IEF 22173
1 augustus 2024
Uitspraak

Uitzending Noordkaap onrechtmatig

 
IEF 22170
1 augustus 2024
Uitspraak

WAMCA-procedure door Stichting Farma Ter Verantwoording

 
IEF 22169
31 juli 2024
Uitspraak

Vragen aan Grote Kamer EOB over interpretatie van artikel 69 EOV

 
IEF 15569

Vijf termen uit class headings moeten duidelijker volgens gemeenschappelijke mededeling van de merkenbureaus van de EU

Gemeenschappelijke mededeling over de gemeenschappelijke praktijk inzake de algemene benamingen van de hoofdklassen van de classificatie van Nice (v1.2), 28 oktober 2015.
Merkenrecht. Na de jaarlijkse herziening van de Classificatie van Nice zijn een aantal classheadings gewijzigd met ingang van 1 januari aanstaande. De volgende vijf van de 204 benamingen in de algemene benamingen van de hoofdklassen van de classificatie van Nice blijven echter door de merkenbureaus van de Europese Unie aangemerkt als te weinig duidelijk en nauwkeurig om de omvang van de bescherming die ze zouden geven te beschrijven en kunnen dientengevolge ook na 1 januari 2016 niet zonder nadere toelichting worden aanvaard:
• Kl. 7 – Machines en werktuigmachines
• Kl. 37 – Reparaties
• Kl. 37 – Installatiewerkzaamheden
• Kl. 40 – Behandeling van materialen
• Kl. 45 – Persoonlijke en maatschappelijke diensten verleend door derden om aan individuele behoeften te voldoen

Hieronder wordt voor elk van de vijf algemene benamingen van de hoofdklassen van de classificatie van Nice aangegeven waarom ze niet duidelijk en nauwkeurig zijn.

• Kl. 7 – Machines en werktuigmachines  – Gelet op de noodzaak van duidelijkheid en nauwkeurigheid, geeft de term “machines” niet duidelijk aan welke machines ertoe behoren. Machines kunnen zeer uiteenlopende kenmerken en/of gebruiksdoelen hebben; voor de productie en/of het gebruik ervan kunnen zeer uiteenlopende technische capaciteiten en knowhow 5/6 noodzakelijk zijn, ze kunnen verschillende consumenten als doelgroep hebben, via verschillende verkoopkanalen worden verkocht, en bijgevolg op verschillende marktsectoren betrekking hebben.

• Kl. 37 – Reparaties – Gelet op de noodzaak van duidelijkheid en nauwkeurigheid, geeft deze term geen duidelijke indicatie van de geleverde diensten. Er wordt immers alleen aangegeven dat het gaat om reparatiewerk, niet wat er gerepareerd moet worden. Aangezien de te repareren waren verschillende kenmerken kunnen hebben, zullen de reparatiediensten worden verricht door reparateurs met uiteenlopende technische capaciteiten en knowhow en kunnen ze betrekking hebben op verschillende marktsectoren.

• Kl. 37 – Installatiewerkzaamheden – Gelet op de noodzaak van duidelijkheid en nauwkeurigheid, geeft deze term geen duidelijke indicatie van de geleverde diensten. Er wordt immers alleen aangegeven dat het gaat om installatiewerkzaamheden, niet wat er geïnstalleerd moet worden. Aangezien de te installeren producten verschillende kenmerken kunnen hebben, zullen de installatiewerkzaamheden worden uitgevoerd door installateurs met uiteenlopende technische capaciteiten en knowhow en kunnen ze betrekking hebben op verschillende marktsectoren.

• Kl. 40 – Behandeling van materialen – Gelet op de noodzaak van duidelijkheid en nauwkeurigheid, geeft deze term geen duidelijke indicatie van de geleverde diensten. De aard van de behandeling is onduidelijk, evenals de materialen die behandeld moeten worden. De diensten omvatten een brede reeks bewerkingen, uitgevoerd door verschillende dienstverleners, van materialen met uiteenlopende kenmerken, waarvoor zeer uiteenlopende technische capaciteiten en knowhow noodzakelijk zijn en die op verschillende marktsectoren betrekking kunnen hebben.

• Kl. 45 – Persoonlijke en maatschappelijke diensten verleend door derden om aan individuele behoeften te voldoen – Gelet op de noodzaak van duidelijkheid en nauwkeurigheid, geeft deze term geen duidelijke indicatie van de geleverde diensten. De diensten omvatten een brede reeks activiteiten die worden uitgevoerd door verschillende dienstverleners, waarvoor zeer uiteenlopende vaardigheden en knowhow noodzakelijk zijn en die op verschillende marktsectoren betrekking kunnen hebben.

IEF 15566

Verbod op verdere verspreiding en promotie van het boek "De Doofpotgeneraal"

Vzr. Rechtbank Den Haag 11 december 2015, IEF 155566; ECLI:NL:RBDHA:2015:15050 (De Doofpotgeneraal)
Vrijheid van meningsuiting. Eer en goede naam. Gedaagde is schrijver van het boek ‘De Doofpotgeneraal’ en stelt dat alles daarin op waarheid berust. Eiseres wordt frequent in het boek genoemd, al dan niet met haar volledige naam, en speelt een belangrijke rol hierin. Zij stelt dat er vele onjuistheden in het boek staan over haar persoon, haar rol en de uitlatingen die zij heeft gedaan. Gedaagde is er niet in geslaagd de waarheid van de uitingen voldoende te bewijzen. Het recht van eiseres op bescherming van eer en goede naam dient zwaarder te wegen dan gedaagdes vrijheid van meningsuiting. Verbod op verdere verspreiding en promotie van het boek.

4.5. Eiseres heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er vele onjuistheden in het boek staan en zij heeft daartoe diverse voorbeelden genoemd van feitelijke onjuistheden en van uitlatingen die zij stelt niet te hebben gedaan. Dat een aantal feitelijkheden niet kloppen is voldoende gebleken. Dit betreft bijvoorbeeld de verkeerde spelling van de geslachtsnaam van eiseres in het boek – waarover gedaagde heeft opgemerkt dat hij niet wist hoe haar naam werd geschreven – en het vermelden van een onjuiste leeftijd van eiseres. Aan gedaagde moet worden toegegeven dat deze onjuistheden niet essentieel zijn en het persoonlijke leven van eiseres niet wezenlijk negatief beïnvloeden, maar dit roept wel vragen op ten aanzien van de mate van zorgvuldigheid waarmee gedaagde te werk is gegaan bij het schrijven van zijn boek. Belangrijkere onderdelen die volgens eiseres bezijden de waarheid zijn, betreffen verder de aanname dat eiseres een spion was van de MID, die bij Casema gestationeerd werd om gedaagde te rekruteren voor de MID. Zij stelt dat zij administratief medewerkster bij de MID was en in de avonduren bij Casema werkte om wat geld bij te verdienen. Ook betwist eiseres uitdrukkelijk dat zij zich tegenover gedaagde heeft uitgelaten over spionagewerkzaamheden, over het fotorolletje en over het hebben ingezien van het personeelsdossier van gedaagde bij de MID.

