IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22193
19 augustus 2024
Uitspraak

Aanpassing van memorie van antwoord na afwijzing van verzoek tot vertrouwelijkheid

 
IEF 12386

Software en woordmerken te kwalificeren als vermogensrecht

Rechtbank Rotterdam 30 januari 2013, LJN BZ2599 (vof Delltatech)

The bad news is...Merkenrecht. Beëindiging samenwerking. Octrooien op hardware. Software. Medische toepassingen.

Drie vennoten hebben met elkaar samengewerkt ten behoeve van de ontwikkeling, marketing en verkoop van apparatuur en software voor medische toepassingen. De samenwerking vond aanvankelijk plaats in de vorm van een vof en nadien van een bv. De vennoten hebben met elkaar gesproken over de beëindiging van de tripartiete samenwerking. In dat kader is op hoofdlijnen overeenstemming bereikt. Vervolgens zijn de verhoudingen verstoord. In het kader van enerzijds de afwikkeling van de samenwerking en anders de voortzetting van de werkzaamheden door twee van de drie vennoten zijn over en weer verschillende vorderingen ingesteld. De vorderingen hebben in conventie onder meer betrekking op managementfee/onkosten, overname van aandelen en schadevergoeding ter zake van het gebruik van de software en het woordmerk. In reconventie hebben de vorderingen onder meer betrekking op niet - afgedragen omzet, het liquidatiesaldo en schadevergoeding wegens winstderving.

De rechtbank stelt voorop dat de software en het woordmerk zijn te kwalificeren als vermogensrechten van de v.o.f.. De vordering tot het terug op naam van de v.o.f. zetten van de Europees woordmerkregistratie heeft geen juridische grondslag. Weliswaar heeft eiser bezwaar gemaakt bij het BHIM tegen de wijziging van de inschrijving, maar hij heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht de wijziging aan te vechten, zoals geregeld in de Verordening 207/2009.

De zaak wordt aangehouden.

In citaten:
2.6.  Blijkens een screenshot van de [gedaagde 4]-website van de v.o.f. is daarop vermeld:

All patents and trade[gedaagde 2]s in this software and hardware are property of Delltatech Netherlands.

2.7.  Het woordmerk [gedaagde 4] is op 8 juni 2005 in Europa gedeponee[g[gedaagde 1]de 1] van [gedaagde 1] (“[X]”). Op verzoek van [gedaagde 1] is dit, ondanks later protest van [eiser 1] aan het BHIM, per 7 april 2010 gewijzigd in “[g[gedaagde 1]de 1]”. In de Verenigde Staten stond het woordmerk geregistreerd ten name van de v.o.f. De Amerikaanse inschrijving is op 18 augustus 2009 geëindigd. Op 9 maart 2005 zijn in samenwerking met de Technische Universiteit Delft door [eiser 1] en [gedaagde 1] Europese octrooiaanvragen gedaan en verkregen op de uitvinding van de [gedaagde 4]-simulator. Bij brief van 8 juli 2010 van de TU Delft heeft zij met onmiddellijke ingang de aan haar verleende octrooien laten vervallen.

2.14 (...)
Merknaam en Octrooi

Eerste discussiepunt was merknaam [gedaagde 4] en het octrooigebruik.
Afgesproken is dat er geen belemmeringen zijn om het octrooi te gebruiken door [eiser 1] en [gedaagde 1]. [gedaagde 1] en [eiser 1] geven elkaar alle ruimte om de hardware te gebruiken onder eigen naam. Verder is er afgesproken dat, nationaal en internationaal, geen van de partijen gebruik kan maken van de merknaam [gedaagde 4].
Met de TU Delft moeten er nieuwe afspraken gemaakt worden mbt de kosten van het octrooi.

6.5.  De rechtbank overweegt het volgende. Gelet op het hiervoor onder 6.4 sub c) weergegeven verweer van [gedaagden] is in elk geval duidelijk dat de v.o.f. gerechtigd was gebruik te maken van de software; de zogenaamde executable files. Uit de processtukken blijkt dat deze software werd gebruikt ten behoeve van de verkoop van de [gedaagde 4]-simulator. Dat de v.o.f. gerechtigd was gebruik te maken van in elk geval de executable files is te kwalificeren als een vermogensrecht van de v.o.f. Bij elke doorontwikkeling die relevant was voor (de verkoop van) het product, werd er feitelijk een nieuwe executable file aan de v.o.f. ter beschikking gesteld. Dit komt neer op een licentie voor de v.o.f. die het recht geeft op nieuwe updates. Het is moeilijk voorstelbaar hoe anders het product kon worden doorontwikkeld en aangepast aan de eisen van de klanten en het voortschrijdend inzicht van de ontwerper(s). Kortom: zolang de samenwerking van partijen voortduurde kon gebruik gemaakt worden van de software zoals die werd ontwikkeld en ter beschikking gesteld aan de in de v.o.f. samenwerkende vennoten.

