IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22193
19 augustus 2024
Uitspraak

Aanpassing van memorie van antwoord na afwijzing van verzoek tot vertrouwelijkheid

 
IEF 12346

Advies over de verenigbaarheid van de geschriftenbescherming met het Europese recht

Commissie Auteursrecht, Advies aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de verenigbaarheid van de geschriftenbescherming met het Europese recht, 25 juli 2012

In het kader van de mogelijke afschaffing geschriftenbescherming. In dit advies zijn de auteursrechtelijke gevolgen van het Football Dataco-arrest (C-604/10, IEF 10977) besproken. De Commissie concludeert dat op grond van dit arrest de geschriftenbescherming niet langer van toepassing kan zijn op programmagegevens en andere gegevensverzamelingen die zijn aan te merken als databank in de zin van art. 1 Databankenrichtlijn. De beperkingen van het Football Dataco-arrest gelden niet voor onpersoonlijke geschriften die geen databank zijn in de zin van de richtlijn.

Een verdergaand alternatief is dat de wetgever de volledige geschriftenbescherming zou afschaffen, door het woord ‘alle’ in art. 10 lid 1 onder 1 Aw te schrappen. Tenzij zwaarwegende economische redenen zich daartegen verzetten meent de Commissie dat er geen bezwaren bestaan tegen een dergelijke ingreep.

Inhoudsopgave
I. Adviesaanvraag en werkwijze Commissie Auteursrecht
I.1 Adviesaanvraag
I.2 Beraadslaging Commissie Auteursrecht
I.3 Opbouw advies
II. Gevolgen van Football Dataco voor de Nederlandse geschriftenbescherming
II.1 Football Dataco en de geschriftenbescherming voor programmagegevens
II.2 Bestaansrecht voor de geschriftenbescherming op andere terreinen
II.3 Noodzakelijke aanpassingen naar aanleiding van het arrest Football Dataco
III. Naar een volledige afschaffing van de geschriftenbescherming?
IV. Conclusie

Een andere – verdergaande – manier om de Auteurswet in overeenstemming te brengen met het Europese recht is het volledig afschaffen van de geschriftenbescherming. Dat kan simpelweg door het schrappen van het woord ‘alle’ in art. 10 lid 1 onder 1 Aw. De Commissie meent dat er goede gronden bestaan om het volledig afschaffen van de geschriftenbescherming in overweging te nemen, maar dat een beslissing daarover eerst kan worden genomen als de consequenties van een dergelijke ingreep, die thans niet goed zijn te overzien, beter zijn onderzocht.

Er zal onderzoek moeten plaatsvinden naar de betekenis van de geschriftenbescherming voor onpersoonlijke geschriften die geen als databank aan te merken gegevensverzamelingen vormen. Zo dient in kaart gebracht te worden welke geschriften anders dan databanken thans geschriftenbescherming genieten en welke belangen daarmee zijn gediend. De Commissie meent dat geschriftenbescherming soms voor oneigenlijke doelen wordt ingezet. Zo lijkt het inroepen van geschriftenbescherming voor bijsluiterteksten van geneesmiddelen niet zelden primair te zijn ingegeven door economische motieven (zoals het reguleren van parallelimport) en niet op het beschermen van investeringen of prestaties van drukkers en/of uitgevers. De vraag is of dat wenselijk is en of de omvang van het oneigenlijk gebruik gevolgen kan hebben voor de legitimiteit van de regeling als geheel.

Een factor die hier ook meeweegt is de vraag, of en in hoeverre het recht inzake ongeoorloofde mededinging aanvullende bescherming verschaft voor de gerechtvaardigde belangen van makers van geschriften zonder eigen karakter. Mocht de geschriftenbescherming volledig worden afgeschaft, dan kunnen belanghebbenden waarschijnlijk nauwelijks terugvallen op de bescherming van dit rechtsgebied. Om bescherming te kunnen inroepen onder het recht inzake ongeoorloofde mededinging moet sprake zijn van strijd met een wettelijke norm of plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (art. 6:162 lid 2 BW). Indien de auteursrechtelijke bescherming van geschriften zonder eigen karakter wordt afgeschaft, is de verveelvoudiging en openbaarmaking van die geschriften echter niet (meer) zonder meer in strijd met een wettelijke norm of plicht, noch met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Profijt trekken van de inspanningen en inzichten van een ander is immers volgens vaste rechtspraak op zichzelf niet onrechtmatig. Het recht inzake ongeoorloofde mededinging beschermt onpersoonlijke geschriften slechts onder bijzondere omstandigheden.

