IEF 22220
3 september 2024
Uitspraak

‘2e bril cadeau’ en 'stapelkorting' reclames in strijd met de NRC

 
IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 3226

Het land van de makelaars

mklsrlnd.bmpGerechtshof Amsterdam , 28 december 2006,  LJN: AZ5825 en LJN: AZ5826. Makelaarsland B.V. tegen Gedaagden.

Twee arresten die dezelfde zaak betreffen, één in het hoger beroep tegen de aanvankelijke procedure in een zaak over misleidende reclame en één tegen het daarop gevolgde executiegeschil.

In de ‘gewone’ procedure is de televisiecommercial Makelaarsland in eerste instantie aangemerkt als misleidende reclame. Ook de prijsvergelijking op de website van Makelaarsland werd door de voorieningenrechter als misleidend aangemerkt. (Lees dit eerdere bericht voor een nadere opsomming van de feiten).

In de eerste grief in het hoger beroep betoogt Makelaarsland dat zij wel degelijk dezelfde diensten verleent als andere NVM-makelaars. Niet betwist is echter dat Makelaarsland geen brochure maakt (de klant dient zelf foto’s en een beschrijving van het huis te maken, deze worden vervolgens op internet gepubliceerd) en niet aanwezig is bij bezichtigingen van het huis door potentiële kopers (waardoor de klant niet alleen zelf daaraan de vereiste tijd en aandacht moet spenderen maar er ook zelf voor moet zorgen dat voldaan wordt aan de zogenoemde informatieplicht).

Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat Makelaarsland door deze beperkte(re) opzet van haar dienstverlening niet in de commercial te vermelden zich schuldig maakt aan misleidende reclame. Dat het hier slechts om ondergeschikte aspecten van de door een makelaar geboden verkoopbemiddeling zou gaan vermag het hof niet in te zien, ook Makelaarsland erkent dat het rondleiden en informeren van potentiële kopers een tijdrovend aspect is van de dienstverlening van de (traditionele) makelaar.


Het feit dat Makelaarsland haar diensten alleen via internet aanbiedt en dat een eventuele onjuiste voorstelling van de consument omtrent de omvang/aard van de door Makelaarsland te verlenen diensten bij het (voor het “consumeren” noodzakelijke) raadplegen van de website wordt weggenomen, doet aan het onrechtmatige karakter van de reclameboodschap niet af.


Niet te betwisten valt dat het hier om een (opvallende) reclame-uiting gaat die, op zichzelf beschouwd, de beeldvorming van de consument kan beïnvloeden. Daarbij komt dat de aanwezigheid van vereiste informatie op de site onverlet laat dat door de onjuiste en/of onvolledige boodschap van de commercial de interesse bij de potentiële klant wordt gewekt en het gevaar ontstaat dat deze zich vervolgens door een onjuiste beeldvorming onvoldoende rekenschap zal geven van de naast Makelaarsland aanwezige alternatieven.


De tweede grief van Makelaarsland is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de prijsvergelijking op de website van Makelaarsland misleidend is. Ook deze grief treft geen doel.


Gedaagden wijzen er in dit verband terecht op dat naast het onvermeld laten op de desbetreffende internetpagina van de reeds besproken beperkte opzet van de dienstverlening waarop de vaste courtage van E 795,- betrekking heeft, op die pagina onvoldoende inzicht wordt gegeven in de herkomst van het gemiddelde tarief  waarmee wordt vergeleken en dat, voor zover het huizen betreft met een waarde van boven de E 200.000,-, naar Makelaarsland niet heeft weersproken, dit gemiddelde in ieder geval onjuist is.


Het door de voorzieningenrechter gegeven bevel is wel te ruim geformuleerd. Het hof ziet onvoldoende aanleiding voor een bevel aan Makelaarsland tot staking van ‘iedere andere vorm van misleidende reclame ten aanzien van haar dienst’ op straffe van verbeurte van een dwangsom.