4.6. Gelet op deze gemotiveerde stellingen van eiseres kon gedaagde niet volstaan met het enkele verweer dat alles op waarheid berust. Het had op zijn weg gelegen om zijn verweer nader te motiveren en nader toe te lichten op grond waarvan kan worden uitgegaan van de juistheid van hetgeen in het boek over eiseres staat vermeld. Dat heeft hij echter niet dan wel onvoldoende gedaan. Hij heeft in dit kader slechts verwezen naar zijn eigen – op een later moment gemaakte – aantekeningen en naar anonieme bronnen. Dat acht de voorzieningenrechter zonder meer onvoldoende. Wat dat laatste betreft had het in ieder geval op de weg van gedaagde gelegen om aannemelijk te maken dat deze bronnen betrouwbaar zijn, hetgeen hij heeft nagelaten. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er sprake is van schadelijke publiciteit en beschuldigingen in het boek die geen steun vinden in beschikbaar feitenmateriaal.

4.7. Gedaagde heeft er belang bij dat hij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend, of waarschuwend moet kunnen uitlaten om te voorkomen dat door een gebrek aan bekendheid bij het publiek, misstanden die de samenleving raken, kunnen blijven voortbestaan. Gedaagde heeft er in dit verband op gewezen dat het boek gaat over de rol die [militaire rang 2] [Y] heeft gespeeld bij de affaire betreffende het mislukken van het fotorolletje. Het aan de orde stellen van eventuele misstanden die in dit kader hebben plaatsgevonden, kan worden aangemerkt als een te respecteren belang. Gedaagde heeft desgevraagd ter zitting echter niet dan wel onvoldoende nader kunnen toelichten waarom het, gelet op dat specifieke belang, noodzakelijk was om eiseres in het boek met haar volledige naam te noemen. De reactie van gedaagde op deze vraag dat hij geen contact met haar had en dat zij, anders dan andere mensen die in het boek voorkomen, niet om anonimiteit heeft verzocht, kan niet worden gevolgd. Gedaagde heeft eiseres immers bewust niet voorafgaand aan de publicatie van het boek daarover geïnformeerd. Wat daar echter ook van zij, dit betreft ook geen toelichting van de noodzaak van het vermelden van eiseres in het boek met haar volledige naam. Ook een andere reden hiervoor is niet gegeven. Dit terwijl aangenomen moet worden dat dit wel een bewuste keuze van gedaagde is geweest. Andere personen die in het boek voorkomen, blijven immers wel anoniem. De eventuele gevolgen van de keuzes die gedaagde in dit kader heeft gemaakt, komen naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor zijn risico.

4.8. Voormelde omstandigheden en belangen afwegende is de voorzieningenrechter van oordeel dat gedaagde met het publiceren van het boek onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres en dat haar recht op bescherming van haar eer en goede naam in dit geval zwaarder dient te wegen dan het recht op vrijheid van meningsuiting van gedaagde. Resteert de vraag welke gevolgen hieraan moeten worden verbonden.

IEF 15565

Chiever letterquiz 2015

In de laatste editie van onze nieuwsbrief vindt u altijd de Chiever Letterquiz. Inmiddels een traditie. Herkent u de merken achter het alfabet? Speel mee met de meest uitdagende Letterquiz van het jaar. Mail uw antwoorden vóór 15 februari 2016 aan nieuwsbrief@chiever.com en ding mee naar een diner voor 2 ter waarde van €100,00.

 

Mail uw antwoorden vóór 15 februari 2015 aan nieuwsbrief@chiever.com en ding mee naar een diner voor 2 ter waarde van € 100,-.

A:
B:
C:
D:
E:
F:
G:
H:
I:
J:
K:
L:
M:
N:
O:
P:
Q:
R:
S:
T:
U:
V:
W:
X:
Y:
Z:

IEF 15564

Succesvol beroep op citaatrecht voor gebruik foto Van der G.

Rechtbank Amsterdam 25 september 2015, IEF 155564 (eiser tegen Audax Publishing)
Auteursrecht. Citaatrecht. Eiser is auteursrechthebbende op een foto van Volkert van der G. welke in De Telegraaf en op de website van HP/De Tijd wordt geplaatst. Eiser stelt dat HP/De Tijd inbreuk maakt op haar auteursrecht. Niet is vast komen te staan dat eiser haar auteursrecht aan De Telegraaf heeft overgedragen. Er wordt een succesvol beroep gedaan op het citaatrecht uit art. 15a Aw. De foto op de website is zowel functioneel als proportioneel. De vorderingen worden afgewezen.

3.2. De kantonrechter komt dan toe aan de vraag of HP/De Tijd inbreukmaakt op het auteursrecht van eiser. HP/De Tijd stelt dat van een dergelijke inbreuk geen sprake is omdat de foto op de website moet worden beschouwd als een citaat in de zin van artikel 15a Aw. HP/De Tijd heeft bericht over de discussie die is ontstaan over het openbaar maken van de Van der G.-foto. Om de lezer in de gelegenheid te stellen zich een goed beeld te vormen over de plaatsing van deze foto is de geplaatste foto van de voorpagina van De Telegraaf functioneel. De omvang van deze foto moet beoordeeld worden in het licht van de wijze waarop De Telegraaf zelf de Van der G.-foto heeft gepubliceerd. In vergelijking daarmee is de door HP/De Tijd geplaatste foto kleiner en is de omvang in verhouding tot de tekst kleiner. De vraag of de Van der G.-foto te groot is weergegeven is arbitrair: de grootte is afhankelijk van de (browser)instellingen van iedere gebruiker afzonderlijk. De kleine afbeelding van de foto was enkel een link om bij het artikel te komen, aldus HP/De Tijd.