6.11.  Naar de rechtbank begrijpt vormt het in de Verenigde Staten gedeponeerde woordmerk geen afzonderlijke grondslag van de vorderingen. Daaraan zal verder dan ook voorbij worden gegaan. Hetzelfde geldt voor de stellingen die partijen hebben gewisseld over de octrooien betreffende de hardware, nu ten aanzien van deze octrooien geen vorderingen worden ingesteld.

6.38.  De rechtbank stelt in dit kader voorop dat, zoals hiervoor onder 6.5/6.6 en 6.9 is overwogen, de software van de [gedaagde 4]-simulator (althans het recht gebruik te maken van in elk geval (de updates van) de executable files) en het woordmerk [gedaagde 4] zijn te kwalificeren als vermogensrechten van de v.o.f. Eveneens moet hetgeen hiervoor onder 6.18 ter zake van de op of omstreeks 1 maart 2010 gemaakte afspraken als uitgangspunt worden genomen.

E. De vordering van [eiser 1] tot veroordeling van [gedaagde 1] het woordmerk [gedaagde 4] weer op naam van de v.o.f. te doen zetten
6.42.  Aan zijn vordering op dit punt heeft [eiser 1] ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] medio 2010 onrechtmatig zichzelf in plaats van de v.o.f. als rechthebbende van het gemeenschapsmerk [gedaagde 4] heeft laten registreren bij het BHIM. Deze onrechtmatige wijziging dient ongedaan te worden gemaakt, aldus [eiser 1].

6.44.  Sprake is van een gemeenschapsmerk als bedoeld in Verordening (EG) nr. 207/2009. [eiser 1] heeft weliswaar bezwaar gemaakt bij het BHIM tegen de wijziging van de inschrijving, maar hij heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht de wijziging aan te vechten, zoals geregeld in de Verordening. [eiser 1] wordt verzocht de juridische grondslag van zijn thans ingestelde vordering te onderbouwen met inachtneming van het Europees Merkenrecht, waarbij hij zich tevens dient uit te laten over de bevoegdheid van de Rechtbank Rotterdam. Zijn enkele stelling dat het woordmerk “terug moet” naar de v.o.f. en dat daarvoor een juridische procedure nodig is, is onvoldoende om als grondslag van de vordering te kunnen dienen en voor de rechtbank om ambtshalve haar bevoegdheid te beoordelen.
IEF 12385

Maandoverzicht personalia februari 2013

Maandelijks publiceren we een overzicht van personalia-berichtgeving die eerder in het kort nieuws voorbij is gekomen.

 

Wanda van Kerkvoorden werd onlangs benoemd tot lid van de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten
Wanda van Kerkvoorden (managing partner van SOLV Advocaten in Amsterdam) is door het parlement van de Orde benoemd als nieuw lid van de Algemene Raad. Van Kerkvoorden is gespecialiseerd in ICT-contracten en geschillen. Zij zal zich vanaf 1 januari 2013 binnen het bestuur van de Orde bezighouden met procesinnovatie, digitaliseringsprocessen en ICT-projecten.


MARQUES appoints a new Executive Director, Christopher Barnard
MARQUES is very pleased to announce that it has appointed Christopher Barnard as its Executive Director. This is a new role created to meet the expanding influence of MARQUES in the IP world over the last few years. His appointment begins on 1 March 2013 in time to meet all the members of the MARQUES Council and Teams at the MARQUES Spring Meeting in Barcelona on 7-8 March 2013.

Nieuwe lichting van 16 BBMM geslaagden!
Vrijdag 18 januari jl. was voor een aantal (kandidaat) BMM-ers een belangrijke dag in hun loopbaan: het afsluitende mondelinge examen. Onder leiding van de Examencommissie en examinatoren werden 18 gemachtigden, advocaten en industrie-gemachtigden drie kwartier onderworpen aan een praktijktest. Productbescherming, merkonderzoek, inbreuk en een modelzaak passeerden de revue. Aan het einde van de middag mochten 16 kandidaten onder groot applaus het felbegeerde diploma in ontvangst nemen.