De Commissie acht het juridisch beter en zuiverder om niet-intellectuele prestaties zoals onpersoonlijke geschriften buiten het auteursrecht te houden. Tenzij zwaarwegende economische redenen zich daartegen verzetten meent de Commissie dat er juridisch geen bezwaren bestaan om de geschriftenbescherming volledig af te schaffen. Zoals opgemerkt raadt zij het Ministerie evenwel aan om onderzoek te doen naar de (economische) gevolgen van een dergelijke ingreep.

Tot slot merkt de Commissie op dat, indien de geschriftenbescherming wordt afgeschaft, ook aandacht geschonken zou moeten worden aan art. 15 Aw, dat mede betrekking heeft op nieuws- en gemengde berichten die hun auteursrechtelijke bescherming naar huidig recht in sommige gevallen slechts aan de geschriftenbescherming ontlenen. Zulks in verband met art. 5 lid 3 onder c Auteursrechtrichtlijn, dat bepaalt dat een uitdrukkelijk voorbehoud altijd is toegestaan ten aanzien van artikelen over actuele economische, politieke of religieuze onderwerpen die wel kwalificeren als auteursrechtelijk beschermd werk.

IEF 12345

Spoedeisendheid bij merkinbreuk parfum

Rechtbank Den Haag 14 februari 2013, zaaknr. C/09/433852/KG ZA 12-1448 (Lacoste S.A. tegen gedaagde)

Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Emiel Jurjens, Kennedy Van der Laan

Gemeenschapswoord- en beeldmerken. Inbreuk. Verstek vonnis in de zaak over namaak parfum van Lacoste. De voor een in kort geding te treffen voorlopige voorziening noodzakelijke spoedeisendheid volgt uit de gestelde voortdurende inbreuk op de gemeenschapsmerken van Lacoste. De vordering komt de voorzieningenrechter noch onrechtmatig noch ongegrond voor en wordt daarom toegewezen. De voorzieningenrechter gebiedt gedaagde, onmiddelijk iedere inbreuk op het Gemeenschapswoordmerk LACOSTE 2979524 te staken, daaronder begrepen het aanbieden, in de handel brengen of in voorraad hebben van de inbreukmakende parfums.

IEF 12344

Hot news uit de merkenwereld - gaat het BBIE haar beleid wijzigen?

Een bijdrage van Theo-Willem van Leeuwen, Merkenbureau Abcor BV.

Het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) heeft tot op heden het beleid om geen merkbescherming te geven aan vrijwel alle grote nationale televisieprogramma's en titels van tijdschriften. Reden hiervan is, dat deze titels beschrijvend zijn en geen onderscheidend vermogen hebben (de titels en programma's verwijzen vrij direct naar wat er te zien of te lezen is).

Een merk kan echter toch beschermd en geregistreerd worden als merk als de houder kan aantonen dat het merk herkend wordt door het publiek als merk (ingeburgerd is in het relevante gebied). De Benelux merkautoriteiten hanteren hiervoor echter tot op heden een zeer strenge maatstaf, namelijk inburgering in het gehele gebied waar Nederlands gesproken wordt (of Engels bij een Engelse titel).

Het gevolg hiervan is, dat tijdschriften en TV programma's met een Nederlandse titel ook moeten aantonen dat zij bekend zijn in Vlaanderen. Dit kan echter vrijwel nooit omdat de programma's en tijdschriften juist gericht zijn op de Nederlandse markt.

Het gevolg hiervan is dat titels van overbekende programma's vogelvrij zijn in Nederland, omdat de Benelux merkautoriteiten vasthouden aan de strakke territoriale grenzen.


Het Europese Merkenkantoor heeft nu voor het eerst een andere benadering gekozen in de kwestie rond het vormmerk KitKat. Om een claim te doen op inburgering hoeft een merk niet meer ingeburgerd te zijn in alle landen van de Europese Unie waar het onderscheidend vermogen mist, maar in een aanmerkelijk deel. In dit geval is de vorm van de KitKat reep ingeburgerd in zes van de (toen nog) 15 landen en bekend bij ca 50% van de relevante doelgroep, hetgeen voldoende is.