Makelaarsland stelt vervolgens ook nog dat de STER de reclame uitzendt en niet zijzelf, waardoor zij ‘het risico loopt om een dwangsom te verbeuren indien de commercial alsnog door anderen wordt uitgezonden, zonder dat zulks haar te verwijten valt.’


Het hof verwerpt dit bezwaar. Uitzending door de STER heeft Makelaarsland, als opdrachtgever, in eigen hand en een eventuele heruitzending door derden zonder haar opdracht valt niet onder de draagwijdte van het aan Makelaarsland opgelegde verbod.


Het betoog van Makelaarsland dat de bevolen rectificatietekst een verkeerd beeld geeft van de door haar geboden diensten moet worden verworpen. Gedaagden voeren terecht aan dat over de vraag of het rondleiden van potentiële kopers tot de kern van de diensten van een verkopende makelaar behoort verschillend kan worden gedacht: vaststaat in ieder geval dat het hier, zoals gezegd, om een tijdrovend onderdeel gaat van de verkoopbemiddeling die een makelaar doorgaans voor zijn rekening neemt.


Makelaarsland betoogt ten slotte dat ook het bevel met betrekking tot de vergelijking van tarieven te ruim is. Het hof acht het bevel echter op adequate wijze toegespitst op het voorkomen van toekomstig onrechtmatig gedrag.


De eerste grief van gedaagden is gericht tegen de afwijzing van het gevorderde gebod tot het doen uitzenden van rectificaties op de televisie. De grief faalt. Het verloop van tijd sinds de verschijning op televisie van de gewraakte commercial is inmiddels zodanig dat van een rectificatie-uitzending als remedie tegen een door de uitzending van de commercial bij het publiek gewekte onjuiste voorstelling weinig effect meer valt te verwachten.


Het verzet van Makelaarsland tegen de eiswijziging  door gedaagden is gegrond voorzover deze betrekking heeft op een nieuwe lijn van adverteren die Makelaarsland (hangende dit hoger beroep) heeft ingezet en waarin zij (onder meer) claimt woningen sneller te verkopen dan andere makelaars. Makelaarsland stelt zich terecht op het standpunt dat het instellen van deze eis in hoger beroep in strijd is met de eisen van goede procesorde.


Het hof preciseert het dictum en bekrachtig het vonnis waarvan beroep voor het overige.


Lees het arrest hier. Vonnis Rechtbank Alkmaar hier.


Hoger beroep executiegeschil.


In het executiegeschil trekt Makelaarsland wel aan het langste eind.


Nadat haar was bevolen om de uitzending van de commercial te staken, heeft Makelaarsland het plan opgevat om het beeldmateriaal van de commercial van een nieuwe zgn. voice-over te voorzien en de commercial in aldus gewijzigde vorm alsnog op de televisie uit te zenden. (Zie dit eerdere bericht voor de feiten).


Makelaarsland heeft deze nieuwe tekst aan gedaagden voorgelegd met het verzoek schriftelijk te bevestigen dat zij geen executiemaatregelen zouden nemen indien de gewijzigde commercial zou worden uitgezonden. Gedaagden hebben daarop schriftelijk te kennen gegeven bezwaar te hebben tegen de nieuwe commercial.


Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat het beperkte karakter van de door Makelaarsland geboden dienstverlening in de gewijzigde tekst voldoende tot uitdrukking wordt gebracht en het misleidend karakter van de commercial daarmee is weggenomen. Makelaarsland heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij het (hele) verkoopproces ‘begeleidt’. Van Makelaarsland kan niet worden verwacht dat zij in haar (relatief korte) reclameboodschap uiteenzet hoe aan deze begeleiding gestalte wordt gegeven en op welke punten haar betrokkenheid bij het verkoopproces verschilt van die van een traditionele makelaar.


Makelaarsland voert terecht aan dat van de ‘consument’ van dienstverlening als door Makelaarsland geboden een zekere oplettendheid mag worden verwacht. Dat de uitzending van de commercial niettemin als misleidend voor de consument en onrechtmatig jegens gedaagden moet worden aangemerkt omdat de nieuwe commercial de (boodschap van de) eerdere versie daarvan in herinnering roept ziet het hof niet.