Hoyng Monegier breidt octrooigemachtigden praktijk uit met Michiel de Baat
Hoyng Monegier is pleased to announce that Michiel de Baat has joined the firm's patent prosecution group as Of Counsel. Michiel will be responsible for the mechanical patent prosecution area. Michiel studied physics and law at Leiden University, and has over 10 years of experience as a patent attorney in The Netherlands and Belgium. He assists a number of companies in developing and implementing intellectual property rights policies, focusing on patents not only as a means of protection, but also as a commercial instrument.  He brings a wealth of experience in different areas, in particular in the automotive and agricultural industries.

Lokke Moerel van De Brauw benoemd tot hoogleraar Global ICT Law
Lokke Moerel, partner bij De Brauw Blackstone Westbroek wordt op 1 maart benoemd tot hoogleraar Global ICT Law aan het Tilburg Institute for Law, Technology and Society (TILT), onderdeel van Tilburg University. De benoeming sluit aan bij het proefschrift van Moerel in 2011 waarin zij pleit voor invoering van wereldwijde privacy codes voor multinationals, zogeheten Binding Corporate Rules. Lokke Moerel zal naast haar hoogleraarschap aan Tilburg University verbonden blijven als partner ICT bij De Brauw Blackstone Westbroek.

 

IEF 12384

Huidige Auteurswet laat geen ruimte voor e-lending

Kamerbrief, Aanbieding rapport 'Online uitlenen van e-books door bibliotheken', referentie 469165. Bijlage 'Verkenning ‘Online uitlenen van e-books door bibliotheken’ (Pdf).

In de Hoofdlijnenbrief actualisering bibliotheekwetgeving van 7 december 20111 is een verkenning aangekondigd naar het vraagstuk van het leenrecht in het digitale domein. Openbare bibliotheken hebben op basis van een beperking in de Auteurswet de mogelijkheid om auteursrechtelijk beschermde, fysieke werken tegen een billijke vergoeding uit te lenen. Bij verschillende gelegenheden is in het kader van de landelijke digitale bibliotheek de vraag naar de toepasselijkheid van het leenrecht op e-books aan de orde geweest. Genoemde verkenning is inmiddels afgerond. Het rapport ‘Online uitlenen van e-books door bibliotheken’ treft u hierbij aan.

Onderzocht is of het uitlenen van digitale werken (e-lending) door openbare bibliotheken onder de regeling van het leenrecht in de Auteurswet kan vallen en of het Europese auteursrechtelijke kader ruimte laat voor een wettelijke uitzondering in het auteursrecht. Voorts is onderzocht wat de economische gevolgen zouden zijn van de invoering van een eventuele wettelijke beperking. Ten derde is gekeken naar hoe e-lending in een aantal landen is vormgegeven.

Het onderzoek geeft de volgende bevindingen:

  • Uit de tekst en de geschiedenis van de huidige Auteurswet moet de conclusie worden getrokken dat de wet alleen betrekking heeft op het uitlenen van stoffelijke (fysieke) exemplaren van werken en geen ruimte laat voor e-lending;
  • Ook de Richtlijn verhuurrecht en uitleenrecht, die het leenrecht voor de lidstaten van de Europese Unie heeft geharmoniseerd, lijkt beperkt te zijn tot de uitleen van materiële exemplaren en laat daarom waarschijnlijk geen ruimte voor aanpassing van de Nederlandse wet;
  • Behalve de Richtlijn verhuurrecht en uitleenrecht is ook de Auteursrechtrichtlijn van 2001 van belang. Deze bevat een limitatieve lijst van toegestane wettelijke beperkingen van het auteursrecht, waaronder ook enkele beperkingen voor openbare bibliotheken. Geen van deze bepalingen biedt de bibliotheken de ruimte om aan hun leden e-books online ter beschikking te stellen;
  • Ten aanzien van de economische gevolgen geeft het rapport aan dat een aantrekkelijk uitleenaanbod van e-books kan leiden tot omzetderving bij commerciële partijen. E-lending door openbare bibliotheken kan daarentegen ook positieve effecten voor marktpartijen hebben, doordat via dat aanbod nieuwe groepen consumenten kunnen worden bereikt en lezers interesse kunnen ontwikkelen voor de aanschaf van e-books.

Op grond van bovenstaande bevindingen moet de conclusie worden getrokken dat het bestaande Europese kader van richtlijnen op het terrein van het auteursrecht geen ruimte laat voor invoering op nationaal niveau van een wettelijke uitzondering die e-lending door openbare bibliotheken – al dan niet tegen vergoeding – toestaat. Dit betekent dat het uitlenen van e-content door openbare bibliotheken zal moeten plaatsvinden op basis van contractuele afspraken tussen betrokken partijen zoals auteurs, uitgevers, rechtenorganisaties, distributeurs en bibliotheken. Met deze bevindingen en conclusies houd ik rekening bij de aangekondigde bibliotheekwetgeving, die u na de zomer krijgt toegezonden.