Omdat 70% van het Nederlandstalige publiek in Nederland woont, zou, als deze lijn wordt doorgetrokken naar de situatie in de Benelux, inburgering in Nederland voldoende moeten zijn om merkbescherming te kunnen claimen. Als het BBIE deze nieuwe lijn doorzet, dan is dit een zegen voor alle grote Nederlandse uitgeverijen, omroeporganisaties en productiemaatschappijen. Via het merkenrecht kan dan alsnog een claim gelegd worden op de namen van programma's en tijdschriften, om te voorkomen dat derden gaan aanhaken bij de bekendheid van deze programma's en tijdschriften.

Het is dus wachten om te zien of het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom vast blijft houden aan de oude beleid (voor Nederlandse titels inburgering in Nederland en Vlaanderen en voor Engelse Titels; inburgering in Nederland, België en Luxemburg) of dat zij in lijn meegaat naar het Europese beleid.

Theo-Willem van Leeuwen
Tip van de redactie, lees ook: POPSTARS is door intensief gebruik in Nederland een algemeen bekend merk, IEF 12008

IEF 12342

Voor downloaden The Voice Of Holland-liedjes moet je betalen

Vz RCC 28 januari 2013, dossiernr. 2012-01139-(I) (downloaden op: thevoiceofholland.com)

Reclamerecht. Het betreft de mededeling “de volledige versie van alle liedjes zijn te downloaden op: thevoiceofholland.com”, die tijdens het televisieprogramma “The Voice Of Holland” in beeld verschijnt. Klager acht de uiting misleidend omdat op de banner niet wordt vermeld dat je voor het downloaden van de liedjes moet betalen. Dit blijkt pas bij het bezoeken van de website.

Het betreft volgens de voorzitter een zuiver feitelijke mededeling omtrent de beschikbaarheid van de volledige versie van de liedjes die tijdens het programma te horen zijn. De gemiddelde consument is bekend met het feit dat voor het legaal downloaden van muziek doorgaans moet worden betaald. Nu de mededeling geen suggestie bevat waaruit zou blijken dat de liedjes gratis zijn, kan de uiting niet als misleidend worden beoordeeld. De voorzitter wijst de klacht af.

De voorzitter is van oordeel dat de Commissie de klacht zal afwijzen. Hij overweegt daartoe het volgende.
Het betreft een zuiver feitelijke mededeling omtrent de beschikbaarheid van de volledige versie van de liedjes die tijdens het programma te horen zijn. Naar het oordeel van de voorzitter is de gemiddelde consument bekend met het feit dat voor het legaal downloaden van muziek doorgaans moet worden betaald. Nu de mededeling geen suggestie bevat waaruit zou blijken dat de liedjes gratis zijn, kan de uiting niet als misleidend worden beoordeeld.
IEF 12341

Rectificatie op twitter en homepagina's na onrechtmatige publicatie

Hof 's-Hertogenbosch 8 januari 2013, zaaknr. HD 200.104.843/01 (Total Telecom LUX SARL. tegen gedaagde)

Uitspraak ingezonden door Filip Van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte advocaten.

Onrechtmatige publicatie. Aantasting goede naam op websites. Rectificatie.

Partijen zijn concurrenten van elkaar. Beide partijen exploiteren in Nederland en België 09x-lijnen op alternatief gebied, de zogenaamde astrolijnen waar consumenten naartoe kunnen bellen en tegen betaling een gesprek kunnen voeren met een spiritueel consultant.

In de onderhavige procedure heeft Total c.s. in eerste aanleg gevorderd gedaagde te bevelen alle inbreukmakende handelingen te staken, de inbreukmakende uitlatingen te verwijderen en gedaagde te bevelen tot het plaatsen van een rectificatie bovenaan de homepagina's www.mediumwillem.com, www.medium-willem.com, www.medium-willem.nl, www.astropool.nl, www.atro-willem.com en www.paragnostwillem.nl. Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De voorzieningenrechter heeft de vordering van Total c.s., tot verwijdering en rectificatie van bepaalde beledigingen afgewezen vanwege ontbreken spoedeisend belang [Vzr. Maastricht]. Het hof acht zich als voorzieningenrechter bevoegd gezien de spoedeisende aard.

