IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 22172
2 augustus 2024
Uitspraak

Hof van Beroep van UPC vernietigt beslissing omtrent verzoek tot bewijsbewaring

 
IEF 22175
1 augustus 2024
Uitspraak

Geen auteursrechtelijke openbaarmaking

 
IEF 15184

Petroleumkachel niet soortgelijk aan bio-ethanol haard

Rechtbank Noord-Holland 11 februari 2015, IEF 15184; ECLI:NL:RBNHO:2015:7078 (Essegé tegen Ruby Décor)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Verwarmingsinstallaties. Essegé is merkhouder van ouder merk RUBY en vordert staking van het gebruik door Ruby Décor van RUBY, RUBY FIRES en/of RUBY DÉCOR en de domeinnaam www.rubyfires.nl. Het merk RUBY is tussen 2003 en 2008 niet normaal gebruikt voor sfeerhaarden en bio-ethanol haarden. Er is geen soortgelijkheid omdat de consument die op zoek is naar een petroleum- of elektrische kachel, radiator, terrasverwarmer of ontvochtigingsapparaat, niet thuiskomt met een sfeer- en/of bio-ethanolhaard. Essegé kan zich ex 2.27 lid 3 BVIE niet verzetten tegen het merkgebruik door Ruby Décor, noch de nietigheid of het verval inroepen.

4. De beoordeling
Inbreuk.
4.8. (...) De rechtbank volgt Essegé niet in dit betoog. De waren waarvoor Essegé haar merk RUBY in de periode van vijf jaar voorafgaande aan het merkdepot Ruby Décor heeft gebruikt en de waren waarvoor Ruby Décor haar merk RUBY FIRES heeft gedeponeerd en toendertijd gebruikte, zijn naar het oordeel van de rechtbank immers bepaald niet soortgelijk. Weliswaar geven de producten van beide partijen warmte af, maar iemand die op zoek is naar een petroleum-of elektrische kachel dan wel een radiator, terrasverwarmer of ontvochtigingsapparaat, komt niet met een sfeer-en/of bio-ethanol haard thuis of andersom. (..). Het feit dat de producten naast elkaar in de bouwmarktkrantjes worden afgeprijsd, doet hier niet aan af, nu bouwmarkten juist veel diverse niet soortgelijke producten verkopen. Dat de producten niet soortgelijk zijn ondanks dat beide een verwarmingsfunctie hebben, blijkt ook uit het feit dat zij lange tijd naast elkaar hebben bestaan zonder enige verwarring. Ruby Décor heeft haar eerste bio-ethanol haard in 2001 op de markt gebracht. Pas 7 jaar daarna zijn ze van elkaars bestaan op de hoogte geraakt.
4.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Essegé het merk RUBY in de periode tussen februari 2003 en februari 2008 niet normaal heeft gebruikt voor sfeerhaarden en bio-ethanol haarden (of daaraan soortgelijke waren), zodat het depot van het merk RUBY voor deze waren in februari 2008 vervalrijp was.
4.11. Ingevolge artikel 2.27 lid 3 BVIE kan Essegé zich in de gegeven omstandigheden niet verzetten tegen het gebruik dat Ruby Décor van haar merk maakt, en evenmin kan zij de nietigheid of het verval van het merk van Ruby Décor inroepen. Een en ander neemt niet weg dat Essegé inmiddels haar merk is gaan gebruiken voor soortgelijke producten als waarvoor Ruby Décor haar merk gebruikt en Ruby Décor in beginsel evenmin het verval van het merk van Essegé kan inroepen voor sfeer- of bio-ethanol haarden of zich tegen dit gebruik door Essegé kan verzetten. Artikel 2.27 lid 3 BVIE brengt met zich dat twee dezelfde merken voor dezelfde waren naast elkaar hebben voortbestaan (co-existentie).
 
IEF 15183

Geldig Gemeenschapsmodelrecht op Asscher tafel

Vzr. Rechtbank Den Haag 14 augustus 2015, IEF 15183; ECLI:NL:RBDHA:2015:9643 (Eichholtz B.V. tegen gedaagde)
Modelrecht. Inbreuk op Gemeenschapsmodellen tafels. Eichholtz is een meubelgroothandel dat meubels en interieuraccessoires ontwerpt, produceert en verkoopt onder meer in Europa, waaronder haar "Asscher tafels". Eichholtz vordert met succes dat de "Kimberley" tafels van gedaagde worden verboden op grond van artikel 19 GModVO. De "Asscher" tafels verschilt wat betreft hun karakteristieke en specifieke kenmerken voldoende van het door gedaagde aangevoerde vormgevingserfgoed (namelijk een tafel bij meubelzaak 'Beymen' in Istanbul) en er is een geldig Gemeenschapsmodelrecht. De nevenvorderingen worden afgewezen vanwege gebrek aan spoedeisend belang.

