that it would be contrary to the objective pursued by that rule for the sender of a document transmitted by fax which is incomplete and who therefore submits the originals without waiting for the invitation from OHIM, to be treated more severely than the sender of a document by fax who communicates the originals only after an invitation from OHIM.

63 - To deprive the sender who acts without OHIM’s invitation of the benefit of Rule 80(2) of the implementing regulation would amount to penalising the latter for his diligence. Such an interpretation of the rule must be regarded as contrary to the intention of the legislature.

66- Since the documents were received between two and four days after the expiry of the opposition period, it must be held that the intervener acted promptly as regards the second attempt at communication for the purpose of Rule 80(2) of the implementing regulation.

67- It follows from all of the foregoing, that the original versions of the notices of opposition must be deemed to have arrived on the dates they were faxed as set out in paragraph 13 above. Therefore, they are deemed to have been received at OHIM before the expiry of the opposition period and are thus admissible.

En over de vermeende onduidelijkheid van de opposities, en dan vooral waar het de aanduiding van de oudere merken betreft, stelt het Gerecht vrij duidelijk dat er met de identificatie van de oudere merken weinig mis is.

69- By the second ground of challenge, which is also common to all of the cases, the applicant submits that the Board of Appeal incorrectly considered the earlier trade marks and signs on which the intervener’s opposition was based to be clearly identified. In particular, the Board of Appeal wrongly held that the fact that a number of models were identified by their reference number and also by their specifications, in tabular form, was an aid to the applicant in identifying the earlier rights.

102- It follows from all of the foregoing that, for the purposes of Rule 18(1) of the implementing regulation as a condition of admissibility for the oppositions, the information contained in the notices of opposition and, in particular, the depiction of electric power tools in colour, accompanied in certain cases by the reference numbers of the models, constitute a sufficiently clear identification of the earlier trade marks and signs on which the oppositions are based.

De opposities zijn derhalve formeel in orde en het verzoek van Black & Deckerom de opposities niet-ontvankelijk te verklaren wordt dertien maal afgewezen.

Lees het arrest hier.

IEF 3980

Botcement (incident)

bmt.gifGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 10 oktober 2006, KG C0600424/HE. Biomet Nederland B.V. c.s. tegen Heraeus Kulzer GmbH. (met dank aan Willem Leppink, Simmons & Simmons).

Eindarrest is inmiddels al gewezen, maar voor de volledigheid van het dossier Biomet/Heraeus hierbij nog het tussenarrest van 10 oktober 2006, waarin het hof de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het eerdere vonnis van de voorzieningenrechter afwees.

“Uitgangspunt is vooralsnog dat de voorzieningen rechter de wijze van promotie van het nieuwe merk door Biomet onrechtmatig heeft bevonden. In het licht van dit uitgangspunt en gelet op het onderwerp van de zaak, intellectuele eigendom, is het hof van oordeel dat de door de voorzieningenrechter gegeven beslissingen, onder meer het gebod tot rectificatie en de verboden tot verdere misleidende reclame (kennelijk bedoeld om aan de onrechtmatige toestand een halt toe te roepen) zich in beginsel lenen voor uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Bij de afweging van de belangen van partijen komt het hof echter tot de conclusie dat het belang van Biomet bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder dient te wegen dan het belang van Heraeus bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad."

"Allereerst speelt hierbij een rol dat sinds de uitspraak van de voorzieningenrechter al zeer geruime tijd is ver streken. Voorts geldt dat door Heraeus weliswaar is gesteld dat Biomet met de reclamecampagne nog op gelijke voet is voortgegaan, maar dat zij deze stelling volstrekt niet onderbouwd heeft, terwijl Biomet een en ander uitdrukkelijk heeft ontkend.

Tenslotte is voor het hof in de belangenafweging doorslaggevend geweest het argument van de kant van Biomet dat het dictum van het vonnis van de voorzieningenrechter op onderdelen wegens gebrek aan precisie en wegens daarin voorkomende fouten niet voor uitvoerbaarheid in aanmerking mag komen.