De mededelingen dat Total c.s. banden heeft met de porno- en/of seksindustrie, is naar het oordeel van het hof een schending van de eer en goede naam. Het hof oordeelt dat gedaagde kon verwachten dat de mededelingen tamelijk ernstige gevolgen zou kunnen hebben, met name imagoschade. Gedaagde heeft niet aannemelijk gemaakt, ook niet met de overlegde screenprints van andere websites waarop soortgelijke beweringen worden gedaan, dat zij er vanuit mocht gaan dat Total c.s. banden had met de porno- en/of seksindustrie.

Door het publiceren als ook het handhaven van de mededelingen heeft gedaagde onrechtmatig gehandeld. Het hof vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Maastricht en beveelt gedaagde de mededelingen te verwijderen, en tot rectificatie op de websites alsook het twitteraccount. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.

7.12.      Total c.s. stelt in haar eer en goede naam te worden aangetast doordat [...] beledigende mededelingen heeft openbaar gemaakt en deze handhaaft.  Nu een dergelijke vordering naar haar aard spoedeisend is, kan Total c.s. in haar vorderingen worden ontvangen en is het hof als voorzieningenrechter bevoegd. (...)

7.17.      Wat betreft 'de aard van de publicatie' en 'de inkleding van de feiten' geldt als volgt. De mededelingen waarbij Total c.s. in verband worden gebracht met de porno- en/of seksindustrie, onder meer door het gebruik van termen als pornoboer, pornohufter, pornorukker, pornotrut, en door – al dan niet uitdrukkelijke – beweringen dat de astrololijnen van Total c.s. hoerenlijnen, pornolijnen of sekslijnen zijn en dat Total c.s. personen ronselt uit de porno-industrie, zijn in zoverre diffamerend, dat hiermee wordt aangegeven dat Total c.s. niet of minder geschikt is om een onderneming te drijven die actief is in de astrologie.

7.18.      Wat betreft 'de ernst van de te verwachten gevolgen van de publicatie en handhaving van de mededelingen voor Total c.s.' geldt naar het oordeel van het hof dat - nu de mededelingen diffamerend zijn – [...] in beginsel kon/kan verwachten dat publicatie en handhaving van de publicatie van de mededelingen tamelijk ernstige gevolgen voor Total c.s. zou kunnen hebben, met name imagoschade. Total c.s. is thans (mede) werkzaam in de spirituele consultancy en wordt door de mededelingen neergezet als een persoon die hiervoor niet de geschikte achtergrond heeft. Dit wordt niet anders wanneer wordt verondersteld dat de spirituele consultancy in de samenleving een minder goed imago heeft. Een minder goed imago kan immers verder worden beschadigd.  

8c – beveelt [...] om uiterlijk binnen 4 (vier) dagen na betekening van het onderhavige arrest op de homepagina van de websites (...) "Ik, Willem [...], dien op last van een voorlopig oordeel van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch het volgende bekend te maken: Ik heb herhaaldelijk beweringen gedaan die erop neerkomen dat het bedrijf Total Telecom Lux Sarl en haar manager de heer Karl [H] - inclusief consulenten/medewerkers van Total Telecom Lux Sarl – banden hebben/hadden met de seks- en/of porno-industrie, onder meer door het gebruik van termen als pornoboer, pornohufter, pornorukker, pornotrut, en door – al dan niet uitdrukkelijke – beweringen dat de astrololijnen van Total c.s. hoerenlijnen, pornolijnen of sekslijnen zijn en dat Total c.s. personen ronselt uit de porno-industrie. Dat deze beschuldigingen kloppen heb ik echter tijdens een voorlopige voorzieningen procedure tussen mij en Total Telecom Lux Sarl en de heer [H], niet voldoende aannemelijk kunnen maken. Derhalve rectificeer ik voormelde beschuldigingen bij deze."