In Europees verband wordt langs verschillende lijnen aandacht gegeven aan de transitie van openbare bibliotheken van fysiek naar digitaal. Waar mogelijk zal ik bepleiten dat daarbij ook het onderwerp ‘e-lending en openbare bibliotheken’ op de agenda komt.

IEF 12383

Stemmingen over de moties betreft auteursrechten

Stemmingen Auteursrechten, Handelingen II vergaderingnummer 38, 36, 2012-2013.

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over auteursrechten, te weten:
- de motie-Verhoeven/Oosenbrug over afzien van een downloadverbod (29838, nr. 56); motie wordt aangenomen
- de motie-Verhoeven/Oosenbrug over het niet meer inzetten van ISP's als politieagent (29838, nr. 57); motie wordt aangehouden
- de motie-Oskam/Taverne over een alternatief handhavingsmechanisme. (29838, nr. 58); de motie wordt verworpen
- de motie-Oskam over aanpassing van de thuiskopie-AMvB (29838, nr. 59); de motie wordt verworpen

IEF 12382

Eén van de opslagboxen als winkel ingericht

Rechtbank Oost-Nederland 11 februari 2012, LJN BZ2358 (Opslagbox als winkel)

Unit 13Strafrecht. Merkvervalste goederen. De raadsman van verdachte heeft tot vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde dat zijn cliënt zijn beroep heeft gemaakt van en/of bedrijf heeft uitgeoefend ten aanzien van de handel in merkvervalste goederen. De raadsman heeft aangevoerd er geen grote omzet is geweest en dat het inrichten van een winkel onvoldoende is om bedrijfsmatig handelen en/of beroepmatig handelen in merkvervalste goederen aan te nemen.

Gezien de professionele opzet in de boxen, de grote hoeveelheden aangetroffen goederen in de boxen, de lange periode dat verdachte zich met het handelen heeft beziggehouden, de grote geldbedragen die verdachte heeft aangewend om goederen in te kopen alsmede de omstandigheid dat verdachte de inrichting van de ‘winkel’ zelf heeft bekostigd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte ten aanzien van het handelen in merkvervalste goederen, zijn beroep en bedrijf heeft uitgeoefend. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer. De rechtbank legt (in combinatie me wapenbezit en vuurwerkbezit) een taakstraf op bestaande uit een werkstraf van 120 uren, te voltooien binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis.

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde“uit beroep en/of bedrijf handelen”

De rechtbank overweegt dat in het proces-verbaal van bevindingen van de politie valt te lezen dat op 23 december 2011, naar aanleiding van CIE-informatie, door de politie een onderzoek is ingesteld aan de [adres] te Deventer. Aan voornoemd adres bleek een boxenverhuurbedrijf gevestigd te zijn alwaar opslagboxen werden verhuurd.

Verbalisanten troffen daar verdachte aan in [een box]. Verdachte had [een box] ingericht als winkel (verdachte had zelf de stellingen geplaatst en bekostigd )en de box bevatte grote hoeveelheden kledingstukken, geurtjes, tassen en schoenen .

Ook andere boxen bevatten grote hoeveelheden kleding. Desgevraagd heeft verdachte verklaard dat een gedeelte van de goederen was geruild maar dat een gedeelte ook namaak was.

Voorts valt uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen op te maken dat op het moment van binnenkomst van verbalisanten een klant in de“winkel” aanwezig was om kleding te kopen.

De rechtbank overweegt vervolgens dat verdachte tegenover de politie in zijn verklaring heeft beaamd dat hij in de periode van 16 oktober 2009 tot 5 juni 2011 via Marktplaats merkvervalste goederen heeft aangeboden. In datzelfde verhoor is verdachte geconfronteerd met 6 financiële overzichten waarop verdachte tegenover de politie heeft verklaard dat die overzichten gekochte goederen betreffen die verdachte heeft ingekocht. De goederen zijn bij verdachte thuis of bij de loods geleverd.

Gezien de professionele opzet in de boxen, de grote hoeveelheden aangetroffen goederen in de boxen, de lange periode dat verdachte zich met het handelen heeft beziggehouden, de grote geldbedragen die verdachte heeft aangewend om goederen in te kopen alsmede de omstandigheid dat verdachte de inrichting van de ‘winkel’ zelf heeft bekostigd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte ten aanzien van het handelen in merkvervalste goederen, zijn beroep en bedrijf heeft uitgeoefend. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.