3.5. Ten aanzien van voorwaarde 2 kan uit vaste rechtspraak nog het volgende worden opgemaakt. Zowel de aard als de omvang van de opgenomen vereenvoudigingen dienen binnen de grenzen te blijven van hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is. Dit moet worden uitgelegd in samenhang met de strekking van het auteursrecht om aan de maker van en werk bescherming iet bieden: aan het exploitatierecht mag geen wezenlijk afbreuk worden gedaan. Indien het gaat om reproducties van gehele werken van beeldend kunst gaat het om de vraag of de reproductie een zodanig ondergeschikt onderdeel van die tekst vormen dat door de opneming in die tekst de reproductie niet meer als een vorm van exploitatie van die werken kan worden beschouwd (HR 22 juni NJ 1991, 268 Zienderogen kunst). In het geval van een illustratie uit een besproken boek wordt afgedrukt bij een boekbespreking moet worden aangenomen dat dit toelaatbaar is mits de afbeelding samen met de tekst van de bespreking redelijkerwijs kan worden beschouwd als een geheel dat ertoe strekt om aan de lezer een indruk van dat boek te geven Van belang hierbij kan zijn het verband tussen tekst en afbeelding. Van een toelaatbaar citaat zal geen sprake zijn als bijvoorbeeld door de omvang in vergelijking met de tekst of de wijze van opmaak een zodanige nadruk komt te liggen op de afbeelding dat zij in overwegende mate de functie van versiering van da dagblad of tijdschrift verkrijgt (HR 26 juni 1992, BIE 1993, 5 Damave/Trouw).

3.6. Aan eiser kan worden toegegeven dat het artikel kwantitatief en kwalitatief beperkt is en de foto een substantieel deel van dit artikel vormt. Verder blijkt uit de afdruk van de website dat de foto tweemaal zichtbaar is (eenmaal groot en eenmaal klein). De opmerking van HP/De Tijd dat de kleine foto enkel een hyperlink bevat naar het artikel maakt dit niet anders. Het citaatrecht is echter een zwaarwegend en diep geworteld recht dat een belangrijke bouwsteen is voor de vrijheid van meningsuiting. Voor de te maken afweging is het relevant dat HP/De Tijd een opinieblad is dat met het artikel verslag doet van een actuele en wezenlijke discussie over de spanning tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De wijze waarop de Van der G.-foto is afgedrukt op de voorpagina van De Telegraaf vormt hiervoor de basis. Goede kennisneming van e wijze waarop De Telegraaf de foto heeft afgedrukt, draagt bij aan het hierover te voeren debat. Door HP/De Tijd is de Van der G.-foto ook enkel afgebeeld als onderdeel van de voorpagina van De Telegraaf en niet als afzonderlijke afbeelding. Dat de omvang van de foto wellicht ook wat kleiner had kunnen zijn, en om onduidelijke redenen de foto ook tweemaal zichtbaar is, doet aan het voorgaande niet af. Door eiser is in algemene bewoordingen aangegeven dat zijn exploitatierecht is aangetast. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is echter niet in te zien dat de publicatie van Van der G.-foto als onderdeel van de voorpagina van De Telegraaf de exploitatie van de afzonderlijke afbeelding aantast. Uit het voorgaande volgt dat de foto op de website zowel functioneel als proportioneel is en dat daarmee ook aan voorwaarde 2 is voldaan.

Op andere blogs:
Kennedy Van der Laan, Mediareport

IEF 15563

Hervormingen Europees merkenrecht een feit

Uit het persbericht (Novagraaf): Het Europees Parlement heeft op 15 december jongstleden ingestemd met belangrijke hervormingen in het Europees merkenrecht. Dit betekent dat de komst van een nieuwe merkenrichtlijn en een gewijzigde merkenverordening vast zijn komen te staan. Naar verwachting wordt het pakket aan wijzigingen op 24 december 2015 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. De nieuwe merkenrichtlijn en de gewijzigde merkenverordening zullen respectievelijk 20 dagen en 90 dagen daarna in werking treden. (...)

Hieronder volgt een toelichting op de belangrijkste gevolgen van de hervormingen.

Nieuwe merkenrichtlijn – gevolgen voor het Benelux merkenrecht
De nieuwe merkenrichtlijn dient binnen drie jaar te worden geïmplementeerd in de nationale merkenwetgeving van lidstaten. In de Benelux betekent dit dat als gevolg van de nieuwe richtlijn het Benelux Verdrag voor de Intellectuele Eigendom (‘BVIE’) ten aanzien van het merkenrecht zal worden aangepast.

•    Mogelijk gewijzigd taksesysteem
Thans geldt dat voor een Benelux-depot in één tot drie klasse(n) dezelfde takse gerekend wordt (‘drie klassen voor de prijs van één’). Dit heeft geleid tot een merkenregister dat is  volgelopen met merken die niet gebruikt worden voor alle klassen waarin het merk geregistreerd is, hetgeen gevolgen heeft voor de beschikbaarheid van merken en betrouwbaarheid van het merkenregister. Om dit probleem op te lossen geeft de nieuwe merkenrichtlijn de lidstaten de mogelijkheid om een takse te gaan rekenen per klasse (‘een takse per klasse’). De verwachting is dat verschillende EU lidstaten, waaronder de Benelux, deze mogelijkheid zullen overnemen in de nationale merkenwetgeving.

•    Administratieve verval- en nietigheidsprocedure
Nationale merkenbureaus worden verplicht binnen zeven jaar na inwerkingtreding van de nieuwe merkenrichtlijn een administratieve procedure tot vervallen- en nietigverklaring van merkregistraties aan te bieden. Thans zijn merkhouders genoodzaakt een juridische procedure te starten om een vervallen- en nietigverklaring van merkregistraties te vorderen. Verwacht wordt dat de administratieve procedure in de Benelux (veel) sneller zal zijn ingevoerd dan de maximale termijn van zeven jaar.

Gewijzigde merkenverordening
De gewijzigde merkenverordening ziet op het Uniemerk (thans nog ‘Gemeenschapsmerk’) en treedt (grotendeels) direct in werking. Merkhouders van Uniemerken zullen derhalve vanaf de inwerkingtreding reeds te maken (kunnen) hebben met de gewijzigde verordening.
Twee punten zijn met name van belang voor Uniemerkhouders:

•    Gewijzigd taksesysteem
Na inwerkingtreding van de gewijzigde merkenverordening zal voor Uniemerken een takse betaald dienen te worden per klasse (‘één takse per klasse’). Dit zal eveneens komen te gelden voor vernieuwing van bestaande Uniemerkregistraties.