8c - beveelt [...] om uiterlijk binnen 4 (vier) dagen na betekening van het onderhavige arrest op zijn twitteraccount te plaatsen (...) "Ik rectificeer op last van het hof Den Bosch mijn beschuldiging dat Total Telecom en K.[H] banden hebben met de seks en/of  porno-industrie”

 

IEF 12340

WIPO-procedure leent zich niet voor beslechting van contractuele geschillen

WIPO 23 januari 2013, nr. D2012-2309 (Merk-Echt B.V. tegen Tilma Consultants)

Beeldmerk. Woordmerk MERK-ECHT. Domeinnaam "merkecht.com". Registratie te kwader trouw. Contractuele geschillen

Eiser is merkhouder van een Benelux beeld- en woordmerk "MERK-ECHT'. Respondent is één van de drie founding shareholders van de Merk-Echt B.V. en heeft zijn aandeel in het bedrijf in 2009 verkocht aan Merk-Echt B.V.. Het merk werd in beginsel geregistreerd door Respondent, zowel het beeldmerk als het woordmerk zijn overgedragen aan eiser in 2009.

De domeinnaam "merkecht.com" is op 20 november 1999 geregistreerd door Respondent. De betreffende domeinnaam heeft grote gelijkenissen met het merk 'MERK-ECHT'. Vaststaat dat er verwarringsgevaar bestaat ten opzichte van het  merk van eiser. De shareholders en eiser waren op de hoogte van de registratie van de domeinnaam door gedaagde, aangezien zij bekend waren met de periodieke betalingen voor de domeinnaam. Respondent heeft de domeinnaam gebruikt om gebruikers door te linken naar zijn website, van registratie te kwader trouw is geen sprake.

De WIPO-procedure leent zich niet voor het beoordelen van contractuele geschillen, daarvoor staat de gang naar de gewone rechter open. De vordering tot overdracht wordt afgewezen.

A. Identical or Confusingly Similar
Paragraph 4(a)(i) of the Policy requires that the Complainant demonstrates that the disputed domain name is identical or confusingly similar to a trademark or service mark in which the Complainant has rights. In the present case, the Complainant has sufficiently demonstrated that it has rights in the trademarks mentioned in paragraph 4 above. It is well established that top level domain extensions such as “.com” may typically not be considered in the assessment under paragraph 4(a)(i) of the Policy (e.g. Telstra Corporation Limited v. Nuclear Marshmallows, WIPO Case No. D2000-0003). When comparing the disputed domain name with the Complainant’s word mark MERK-ECHT, the only difference is that the disputed domain name fails the hyphen. This does not, however, change the overall impression of the disputed domain name which remains very similar to said word mark MERK-ECHT. Accordingly, the Panel finds that the disputed domain name is confusingly similar to a trademark in which the Complainant has rights.

B. Registered and Used in Bad Faith
(...) However this may be, even if (future) use of the disputed domain name would be in bad faith, the Panel reminds the Complainant that it should also be established that the disputed domain name was registered in bad faith. The Complaint and Response are at odds as to whether the Respondent was authorized to register the disputed domain name in its own name in 1999, which is when the Complainant was established. The Complainant, or its other shareholders, must have known that the disputed domain name was registered by the Respondent as they alleged to have paid the annual renewal fees for the disputed domain name and the Complainant has actually been using the disputed domain name to link Internet users to its website. The Panel considers this to be an indication that the Complainant (at least implicitly) agreed to the registration of the disputed domain name by the Respondent, even though the beneficiary owner is the Complainant. The registration of the disputed domain name was therefore not made in bad faith.

Additionally, the Panel observes that this domain name dispute is part of a greater dispute between the parties, apparently based on contract(s) and alleged non-compliance. The parties have ample opportunity in ordinary court proceedings to argue their case. The Policy offers, however, limited administrative proceedings for domain names that potentially conflict with trademarks and which purpose is to prevent the misuse of the domain name system by so-called cybersquatters. These administrative proceedings are not intended to solve contractual disputes, and the Panel is lacking both the power and the legal means to deal with questions concerning an underlying contractual relationship and the legality of a right of retention (see LPA LES PRODUITS ASSOCIES SA vs. ICCWorldWide Limited, WIPO Case No. D2000-0900).
IEF 12339

Benelux Gerechtshof krijgt twee rechtsprekende kamers

Protocol tot wijziging van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof; Luxemburg, 15 oktober 2012, Kamerstukken I, 2012/13, 33 543, nr. 1.

Benelux-Gerechtshof. Wijziging van het Statuut. De Minister van Buitenlandse Zaken overlegt ter stilzwijgende goedkeuring het protocol tot wijziging van het Benelux-verdrag en de instelling van het Benelux-gerechtshof.