Biomet heeft een aantal onduidelijkheden in het dictum van het vonnis van de voorzieningenrechter nader toegelicht. En het bijzonder waar erop gewezen is dat onder 5.5. van dat dictum aan Biomet is opgedragen aan de daar bedoelde geadresseerden mee te delen dat zij reclame heeft gemaakt voor ‘BIOMET BONE CEMENT’, terwijl  de procedure gaat over ‘REFOBACIN ® BONE CEMENT R’, onderschrijft het hof dat hierdoor voorshands niet uit te sluiten is dat (gedwongen) tenuitvoerlegging van het vonnis onwenselijk zou kunnen zijn.

Nu de belangenafweging in onderhavige zaak ten gunste van Biomet uitvalt zal het hof de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad afwijzen.” (3.3.2.)

Lees het arrest in het incident hier. Eerder bericht + eindarrest: IEF 3933 (8 mei 2007).

IEF 3979

Ik ben van de kaas

bmstrks.gifRechtbank ’s-Hertogenbosch, 11 mei 2007, LJN:BA5001. Campina B.V. tegen Cono B.V. (Met dank aan Dirk Straathof, Brinkhof).

Formatzaak. Reclamerecht blijkt oplossing om ‘advertising property’ te beschermen. Commercial van Cono is,  in de woorden van de rechter, “ een kopie van de eerdere reclamecampagne van Melkunie”, maar door een formele onduidelijkheid (titel van levering auteursrecht is ‘duister’) wordt het auteursrecht helaas terzijde geschoven. Commercial is echter wel een onrechtmatig vergelijkende reclame en moet daarom toch van de buis.

MelkUnie (een voormalig merk van Campina) heeft van 1992 tot 1997 een intensieve en populaire reclamecampagne gevoerd waarin de Nederlandse acteur Peer Mascini een hoofdrol speelde. “In de commercials waren koeien aanwezig, die op humoristische wijze menselijk gedrag vertoonden, waar Peer Mascini bij betrokken raakt of dat hij van commentaar voorziet.”

Gedaagde Cono heeft op 9 mei 2007 op haar website “www.beemsterkaas.nl”, ter introductie van de start van haar reclamecampagne voor haar Beemsterkaas op 10 mei 2007, met de volgende tekst een commercial aangekondigd:

‘Beemster Brengt Reclameheld Peer Mascini Terug Op De Buis. Peer Mascini maakt zijn rentree als reclame-icoon in de nieuwe commercial van Beemster. In de spot van de kaasmaker bezoekt Peer de Beemster waar de koeien flink in de watten worden gelegd. Zo neemt hij een kijkje bij de ‘jakkoezzie’ en houdt hij een oogje in het zeil tijdens een wilde rodeorit van één van de gevlekte viervoeters."De eerste zinnen die Peer Mascini in deze commercial, staand in een weiland met koeien op de achtergrond, uitspreekt luiden als volgt: ‘Nee, nee, nee, nee, nee, ik ben het niet. Ik ben mijn broer. Ik ben van de kaas.’

Campina beroept zich op haar auteursrechten op het format van de oude reclamecampagne en stelt daarnaast dat de campagne van Cono op verwarringwekkende en misleidende wijze aanhaakt bij de televisiecommercials van Campina.

“De rechter is er, op de betwisting door Cono, niet van overtuigd dat Campina, meer in het bijzonder de vennootschap die als onderdeel van het Campina-concern in dit geding als eiser optreedt, auteursrechthebbende is op het concept/format van de oude commercials van Melkunie. De “Akte van levering van auteursrecht” dateert van enkele dagen geleden en een titel voor deze levering is duister.  Op die grond zal de voorzieningenrechter het gevorderde onder A afwijzen en wordt hetgeen toewijsbaar is op andere grondslag dan het auteursrecht toegewezen. Dientengevolge: is (1) niet langer aan de orde of de commercial van Cono als een parodie in de zin van artikel 18b Auteurswet 1912 dient te worden beschouwd en moet (2) de volledige proceskostenveroordeling van artikel 1019h Rv. achterwege blijven.” (4.2)