•    Mogelijkheid tot indienen verklaring tot behoud van brede bescherming merk
Bij het deponeren van een Uniemerk dient de merkhouder middels een omschrijving aan te geven voor welke waren en/of diensten hij het merk wenst te (gaan) gebruiken. Tot medio 2012 gold ten aanzien van het Uniemerk dat wanneer een merkhouder koos voor de algemene klasseomschrijving, de merkregistratie alles dekte wat in de desbetreffende klasse kon vallen, het zogeheten ‘class-heading-covers-all’-principe. Hieraan kwam een einde door het IP Translator-arrest waarin het Europese Hof van Justitie uiteen zette dat het verplicht is om bij depot zorg te dragen voor een duidelijke en nauwkeurige omschrijving van de waren en diensten. De beschermingsomvang van een na 22 juni 2012 gedeponeerd Uniemerk is hierdoor beperkt tot datgeen wat bij registratie duidelijk en nauwkeurig is omschreven, het ‘means-what-it-says’-principe.

Hierdoor kunnen houders van Uniemerken in feite minder beschermd zijn dan bij registratie door de merkhouder was beoogd. Vandaar dat de mogelijkheid is gecreëerd voor houders van Uniemerken die voor 22 juni 2012 zijn gedeponeerd en de algemene klasseomschrijving hebben gebruikt om, binnen zes maanden na inwerkingtreding van de gewijzigde merkenverordening, te verklaren dat zij “(…) op de datum van indiening het voornemen hadden bescherming aan te vragen voor nog andere waren of diensten dan die welke onder de letterlijke betekenis van de klasseomschrijving vallen (…)’. Oftewel: houders kunnen door middel van het indienen van de verklaring bewerkstelligen dat de registratie ook waren en diensten dekt die niet vallen onder de letterlijke betekenis van de klasseomschrijving. Hiervoor geldt wel het vereiste dat die waren en diensten in de zogenaamde alfabetische lijst voorkomen: een door merkenautoriteiten gehanteerde lijst met per klasse ingedeelde waren en diensten.

Indien een merkhouder niet van deze mogelijkheid gebruik maakt zal de beschermingsomvang van het merk, na het verstrijken van de zes maanden-termijn, beperkt zijn tot wat letterlijk binnen de betekenis van de gebruikte klasseomschrijving valt.

Vereiste ‘voor grafische voorstelling vatbaar’ komt te vervallen
Tot slot is van belang dat zowel in de nieuwe merkenrichtlijn als in de gewijzigde merkenverordening het vereiste ‘voor grafische voorstelling vatbaar’ komt te vervallen. Dit maakt het mogelijk om een niet-zichtbaar teken zoals een geur of klank te registeren, mits het teken omschreven kan worden op precieze en duidelijke wijze en het teken onderscheidend vermogen bezit voor de waren en/of diensten waarvoor het teken wordt geregistreerd.

IEF 15562

Tussenarrest tot afgifte ruwe beeld- en geluidmateriaal door Tros vernietigd

Hof Den Haag 22 december 2015, IEF 15562; ECLI:NL:GHDHA:2015:3532 (AvroTros tegen Pretium)
Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam en Remco Klöters, Van Kaam Advocaten. Vrijheid van meningsuiting en nieuwsgaring. ‘Chilling effect’. Pretium eist op grond van art. 843a Rv dat al het ruwe geluids- en beeldmateriaal dat Tros tijdens de infiltratie heeft verkregen aan haar ter beschikking stelt. Op grond van het Nordisk-arrest van het EHRM valt dit materiaal onder de bescherming van art. 10 EVRM. Een beperking hiervan is bij wet voorzien (art. 843a Rv), maar in deze situatie niet noodzakelijk omdat Pretium ook getuigen kan horen. Voor toewijzing van de vordering van Pretium tot afgifte van het volledige beeld- en geluidsmateriaal door Tros is geen plaats is. Het tussenarrest wordt vernietigd.

7 Het hof is, onder verwijzing naar het Nordisk-arrest van het EHRM, van oordeel dat het beeld- en geluidsmateriaal dat Tros tijdens de infiltratie van het callcenter heeft verkregen valt onder de bescherming van het recht op vrije meningsuiting en vrije nieuwsgaring als bedoeld in artikel 10 EVRM. Het betreft onderzoeksmateriaal dat verkregen is door een journalist bij zijn onderzoek naar een mogelijke maatschappelijke misstand, namelijk de mogelijk onzorgvuldige/agressieve wijze van telefonische klantenwerving door Pretium. Voor persvrijheid, die essentieel is in een democratische samenleving en die zo min mogelijk moet worden beperkt, is vereist dat een journalist in beginsel vrij is en zich vrij moet voelen om onderzoek te doen naar bijvoorbeeld maatschappelijke misstanden. Het gebruik van een verborgen camera kan in uiterste gevallen noodzakelijk zijn om deze misstanden op overtuigende wijze aan de kaak te kunnen stellen. Het hof acht het denkbaar dat een gedwongen afgifte van met een verborgen camera gemaakte opnames een “chilling effect” zal hebben op de uitoefening van de persvrijheid, in die zin dat - zoals Tros ook heeft aangevoerd in hoger beroep - journalisten als gevolg van de dreiging van een gedwongen afgifte van de opnames terughoudender zullen worden met het gebruik van deze onderzoeksmethode, als gevolg waarvan sommige (ernstige) misstanden niet meer openbaar zullen worden. Aannemelijk is dat journalisten er om diverse - niet op voorhand ongegronde - redenen ernstig bezwaar tegen zullen hebben om de met de verborgen camera gemaakte opnames integraal af te geven aan bijvoorbeeld justitie of, zoals in dit geval, het bedrijf tegen wie het onderzoek naar de maatschappelijke misstand is gericht. Door de afgifte van de integrale opnames worden immers ook beelden bekend die door de journalist bewust niet zijn geselecteerd om te gebruiken in de uitzending, en wordt ook de onderzoeksmethode van de journalist voor derden zichtbaar. Daar komt nog bij dat de opnames naar hun aard beelden zullen bevatten van personen die, zich onbewust van het feit dat zij werden gefilmd, dingen hebben gedaan of gezegd waarvan aannemelijk is dat zij, met het oog op hun privacy, niet willen dat deze verder bekend worden. Niet onaannemelijk is dat deze personen, indien de opnames toch bekend worden, de pers in zijn algemeenheid en de betreffende journalist in het bijzonder verantwoordelijk zullen houden voor het bekend worden van de beelden en de mogelijke represailles of andere schadelijke gevolgen die daarvan het gevolg kunnen zijn. Dit alles kan ertoe leiden dat journalisten minder snel zullen besluiten tot het doen van onderzoek naar een maatschappelijke misstand die slechts met behulp van een verborgen camera op overtuigende wijze aan de kaak kan worden gesteld.