Bewezenverklaring
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 3 en 4 ten laste is gelegd, met dien verstande dat

1. Hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 3 april 2012 in de gemeente en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk
a. valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en
b. waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en
d. waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst, en
e. waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertoonden als een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertoonden,
te weten (grote) hoeveelheden kleding en parfums en schoeisel en tassen en bestek en stickers en labels met -ondermeer- de merk(en)/handelsna(a)m(en) Adidas en Björn Borg en Botticelli en Burberry en Cacharel en Chanel en DKNY en Doce&Gabbana en G-Star en Gucci en Hugo Boss en Lacoste en Yves Saint Laurent en Pixie en/of Lanvin, heeft verkocht, te koop heeft aangeboden en heeft afgeleverd en in voorraad heeft gehad, zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf zijn beroep heeft gemaakt en het plegen van dit misdrijf bedrijf heeftuitgeoefend.

IEF 12381

In hoger beroep is slechts over de proceskosten gepleit

Hof Den Haag 26 februari 2013, LJN BZ1902 (Danisco tegen Novozymes)

Octrooirecht. Proceskostenvergoeding 1019h Rv. Gevolgen van HvJ EU Bericap/Plastinnova [IEF 12005].

In eerste aanleg heeft Danisco in conventie de vernietiging van EP 592 gevorderd. In reconventie vorderde Novozymes een inbreukverbod met nevenvoorzieningen. De rechtbank [IEF 9818] is tot de slotsom gekomen dat het octrooi geldig is en heeft op die grond de vordering van Danisco afgewezen. In reconventie is zij tot het oordeel gekomen dat Danisco met haar TPT-granules indirect inbreuk maakt op EP 592 en heeft zij een inbreukverbod aan Danisco opgelegd en een aantal nevenvorderingen aan Novozymes toegewezen.

Bij brief hebben de advocaten het hof meegedeeld dat het, gelet op de beslissing van de Technische Kamer van Beroep, in hoger beroep nog slechts om de proceskosten ex artikel 1019h Rv gaat. Partijen hebben vervolgens ook slechts over de proceskosten gepleit.

In citaten:

14. Uit de uitspraak van het HvJEU in de zaak Bericap/Plastinnova blijkt dat de in de rov. 8.2 en 8.3 van het zojuist aangehaalde arrest van dit hof weergegeven uitleg van (het toepassingsbereik van) de Handhavingsrichtlijn, en in het kielzog daarvan, van de artikelen 1019 e.v. Rv. (rov. 8.4 en 8.5), daarmee in lijn is. Dat het daarbij niet slechts gaat om bescherming tegen daadwerkelijke inbreuk, maar ook tegen dreigende inbreuk, volgt bijvoorbeeld uit het bepaalde in artikel 9, in het bijzonder lid 1 onder a), van de Handhavingsrichtlijn. Met het oog op de vraag of ook hetgeen door dit hof is overwogen in rov. 8.6 van voornoemd arrest in overeenstemming is met de uitspraak in de zaak Bericap/Plastinova, is het volgende van belang.

16. Uit het feit dat ook degene die ten onrechte blijkt te zijn beticht van (dreigend) inbreukmakend handelen, aanspraak kan maken op vergoeding van zijn (redelijke en evenredige) kosten, volgt noodzakelijk dat aan deze een vergoeding toekomt van kosten gemaakt voor het aanvoeren van verweren tegen het gesteld (dreigend) inbreukmakend handelen. Een belangrijk en veel gevoerd verweer tegen (dreigend) handhavend optreden door de houder van het desbetreffende intellectuele eigendomsrecht is de stelling dat dat recht niet bestaat of ongeldig (nietig) is.
Het hof is van oordeel dat ook de kosten van een dergelijk verweer onder het toepassingsbereik van de Handhavingsrichtlijn - en dus van artikel 1019 e.v. Rv. - vallen. De uitspraak van het HvJEU inzake Bericap/Plastinnova staat niet aan dat oordeel in de weg.

18. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om prejudiciële vragen aan het HvJEU te stellen. Het op de uitspraak van het HvJEU in de zaak Bericap/Plastinnova gebaseerde verweer van Novozymes tegen de gevorderde vergoeding ex artikel 1019h Rv. in conventie, wordt derhalve verworpen.

19. Novozymes maakt voorts bezwaar tegen de gevorderde vergoeding op de grond dat deze niet redelijk en evenredig is. (...)

