IEF 22168
31 juli 2024
Uitspraak

Niet elk streeppatroon maakt inbreuk op de merken van Adidas, aldus de Duitse rechter

 
IEF 22167
31 juli 2024
Uitspraak

Verzoek tot versnelling beroepsprocedure wordt afgewezen

 
IEF 22166
30 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: Servier

 
IEF 16238

Ingezonden door: Joep Meddens Höcker Advocaten, Patty de Leeuwe Visser Schaap & Kreijger en Dirk Visser Visser Schaap & Kreijger

Vergoeding voor eerdere radio uitzending is niet onredelijk

Rechtbanken 13 sep 2016, IEF 16238; (SCOEZH tegen Buma), https://ie-forum.nl/artikelen/vergoeding-voor-eerdere-radio-uitzending-is-niet-onredelijk

Rechtbank Den Haag 13 september 2016, IEF 16238 (SCOEZH tegen Buma) Auteursrecht. Naburige rechten. Muziek.

SCOEZH is de vergunninghouder achter het radiostation Fresh FM. SCOEZH heeft vele jaren lang niet of te weinig vergoedingen betaald aan Buma en Sena voor de uitzendingen van Fresh FM. SCOEZH wilde desondanks een nieuwe licentie, zonder de openstaande rekeningen uit het verleden te betalen. Buma en Sena weigeren die licentie zolang het verleden niet is afgehandeld. SCOEZH vorderde in kort geding dat alsnog een licentie gegeven zou worden tegen betaling van een bescheiden voorschot. De vorderingen tegen Sena zijn afgewezen, de vorderingen tegen Buma zijn conform verzoek Buma verwezen naar de rechtbank Amsterdam.
Door het vonnis hoeven Sena en Buma in de huidige omstandigheden geen toestemming te geven voor uitzendingen van Fresh FM, zodat dat station nu geen gebruik kan maken van het wereldmuziekrepertoire zoals vertegenwoordigd door Buma en Sena. Het is belangrijk dat Buma en Sena de aan hen toevertrouwde auteurs- en naburige rechten ook daadwerkelijk kunnen handhaven en in voorkomende gevallen licenties ook kunnen weigeren, om zo de exploitatie van muziek te beschermen ten behoeve van leden en aangeslotenen.

IEF 16237

Auteursrechtdebat: IE Snelrecht: Hyperlinken naar illegale bron auteursrechtinbreuk

“Wanneer [iemand] wist, of moest weten, dat de door hem geplaatste hyperlink toegang geeft tot een illegaal op internet gepubliceerd werk, bijvoorbeeld doordat hij daarover gewaarschuwd is door de auteursrechthebbenden, moet ervan uitgegaan worden dat de verstrekking van die link een ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 vormt”.

Dit is de kernoverweging van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 september 2016 in een zaak over het hyperlinken naar de illegaal aangeboden naaktfoto’s van Britt Dekker. Wanneer iemand weet dat een bepaalde bron illegaal op internet aangeboden werk bevat, levert het hyperlinken daarnaar auteursrechtinbreuk op.

Voor bedrijven die met winstoogmerk hyperlinken geldt dat zij verplicht zijn zich ervan te vergewissen dat de bron niet illegaal is. Website Geen Stijl deed het tegendeel. Zij wist dat de foto’s waren uitgelekt en illegaal werden aangeboden en probeerde zoveel mogelijk aandacht te vragen voor de hyperlink naar de foto’s. De Nederlandse rechters oordeelden al dat dit een onrechtmatige daad oplevert, maar het Europese Hof beslist dat er ook van auteursrechtinbreuk sprake is.

Het Hof benadrukt dat een particulier die naar illegale bronnen linkt zonder dat te weten géén auteursrechtinbreuk pleegt. Hij “intervenieert immers in de regel niet met volledige kennis van de gevolgen van zijn handelwijze om klanten toegang te verschaffen tot een werk dat illegaal op internet is gepubliceerd”. Dat de auteursrechtelijke status van een handeling zo zeer afhankelijk is van de wetenschap van degene die de handeling pleegt, is nieuw. Het Hof heeft inmiddels een ingewikkelde omstandighedencatalogus ontwikkeld om te bepalen of wel of niet van auteursrechtinbreuk sprake is.

Voor de piraterijbestrijding is dit een opsteker. Websites die zich daar op grote schaal mee bezighouden kunnen zich niet meer verschuilen achter de stelling dat zij ‘slechts’ hyperlinks aanbieden naar illegaal aanbod elders.