8 De door Pretium gevorderde afgifte van het volledige beeld- en geluidmateriaal vormt derhalve een inbreuk op artikel 10 EVRM. Een dergelijke inbreuk is slechts gerechtvaardigd indien deze bij wet is voorzien en, met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, noodzakelijk in een democratische samenleving. Aangezien artikel 843a Rv de bevoegdheid geeft tot een dergelijke inbreuk, is deze inbreuk naar het oordeel van het hof bij wet voorzien. Uit het bovenstaande vloeit voort dat de vordering van Pretium tot afgifte van het volledige beeld- en geluidmateriaal door Tros op grond van artikel 843a Rv moet worden beoordeeld met inachtneming van de bescherming van de opnames onder artikel 10 EVRM.

9 Ingevolge artikel 843a RV is degene die de gegevens onder zich heeft niet gehouden aan een vordering tot afgifte te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, en ook niet indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Voor dat laatste dient allereerst te worden vastgesteld dat sprake is van bewijsnood bij de eisende partij, waarvoor geëist mag worden dat alle andere bewijsmiddelen, zoals het horen van getuigen, afwezig zijn of zijn uitgeput. Bij de verdere beoordeling dient voorts mede te worden onderzocht of het noodzakelijk is dat het volledige materiaal wordt verstrekt, of dat met een minder verstrekkende maatregel kan worden volstaan.

10 Vast staat dat Pretium, in het kader van de waarheidsvinding, geen getuigen heeft doen horen. Zij heeft in de onderhavige procedure gesteld dat dat geen alternatief vormt, omdat de getuigen zich na twee jaar niet meer goed zullen kunnen herinneren op welke wijze de infiltrant precies te werk is gegaan. Bovendien zullen alle nuances verloren gaan in een getuigenverhoor, terwijl Pretium recht heeft op een objectieve weergave. De onrechtmatigheid van de - volgens Pretium - vergaande beeldmanipulatie en uitlokking kan volgens haar niet anders worden beoordeeld en vastgesteld dan door kennisneming van het volledige ruwe opnamemateriaal en door vergelijking met het in de Radar-uitzending vertoonde beeld- en geluidmateriaal.

Het hof deelt dit standpunt niet. Het hof ziet niet in waarom Pretium geen bewijs kan leveren door het doen horen van de cursusleider en de callcenter-cursisten als getuigen. Zij kunnen immers uit eigen wetenschap verklaren over de vraag of de in de Radar-uitzending uitgezonden beelden al dan niet overeenstemmen met hun herinneringen aan hetgeen tijdens de cursus in het callcenter is besproken. Ook kunnen zij uit eigen wetenschap verklaren over de vraag of de in de Radar-uitzending aan de kaak gestelde wijze van telefonische klantenwerving van Pretium al dan niet overeenstemt met de daadwerkelijke werkwijze ten tijde van de opnames. Pretium is bekend met de naam van de betreffende cursusleider die dag, die uit eigen wetenschap kan verklaren over feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid of de infiltrant zich jegens hem schuldig heeft gemaakt aan uitlokking van bepaalde uitspraken. Aangenomen mag worden dat bij Pretium ook de namen van de andere callcenter-cursisten bekend zijn althans dat zij die namen op eenvoudige wijze kan achterhalen. Dat er op het moment dat Pretium haar 843a Rv-vordering instelde reeds twee jaar was verstreken, maakt nog niet dat de getuigen geen goede herinnering meer aan die dag zouden hebben. Pretium had deze mogelijkheid in elk gevallen kunnen en moeten benutten alvorens haar vordering ex artikel 843a Rv in te stellen.

IEF 15561

Geen beroep op verschoningsrecht anonieme bronnen

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 december 2015, IEF 15561; ECLI:NL:RBZWB:2015:8085 ( Dahabshiil tegen Somalische journalist)
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. Dahabshiil vordert verwijdering van door Somalische journalist geplaatste publicaties op internet wegens laster [vgl. IEF 12109]. Gedaagde heeft een waakhondfunctie heeft en stelt dat het gebruik van anonieme bronnen begrijpelijk is gelet op de aard van de verwijten die worden gemaakt. Het beroep op zijn verschoningsrecht kan hem niet baten. Er worden meerdere rectificaties toegewezen, waaronder op twitter, het staken van een petitie op change.org met als titel 'Dahabshiil Money Transfer Dahabshiil: They are funding the Somali terror' en publicaties op YouTube-kanalen.

4.9. [gedaagde] voert overigens als verweer dat hij net als andere journalisten een waakhondfunctie heeft en stelt dat het gebruik van anonieme bronnen begrijpelijk is gelet op de aard van de verwijten die worden gemaakt. De onderwerpen van zijn publicaties betreffen kwestie van openbaar belang: terrorismebestrijding, veiligheid, opheldering van belangen posities, beëindiging van geweld in Somalie. Willen personen in Mogadishu in vrijheid kunnen speken, althans anoniem, dan is de boodschappersfunctie van [gedaagde] kennelijk letterlijk van levensbelang, aldus [gedaagde] . Het omschrijven van zijn bronnen is onder die omstandigheden een doodvonnis. [gedaagde] verwijst in dit verband naar drie journalisten die als toehoorder zitting aanwezig zijn die verklaren dat zij in Somalië zijn gemarteld en dat daarbij de naam van Dahabshiil is genoemd. Volgens [gedaagde] moet aan deze verklaringen veel meer waarde worden gehecht.
IEF 15560

Term 'corrupt' heeft in Aruba een bijzonder zware lading

Gemeenschappelijk HvJ Aruba e.a. 16 juni 2015, IEF 15560; ECLI:NL:OGHACMB:2015:48 (Solo di Pueblo)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Minister van Toerisme heeft een Request for Proposal (aanbesteding) uitgevaardigd voor het Hard Rock Hotel & Casino. Geïntimeerde vraagt openbaarmaking van documenten rondom de gunning, in de rubriek 'Ons toerisme' in het Arubaanse dagblad Solo di Pueblo is een serie artikelen verschenen waarin de minister van fraude wordt geticht. Minister van Toerisme is politicus en heeft daarom spoedeisend belang bij een positieve opinie over hem bij het (vooral kiesgerechtigde) publiek. De term "corrupt" heeft in Aruba een bijzonder zware lading. De wekelijkse rubriek geeft voor de gemiddelde lezer niet de indruk een column te zijn die het karakter heeft van een kunstuiting. De rubriek komt niet over als satirisch, humoristisch, ludiek of karikaturaal bedoeld. Rectificatie wordt bevolen.

 2.3. (...) [appellant] is immers politicus in een democratie en heeft uit hoofde van die hoedanigheid in beginsel steeds spoedeisend belang bij een positieve opinie over hem bij het publiek en vooral bij het kiesgerechtigde publiek. Voldoende aannemelijk is dat zowel de hiervoor in rov. 2.1.5 bedoelde publicaties als een eventueel door de rechter bevolen rectificatie daarvan invloed (kunnen) hebben op die publieke opinie.