25.(...) Het hof verwerpt het bezwaar van Novozymes tegen de hoogte van de door Danisco voor het pleidooi begrote kosten. Dat deze hoger zijn dan die zij zelf heeft gemaakt, is niet doorslaggevend voor de beoordeling van de redelijkheid en evenredigheid ervan. Voorts is in zaken als de onderhavige gebruikelijk dat een partij wordt bijgestaan door meer dan één deskundige. Hoewel denkbaar zou zijn geweest om in dit geval, waarin het nog slechts om de proceskosten gaat, met één advocaat ter zitting te verschijnen, zal het hof aan de andere keuze van Danisco geen gevolgen verbinden, nu de advocaat van Novozymes zich ter zitting heeft laten vergezellen door de octrooigemachtigde van Novozymes en derhalve zelf ook met twee deskundigen is verschenen.

Het hof, in conventie en in reconventie, veroordeelt Novozymes in de kosten van het geding van Danisco in eerste aanleg en verstaat dat Novozymes het terzake tussen partijen overeengekomen bedrag aan Danisco heeft voldaan;

IEF 12380

In vrijwaring opgeroepene moet meeliften op bevoegdheidskeuzes

Rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle 21 november 2012, LJN BZ1553 (Wavin Overseas B.V. tegen Picenum Plast Spa)

Procesrecht. Uitleg artikel 6 lid 2 EEX-Vo. In vrijwaring opgeroepene moet meeliften op bevoegdheidskeuzes die partijen in hoofdzaak hebben gemaakt.

2.4. Kernvraag van het incident is of Wavin de bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan gronden op artikel 6, sub 2, EEX-Vo. Dat artikel bepaalt, voor zover van belang, dat bij een vordering tot vrijwaring de verweerder kan worden opgeroepen voor het gerecht waar de hoofdzaak aanhangig is, "tenzij de vordering slechts is ingesteld om de opgeroepene af te trekken van de rechter die deze verordening hem toekent". De rechtbank beantwoordt de vraag bevestigend.
Dat Dywidag om haar moverende redenen kiest voor de Nederlandse rechter is, anders dan Picenum ingang wil doen vinden, niet relevant voor de vraag of Wavin haar vordering slechts heeft ingesteld om Picenum van haar eigen rechter af te trekken. Andere, rechtens relevante, feiten of omstandigheden waaruit een terecht beroep op de "tenzij-formule" kan worden afgeleid, zijn gesteld noch gebleken. Dat Wavin deze keuze van Dywidag respecteert, is evenmin een relevante omstandigheid. Zij is immers niet verplicht om - zo daar al gronden toe zijn - de keuze van Dywidag in rechte te bestrijden.
2.5.  De incidentele vordering van Picenum tot onbevoegdverklaring van deze rechtbank om kennis te nemen van het geschil tussen partijen dient te worden afgewezen.
IEF 12379

Beslissing van voor 1 januari na de herziening gerechtelijke kaart

Rechtbank Rotterdam 11 februari 2012, LJN BZ2310 (Overgangsrecht herziening gerechtelijke kaart)

Herziening gerechtelijke kaart. Procesrecht. Voorzieningenrechter in persoon niet als enige rechter bevoegd te oordelen in dit geschil.

De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht is bevoegd aangaande een vóór 1 januari 2013 gewezen vonnis door de rechtbank Dordrecht aangaande een vordering die ziet op artikel 611d Rv. Het overgangsrecht zoals vervat in artikel CIV van de Wet herziening gerechtelijke kaart bepaalt onder lid 1 dat voor toepassing van bepalingen inzake de behandeling van geschillen terzake van beslissingen van de rechtbank Dordrecht die vóór 1 januari 2013 zijn genomen, deze beslissingen na 1 januari 2013 worden aangemerkt als beslissingen van de rechtbank Rotterdam.

Voorzover gedaagde heeft betoogd dat mr. E.D. Rentema in persoon als enige (voorzieningen)rechter bevoegd is om over dit gedeelte van het geschil te oordelen, strandt dit betoog omdat de wetgever met de aanduiding rechter in artikel 611d Rv uitsluitend oog heeft gehad op de functie van voorzieningenrechter en niet op de persoon die deze bekleedt.

4.2.  Voorzover [gedaagde] heeft willen betogen dat mr. E.D. Rentema in persoon als enige (voorzieningen)rechter bevoegd is om over dit gedeelte van het geschil te oordelen, strandt dit betoog reeds op grond van het feit dat de wetgever met de aanduiding rechter in artikel 611d Rv uitsluitend het oog heeft gehad op de functie van (voorzieningen) rechter en niet op de persoon die deze bekleedt zelf.