“Het beroep van Campina op Boek 6, Titel 3, Afdeling 3, betreffende ‘Misleidende en vergelijkende reclame’ slaagt. (…) Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit geval sprake van vergelijkende reclame. Dat de associatie - en wel meteen aan het begin van de televisiecommercial van Cono - wordt gelegd met de eerdere reclamecampagne van Melkunie is met de woorden ‘Ik ben mijn broer, ik ben van de kaas’, hoe geestig ook, duidelijk het geval. In de televisiecommercial van Cono wordt Beemsterkaas impliciet als opvolger van zuivelproducten van Melkunie naar voren gebracht. Dit terwijl Campina als rechtsopvolgster van Melkunie met succes in een kostbare reclamecampagne de overgang van Melkunie naar Campina in de markt heeft gezet.” (4.4.1)

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de televisiecommercial van Cono een kopie van de eerdere reclamecampagne van Melkunie is, hetgeen ertoe leidt dat bij het publiek verwarring ontstaat dat Beemsterkaas van Campina afkomstig is. Dat is onrechtmatig in de zin van boek 6, titel 3, afdeling 3 BW over misleidende en vergelijkende reclame. (4.4.2.)

Cono zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, met uitzondering van de gevorderde kosten als bedoeld in artikel 1019h Rv.

Lees het vonnis hier en inmiddels ook hier (rechtspraak.nl). Eerder bericht + links naar commercials hier.

 

IEF 3978

Kaartjes (eindvonnis)

Rechtbank Amsterdam 2 mei 2007,  HA ZA 06-1206, Ticketsplus B.V. tegen Ticket Plus B.V.  (Met dank aan Helen Maatjes, Donk Advocaten)

Eindvonnis, na eerder tussenvonnis waarin o.a. kaartverkoop voor sportevenementen, waaronder in het bijzonder autoraces en kaartverkoop voor dagrecreatieparken als niet-soortgelijk werden beschouwd en verwarringsgevaar niet werd aangenomen. De beslissing werd aangehouden om inburgering en gebruik van het woordmerk Ticket Plus aan te tonen.

Ticket Plus heeft afgezien van bewijslevering en de rechter houdt het ervoor dat het merk TICKET PLUS door de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de diensten waarvoor het merk is ingeschreven, niet wordt opgevat als een teken ter identificatie van die waren of diensten en dus niet is ingeburgerd.

Het merk Ticket Plus bestaat uitsluitend uit benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van kenmerken van de waren en het heeft geen onderscheidend vermogen gekregen door het gebruik. De vordering van Ticketsplus om het woordmerk Ticket Plus nietig te verklaren wordt derhalve toegewezen.

In het bepaalde van artikel 1.14 aanhef en onder b BVIE ziet de rechtbank aanleiding de nietigverklaring en doorhaling van het merk TICKET PLUS niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Lees het vonnis hier. Eerder bericht + tussenvonnis: IEF 3293 (19 januari 2007). 

IEF 3977

De algemene onrechtmatigheidsactie

ii2.bmpVoorzieningenrechter Rechtbank Amsterdam, 10 mei 2007, KG 07-566 P/JR. Staat der Nederlanden tegen Heerink (met dank aan Quirijn Meijnen, Van Rossem & Arnoud Engelfriet, Ius Mentis).

Domeinnaam. Geen merkenrechtelijke bescherming van de aanduiding 112. Zwaarwegend belang van de Staat. Gedaagde handelt onrechtmatig jegens de Staat door zijn weigering om mee te werken aan overdracht van de domeinnaam. Beroep artikel 10 EVRM treft geen doel. Vonnis heeft dezelfde kracht als akte van overdracht.

Heerink heeft de domeinnaam 112.nl geregistreerd en de Staat tracht door middel van een spoedinschrijving bij het BBIE merkenrechtelijke bescherming te verkrijgen van de aanduiding 112. De Staat houdt er rekening mee dat het BBIE de inschrijving zal doorhalen en beroept zich ter bescherming van de aanduiding 112 ook op "de algemene onrechtmatigheidsactie, die de kenmerken van de in artikel 2:20 BVIE beschreven merkenrechtelijke actie heeft."