Verder zal per geval altijd nog aan de uitingsvrijheid moeten worden getoetst, zoals de Hoge Raad eerder besliste. Serieuze nieuwsmedia, die niet slechts verlekkerd aandacht vragen voor foto’s die nog in de Playboy moeten verschijnen, waarvan de primeur-bedervende schade evident is, behoeven zich geen zorgen te maken.

HvJ EU 8 september 2016, ECLI:EU:C:2016:644, GS Media / Sanoma, Playboy & Britt Dekker

IEF 16236

Uitspraak ingezonden door Otto Swens en Nadine Wiersma, VONDST Advocaten.

Vochtgehaltes zijn arbitraire parameterwaarden, niet inventieve conclusies

Rechtbanken 7 sep 2016, IEF 16236; ECLI:NL:RBDHA:2016:10815 (Teva tegen Boehringer Ingelheim), https://ie-forum.nl/artikelen/vochtgehaltes-zijn-arbitraire-parameterwaarden-niet-inventieve-conclusies

Rechtbank Den Haag 7 september 2016, LS&R 1371; IEF 16236; ECLI:NL:RBDHA:2016:10815 (Teva / Boehringer Ingelheim - VRO) Octrooirecht. Boehringer was houdster van het aanvullend beschermingscertificaat (ABC) dat op 11 maart 2016 verlopen is. Het gaat in het geding o.a. om de vraag of de gestelde uitvinding volgens EP 220 voldoende uitvindingshoogte heeft. Bepalend voor deze vraag is of de uitvinding voor de gemiddelde vakman een niet voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van techniek. De rechtbank onderzoekt aan de hand van de problem-and-solution-approach: de vochtgehaltes arbitraire parameterwaarden zijn die geen inventiviteit aan deze conclusies kunnen verlenen. In het octrooi ontbreekt iedere vermelding of uitleg omtrent de in de gewijzigde conclusies geclaimde lagere vochtgehaltes zodat ook voor deze conclusies geldt dat er geen technisch effect plausibel is gemaakt en die gehaltes bij de beoordeling van de inventiviteit evenzeer buiten beschouwing dienen te blijven.

IEF 16234

Ingezonden door: Bjorn Schipper, Schipper Legal

Tussenvonnis over tussentijdse beëindiging artiestenbemiddelingsovereenkomst

31 aug 2016, IEF 16234; (boekingskantoor 7-Agency tegen DJ X), https://ie-forum.nl/artikelen/tussenvonnis-over-tussentijdse-be-indiging-artiestenbemiddelingsovereenkomst

Rechtbank Oost-Brabant 31 augustus 2016, IEF 16234 (7-Agency tegen DJ X) Muziekcontracten. Tussentijdse beëindiging bemiddelingsovereenkomst tussen boekingskantoor 7-Agency en artiest DJ X. De DJ mocht slechts in uitzonderlijke omstandigheden met onmiddellijke ingang het contract ontbinden. De door DJ X aangevoerde omstandigheden, waaronder o.a. vermeende belangenverstrengeling en burn-out, leveren dergelijke omstandigheden niet op. Partijen dienen in conventie de wijze waarop samenwerking in het verleden is voortgezet bij akte nader te concretiseren om uit te kunnen maken of de verlenging van de overeenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd geldt. De reconventionele vordering van DJ X ex artikel 843a Rv wordt afgewezen.

IEF 16229

Conclusie AG: Wederdoorgifte televisie-uitzendingen binnen het ontvangstgebied door een derde via een internetstream is niet toegestaan

HvJ EU 8 sep 2016, IEF 16229; ECLI:EU:C:2016:649 (ITV Broadcasting tegen TV Catchup), https://ie-forum.nl/artikelen/conclusie-ag-wederdoorgifte-televisie-uitzendingen-binnen-het-ontvangstgebied-door-een-derde-via-een

Conclusie AG HvJ EU 8 september 2016, IEFbe 1921; IEF 16229; IT 2128; C-275/15; ECLI:EU:C:2016:649 (ITV Broadcasting tegen TV Catchup) Mediarecht. Telecom. Auteursrecht. Verzoeksters stellen dat het begrip ‘kabel’ in de EU-regelgeving nauwkeuring is omschreven. Het zinsdeel ‘toegang tot de kabel van omroepdiensten’ ziet op het verschaffen van toegang door omroepdiensten tot kabelnetwerken en niet ziet op de uitzondering voor het ontvangstgebied. De verwijzende Court of Appeal of England and Wales legt het HvJEU o.a. de vraag voor of ‘kabel’ een neutraal technologisch begrip is en tevens ziet op internetkabel(live)streams. Conclusie AG:

Artikel 9 van [InfoSoc-Rl] moet aldus worden uitgelegd dat niet binnen de werkingssfeer van die bepaling valt een regeling die de wederdoorgifte van uitzendingen via de kabel zonder de toestemming van de houders van auteursrechten toestaat indien die wederdoorgifte simultaan gebeurt en beperkt is tot de gebieden waarvoor de uitzendingen waren bestemd, ongeacht of de wederdoorgifte betrekking heeft op uitzendingen op zenders waarop bepaalde openbaredienstverplichtingen rusten.
IEF 16231

Bijdrage ingezonden door Dafne de Boer, Micha Schimmel, SOLV.

Auteursrechtdebat: Dafne de Boer, Micha Schimmel - Auteursrecht in de Digital Single Market

Eind 2015 publiceerde de Europese Commissie een bericht waarin de Commissie aangaf het Europese auteursrecht te willen moderniseren met als achterliggende gedachte het verbeteren van de ‘Digital Single Market’. In mei werd in een blog al aandacht besteed aan de nieuwe wetgeving en nu, drie maanden later, is de conceptversie van richtlijn auteursrecht in de ‘Digital Single Market’ uitgelekt. De conceptversie roept met betrekking tot bepaalde nieuwe, exclusieve publiecatierechten voor nieuwsuitgevers een aantal vragen op die hieronder worden behandeld. In het bijzonder is onduidelijk aan wie deze rechten worden toegekend, en welk probleem nu eigenlijk wordt opgelost met het introduceren van dit exclusieve recht.

 

IEF 16230

Vraag aan HvJ EU: Mag een merkinbreukvordering worden afgewezen vanwege te kwader trouw, nog vóór de beoordeling reconventionele nietigheidsvordering?

HvJ EU 8 sep 2016, IEF 16230; (Raimund tegen Aigner), https://ie-forum.nl/artikelen/vraag-aan-hvj-eu-mag-een-merkinbreukvordering-worden-afgewezen-vanwege-te-kwader-trouw-nog-v-r-de-be

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 8 september 2016, C-425/16; IEF 16230; IEFbe 1922 (Raimund) (gov.uk) Merkenrecht.

Verzoeker is sinds 17-05-2005 (‘met voorrang’) houder van het Uniewoordmerk ‘Baucherlwärmer’, een kruidenmengsel dat hij sinds circa 2000 met die naam aanduidt. Ook verweerster handelt in een dergelijk kruidenmengsel dat zij met dezelfde naam aanduidt. Verzoeker heeft een vordering tot staking ingesteld, vernietiging van de waren en publicatie van de uitspraak. Verweerster stelt dat verzoeker het Uniemerk in strijd met de goede zeden en te kwader trouw heeft verworven en stelt dan ook een reconventionele vordering tot nietigverklaring van verzoekers Uniemerk in. Laatstgenoemde procedure wordt geschorst in afwachting van kracht van gewijsde van de uitspraak op verzoekers vordering; in beroep is de schorsing opgeheven zodat die procedure nog aanhangig is. De rechter in eerste aanleg wijst verzoekers vordering af wegens aanvraag te kwader trouw. Het zou verzoeker bekend zijn geweest dat het kruidenmengsel zowel door verweerster als al door haar vader onder die naam werd samengesteld. Die beslissing wordt in beroep bekrachtigd. De zaak ligt nu voor ‘Revision’ bij de verwijzende rechter. Verzoeker stelt dat de lagere rechters de vraag inzake kwade trouw in de inbreukprocedure niet hadden mogen onderzoeken zonder dat de zaken waren gevoegd, respectievelijk zonder in kracht van gewijsde gegane beslissing in de procedure over de reconventionele vordering.