Overigens is voor de vraag of de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam bevoegd is om van het gedeelte van de vordering dat ziet op opheffing, dan wel schorsing, van de bij het kort geding vonnis opgelegde dwangsommen kennis te nemen het volgende van belang.

Op 1 januari 2013 is de Wet herziening gerechtelijk kaart (Staatsblad 2012, 303, Kamer-stukken 32 891) in werking getreden. Deze herziening heeft (ondermeer) tot gevolg gehad dat de gerechtelijke kaart in Nederland per 1 januari 2013 bestaat uit 10 arrondissementen met elk één rechtbank. Anders dan voor het in werking treden van de Wet herziening gerechtelijke kaart is niet langer sprake van hoofdplaats, vestigingsplaats en nevenvestigingsplaats, maar wordt er per 1 januari 2013 uitsluitend nog een onderscheid gemaakt tussen zittingsplaats en overige zittingsplaats (zie artikel 21b lid 1 en 2 Wet RO). Bij algemene maatregel van bestuur is voor de rechtbank Rotterdam als zittingsplaats aangewezen Rotterdam en Dordrecht. Het overgangsrecht zoals vervat in artikel CIV van de Wet herziening gerechtelijke kaart bepaalt onder lid 1 dat voor de toepassing van bepalingen inzake de behandeling van geschillen terzake van beslissingen van de rechtbank Dordrecht die vóór 1 januari 2013 zijn genomen, deze beslissingen na 1 januari 2013 worden aangemerkt als beslissingen van de rechtbank Rotterdam.

Nu de dwangsom voor 1 januari 2013 is opgelegd door de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht, is - gelet op het voorgaande - per 1 januari 2013 de voorzieningen-rechter van de rechtbank Rotterdam bevoegd om van het gedeelte van de vordering dat ziet op artikel 611d Rv kennis te nemen.

4.3.  Het spoedeisend belang, dat overigens door [gedaagde] niet wordt betwist, vloeit voort uit de aard van de vorderingen.

IEF 12378

Vaststelling plagiaat door softwareprogramma is een inhoudelijke beoordeling

Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad 12 februari 2012, LJn BZ2259 (Eiser tegen Beroepscommissie voor Examens Almeerse Scholen Groep)

Beoordeling plagiaat door bestuursrechter. Geen beroep tegen beoordeling van het kennen en kunnen, vaststelling van plagiaat met behulp van het softwareprogramma Ephorus is een inhoudelijke beoordeling. Art. 8:4 onder e Awb laat bestuursrechter geen ruimte om te beoordelen of er sprake is van plagiaat.

Eiser heeft voor het vak Nederlands een werkstuk, de zogenoemde Meesterproef ‘Vettax onzin!’, als WORD document via Teletop ingeleverd. Met betrekking tot dit werkstuk is, na controle met het plagiaatdetectieprogramma Ephorus, vastgesteld dat het voor 93% overeenkwam met een eerder door een andere leerling ingeleverd werkstuk. De rector stelt vast dat daarom het cijfer 1 wordt toegekend.

Artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Awb laat de bestuursrechter geen ruimte om te beoordelen of er sprake is van plagiaat met betrekking tot het werkstuk en dientengevolge evenmin voor een beoordeling van de door de rector getroffen maatregel. Het betoog van partijen dat de rechtbank inhoudelijk kan en dient te beoordelen of er al dan niet sprake is van plagiaat, slaagt dus niet.

9. Anders dan partijen is de rechtbank van oordeel dat aan het bestreden besluit een beoordeling ten grondslag ligt van het kennen en kunnen van eiser als bedoeld in genoemd artikel van de Awb. Dat deze beoordeling is uitgevoerd met behulp van het softwareprogramma Ephorus, laat onverlet dat het werkstuk inhoudelijk beoordeeld moet worden alvorens de conclusie plagiaat getrokken kan worden, hetgeen in het onderhavige geval ook is gebeurd. De opgelegde maatregel waarbij aan eiser het cijfer 1 is toegekend voor zijn werkstuk is, gelet op artikel 5, eerste en tweede lid, van het Besluit, het gevolg van deze beoordeling. Artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Awb laat de bestuursrechter geen ruimte om te beoordelen of er sprake is van plagiaat met betrekking tot het werkstuk en dientengevolge evenmin voor een beoordeling van de door de rector getroffen maatregel. Het betoog van partijen dat de rechtbank inhoudelijk kan en dient te beoordelen of er al dan niet sprake is van plagiaat, slaagt dus niet.