De voorzieningenrechter oordeelt dat de Staat geen merkenrechtelijke bescherming toekomt, maar dat het gebruik van een aanduiding die geen merk is onder omstandigheden toch onrechtmatig kan zijn. De rechter stelt vast dat Heerink vóór de domeinnaamregistratie wist dat de aanduiding 112 bij de burgers algemeen bekend is als het telefoonnummer voor hulpdiensten. Ook staat vast dat de activiteiten van Heerink beperkt zijn tot een link naar een startpagina met 112-gerelateerde links. "(…) Het moet er daarom voor worden gehouden dat Heerink geen zwaarwegend belang heeft bij behoud van de domeinnaam, anders dan in het kader van de mogelijkheid de domeinnaam door overdracht te gelde te maken. Daartegenover staat het belang van de Staat bij overdracht van de domeinnaam (…)" (4.3.)

"(…) De algemene bekendheid van de aanduiding 112 brengt mee dat burgers geneigd zullen zijn de domeinnaam www.112.nl te associëren met een website van de overheid. De omstandigheid dat, zoals Heerink heeft aangevoerd, de overheid zich ook zou kunnen bedienen van andersluidende domeinnamen om de burgers te informeren, zoals nu ook gebeurt, doet niet af aan het feit dat de burger in eerste instantie de domeinnaam www.112.nl, derhalve zonder toevoegingen zoals sos of overheid, zal hanteren bij het zoeken naar officiële informatie van de overheid en onder de huidige omstandigheden derhalve terecht komt bij de website van Heerink en niet bij die van de Staat. Dit is een zo zwaarwegend belang van de Staat dat het belang van Heerink daarvoor zal moeten wijken." (4.3.)

Een beroep van Heerink op vrijheid van meningsuiting op grond van artikel 10 EVRM mocht niet baten. De voorzieningenrechter oordeelt dat Heerink geenszins de mogelijkheid wordt ontnomen om zijn mening vrijelijk te uiten, maar slechts om dit te doen via www.112.nl. (4.4.)

De rechter wijst de vorderingen van de Staat toe en bepaalt dat bij gebreke van tijdige overdracht door Heerink van de domeinnaam dit vonnis conform art. 3:300 BW dezelfde kracht heeft als een akte van overdracht. (4.5.)

Lees het vonnis hier of inmiddels ook op hier (rechtspraak.nl).

IEF 3976

Bovemij

BenGH, 16 maart 2007, zaak A 2005/1. Nadere conclusie A-G Strikwerda in Bovemij verzekeringen N.V. tegen Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom.

“De conclusie strekt ertoe dat het BenGH vraag 4, voor zover deze vraag betrekking heeft op de uitleg van artikel 13, C, lid 1 BMW, aldus zal beantwoorden dat het bestaan van de bepaling van artikel 13, C, lid 1 BMW niet meebrengt dat in een geval waarin een teken bestaat uit één of meer woorden van een officiële taal binnen het Beneluxgebied, voor het aannemen van onderscheidend vermogen door gebruik, als bedoeld in artikel 3, lid 3 van de Richtlijn, vereist is dat ook de vertaling van het teken in de andere in het Benelux gesproken officiële talen in de gebieden waar die talen worden gesproken door het in aanmerking komende publiek als merk wordt opgevat.”

Lees de conclusie hier.

IEF 3972

Paletti Collections tegen Shoeby-Shop

Rechtbank ‘s-Gravenhage 7 mei 2007, KG 07-280 (Paletti tegen Shoeby)

Auteursrecht en niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht op kinderkleding. Ontlening is aannemelijk. Volgens de Voorzieningenrechter moet er in dit kort geding vanuit worden gegaan dat bij alle drie ingeroepen ontwerpen van Paletti sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk en van een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel.

Het gaat in deze zaak om drie ontwerpen voor meisjeskledingstukken uit de zomercollectie 2006 van eiseres Paletti. Deze kledingstukken zijn in het voorjaar van 2005 ontworpen door Paletti en vanaf voorjaar/zomer 2005 aangeboden aan de detailhandel. Tot de zomercollectie 2007 van gedaagden Shoeby Shop c.s. behoren onder meer 3 meisjeskledingstukken uit de Jilly & Mitch lijn. Deze zijn op zijn vroegst in januari 2006 door Shoeby Shop ontworpen. Paletti vordert – samengevat – een auteursrechtinbreukverbod, alsmede een verbod tot het maken van inbreuk op niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellen, voorts een verbod tot onrechtmatig handelen door Shoeby Shop cs met diverse nevenvorderingen. Lees hier verder.