2. De feiten
2.1. Eichholtz is een meubelgroothandel, die zich onder meer bezighoudt met het ontwerpen en produceren van meubels en interieuraccessoires. Zij verkoopt haar meubels en accessoires onder meer in Europa.

3. Het geschil

3.2. Daartoe heeft Eichholtz het volgende gesteld. De verhandeling van de Kimberley-tafels door [gedaagde] maakt inbreuk op de auteursrechten en gemeenschapsmodelrechten van Eichholtz en de Kimberley-tafels zijn daarnaast een slaafse nabootsing van de Asscher-tafels. Vermoedelijk heeft [gedaagde] de Asscher-tafels gezien op de M & O in september 2014 en de tafels vervolgens nagemaakt. Eichholtz heeft een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorzieningen teneinde de inbreuk, die blijkens het aanbod van Landhuys nog altijd voortduurt, te beëindigen. Daarnaast heeft zij een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde opgaven, aangezien zij direct actie wenst te ondernemen teneinde de verdere fabricage en verhandeling van de inbreukmakende tafels tegen te gaan. Van Eichholtz kan niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure of zelfs schadestaatprocedure moet afwachten voordat zij de onrechtmatig door [gedaagde] verkregen winst, of althans een voorschot daarop, ontvangt.

3.3. [gedaagde] voert de volgende verweren. Eichholtz heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen, aangezien [gedaagde] slechts in het totaal 12 monsters heeft laten maken van de Kimberly-tafels en zij er geen enkele van heeft verkocht. De offerte – die was aangevraagd door iemand uit de kringen van Eichholtz – is niet gevolgd door een (koop)overeenkomst. Eichholtz had daarom genoegen dienen te nemen met de toezegging van [gedaagde] om de tafels ook in de toekomst niet te verhandelen en met haar aanbod aan Eichholtz de administratie te komen inzien. De Asscher-tafel is bovendien niet nieuw en heeft geen eigen karakter, aangezien het model is ontleend aan de Asscher-geslepen diamant en er andere tafels bestaan met een vergelijkbare vormgeving.

4. De beoordeling. Modelrechtelijke grondslag
4.6. Naar aanleiding van dit vormgevingserfgoed overweegt de voorzieningenrechter als volgt met betrekking tot de nieuwheid en het eigen karakter van de modellen van de Asscher-tafels.

4.6.1. Het bestaan van de Asscher-geslepen diamant staat niet in de weg aan de nieuwheid en het eigen karakter van de Asscher-tafels. Bij de vergelijking dient immers ook de aard van het voortbrengsel waarop het model wordt toegepast of waarin het is verwerkt en in het bijzonder van de bedrijfstak waarmee het verbonden is in acht te worden genomen, waarbij in dit geval grote verschillen zijn te constateren. Meubels, en tafels in het bijzonder zijn duidelijk van edelstenen te onderscheiden, terwijl bovendien niet aannemelijk is gemaakt door [gedaagde] dat edelsteenvormen als Asscher voor bijvoorbeeld tafels gemeengoed waren. Daarbij heeft de Asscher-geslepen diamant geen goud- of nikkelkleurig frame en is het model van de tafel aan de zijkanten, in tegenstelling tot een diamant, open.

4.6.2. [gedaagde] heeft zich voorts beroepen op de ‘Diamant Acrylic Table’. Deze achthoekige tafel maakt evenwel naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk dan de modellen van Eichholtz, aangezien deze tafel langwerpiger (kenmerk a) is (de verhouding tussen de zijden is verschillend), welk langwerpiger karakter versterkt wordt door de rechthoekige bovenblad en bodemplaat , tegenover de achthoeken van het model. De Diamant Acrylic Table is verder geheel rondom (kennelijk) van acrylaat voorzien, tegenover de open zijkanten van de modellen van Eichholtz.