De gewijzigde commercial moet in beginsel als zelfstandige uiting, op haar eigen merites, worden beoordeeld. In die commercial wordt aan het publiek voldoende duidelijk gemaakt dat het ‘afscheid van de traditionele makelaardij’ met name inhoudt dat van de klant een mate van zelfwerkzaamheid wordt verwacht waardoor het bedrag dat Makelaarsland voor de door haar geboden (makelaars)diensten in rekening brengt beperkt kan blijven.


Dat de vorige commercial zodanig in het geheugen van het publiek is gegrift dat de boodschap van de nieuwe tekst niet voldoende door zal dringen acht het hof niet aannemelijk, en is ook door gedaagden niet feitelijk onderbouwd. De commercial mag derhalve worden uitgezonden.


Lees het arrest hier. Vonnis Rechtbank Alkmaar hier.

IEF 3225

Bruorrestriid

vd2.gifRechtbank Leeuwarden , 9 januari 2007, LJN: AZ5778. [De eisende broer & echtgenote Van Dijk] VOF, h.o.d.n. Van Dijk Roggebroodbakkerij tegen VOF [De gedaagde broer & echtgenote Van Dijk], h.o.d.n. De Breabakker & Eurobanket VOF.

‘De Hnw bevat verboden, het BVIE geeft rechten.’ Geschil tussen twee broers over het gebruik van hun beider achternaam in roggebroodmerken.  Er bestaat ‘enig verwarringsgevaar’ en ‘enig gevaar van associatie met het merk van eisers.’ Kleurcombinatie geel met zwarte letters is zeer gebruikelijk voor roggebrood. Gebruik eigennaam is niet toegelaten als de vermelding van de eigennaam op een zo opvallende wijze gebeurt, dat het als gebruik van handelsnaam of merk heeft te gelden. Het verweer dat er geen sprake is van een bekend merk wordt gepasseerd nu er sprake is van een gedeponeerd merk. Ook de Friese vertaling van roggebrood wordt expliciet uitgesloten bij inbreukverbod. 

In 1977 hebben de gebroeders Van Dijk het de roggebroodbakkerij van hun vader overgenomen. De samenwerking is stukgelopen,. De eisende broer heeft samen met zijn vrouw het familiebedrijf voortgezet en heeft 2002 het woord/beeldmerk Van Dijks Speciaal Fries Roggebrood gedeponeerd (zie afbeelding). De gedaagde broer is met zijn echtgenote onder de naam De Breabakker (De Broodbakker) in 2002 in Joure een nieuwe roggebroodbakkerij begonnen.

Sinds kort liggen er in diverse winkels pakjes roggebrood met een zogenaamd "private label". De gedaagde broer levert het door haar geproduceerde roggebrood aan Eurobanket die het voorziet dan wel doet voorzien van bedoeld etiket en die vervolgens dit roggebrood op de markt brengt. In het onderhavige geval is dit een geel etiket waarop met zwarte letters bovenaan in midden vermeld staat: Het Fries Roggebrood Gebakken door [de gedaagde broer] De Brea Bakker

De eisende broer stelt dat zijn broer hiermee inbreuk maakt op zijn merk- en handelsnaamrecht. De rechtbank is het hier grotendeels mee eens. 


Eisers hebben terecht een beroep gedaan op artikel 2.20 lid 1.b. BVIE, aangezien sprake is van verwarringsgevaar doordat gedaagden gebruik maken van het in het geding zijnde etiket. “Bij de visuele gelijkenis komt het allereerst aan op het beeld van het merk en wat van dat beeld in het geheugen blijft hangen.” In het onderhavige geval zijn dat de woorden Van Dijk's zoals die voorkomen op het door eisers geproduceerde en op de markt gebrachte roggebrood.