IEF 3958

Uitgever gevonden

Terry Häcker, Senior Account Director Research International Nederland, komt met (hopelijk) goed nieuws over het tot nu fictieve Handboek Marktonderzoek: “Naar aanleiding van het symposium 'Marktonderzoek in merkengeschillen: weggegooid geld of toegevoegde waarde?" van januari 2003 hebben de FNLI (Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie) en de MOA (MarktonderzoekAssociatie) een werkgroep geformeerd om te bestuderen hoe aan de, bij advocaten en rechters bestaande, behoefte aan handvatten voor het beoordelen van marktonderzoek als bewijsmateriaal bij merkengeschillen kan worden tegemoetgekomen.
 
Op 12 mei 2005 ('Uitgever gezocht') en op 16 juni 2005 ('Op zijn minst twijfelachtig') heeft ook IEForum.nl opgeroepen hier werk van te maken. Welnu, uw wens is verhoord door FNLI en MOA: op donderdag 7 juni wordt een symposium gehouden rond het dan te presenteren boek "Marktonderzoek in de Rechtszaal". Het is geschreven door dr Harry van den Berg, die ook als één van de sprekers op het symposium zal optreden. Andere sprekers zijn onder andere Mr. Tobias Cohen Jehoram (De Brauw Blackstone Westbroek), Dr. Lex Olivier (Research International / Efamro) en iemand van de rechterlijke macht. De paneldiscussie zal worden gevoerd onder leiding van Prof. Mr. Charles Gielen (NautaDutilh)."

"Doel van het boek en het symposium is een dieper inzicht te bieden in de mogelijkheden, beperkingen en valkuilen van marktonderzoek in merkengeschillen, en een bijdrage te leveren aan het dichten van de communicatiekloof tussen juristen en marktonderzoekers.

Deelnemers aan het symposium ontvangen een exemplaar van het boek Marktonderzoek in de Rechtszaal - de rol van marktonderzoek in merkengeschillen.

Advocatuur opleidingspunten kunnen worden aangevraagd

Programma: volgt.

Aanmelden voor het symposium kan voorlopig reeds via MOA secretariaat, faxnummer: 020 – 475 02 85, of mailen naar: info@moaweb.nl

Aanmeldingsformulier volgt.”

IEF 3957

Nog zo gezegd (2)

Nieuwbericht rechtspraak.nl: 's-Hertogenbosch, 11 mei 2007. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch heeft zojuist Cono B.A. verboden om na vandaag het spotje met acteur Peer Mascini en enkele koeien nog te vertonen op internet of televisie.

Campina had de rechter in kort geding om het verbod gevraagd omdat het spotje ter promotie van Beemsterkaas onder meer misleidend zou zijn. Campina maakte enkele jaren geleden eveneens met Peer Mascini en koeien reclame voor het merk Melkunie.

De rechter is er niet van overtuigd dat Campina auteursrechtelijk rechthebbende van het format is. Wel acht de rechter het spotje onrechtmatig omdat er bij het publiek verwarring ontstaat omdat het publiek kan denken dat Beemsterkaas van Campina is.

De rechtbank legt een dwangsom van twintigduizend euro op, te betalen bij elke overtreding na betekening van het vonnis. Maandag 14 mei a.s. na 13.00 uur is de hele uitspraak op rechtspraak.nl te lezen.

Lees het nieuwsbericht ook hier. Eerder bericht + links naar spotjes hier.

IEF 3956

Normen & Waarden

Persbericht NVPI: "In het  jaarmagazine 2006 - 2007, dat vandaag verschijnt, roept NVPI directeur Paul Solleveld het kabinet op zich actief in te spannen om normen en waarden te stellen op het gebied van bescherming van intellectueel eigendom in het algemeen en het auteurs- en naburig recht in het bijzonder."

Lees het persbericht hier.