2.5.3. De publicatie bevat niet alleen de hiervoor in rov. 2.5.1 omschreven beschuldiging, maar verbindt daaraan ook de conclusie dat [appellant] corrupt is. Zo staat het in de titel. Een beschuldiging dat iemand een handeling heeft gepleegd die als corrupt kan worden aangemerkt, levert een ernstigere aantasting van de eer en goede naam op, indien daarbij de conclusie wordt getrokken dat die persoon de eigenschap heeft corrupt te zijn (analoog aan het - onjuiste - gezegde: eens een dief, altijd een dief). De term "corrupt" heeft in Aruba een bijzonder zware lading.

2.5.4. De wekelijkse rubriek met de titel 'Ons toerisme' maakt voor de gemiddelde lezer niet de indruk een column te zijn die het karakter heeft van een kunstuiting. De rubriek komt niet over als satirisch, humoristisch, ludiek of karikaturaal bedoeld. De gemiddelde lezer zal uit de publicaties afleiden dat [geïntimeerde] [appellant] daadwerkelijk ervan verdenkt dat deze gedaan heeft wat hiervoor in rov. 2.5.1 staat omschreven, sterker nog, dat [geïntimeerde] dat zeker weet en kan bewijzen.

Ten voordele van het standpunt van [geïntimeerde] c.s.:
2.5.5 [appellant] is minister en heeft een voor de Arubaanse samenleving en welvaart zeer belangrijke portefeuille waarin veel geld omgaat. Hij moet als politicus meer kritiek accepteren dan andere personen, omdat zijn activiteiten als minister het algemeen belang betreffen, dat iedereen aangaat, en omdat openbaarheid van bestuur inherent is aan een democratische rechtsstaat.

2.5.6. De publicaties hebben betrekking op (gestelde malversaties met) publieke gelden. Een juiste besteding van die gelden is een belangrijk politiek onderwerp dat iedereen aangaat. Het betreft dus geen gestelde malversaties in de privésfeer.

2.5.7 [appellant] kan zich tegen uitlatingen als de onderhavige verdedigen door in het openbaar (nog meer) uitleg en/of openheid van zaken te geven over de gang van zaken bij de gunning van het project aan Southwest.

2.6 Bij afweging van alle terzake dienende omstandigheden van het geval wegen de omstandigheden die ten voordele van het standpunt van [appellant] strekken zwaarder dan de omstandigheden die ten voordele van het standpunt van [geïntimeerde] c.s. strekken. Daarom komt het Hof tot het voorshands oordeel dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door de publicaties.

IEF 15559

Antwoord kamervragen over beboeten illegale downloads en internetvrijheid

Antwoord op Kamervragen over het beboeten van illegale downloads en de vrijheid van het internet, Kamerstukken II 2015-2016, 2015D50492.
Vraag 2 Bent u nog steeds van mening dat het onwenselijk is dat filmdistributeurs achter individuele downloaders aangaan? Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 14 april 2014 in de ACI/Adam-zaak (zaak C-435/12 [IEF13741]) beslist dat downloaden uit illegale bron niet onder de uitzondering voor privé-kopiëren valt. Downloaden uit illegale bron is daarmee verboden in Nederland. Het Hof heeft verder geen voorwaarden verbonden aan de handhaving van dit verbod. Nu het auteursrecht primair civielrechtelijk wordt gehandhaafd, staat het rechthebbenden vrij downloaders uit illegale bron daarop aan te spreken binnen de kaders van de wet. Dit betekent dat rechthebbenden, binnen de kaders van de (privacy-)wetgeving, ook IP-adressen van overtreders van het downloadverbod mogen verzamelen.

In de praktijk is de medewerking van internet service providers noodzakelijk om deze IP-adressen te koppelen aan de NAW-gegevens, die schuil gaan achter de IP-adressen waarmee illegaal wordt gedownload. Wanneer de internet service providers deze gegevens niet willen verschaffen, dan kunnen auteursrechthebbenden de rechter vragen hierover een uitspraak te doen. Daarvoor zal de rechter onder meer het belang van privacy afwegen tegen het belang van een effectieve handhaving van het auteursrecht.

Overigens begrijp ik van Stichting BREIN (Hierna: BREIN) dat haar aanpak nog steeds is gericht op tussenpersonen en op eerste en/of grote individuele uploaders en niet op de consument, die illegale kopiën downloadt en/of sporadisch uploadt. Individuele filmdistributeurs hebben in de media aangegeven zich wel op de individuele consument te willen gaan richten.

Vraag 3 Sinds wanneer bent u op de hoogte van het voornemen van filmdistributeurs om individuele downloaders aan te klagen? Sinds wanneer bent u op de hoogte van het voornemen van Stichting Brein om een database aan te leggen waarin het gedrag van uploaders wordt gemonitord?

Antwoord 3
Ik ben hiervan op de hoogte vanaf het moment dat hierover berichtgeving in de media is verschenen.

Vraag 4 Kunt u bevestigen of het systeem dat Stichting Brein gebruikt om uploaders te monitoren, hetzelfde systeem is dat de filmdistributeurs gebruiken om individuele downloaders te beboeten?

Antwoord 4
Ik begrijp van BREIN dat hun systeem erop is gericht om eerste en/of grote uploaders te identificeren die als bron fungeren voor ongeautoriseerd aanbod op bittorrent-sites. BREIN heeft haar voornemen om onderzoek hierna te doen aangemeld bij het College bescherming persoonsgegevens (“Cbp”) en gevraagd om  een voorafgaand onderzoek naar de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens door BREIN. BREIN heeft aangegeven dat haar systeem niet zal worden ingezet om individuele downloaders te beboeten. Ik begrijp van BREIN dat het systeem ook niet met derden zal worden gedeeld.

Uit de media heb ik daarnaast vernomen dat enkele individuele filmdistributeurs hebben aangekondigd via digitaal forensisch speurwerk IP-adressen te willen veiligstellen van illegale downloaders. Indien deze methode kwalificeert als de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens, dan is een voorafgaand onderzoek van het Cbp vereist. Het Cbp heeft aangegeven thans nog geen aanvraag hiervoor te hebben ontvangen.

Ik kan dus niet bevestigen of filmdistributeurs de aangekondigde methode in de praktijk inzetten en welk systeem zij daarvoor gebruiken.