Doordat ook op het door [de gedaagde broer & echtgenote] geproduceerde en door gedaagden, althans Eurobanket, op de markt gebrachte roggebrood de vermelding Van Dijk voorkomt, bestaat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter enig verwarringsgevaar. Sommige consumenten zullen waarschijnlijk wel kijken of de naam Van Dijk op het door hen te kopen pakje roggebrood voorkomt. Nu dit tevens het geval is bij het door gedaagden geproduceerde en op de markt gebrachte roggebrood, bestaat dus enig gevaar van associatie met het merk van eisers. Het gebruik van de kleur geel met zwarte letters speelt echter nauwelijks of geen rol. Die kleurencombinatie is zeer gebruikelijk bij verpakkingen van roggebrood van allerlei merken.


‘De Hnw bevat verboden, het BVIE geeft rechten.’ Op grond van de combinatie van beide wettelijke bepalingen kan het gebruik worden verboden van een handelsnaam die met een merk overeenstemt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan in het onderhavige geval sprake, nu het roggebrood geproduceerd en op de markt gebracht door gedaagden als naam van de producent vermeld "[gedaagde broer], De Brea Bakker".


Deze naamsaanduiding is - anders dan Eurobanket heeft betoogd - aan te merken als een handelsnaam. Dit gebruik kan enige verwarring opleveren bij het publiek. Gelet op het feit dat de eisende broer het familiebedrijf heeft voortgezet en het merk Van Dijk’s roggebrood al vele jaren op de markt wordt gebracht, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat door het handelen van de gedaagde broer afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen dan wel de reputatie van het merk.


Derhalve is er eveneens sprake van het plegen van inbreuk op het merkenrecht van [de eisende broer] als bedoeld in artikel 2.20.1.d BVIE.


Voor zover eisers hebben betoogd dat gedaagden een verbod moet worden opgelegd op grond van de Handelsnaamwet, overweegt de voorzieningenrechter dat voor een dergelijk verbod de verzoekschriftprocedure ex artikel 6 Hnw de geëigende weg is, zodat deze overtreding niet kan dienen als grondslag voor de vordering.


Het verweer van Eurobanket dat er geen sprake is van een bekend merk zal worden gepasseerd nu er sprake is van een gedeponeerd merk dat bescherming geniet op grond van het BVIE.


Met betrekking tot het gebruik van de eigen naam stelt de rechter dat artikel 2.23. lid 1.a BVIE (art. 13A lid 7.a BMW oud) weliswaar het recht beperkt van de merkhouder in die zin dat hij niet kan optreden tegen gebruik in het economisch verkeer van naam en adres van een derde voor zover er sprake is van eerlijk gebruik in nijverheid en handel.


Niet toegelaten is echter de vermelding van de eigennaam op een zo opvallende wijze, dat het als gebruik van handelsnaam of merk heeft te gelden. De wijze waarop de woorden "Gebakken door [de gedaagde broer], De Brea Bakker" op het in het geding zijnde etiket zijn vermeld, is zo opvallend dat het als handelsnaam of merk heeft te gelden. De gewraakte tekst is in grote letters op het etiket vermeld en bovendien in een kader geplaatst, waardoor deze duidelijk opvalt. Het door gedaagden gedane beroep op voormelde uitzonderingsbepaling kan dan ook niet slagen.


De Rechtbak verbiedt vervolgens “iedere inbreuk op het merkrechten van [de eisende broer] en ieder onrechtmatig gedrag bestaande uit het op ongeoorloofde wijze aanhaken bij de naamsbekendheid van het merk Van Dijk en het afbreuk doen aan de reputatie van [de eisende broer & echtgenote naam] Vof, te staken en gestaakt te houden, waartoe, althans voor zover het roggebrood betreft dat niet door [de eisende broer & echtgenote naam] Vof is geproduceerd, eveneens behoort een verbod op het gebruik van de naam [Van Dijk] in combinatie met Fries roggebrood, althans roggebrood of een al dan niet Friese vertaling daarvan, op productaanduidingen in of op enig medium gericht op Nederland, waaronder ook Internet (…)]


De proceskostenveroordeling is een beetje onduidelijk. Hoewel de gedaagde broer iedere verdere inbreuk wordt verboden concludeert de Rechtbank toch “Nu alle partijen deels in het (on)gelijk zullen worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd als na te melden. (…) compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.“


Lees het vonnis hier.