4.6.3. Voor zover [gedaagde] in dit verband heeft verwezen naar de tafel van Beymen – indien al zou blijken dat deze tafel binnen de Europese Unie beschikbaar was voor het publiek op de relevante datum, hetgeen door Eichholtz is betwist – geldt dat ook deze tafel een andere algemene indruk wekt. Weliswaar heeft deze tafel een achthoekig bovenblad en bodemplaat, maar de zijden daarvan zijn alle gelijk, terwijl die van het model voor de bijzettafel ongelijke zijden heeft. Dit vertaalt zich ook in een geheel regelmatig frame, tegenover een onregelmatiger frame bij het model. Bovendien is bij deze tafel het bovenblad van marmer of in elk geval ondoorzichtig (kenmerken b en c). Ten slotte heeft de Beymen-tafel een bodemplaat die juist groter is dan het bovenblad. Al met al maakt deze tafel een duidelijk andere (ruimtelijke) indruk (kenmerk b, c en e) dan de Asscher-tafels.

4.7. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de modellen in aanmerking genomen de in 4.4 vermelde karakteristieke en specifieke kenmerken voldoende verschillen van het door [gedaagde] aangevoerde vormgevingserfgoed, zodat voorshands is aan te nemen dat de modellen van de Asscher-tafels nieuw zijn en dat deze een eigen karakter hebben, zodat is aan te nemen dat Eichholtz daarop geldige geregistreerde Gemeenschapsmodelrechten heeft.

4.9. Door [gedaagde] is niet aangevoerd dat haar tafels een andere algemene indruk wekken dan de modellen van Eichholtz zodat voorshands sprake is van inbreuk. Op grond van artikel 19 GModVo kan Eichholtz derhalve aan [gedaagde] het gebruik van de Kimberly-tafels verbieden, zodat de vordering onder A in beginsel toewijsbaar is. Nu [gedaagde] op dit punt geen zelfstandig verweer heeft gevoerd, zal het verbod worden toegewezen voor alle landen van de Europese Unie.

Nevenvorderingen
4.13. Eichholtz heeft niet onderbouwd waarom van haar niet gevergd kan worden dat zij met betrekking tot afdracht van door [gedaagde] met de inbreukmakende tafels behaalde winst de uitkomst van de bodemprocedure afwacht, terwijl deze evenmin eenvoudig te begroten is. De betreffende delen van haar vordering (B. onder b en F) missen daarmee het voor kort geding vereiste spoedeisende belang3 en zullen daarom worden afgewezen.4.15.
De gevorderde afgifte tot vernietiging van (teruggehaalde of op voorraad zijnde) inbreukmakende producten en brochures, prijslijsten en/of ander promotiemateriaal zal worden afgewezen, nu dit een onomkeerbare maatregel betreft en Eichholtz niet heeft gesteld dat er specifieke omstandigheden zijn die een dergelijke maatregel, naast het met een dwangsom versterkte in 4.9 vermelde verbod, noodzakelijk en spoedeisend maken.

Slotsom en kosten
4.16. Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen van Eichholtz op de hierna te vermelden wijze worden toegewezen.

4.17. Oplegging van een dwangsom als stimulans tot nakoming van het op te leggen inbreukverbod en de geboden is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.

4.18. Nu de vorderingen op de modelrechtelijke grondslag worden toegewezen, heeft Eichholtz geen belang meer bij een oordeel over de overige door haar ingeroepen grondslagen voor haar vorderingen (te weten auteursrecht en slaafse nabootsing).

 
IEF 15110

Symposium Wet Auteurscontractenrecht met IE-zomerborrel

Donderdag 3 september, Tolhuistuin, Amsterdam, 13.00 - 17.30 uur
Op 1 juli 2015 is de nieuwe Wet Auteurscontractenrecht in werking getreden: Wat betekent dat in de rechtspraktijk concreet? Tijdens het symposium wordt diep ingegaan op de deelonderwerpen middels vier thematisch gespecialiseerde panels. Het symposium staat onder leiding van Dirk Visser. Het is niet de bedoeling (weer) te debatteren over de wenselijkheid van het nieuwe auteurscontractenrecht, maar over wat het in de rechtspraktijk concreet gaat betekenen nu het in werking getreden is...

Hier aanmelden

Programma
13.00 uur Inleiding dagvoorzitter Dirk Visser
13.30 uur Panel Billijke vergoeding: Thijs van Aerde (Houthoff Buruma), Bas Le Poole (Le Poole & Bekema), Vincent van den Eijnde (Pictoright), Paul Kreijger (Visser Schaap & Kreijger)
14.15 uur Panel Bestseller en toekomstige technologie: Vivien Rörsch (De Brauw Blackstone Westbroek), Douwe Linders (Bureau Brandeis), Lotte Anemaet (VU), Mira Herens (NVJ)
15.00 uur Koffie- en theepauze
15.30 uur Panel Niet-gebruik en onvoldoende exploitatie: Stef van Gompel (IViR), Wirt Soetenhorst (BJu), Jan Willem van Dijk (Universal Music Group), Margriet Koedooder (De Vos & partners)
16.15 uur Panel Filmauteurscontractenrecht: Jochem Donker (Cedar), Nadine van Herten (RTL), Jacqueline Schaap (Visser Schaap & Kreijger), Roland Wigman ( Versteeg Wigman Sprey)
17.30 uur IE-zomerborrel met IE-DJ
19.00 uur Einde programma

Opleiding/accreditaties

4 Punten voor de Permanente Opleiding (Nederlandse Orde van Advocaten)

Locatie
Tolhuistuin, IJpromenade 2 te Amsterdam.
Route, openbaar vervoer en parkeren.