Vraag 5 Bent u bekend met de opbouw en de omvang van de database met gegevens van internetgebruikers van Stichting Brein en de filmdistributeurs? Heeft u inzicht in welke gegevens opgeslagen worden, hoeveel personen of organisaties daar toegang tot hebben en op welke wijze de informatie wordt gebruikt? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5
BREIN heeft aangegeven dat zij voornemens is om gericht onderzoek te doen naar de uitwisseling van illegale kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken via bittorrent-indexeringswebsites. In een bittorrent-omgeving is een gebruiker te herkennen aan een gebruikersnaam (alias) en een IP-adres. Het systeem van BREIN zoekt in een zwerm van IP-adressen van tienduizenden uploaders die een bepaalde illegale kopie aanbieden. In die zwerm zoekt BREIN naar Nederlandse IP-adressen van eerste en/of herhaaldelijke uploads van recent aangeboden illegale kopieën. BREIN heeft prioriteringscriteria vastgesteld om de groep uploaders waarnaar onderzoek gedaan wordt af te bakenen. Op deze manier worden enkele tientallen IP-adressen geïdentificeerd. Deze adressen worden opgeslagen om te beoordelen of men nader onderzoek naar deze bittorrent-gebruikers kan doen. BREIN heeft aangegeven dat IP-adressen van uploaders die niet binnen de prioriteringscriteria vallen, worden verwijderd. Deze IP-adressen zijn niet direct bruikbaar voor het in rechte betrekken van een persoon omdat ze nog gekoppeld moeten worden aan de NAW-gegevens van de bittorrent-accounthouder. Wanneer BREIN nader onderzoek wil doen naar een gebruiker vraagt BREIN de contactgegevens op bij de internet service provider. De internet service provider zal hier in de praktijk pas na tussenkomst van een rechter zijn medewerking aan verlenen.

Alleen medewerkers van BREIN hebben toegang tot dit systeem. Wanneer een inbreuk wordt vastgesteld, kunnen ter voorbereiding van een juridische procedure  gegevens worden afgestaan aan de relevante rechthebbende die aangesloten is bij BREIN, zoals thans al gebruikelijk is voor juridische procedures die worden gevoerd op basis van gegevens die zonder tussenkomst van dit systeem zijn verkregen.

Vraag 6 Is het toegestaan databases te creëren waarin IP-adressen van internetgebruikers en online activiteiten opgeslagen worden en deze IP-adressen te monitoren zonder toestemming van de internetgebruiker?

Vraag 7 Is het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) bekend met de systemen van de filmdistributeurs en Stichting Brein? Wat is het oordeel van het college?

Antwoord op vraag 6 en 7
Een IP-adres is in beginsel te herleiden tot een natuurlijk persoon en kwalificeert daarom volgens het Cbp als een persoonsgegeven. De verwerking van persoonsgegevens in een database is toegestaan wanneer dit gedaan wordt in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens (“Wbp”). Nu de gegevens zien op strafbare delicten zijn ze tevens te kwalificeren als bijzondere persoonsgegevens. Dit betekent dat een voorafgaand onderzoek van het Cbp vereist is alvorens deze gegevens mogen worden verwerkt.

Het Cbp kan in het voorafgaand onderzoek aan de gegevensverwerking eventueel nadere voorwaarden stellen. BREIN heeft de verwerking van deze gegevens aangemeld bij het Cbp. Naar aanleiding hiervan heeft het Cbp een onderzoek ingesteld. Het Cbp heeft aangegeven voornemens te zijn een rechtmatigheidsverklaring af te geven voor de verwerking van persoonsgegevens (Stcr.2015, nr. 39328-n1). Zoals eerder aangegeven heeft het Cbp thans (nog) geen specifieke aanvraag voor een voorafgaand onderzoek ontvangen van individuele filmdistributeurs.

Vraag 8 Wat is uw oordeel over de databases met gegevens over internetgebruikers die de filmdistributeurs en Stichting Brein aanleggen? Ziet u risico’s met betrekking tot de privacy van internetgebruikers en internetvrijheid?

Antwoord 8
Het Cbp waakt over de verwerking van persoonsgegevens in dergelijke databases en stelt daar voorwaarden aan. De IP-adressen die worden verwerkt door BREIN kunnen alleen door internet service providers worden gekoppeld aan de NAW-gegevens van de houder van het IP-adres.

Artikel 8 sub f Wbp regelt de voorwaarden waaronder deze gegevens kunnen worden afgestaan door een internet service provider. Deze voorwaarden zijn nader ingevuld door de Hoge Raad in het arrest Lycos / Pessers arrest (HR 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4019).

Wanneer een internet service provider niet bereid is deze gegevens  af te staan, dan kan een benadeelde partij een rechterlijk bevel vragen. De rechter zal daarbij de belangen van partijen afwegen. Bij deze belangenafweging wordt zowel het belang van de privacy van de betrokken internetgebruikers afgewogen als de belangen van de internet service provider, waaronder het behoud van de vrijheden zoals bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.
 
Voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens in een database geldt dat daaraan inderdaad risico’s voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen kleven. Daarom stellen artikel 16 Wbp e.v. nadere, strenge, voorwaarden aan het verwerken van strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag.

Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 4, kan ik niet bevestigen of filmdistributeurs de aangekondigde methode in de praktijk inzetten en welk systeem zij daarvoor zullen gaan gebruiken.

Vraag 9 Moeten private organisaties per individueel IP-adres een gerechtelijk bevel hebben voordat internet service providers het adres van de internetgebruiker mogen overhandigen?

Antwoord 9
In principe moet een internet service providers zelf toetsen aan de voorwaarden uit de rechtspraak van de Hoge Raad. De benadeelde partij die afgifte vordert zal voldoende bewijs moeten overhandigen zodat de internet service provider redelijkerwijs kan concluderen dat aan die voorwaarden is voldaan. Wanneer een internet service provider twijfelt aan het overgelegde bewijs en het verzoek afwijst, kan een rechthebbende afgifte proberen te vorderen via een rechterlijk bevel. Indien een benadeelde partij afgifte van persoonsgegevens voor meerdere IP-adressen tegelijkertijd vordert, dan zal daarbij voor elk IP-adres het benodigde bewijs moeten worden geleverd dat aan de voorwaarden uit de rechtspraak van de Hoge Raad is voldaan.

Vraag 10 Wat is uw mening over de praktijk van het grootschalig opsturen van schikkingsvoorstellen naar individuele downloaders?

Antwoord 10
Het uitgangspunt blijft dat auteursrecht in beginsel civielrechtelijk moet worden gehandhaafd, en dat het aan de rechthebbende zelf is hoe hij deze handhaving vorm wil geven. Het staat rechthebbenden vrij om een schikkingsvoorstel te doen, maar een individuele downloader hoeft dit voorstel niet te accepteren. Er staat altijd de weg naar de rechter open.