IEF 3224

Anjerveredelaars

anj.gifKort kwekersrechtnieuws op Zibb.nl: Anjerveredelaars Hilverda en Kooij & Zonen hebben in Japan succes geboekt bij het beschermen van het kwekersrecht. Bij onderzoek zijn bloemen van vier verschillende kwekersrechtelijk beschermde rassen gevonden, afkomstig uit China. De zaak is geschikt met de importeur.

“Jaarlijks worden in Japan zo'n 37 miljoen anjers uit China geïmporteerd. Volgens Hilverda en Kooij & Zonen worden in China steeds meer anjers illegaal gekweekt. Door in Japan importeurs aan te spreken op hun verplichtingen en ze alsnog royalty's te laten betalen over geïmporteerde bloemen, proberen de veredelaars deze ontwikkeling te keren.”

Lees hier meer.

IEF 3223

Een stapje verder

Handelingen nr. 28, pag. 1821-1842, 19 december 2006, 2e Kamer. Debat over de Europese Top / Besluit Europees octrooi.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Op het terrein van de toenemende economische concurrentie is de CDA-fractie tot de conclusie gekomen dat het verstandig is dat wij op het punt van intellectueel eigendom een paar stappen vooruit zetten. Het is belangrijk dat er nu een strategie is aangekondigd. Heeft de premier de indruk dat er draagvlak is om uiteindelijk het besluit over een Europees octrooi te nemen?

Minister (sic) Balkenende: De heer Van Dijk heeft gevraagd of er doorbraken mogen worden verwacht op het terrein van de octrooien. Het Fins voorzitterschap heeft nuttig werk gedaan. Er komt nu een mededeling van de Commissie. Wij moeten afwachten of het Duits voorzitterschap hier verder mee komt. De ervaring gebiedt terughoudend te zijn met voorspellingen over dit onderwerp. Wij zijn nu wel een stapje verder, maar dit is een lastig punt. In de pers is ook een bericht verschenen.

IEF 3222

Het belang van voelen, ruiken en proeven

es.gifCollege van Beroep voor het bedrijfsleven, 15 december 2006, LJN: AZ5787. Hoger beroep van appelanten tegen  de uitspraak van 28 november 2005 van de rechtbank te Rotterdam, in het geding tussen appellanten en de Minister van VWS.

Tabakreclame op vakbeurs.

Appellanten hebben tijdens de horecavakbeurzen “European Fine Food Fair 2004” en “Beer & Beverage Box 2004”, alwaar zij ieder met een stand vertegenwoordigd waren, aan verschillende personen al dan niet verpakte sigaren hebben uitgereikt, zonder daarbij om een vergoeding te vragen. De vraag of appellanten met deze gedraging het in artikel 5, vierde lid (oud), Tabakswet neergelegde verbod hebben overtreden, beantwoordt het College bevestigend. Deze activiteiten van appellanten moeten als het aanprijzen van een tabaksproduct worden gekwalificeerd.

Het gratis uitreiken van sigaren is niet te beschouwen als een mededeling die uitsluitend voor de bedrijfstak van de handel in tabaksproducten bestemd is. De overweging van de rechtbank dat uit de letter en strekking van artikel 5, derde lid, aanhef en onder a, Tabakswet blijkt dat onder handelsreclame het schriftelijk verstrekken van productinformatie moet worden verstaan, is niet onjuist. Het uitreiken van sigaren op een – niet alleen voor tabakshandelaren toegankelijke – horecavakbeurs is in elk geval niet als een dergelijke mededeling binnen de branche te beschouwen.