Kosten deelname
€ 450,00 Per persoon
€ 350,00 Sponsors IE-Forum
€ 125,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn excl. BTW, incl. boek Auteurscontractenrecht (na het symposium) met commentaar en parlementaire geschiedenis, waarin ook de bevindingen van het symposium zullen worden verwerkt.
Uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur ontvangt u direct. Inbegrepen zijn de kosten van koffie, thee en documentatie.

Hier aanmelden

Photocredits CC-BY: Basking Ridge Historical Society

IEF 15182

AG zoekt voor kwekersrecht aansluiting bij octrooirechtelijk begrip te koop aanbieden

Conclusie AG HR 14 augustus 2015, IEF 15182; ECLI:NL:PHR:2015:1664 (Anti-Infringement Bureau for IPR on Plant Material tegen Novisem)
Conclusie ingezonden door Thijs van Aerde, Houthoff Buruma en Wim Maas, Charlotte Garnitsch, Deterink. Kwekersrecht. "De kortgedingzaak ging aanvankelijk over exhibitie van IE-bewijsbeslag en in de slipstream daarvan over de reikwijdte van kwekersrechtelijke "te koop aanbieden". [red. Hof, zie IEF 13639: Toesturen prijslijst en ter sprake komen van rassen is geen inbreuk, en Rb Limburg, zie IEF 12594: Opheffing bewijsbeslag, geen redelijk vermoeden van inbreuk kwekersrechten]. Te koop aanbieden mag niet, maar van toezenden van prijslijsten en later intrekken voor Nederland van een aanvankelijk ongeclausuleerd aanbod, lijkt uitholling van kwekersrechtelijk voorbehouden handelingen. De AG concludeert tot vernietiging en verwijzing in principate beroep en verwerping incidentele cassatieberoep.

In citaten:

Uit de inleiding: "Ik heb geen aarzeling dat het toesturen van een prijslijst aan een kweker met de mondelinge mededeling dat de kwekersrechtelijk beschermde gewassen nog niet beschikbaar zijn voor Nederland, maar waarbij interesse is gewekt voor levering na afloop, inbreuk vormt. Datzelfde geldt voor het eerst ongeclausuleerd aanbieden, gevolgd door de beperking enkele weken later dat dat nog niet voor Nederland kan gelden vanwege kwekersrechtrestricties. Het hof taxeert dat anders en laat de zaak stranden op het niet zijn aangetoond van een redelijk vermoeden van inbreuk. Dat lijkt mij geen stand kunnen houden."

Ten aanzien van de maatstaf voor toewijzing van een inzagevordering in IE-zaken overweegt de A-G onder meer (§ 2.6):
"Het hof heeft volgens mij in het voetspoor van het Haagse hof (en net als het Amsterdamse hof eerder al deed) de juiste drempel van gerechtvaardigd vermoeden van (dreigende) inbreuk aangelegd. Dat is een lichtere maatstaf dan het kort geding inbreukverbod-criterium (prognose uitkomst bodemzaak) en komt in de buurt van de maatstaf voor toestaan van lE-bewijsbeslag uit art. 1019b lid 1 Rv van voldoende aannemelijk maken van dreigende inbreuk, maar ligt daar volgens mij weer net iets boven (omdat anders de maatstaf voor lE-bewijsbeslagverfo/gelijk zou zijn aan die voor exhibitie in een lE-zaak en strikt genomen een nadere exhibitietrap nauwelijks nodig zou zijn, althans niet zou verschillen met de beslagverloftoets, een stelsel dat zou doen denken aan het Franse saisie contrefagon, als ik dat goed taxeer.".

Ten aanzien van de vraag of "te koop aanbieden" als bedoeld in art. 57 lid 1 eng of ruim moet worden uitgelegd (rov 2.21-2.22):
2.21 Ik kom hierna tot een uitleg die aansluit bij octrooirechtelijk te koop aanbieden, een ruime uitleg dus.