Vraag 11 Hoe kijkt u naar de bewijslast van een IP-adres gekoppeld aan downloadgedrag? Is de eigenaar van een wifi-netwerk verantwoordelijk voor het up- of downloadgedrag op dat netwerk? Geldt dat voor zowel open wifi-netwerken als beveiligde netwerken?

Antwoord 11
Het is aan de rechter om in een voorkomend geval te toetsen of er voldoende kan worden aangetoond dat een ongeautoriseerde down- of upload is uitgevoerd door de houder van het IP-adres. Daarbij kan de rechter eveneens afwegen of er een zekere zorgplicht bestaat voor accounthouders die hun IP-adres ter beschikking stellen aan derden of gezinsleden, al dan niet via open of beveiligde netwerken.

IEF 15558

Waarom een midifile geen fonogram is en er ook geen auteursrecht op rust

Midifiles beschermd? - oftewel 'afblijven, is mijn computer-plieng-ploing'.
Bijdrage ingezonden door Jan Smolders, Dohmen Advocaten.
Wat is een midifile? | De ouderen onder u zullen het nog wel kennen: games als Quake en Doom, waarin je (al dan niet online) zoveel mogelijk kogels in de vijandelijke horden moest pompen. Dit onder het genot van een deuntje dat in je hoofd blijft hangen. Bij oude ramsj-pc’s zette je het liefst het geluid zo zacht mogelijk, want beter dan “plieng ploing” klonk het niet. Die deuntjes waren meestal midifiles (.mid). Een midifile kan ook worden afgespeeld door bijvoorbeeld een keyboard of synthesizer. Met popmuziek-midi’s kan je dan een karaoke-feestje houden.

De zaak Younique-Key Music | Younique zet dergelijke midifiles in de markt:­ ‘the world’s leading producer of Standard Midi Files & MP3 backingtracks’. Dan is het niet leuk als iemand die files kopieert om er zelf een eigen handeltje in te beginnen. Dat is precies wat er gebeurde: een van de medewerkers van Key Music Rotterdam verkocht “in privé”, maar wel met kwitanties op briefpapier van Key Music, gekopieerde midi’s aan de klanten van Key Music. Younique kwam daar achter en sleurde Key Music voor de kortgedingrechter [red. IEF 15513].

Auteursrecht op midifiles? | Maar zit er dan auteursrecht op midifiles? Ik ken Younique uit een eerdere zaak en mijn mening daarover is niet veranderd: nee, geen auteursrecht. Auteursrecht ontstaat wanneer er sprake is van een “eigen oorspronkelijk karakter” en een “persoonlijk stempel van de maker”. Ontbreekt een van de twee, dan is er geen auteursrecht, besliste de Hoge Raad al in 1991. Met een “eigen oorspronkelijk karakter” wordt volgens de jurisprudentie bedoeld dat het werk niet is ontleend aan een ander werk. Met  “persoonlijk stempel van de maker” wordt volgens de jurisprudentie bedoeld dat er sprake moet zijn van creatieve keuzes. De midifiles die Younique aanbiedt op tmfonline.com betreffen songs van bekende artiesten. Zoals dat bij al dit soort midifiles gaat, beluistert de maker van de Younique midi-files het op een cd of andere geluidsdrager vastgelegde originele muziekstuk eerst per maat of per enkele maten, waarna hij met behulp van software de waargenomen muziek (per instrument) in een midi-file vastlegt. Omdat de maker van deze midi-files het origineel zo dicht mogelijk tracht te benaderen, missen de midi-files een eigen oorspronkelijk karakter, en is van creatieve keuzes ook al geen sprake. Op midifiles die op die manier zijn gemaakt, zit dan ook mijns inziens geen auteursrecht.

Midifile is een fonogram volgens de rechter | In de zaak tegen Key Music beriep Younique zich echter niet op het auteursrecht, maar op het feit dat een midifile een “fonogram” zou zijn (voor nu: een geluidopname). “Fonogramproducenten” (voor nu: muziekmaatschappijen) worden beschermd door de Wet op de Naburige Rechten. Maar is een midifile een fonogram? Volgens de rechter wel: “Weliswaar is bij een midi-file geen sprake van directe vastlegging van geluid als zodanig, maar uit de beschreven werkwijze volgt wel dat een en ander ten gronde niets anders is dan een techniek met behulp waarvan – net als bij traditionele vastlegging – (in casu door Younique Music) geluiden en/of melodieën op bepaalde wijze worden geregistreerd waardoor bij het inschakelen van de apparatuur met behulp waarvan de registratie is te horen, steeds dezelfde unieke samenstelling van geluiden en/of melodieën te beluisteren valt.”. Eind van het liedje was, dat Key Music snoeihard werd veroordeeld.

Argumenten waarom een midifile geen fonogram is | Mijns inziens is het oordeel van de rechter onjuist, om de volgende redenen. Een fonogram is volgens de wet “iedere opname van uitsluitend geluiden van een uitvoering of andere geluiden“. Een midifile is echter geen geluidsopname. Een midibestand bestaat volgens wikipedia uit “instructies om geluid te produceren”. Het bestand bevat dus niet het geluid zelf. Zoals ik deze column al begon: “bij oude ramsj-pc’s zette je het liefst het geluid zo zacht mogelijk, want beter dan “plieng ploing” klonk het niet”. Wikipedia: “Het nadeel van MIDI-files is dat de geluidskwaliteit afhankelijk is van de kwaliteit van de gebruikte synthesizer of pc-muziekkaart […] In feite is een MIDI-file een digitale variant van een draaiorgelboek.“.

Niemand zal beweren dat een draaiorgelboek een opname is. Waarom dat ineens anders zou zijn als het medium geen draaiorgel maar een pc of synthesizer is, ontgaat mij. Een midifile is dus geen fonogram en wordt dus door de wet niet als fonogram beschermd.

Moraal van dit verhaal | Dit is geen pleidooi om mensen het brood uit de mond te stoten. Wel een pleidooi om wettelijke monopolies zo beperkt mogelijk te houden: als iets niet creatief is, verdient het geen bijzondere bescherming en dus gelden de “gewone concurrentieregels”. Een rechter is ook maar een mens en hij is bij zijn beslissing afhankelijk van de door partijen aangedragen argumenten. Leg u dus niet zo maar neer bij een beslissing van een rechter, maar kijk of de rechter alle elementen heeft betrokken bij zijn beslissing, of dat partijen er een paar hebben laten liggen.

Jan Smolders