Het beroep op de uitzondering op de verpakkingseis treft evenmin doel. Deze uitzondering geldt alleen voor tabaksspeciaalzaken. Een horecavakbeurs is geen tabaksspeciaalzaak. In tegenstelling tot hetgeen appellanten hebben gesteld, heeft de wetgever met het opnemen van deze uitzondering niet het belang van voelen, ruiken en proeven erkend. De wetgever heeft ingezien dat dit uiterst effectieve marketingmethoden zijn die in beginsel aan banden gelegd moeten worden

Lees de uitspraak hier.

IEF 3221

Vrede in onze tijd

- Persbericht InBev: “Philips en InBev kondigen vandaag aan dat zij met Heineken rondom de lopende procesvoering over de octrooien van het thuistapsysteem van Philips en InBev tot overeenstemming zijn gekomen.

De onderlinge geschillen zijn op een voor beide partijen acceptabele manier opgelost. Als gevolg hiervan zijn de lopende processen tussen de partijen per direct stop gezet. De voorwaarden van de overeenstemming zullen niet gecommuniceerd worden.

Lees hier iets meer.

- Rival Budweisers form an alliance. The two beer firms that have been fighting a century-long legal battle over the Budweiser brand name have formed an historic trade alliance. More usually battling it out in courts, American giant Anheuser-Busch will now distribute Czech firm Budejovicky Budvar's rival Budweiser in the US.

Lees hier mee.

IEF 3220

Onbeveiligd

De NVPI bericht op haar website dat “dat geen enkele platenmaatschappij op dit moment nog cd's uitbrengt die beveiligd zijn tegen het maken van digitale kopieën, nu ook de EMI Music Group is gestopt met het toepassen van kopieerbeveiligingen op nieuwe cd-releases. Het is nu duidelijk dat de kosten voor het gebruik van de technologie niet opwegen tegen de resultaten.

Lees hier meer.

IEF 3219

Ondertussen in Loppersum

lop2.gifEven niet opgelet, maar de auteursrechtelijke problemen in het Groningse Loppersum zijn zo te zien (bijna) opgelost en kunnen nog worden meegenomen in de diverse kronieken en overzichten van 2006.

Uit eerdere berichten bleek dat bij de uitbreiding van de Beatrixschool en de realisatie van een kinderopvang aan de Badweg de rond de openbare basisschool Prinses Beatrixschool geplaatste kunstwerken van het kunstenaarscollectief VOKO Lichen zonder medeweten van de kunstenaars door de gemeente waren verwijderd. De kunstenaars maakten hiertegen bezwaar op grond van de aan hen toekomende auteursrechten.

De kwestie is uitvoerig besproken tijdens diverse raadsvergaderingen. Roerig is een groot woord, hoewel er blijkens de notulen wel werd gevreesd voor het democratisch gehalte van de gemeente Loppersum en het Handboek Mediation van Professor Brenninkmeijer ook nog ter tafel kwam.

Uiteindelijk is het Voorstel Kunstobjecten VOKO Lichen Pomonaweg Loppersum met 9 tegen 6 stemmen aangenomen. Met de kunstenaars is afgesproken dat de kunstobjecten, indien mogelijk, weer herplaatst gaan worden. De herplaatsing van de kunstobjecten is in twee fasen opgesplitst. In fase wordt een schetsontwerp gemaakt voor het herplaatsen van kunstobjecten, een  bijeenkomst georganiseerd met de buurtbewoners en het schoolbestuur van de openbare basisschool “Prinses Beatrix”, een verslag gemaakt van de bijeenkomst, een begroting gemaakt voor de reparatie, herplaatsing en onderhoud van de kunstobjecten en een planning gemaakt voor de daadwerkelijke herplaatsing.

De resultaten van deze eerste fase zal uw raad als uitgangspunt nemen ten aanzien van het daadwerkelijk herplaatsen van de kunstobjecten. Dat is de tweede fase. De kosten van fase 1 (maximaal € 4.000,00) worden gedekt uit de opbrengst van de verkoop van gronden aan de Berea-kerk in Loppersum.

Lees het voorstel hier. De notulen van de beslissende raadsvergadering hier. Persbericht van de gemeente, met afbeeldingen, hier. Eerdere berichten hier en hier.