2.22 (...) gewaakt moet worden voor uitholling van kwekersrechtelijk voorbehouden handelingen. Te koop aanbieden mag niet. Daar moet niet van kunnen worden "afgeknabbeld" met gewiekst opereren in de vorm van gemodereerd aanbieden voor de toekomst, opereren met prijslijsten (mede) voor Nederland, later voor Nederland intrekken van een aanvankelijk ongeclausuleerd aanbod en dergelijke.

Lees de conclusie (pdf/html)

IEF 15181

Gebruiksklaar urinekathetersamenstel mogelijk nietig

Vzr. Rechtbank Den Haag 14 augustus 2015, IEF 15181; ECLI:NL:RBDHA:2015:9655 (Coloplast tegen Medical4You)
Uitspraak mede ingezonden door Paul Reeskamp en Marijn van der Wal, Klos Morel Vos & Reeskamp. Europees octrooirecht. Katheters. Coloplast vordert inbreukverbod op EP1145729 voor een Gebruiksklaar urinekathetersamenstel. Er is een serieuze, niet te verwaarlozen kans dat de gewijzigde conclusie in een bodemprocedure of in het (inmiddels ingestelde) beroep tegen de beslissing van de Oppositie Afdeling wordt vernietigd wegens gebrek aan inventiviteit. Dat twee opeenvolgende stappen nodig zijn om tot de geclaimde uitvinding te komen, staat in casu aan het verwerpen van uitvinderswerkzaamheid niet in de weg. De vorderingen worden afgewezen.

4.14. Naar voorlopig oordeel bestaat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans dat conclusie 1 van EP 729 zoals gewijzigd in stand gehouden, in een bodemprocedure of in het (inmiddels ingestelde) beroep tegen de beslissing van de Oppositie Afdeling wordt vernietigd wegens gebrek aan inventiviteit. De voorzieningenrechter wijkt hiermee af van het recente oordeel van de Oppositie Afdeling (vgl. 2.4.), waarop hierna wordt ingegaan.

4.28. Dat er twee opeenvolgende stappen nodig zijn om tot de geclaimde uitvinding te komen, staat aan het verwerpen van uitvinderswerkzaamheid niet in de weg. Het is vaste rechtspraak van de Technische kamers van Beroep van het EOB dat het nemen van opeenvolgende niet-inventieve stappen, zoals in casu, evenmin inventiviteit oplevert.6 Bovendien volgt als gezegd na de ene stap (het nat verpakken van de katheter) zonder meer dat maatregelen worden getroffen aan de verpakking om uitdroging te voorkomen (tweede stap).

4.30. Ten slotte heeft Coloplast nog betoogd dat er op de relevante prioriteitsdatum de nodige vooroordelen bestonden ten aanzien van het gedurende langere tijd aan een vloeistof blootstellen van (de coating van) een hydrofiele urinekatheter (vgl. paragraaf 5.47 van haar pleitnota). Hier wijst Medical4You er echter terecht op dat Coloplast dan in het mes valt van de nawerkbaarheidsbezwaren die Medical4You tegen de geldigheid van EP 729 heeft aangedragen, waaronder de stelling dat het octrooi niets leert over het voorzien in een hydrofiele coating die zijn eigenschappen behoudt ook na langdurige blootstelling aan vocht en evenmin over hoe nat verpakte katheters gesteriliseerd moeten worden. Volgens Medical4You zijn die problemen pas opgelost in het zogenaamde ‘sterilisatie’- octrooi (vgl. 2.13.). Met Coloplast wordt aangenomen dat de vakman geen enkele moeite zal hebben met het verkrijgen van een kathetersamenstel volgens gewijzigde conclusie 1 van EP 729 reeds omdat een specifieke coatingstabiliteit niet door die conclusie wordt vereist evenmin als de wijze van sterilisatie. De keerzijde van diezelfde medaille is dan wel dat het octrooi eventuele problemen dienaangaande niet oplost en bijgevolg deze ook geen gewicht in de schaal kunnen leggen voor de contribution to the art van EP 729 en niet bijdragen aan de beweerde inventiviteit van het octrooi.

4.31. De slotsom is dat conclusie 1 van EP 729 zoals gewijzigd in stand gehouden naar voorlopig oordeel nietig is omdat een inventieve stap ontbreekt.