De verwijzende OOS rechter (Oberster Gerichtshof) stelt vast dat kwade trouw bij aanvraag een absolute nietigheidsgrond is die in de inbreukprocedure alleen geldig kan worden aangevoerd wanneer verweerster op grond daarvan een reconventionele vordering instelt. De vraag rijst echter hoe de reconventionele vordering dient te worden behandeld. Volgens de (Duitstalige) doctrine kan het nietigheidsbezwaar in ieder geval pas slagen wanneer het merk in de procedure inzake de reconventionele vordering nietig is verklaard. Het is echter niet duidelijk of de beslissing over de reconventionele vordering al in kracht van gewijsde moet zijn gegaan. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:

IEF 16228

Conclusie AG: Richtlijn OHP is beperkt en InfoSocrichtlijn verzet zich niet tegen nationale regeling inzake publiciteit voor tandverzorging

HvJ EU 8 sep 2016, IEF 16228; ECLI:EU:C:2016:660 (VVT tegen Vanderborght), https://ie-forum.nl/artikelen/conclusie-ag-richtlijn-ohp-is-beperkt-en-infosocrichtlijn-verzet-zich-niet-tegen-nationale-regeling

Conclusie AG HvJ 8 september 2016, IEFbe 1920; IEF 16228; RB 2776, C-339/15, ECLI:EU:C:2016:660(V.Z.W. tegen Vanderborght) Reclamerecht. Oneerlijke handelspraktijk.  Verzoeker Luc Vanderborght is erkend tandarts en gespecialiseerd in cosmetische en implantaatbehandelingen. Hij wordt ervan verdacht reclame te hebben gemaakt voor zijn praktijk door middel van een reclamezuil ‘van onbescheiden afmeting’ en andere verboden reclamepraktijken te hebben verricht. Al in 2003 heeft het Verbond der Vlaamse Tandartsen (VVT) een klacht tegen verzoeker ingediend wegens zijn reclameactiviteiten. Op grond van een wet uit 1958 mag in België geen reclame voor tandartspraktijken gemaakt worden. Verzoeker stelt dat deze wet in strijd is met Europees recht. De verwijzende Belgische rechter constateert dat de wet van 1958 is ingesteld ter bescherming van de volksgezondheid (met name gericht tegen commerciële klinieken die schreeuwerige reclame maken) en gehandhaafd ook na implementatie van de door verzoeker genoemde richtlijnen. Hij stelt nog wel vragen over de juiste uitleg van Richtlijn 2005/29. Wat betreft richtlijn 2000/31 vraagt hij zich af of mond- en tandverzorging valt onder de definitie van diensten van de informatiemaatschappij.

Conclusie AG:

Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel (België) te antwoorden als volgt:

„1) Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (,richtlijn oneerlijke handelspraktijken’) moet aldus worden uitgelegd dat zij op grond van de beperkingen die de Uniewetgever uitdrukkelijk heeft neergelegd in artikel 3, leden 3 en 8, van die richtlijn niet van toepassing is op een nationale regeling zoals neergelegd in artikel 1 van de wet van 15 april 1958 betreffende de publiciteit inzake tandverzorging, in de versie die gold ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, waarbij alle reclame voor tandheelkundige zorg wordt verboden, of een nationale regeling zoals neergelegd in artikel 8 quinquies van het koninklijk besluit van 1 juni 1934 houdende reglement op de beoefening der tandheelkunde, in de versie die gold ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, waarbij de vereisten van bescheidenheid waaraan het uithangbord van een tandartspraktijk moet voldoen, worden vastgesteld.

2) Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (,richtlijn inzake elektronische handel’), en inzonderheid de artikelen 3, lid 1, en 8, lid 1, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling zoals neergelegd in artikel 1 van de wet van 15 april 1958 betreffende de publiciteit inzake tandverzorging, in de versie die gold ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, die verstrekkers van tandheelkundige zorg in het kader van een vrij beroep of een tandartspraktijk verbiedt enige reclame voor hun diensten te maken via internet, aangezien die regeling ertoe strekt de eerbiediging van de beroepsregels te waarborgen en van toepassing is op een op het nationale grondgebied gevestigde dienstverlener.

3) Een nationale regeling zoals neergelegd in artikel 1 van de wet van 15 april 1958 betreffende de publiciteit inzake tandverzorging, in de versie die gold ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, die verstrekkers van tandheelkundige zorg in het kader van een vrij beroep of een tandartspraktijk verbiedt direct of indirect enige op het publiek gerichte reclame voor hun diensten te maken, vormt een beperking van de vrijheid van vestiging en van de vrijheid van dienstverrichting in de zin van de artikelen 49 en 56 VWEU.