IEF 3218

Gevestigd in Leiderdorp

Rechtbank ‘s-Gravenhage 8 januari 2007, KG ZA 06-1389. HollandCar B.V. tegen RW Beheer B.V.
Handelsnaamgeschil. Niet van belang is dat uit geen van de producties blijkt dat de handelsnaam ook in contacten met klanten of op haar websites is gebruikt. Dat de naam alleen in het buitenland wordt gebruikt, sluit (uiteindelijke) verwarring niet uit.

HollandCar is opgericht in 2002 en houdt zich (onder meer) bezig met import en export van en bemiddeling en handel in auto’s. In het handelsregister zijn haar statutaire naam en de handelsnamen Associated Dealers of Europe en Eurocars4U ingeschreven. De onderneming is feitelijk gevestigd in Leiderdorp. RW Beheer is opgericht op 1 februari 2006 en houdt zich ook bezig met import en export van auto’s. Zij oefent deze activiteiten uit onder de naam HollandCars. Ook RW Beheer is feitelijk gevestigd in Leiderdorp.

HollandCar vordert met beroep op haar oudere handelsnaam op grond van artikel 5 Hnw RW Beheer te verbieden de handelsnaam HollandCar te gebruiken. Alle verweren van RW Beheer worden door de Haagse Voorzieningenrechter afgewezen.


Saillant detail is dat de bestuurder van RW Beheer tot 21 februari 2006 nog aandeelhouder was in HollandCar.


Op de eerste plaats stelt RW Beheer dat HollandCar de handelsnaam HollandCar niet zou gebruiken, althans niet voor 1 februari 2006. De Voorzieningenrechter oordeelt echter dat HollandCar wel degelijk de handelsnaam, gelijk aan haar statutaire naam, ter aanduiding van haar onderneming heeft gebruik. De Voorzieningenrechter acht niet doorslaggevend dat uit geen van de producties blijkt dat HollandCar ook in contacten met klanten of op haar websites die handelsnaam heeft gebruik. Uit het arrest HR 26 februari 1943, NJ 1943, 259 volgt dat het handelsnaamrecht reeds ontstaat door het, door (thans) artikel 2:186 lid 1 BW voorgeschreven, gebruik van de statutaire naam, ook al wordt daarnaast een andere handelsnaam gebruikt.


Het tweede verweer dat de handelsnaam van HollandCar ieder onderscheidend vermogen mist, wordt eveneens verworpen. Voorshands oordeelt de rechter dat de handelsnaam niet uitsluitend beschrijvend is.


Ook het derde verweer van RW Beheer dat van verwarring helemaal geen sprake kan zijn, omdat RW Beheer uitsluitend in Engeland en Duitsland actief is en HollandCar daar alleen onder de handelsnaam Associated Dealers of Europe, slaagt niet. “Klanten in Engeland en Duitsland worden op de website van HollandCar wellicht aanvankelijk niet geconfronteerd met de handelsnaam HollandCar, maar omdat de handelsnaam gelijk is aan de statutaire naam ligt het voor de hand dat bij latere contacten – bijvoorbeeld na aankoop van een auto – zij alsnog met de naam bekend raken. Gegeven voorts dat de handelsnaam van RW beheer vrijwel gelijkluidend is, dat de ondernemingen zich met gelijke activiteiten bezighouden en feitelijk gevestigd zijn in dezelfde plaats, bestaat wel degelijk kans op verwarring in de zin van art. 5 Hnw. Die verwarring kan bovendien ontstaan bij bedrijven en instellingen waarmee HollandCar in Nederland te maken heeft.”


Lees het vonnis hier.

IEF 3217

Onaannemelijke quasi intellectuele eigendomsrechten

Voorzieningenrechter Rechtbank Haarlem, 5 januari 2007, KG ZA 06-621: Van Wylick/Boris B.V. Opheffings kort geding met IE-rechtelijke kleur. (Met dank aan Peter Paul Spanjaard, DLA Piper).