4.29. Coloplast heeft nog aangevoerd dat er verschillende mogelijkheden zijn om de katheter nat te verpakken, zoals het meeleveren van de vloeistof in een afzonderlijk zakje in de verpakking, zodat het niet volgens haar niet voor de hand ligt om een hydrofiele katheter op de in EP 729 geclaimde wijze ‘nat’ te verpakken. Dit verweer wordt voorshands verworpen. Terecht heeft Medical4You erop gewezen dat andere uitvoeringsvarianten alle als een oplossing van het gestelde probleem moeten worden beschouwd. Een willekeurige keuze uit alternatieven verleent geen inventiviteit.
IEF 15180

Conclusie AG: Verwijzing voor beoordeling uitsluitingsgronden TrippTrapp-merkenzaak

Conclusie AG HR 14 augustus 2015, IEF 15180; ECLI:NL:PHR:2015:1663 (Hauck tegen Stokke)
Uitspraak ingezonden door Robbert Sjoerdsma, Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek. Incidentele cassatiemiddel. Een veilige, comfortabele en deugdelijke kinderstoel van deze vorm wordt bepaald door de aard van de waar. Daarmee volgt de HR [IEF 12554] niet conclusie van AG [IEF 11836]; de klacht van onderdeel IV.2 berust op een onjuiste lezing van het arrest van het Hof. De AG concludeert dat onderdeel IV.2 slaagt en de resterende onderdelen falen. Het hof zou een combinatie van uitsluitingsgronden hebben gebruikt, uit het HvJ EU-arrest [IEF 14209] volgt dat dat unierechtelijk niet is geoorloofd. De beoordeling van de uitsluitingsgronden van art. 3 lid 1 aanhef en onder e eerste richtlijn zijn sterk verweven met de waardering van de feiten en daarom moet verwijzing volgen.

6. De Hoge Raad heeft in rov. 5.7.2. van het verwijzingsarrest als uitgangspunt genomen dat het hof heeft geoordeeld dat de Tripp Trapp-stoel door zijn (zeer) aantrekkelijke uiterlijk een wezenlijke waarde aan de betrokken waar geeft en dat voor het overige de stoel door zijn vorm bij uitstek geschikt is als veilige, comfortabele en deugdelijke kinderstoel, hetgeen maakt dat de vorm van de stoel in zoverrre bepaald wordt door de aard van de waar, zodat het merk een teken is dat uitsluitend bestaat in een vorm die gedeeltelijk beantwoordt aan art. 3 lid 1 onder (i) en voor het overige aan art. 3 lid 1 onder (iii). Ik maak daaruit op dat de Hoge Raad niet de mening heeft gevolgd van de A-G Verkade in diens conclusie van 5 oktober 2012 onder 5.47.2 dat de klacht van onderdeel IV.2. berust op een onjuiste lezing van het arrest van het hof, omdat beide uitsluitingsgronden afzonderlijk van toepassing zijn geacht (cumulatie). Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het hof een combinatie van beide uitsluitingsgronden heeft gebruikt. Inmiddels weten we uit de beantwoording van de derde prejudiciële vraag dat dit unierechtelijk niet geoorloofd is. Onderdeel IV.2 bevat een hierop gerichte klacht en treft dus doel.

Lees de conclusie(pdf/html)

IEF 15172

Advocatenmaatschap moet oppassen wat aan de gevel hangt

RCC 20 juli 2015, IEF 15172; dossiernr. 2015/00514 (Unger Hielkema advocaten)
Aanbeveling. Misleiding. Buitenreclame. Gevel. De uiting: Het betreft de op de gevel van het pand de Boelelaan 7 te Amsterdam aangebrachte aanduiding “Unger Hielkema advocaten”. De klacht: Sinds 1 januari 2015 is de samenwerking van de met de aanduiding “Unger Hielkema advocaten” bedoelde advocaten ten einde. De advocaten Goudriaan en Hielkema hebben elk een eigen kantoor opgericht en van het kantoor  “Unger Hielkema advocaten” is alleen mevrouw mr. Unger over. Nieuw zijn de heer Van Els en mevrouw Nolet. Klager acht het wenselijk dat de reclame aan de gevel overeenkomt met een bestaand advocatenkantoor en dat de rechtzoekende burger niet wordt misleid “doordat kantoorgenoten van mevrouw E. Unger niet meer daar werken”. Klager stelt: “Mevrouw Unger, nu het kantoor voerend onder de naam Unger en van Els, had al lang deze naam moeten voeren, en daar zorg voor moeten dragen”. Klager acht de uiting misleidend.