10. Dit betekent niet dat tegen het bestreden besluit in het geheel geen beroep mogelijk is, maar dat de omvang en aard van de toetsing door de bestuursrechter zodanig beperkt is dat slechts kan worden beoordeeld of met betrekking tot de besluitvorming aan de formele bij of krachtens de wet gestelde voorwaarden is voldaan (zie AbRvS 13 mei 2009, LJN: BI3675).

Novagraaf (Heeft leerling plagiaat gepleegd)

IEF 12377

Het nieuw automerk Qoros GQ3 ligt in de clinch met KIA QUORIS en AUDI Q3

Een redactionele bijdrage van Corina Wolfert, Merkenbureau Abcor.

Het valt niet altijd mee om een merk goed en zonder problemen in de markt te zetten. Het Chinese autobedrijf Qoros Automotive kan hierover meepraten toen zij hun merk QOROS naar de Europese markt bracht. Het Chinese bedrijf heeft met Kia Motors Corporations een probleem omdat die een auto onder de gelijkende naam QUORIS introduceert. Aan de andere kant is AUDI opgetreden tegen het Chinese bedrijf omdat Qoros model de GQ3 heet. Audi is namelijk houder van het merk Q3. Hoe om te gaan met aanvallen en verweren?

Het Chinese autobedrijf QOROS is gevestigd in de Chinese stad Changshu. Qoros wil dit jaar zijn nieuwe modellen de GQ3, Estate en Cross Hybride op de beurs in Genève (7 t-m 17 maart) tonen. Het is de bedoeling dat het sedan model de GQ3 eerst in de tweede helft van 2013 op de Chinese markt komt en daarna naar de Europese markt. Qoros heeft de ambitie om elk halfjaar een nieuw model op de markt te brengen. Om de rechten te beschermen, is het merk QOROS in vele landen geregistreerd.

Het autobedrijf Kia Motor Corporations blijkt ook gecharmeerd te zijn van een “Qoros”-achtige naam want zij hebben hun internationale K9 versie QUORIS genoemd. Kia deponeerde het merk tussen juli en november 2012 in de verschillende Europese merkenregisters. Qoros Automotive startte oppositie procedures tegen het merk QUORIS op basis van hun oudere merkrecht QOROS. Ondertussen gaat Kia gewoon door met reclame maken voor hun nieuwe sedan uitvoering QUORIS. Qoros heeft naast een oppositie tegen de merkregistraties ook de gang naar de rechtbank ingezet om een verbod op het gebruik van het merk QUORIS op te leggen. Kans dat de Chinese fabrikant hier in het gelijk wordt gesteld is groot en omdat het hier om een merkenrechtzaak gaat, kunnen zij een veroordeling vragen van alle proceskosten.

Het andere probleem speelt met Audi, die rechthebbende is op het merk Q3. Qoros vraagt in februari 2012 merkbescherming aan voor het merk GQ3 voor de nieuwe Sedan. Het merk GQ3 wordt zonder problemen ingeschreven juli 2012. Audi krijgt later lucht van dit nieuwe type en stapt naar de rechtbank om af te dwingen dat Qoros niet de combinatie Q3 gebruikt voor haar automodellen. Audi wordt in het gelijk gesteld. Als Audi beter had opgelet en zijn merk Q3 goed in de bewaking had gehad, dan had zij tijdig tegen de merkaanvraag van GQ3 kunnen optreden. Nu kan Audi alleen nog een doorhalingsactie starten tegen het merk GQ3 in het Europese merkenregister. Dit hebben zij vooralsnog niet gedaan. Qoros heeft in ieder geval eieren voor zijn geld gekozen en speelt nu op safe door zijn model de “3 Sedan” te noemen. Het is een weinig inspirerende naam. Hopelijk maakt het uiterlijk van de auto meer indruk.

Welke tips willen wij dit nieuwe ambitieuze autobedrijf meegeven als het gaat om het lanceren van nieuwe merken. Bij het bedenken van nieuwe woorden, gecombineerde letter cijfer combinaties, etc, is het aan te raden om een merkonderzoek te verrichten. Een onderzoek laat zien of er mogelijke problemen te verwachten zijn. Daarnaast is het bij naamcreatie altijd handig om back-up merken achter de hand te hebben. Wanneer een merk, om wat voor reden dan ook, niet gebruikt kan worden, kan er altijd teruggevallen worden op een ander merk. Hierdoor wordt het verlies aan tijd om een andere merknaam te gebruiken beperkt en kan er toch nog een goede merkpositionering plaatsvinden. Wanneer een merk wordt ingediend, vergeet dan niet om het merk in de bewaking te zetten. Op deze manier wordt een gelijkend of identiek merk gesignaleerd en kan er snel actie worden ondernomen.

Corina Wolfert