Deze beperking is gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van de volksgezondheid indien de nationale wettelijke regeling aan de orde in het hoofdgeding dergelijke beroepsbeoefenaren niet verbiedt een eenvoudige en neutrale vermelding te doen opnemen in een telefoongids of in een ander openbaar informatiemedium teneinde aan hun bestaan als beroepsbeoefenaar bekendheid te geven, zoals een vermelding van hun identiteit, de activiteiten die zij mogen uitoefenen, de plaats waar zij deze uitoefenen, hun spreekuren en hun contactgegevens.”

IEF 16226

Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis.

HvJ EU: Bepalen of hyperlink een ‘mededeling aan het publiek’ is aan de hand van winstoogmerk en kennis illegale karakter, bij winstoogmerk wordt kennis van illegale karakter vermoed

HvJ EU 8 sep 2016, IEF 16226; ECLI:EU:C:2016:644 (GS Media tegen Sanoma c.s.), https://ie-forum.nl/artikelen/hvj-eu-bepalen-of-hyperlink-een-mededeling-aan-het-publiek-is-aan-de-hand-van-winstoogmerk-en-kennis

HvJ EU 8 september 2016, IEFbe 1919; IEF 16226; IT 2127; ECLI:EU:C:2016:644; C-160/15 (GS Media tegen Sanoma c.s.) Auteursrecht. Citaatrecht. Grondrechten. In oktober 2011 maakt een fotograaf in opdracht van Sanoma, verweerster en uitgever van Playboy, een fotoreportage van Britt Dekker, een zogenaamde ‘BN-er’ die geregeld op een NL commerciële tv-zender te zien is. Dekker heeft verweerster exclusief toestemming gegeven de foto’s in Playboy te publiceren en gedeeltelijk op de website van het blad. Verzoekster is exploitant van de website Geenstijl.nl. Zij ontvangt een anonieme linktip naar een bestand op de site ‘Filefactory’ waarin de betreffende fotoreportage is opgeslagen.

HvJ EU - uit het persbericht - Het plaatsen op een website van een hyperlink naar auteursrechtelijk beschermde werken die zonder toestemming van de auteursrechthebbende zijn gepubliceerd op een andere website, vormt geen „mededeling aan het publiek” wanneer de plaatser van deze link dit doet zonder winstoogmerk en zonder te weten dat de publicatie van deze werken illegaal was. Indien deze hyperlinks daarentegen met winstoogmerk worden verstrekt, moet kennis van het illegale karakter van de publicatie op de andere website worden vermoed.

Artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat, om vast te stellen of het plaatsen, op een website, van hyperlinks naar beschermde werken die zonder toestemming van auteursrechthebbende vrij beschikbaar zijn op een andere website, een "mededeling aan het publiek" vormt in de zin van die bepaling, bepaald moet worden of deze links zijn verstrekt zonder winstoogmerk door een persoon die geen kennis had, of redelijkerwijs geen kennis kon hebben, van het illegale karakter van de publicatie van die werken op die andere website, dan wel of, integendeel, voornoemde links met een dergelijk oogmerk zijn verstrekt, in welk geval deze kennis moet worden vermoed.

IEF 16227

'Stee aan Zee' is geen louter beschrijvende naam voor logies

Rechtbank Den Haag 6 aug 2016, IEF 16227; ECLI:NL:RBDHA:2016:10651 (Stee aan Zee tegen Stee aan Zee Katwijk), https://ie-forum.nl/artikelen/stee-aan-zee-is-geen-louter-beschrijvende-naam-voor-logies

Rechtbank Den Haag 6 augustus 2016, IEF 16227; ECLI:NL:RBDHA:2016:10651 (Stee aan Zee B.V. tegen Stee aan Zee Katwijk B.V.) Handelsnaamrecht. Inbreukverbod aangenomen. Sinds 2013 exploiteert eiseres een onderneming onder de naam ‘Stee aan Zee.’ Gedaagde start in 2016 een onderneming onder de naam ‘Stee aan Zee Katwijk.’ Eiseres vordert gedaagde te veroordelen het gebruik van de handelsnaam STEE AAN ZEE en de website www.steeaanzee.com te staken en gestaakt te houden. Gedaagde stelt onterecht dat ‘Stee aan Zee’ beschrijvend is en dat daarom aan eiseres geen monopolie toekomt wat betreft deze woordcombinatie. Het inbreukverbod wordt aangenomen.