Het oordeel van de Commissie: Verweerder heeft erkend dat de bestreden uiting nog aan de gevel van het pand De Boelelaan 7, Amsterdam hing, nadat de samenwerking tussen mr. Unger en de overige advocaten, deel uitmakend van de maatschap Unger Hielkema, waaronder mr. Hielkema, per 1 januari 2015 feitelijk was beëindigd. Volgens het verweer bij brief van 30 april 2015 hing het bord op 30 april 2015 nog steeds aan de gevel en ter zitting van 25 juni 2015 heeft klager meegedeeld dat het bord intussen nog niet verwijderd was. De Commissie begrijpt uit het verweer dat het verwijderen van de uiting zal gebeuren in opdracht van de verhuurder en dat deze uit kostenoogpunt heeft besloten om het verwijderen van het oude bord te combineren met het aanbrengen van een nieuw bord, ten behoeve van de nieuwe huurder. Nu het advocatenkantoor Unger Hielkema niet meer gevestigd is in het bewuste pand gaat de onderhavige reclame naar het oordeel van de Commissie gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in artikel 8.2 aanhef NRC. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, bijvoorbeeld om zich te wenden tot een advocatenkantoor waarin mr. Unger en mr. Hielkema samenwerken, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Nu de uiting reeds om deze reden in strijd is met de NRC, komt de Commissie niet meer toe aan de beantwoording van de vraag of artikel 7.4 lid 1 van de Verordening op de advocatuur is overtreden. De Commissie heeft, op grond van hetgeen verweerder heeft gesteld, gebruik gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 17 lid 2 van het Reglement inzake de Reclame Code Commissie en het College van Beroep om verweerder een termijn toe te staan waarbinnen de aanbeveling moet zijn opgevolgd en bepaalt dat aan de aanbeveling per 1 september 2015 gevolg dient te zijn gegeven.
Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht de uiting in strijd met de artikel 7 NRC. Zij beveelt verweerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken en staat verweerder een termijn toe waarbinnen deze aanbeveling moet zijn opgevolgd, in die zin dat per 1 september 2015 aan de aanbeveling gevolg moet zijn gegeven.

Op andere blogs:
Advocatie
Wieringa

IEF 15179

Niet achter gesloten deuren en geen afgifte ontlastend ruw materiaal

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 12 augustus 2015, IEF 15179; ECLI:NL:RBMNE:2015:6002 (eiser tegen Endemol en Peter R. de Vries)
Mediarecht. Geen afgifte ruw materiaal. Voorzieningenrechter heeft ex artikel 27 Rv op voorhand het verzoek voor het houden van een zitting in kort geding achter gesloten deuren en geanonimiseerd procederen, afgewezen. Gedaagde is misdaadverslaggever en maakt tv-uitzendingen. Het onrechtmatige karakter van de tv-uitzending is er volgens eiser - veroordeeld tot gevangenisstraf van zes jaar - omdat ontlastend ruw beeld- en geluidsmateriaal niet wordt getoond in de tv-uitzending; ten onrechte wordt hij als opdrachtgever tot huurmoord neergezet. Eiser stelt dat hij minutenlang herkenbaar en volledig in beeld is. De rechtbank Amsterdam oordeelde: ‘dat eiser met grote achteloosheid en buitengewoon kil en zakelijk spreekt over de wijze waarop de moord zou moeten worden gepleegd.’ De beschuldiging in het programma is dus niet lichtvaardig geweest. De vorderingen worden afgewezen.

.

4.6. [eiser] stelt voorts dat het feit dat hij minutenlang herkenbaar en volledig in beeld is, jegens hem onrechtmatig is. Uitgangspunt is echter dat het tonen van herkenbare beelden rechtmatig is. Dit kan in uitzonderlijke gevallen anders zijn indien bijvoorbeeld iemands recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer in het gedrang komt. Het is in beginsel aan - in dit geval - [gedaagde sub 4] om de vorm van zijn programma te bepalen. Zijn redactie heeft ervoor gekozen om [eiser] herkenbaar te tonen in de tv-uitzending. Bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde sub 4] gebruik had mogen maken van de heimelijk opgenomen beelden zonder dat [eiser] onherkenbaar werd gemaakt (bijvoorbeeld door middel van ‘blurren’ of ‘wipen’) dient een afweging gemaakt te worden tussen twee fundamentele rechten. Enerzijds de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en anderzijds de vrijheid van meningsuiting van Endemol c.s. De misstand die in de tv-uitzending naar voren wordt gebracht, is echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter van zodanige ernst dat gesproken kan worden van een ‘matter of public interest’. [gedaagde sub 4] heeft in zijn hoedanigheid van misdaadverslaggever de taak om deze misstand ter kennis van het publiek te brengen. Hij mag, gelet op zijn hoedanigheid van misdaadjournalist, in grote mate zelf bepalen op welke wijze hij de verkregen beelden in zijn programma wil gebruiken. Hij dient daarbij echter wel de belangen van - in dit geval - [eiser] in het oog te houden. Het tonen van de lichaamstaal van [eiser] (onder meer het op het oog ontspannen eten van een boterham terwijl hij praat over het plegen van een moord, het maken van een schietgebaar, het hebben van een zakelijke ‘er valt niet met mij te spotten’ houding) en derhalve [eiser] tonen in herkenbare vorm is voor de berichtgeving van deze misstand aan het publiek van belang. Ook de rechtbank heeft uit de lichaamstaal van [eiser] (mede) afgeleid welke bedoeling [eiser] zou hebben gehad en heeft hem voor het ten laste gelegde feit ook veroordeeld. Het is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onrechtmatig om [eiser] volledig herkenbaar in beeld te laten komen.