Geen sprake van enigerlei vorm van intellectuele rechten ter onderbouwing van stelling dat partij exclusieve rechten heeft op een voor partij gebouwde bindmachine. 

Boris, producent en drukker van promotie- en verkoopartikelen, geeft Machinebouwer Van Wylick in 2003 opdracht een machine te bouwen voor het plakken van omslagen op gevouwen binnenwerken, waarbij aan de hand van schetsen van Van Wylick, en vragen van Boris daarover, overleg is gevoerd over de aan de machine te stellen eisen. In 2004 heeft Van Wylick voor Boris een machine gemaakt en daarbij een geheimhoudingsovereenkomst gesloten.

In 2005 heeft Z-Card Limited, een concurrent van Boris, bij Van Wylick een bindmachine besteld en geleverd gekregen. Z-Card heeft in het voorjaar van 2006 een tweede machine bij van Wylick besteld, welke nagenoeg gelijk is aan de eerste bindmachine die Van Wylick voor Z-Card heeft geproduceerd.

Op 11 december 2006 heeft Boris conservatoir beslag doen leggen op een zogenaamde “Boris-binder”-machine.


Boris baseert haar vordering op de afspraak uit 2003 dat Van Wylick voor haar exclusief machines zou vervaardigen en dat de techniek niet aan derden zou worden verkocht of ter beschikking gesteld dan wel andere informatie betreffende de bedrijfsvoering en producten van Boris zou worden verstrekt aan derden zonder toestemming van Boris. Boris heeft tegen de bouw en levering van een “Boris-binder” aan Z-Card ook bezwaar gemaakt. De in 2006 voor Z-Card vervaardigde machine is in strijd met de afspraken, aangezien deze machine een kopie is van de door Boris ontworpen machine, althans gebruik maakt van de door Boris ontworpen en ontwikkelde (combinatie) van technieken. Het handelen in strijd met de overeenkomst leidt tot winstderving bij Boris.


Volgens Van Wylick ziet de overeenkomst slechts op geheimhouding van knowhow, methodes, ervaring, contacten en kansen voor beide partijen en is niets afgesproken over een concurrentiebeding of exclusiviteitsbeding, noch over overdracht, vastlegging van herkomst of zeggenschap over IE-rechten. Boris kan Van Wylick dus niet verbieden deze of vergelijkbare machines te ontwerpen, produceren en leveren. Ook zou Z-Card Van Wylick aansprakelijk kunnen stellen wegens het niet nakomen van zijn verplichtingen, aldus Van Wylick.


De voorzieningenrechter overweegt dat voor zover het beslag ertoe strekt te voorkomen dat Van Wylick in strijd met de overeenkomst een machine aan een derde zal leveren, dit wettelijke grondslag mist. “De wet kent niet de mogelijkheid van een levering blokkenend beslag buiten een beslag ter conservering van een leveringsaanspraak van de beslaglegger c.q. een beslag uit hoofde van een (absoluut) recht van intellectuele eigendom. Noch het een noch het ander is in casu gesteld.” (r.o. 4.4)


In r.o. 4.6 overweegt de voorzieningenrechter dat Boris onvoldoende aanknopingspunten heeft verschaft om aan te nemen dat sprake is van enigerlei vorm van intellectuele rechten van Boris op de “Boris-binder”. Met name heeft Boris tegenover betwisting door Van Wylick onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een door Boris uitgevonden procédé dat nieuw is. Van Wylick heeft met betrekking tot de door Boris overgelegde schetsen verklaard dat het daarin opgenomen procédé berust op concepten die door Van Wylick al medio jaren ’90 bij de bouw van een vergelijkbare machine zijn toegepast. Voorts acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de door Boris aangedragen ideeën ook los van de input van Van Wylick een exploiteerbare werkwijze of vinding behelzen.


Aangezien ook de beweerdelijk door Boris gestelde schade onaannemelijk is, wordt het beslag op de machine van Van Wylick opgeheven.


Lees het vonnis hier.