4.7. Bovendien heeft [eiser] de gelegenheid gehad, middels zijn toenmalige advocaat in de strafzaak mr. Plasman, om de tv-uitzending voorafgaand aan de uitzending te bekijken en daarop middels het geven van een interview daarop een reactie te geven. Bovendien had [eiser] een kort geding aanhangig kunnen maken om de uitzending te voorkomen en dat heeft hij nagelaten. De verklaring van mr. Plasman, in reactie op het e-mailbericht van [gedaagde sub 4] van 20 juli 2015, geeft in die zin de doorslag dat daaruit kan worden afgeleid dat hij de uitzending heeft bekeken en dat hij heeft gezien dat [eiser] herkenbaar in beeld kwam. Anderszins is niet gebleken. De verklaring van [eiser] maakt dat oordeel niet anders. Endemol c.s. mocht ervan uitgaan dat de rechten van [eiser] met het tonen van de beelden aan zijn toenmalige advocaat, voldoende gewaarborgd waren.

4.8. Vorenstaande leidt ertoe dat niet aannemelijk is dat de rechter in de bodemprocedure zal oordelen dat Endemol c.s. door de wijze waarop de tv-uitzending is gemonteerd en deze uit te zenden, onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld

Op andere blogs:
Media Report

IEF 15178

Gezocht: originele afschriften IE-Klassiekers

IE-Klassiekers op IE-Forum.nl worden veel geraadpleegd. Het zijn (meestal oudere)  uitspraken die een keerpunt hebben betekend in ons niche-rechtsgebied. Helaas zijn veel van deze uitspraken nog steeds niet altijd digitaal toegankelijk. Daarom doen we een beroep op uw hulp en uw digitale archief. Want van de volgende klassiekers hebben wij helaas nog geen afschrift  beschikbaar. Kunt u ons helpen aan de originele uitspraken? We horen het graag via: redactie@ie-forum.nl. Let op: (bewerkte) versies in (digitale) bladen of de NJ zijn geen originele afschriften:
Auteursrechten
HR 22 november 1985, NJ 1986, 158 (Columbia c.s./KTA II; Kabelpiraat II)

Handelsnaamrecht
HR 24 januari 1936, NJ 1936, 427 (Blitz)
HR 29 juni 1990 (Matrix/Sebastopol)
HR 19 september 1997, NJ 1998, 255/256; RvdW 1997, 174C (Gaswacht)

Reclamerecht
Hof Amsterdam 30 oktober 1981, NJ 1981, 422 (Boycot Outspan)
HR 15 januari 1999, NJ 1999, 665 (Proctor & Gamble/Kimberley Clark)
HR 13 maart 1951, NJ 1941, nr. 660 (Felix/Dogcakes, ook wel bekend als het Kattenbrood-arrest)

IEF 15177

Afgifte broncode ondanks gebrekkige dagvaarding

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 5 augustus 2015, IEF 15177; IEFbe 1476 (CIS ICT Services tegen Qit vzw)
Uitspraak ingezonden door Merle Hafkamp, Gravendeel advocaten. Afgifte software broncode. Procesrecht. CIS vordert bevel tot afgifte van de broncode van Plagiaat. De dagvaarding is gebrekkig aan Belgische QIT BVBA afgegeven in plaats van aan Belgische QIT vzw, maar vzw is niet onredelijk benadeeld, omdat op de dag van betekening een afschrift van de dagvaarding is afgegeven aan de vereffenaar van de ontbonden QIT vzw. De voorzieningenrechter verleent verstek tegen QIT Vzw en beveelt afgifte van de broncode van 'Plagiaat' aan CIS.