Op een belangrijk terrein van gemeenschappelijk recht in de Benelux Unie, namelijk het merkenrecht, bleek zich uiteenlopende nationale rechtspraak te ontwikkelen. Op Aanbeveling van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad was besloten het Benelux-Gerechtshof de bevoegdheid tot rechtspraak te geven. Het tot stand gekomen Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom zal te zijner tijd worden gewijzigd. De prejudiciële procedure en de nauwelijks gebruikte bevoegdheid tot advisering zijn niet van dien aard dat ze de gewenste harmonisatie of rechtseenheid teweegbrengen. Van geval tot geval kan de rechtsprekende bevoegdheid aan het Hof worden verstrekt.

Een belangrijke factor van de nieuwe rechtsprekende bevoegdheid is, dat deze zal worden uitgeoefend in twee instanties (zie de nieuwe artikelen 9bis en 9ter van het Verdrag). Voor de structuur, waarbij twee instanties figureren binnen hetzelfde Hof, staat het Europese Hof van Justitie model.

Het Benelux-Unie-hof krijgt een Eerste Kamer die de bestaande prejudiciële en adviserende bevoegdheid blijft uitoefenen en die in tweede instantie oordeelt over uitspraken van een Tweede Kamer (cassatieberoep). De Tweede Kamer is uitsluitend bevoegd tot uitoefening van de rechtsprekende bevoegdheid in eerste instantie.

2. De prejudiciële procedure en de – nauwelijks gebruikte – bevoegdheid tot advisering zijn echter niet van dien aard dat ze in alle omstandigheden de gewenste harmonisatie of rechtseenheid teweegbrengen. Dit is onder meer het geval wanneer feitelijke overwegingen een grote rol spelen in de beoordeling van de zaak. Het gebrek aan harmonisatie is bijzonder storend in domeinen die volledig eengemaakt zijn, zoals in het merken- en modellenrecht, en leidt tot forum shopping. De huidige toestand zorgt in die rechtsgebieden voor vertraging en uiteenlopende rechtspraak. De dringende behoefte aan een rechtsprekende bevoegdheid voor het Benelux-Gerechtshof inzake het merken- en modellenrecht werd aan de orde gesteld in de aanbeveling van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad dd. 18 juni 2005 (stuk 733/2, punt 4), die werd onderschreven door het Comité van Ministers in hun antwoord d.d. 20 november 2008.

3. Tijdens de onderhandelingen over de verdragswijziging die nodig is om de bedoelde rechtsprekende bevoegdheid aan het Hof toe te kennen, werd voorts besloten om de mogelijkheid tot het scheppen van deze bevoegdheid niet te beperken tot het terrein van het merken- en modellenrecht, maar om het Verdrag zodanig te wijzigen dat deze bevoegdheid van geval tot geval kan worden verstrekt in verdragen. Dit betekent dat op terreinen die zich daarvoor in de toekomst lenen, zonder wijziging van het Verdrag, rechtsprekende bevoegdheid aan het Hof kan worden toegekend. Het eerste verdrag waarin deze toekenning zal plaatsvinden, zal het te wijzigen Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) van 25 februari 2005 zijn.

5. In het aangepaste artikel 1 van het Verdrag worden de drie bevoegdheden opgesomd waarover het Hof in het gewijzigde Verdrag beschikt, namelijk:
- de prejudiciële bevoegdheid;
- de rechtsprekende bevoegdheid, die zowel de reeds bestaande bevoegdheid als administratieve rechter betreft als de nieuwe bevoegdheid ten aanzien van per verdrag aan te duiden terreinen;
- de adviserende bevoegdheid.

6. Een belangrijke factor van de nieuwe rechtsprekende bevoegdheid is, dat deze zal worden uitgeoefend in twee instanties (zie de nieuwe artikelen 9bis en 9ter van het Verdrag). Voor de structuur, waarbij twee instanties figureren
binnen hetzelfde Hof, staat het Europese Hof van Justitie model.

7. Een Eerste Kamer die de bestaande prejudiciële en adviserende bevoegdheid blijft uitoefenen en die in tweede instantie oordeelt over uitspraken van een Tweede Kamer die uitsluitend bevoegd is tot uitoefening van de rechtsprekende bevoegdheid in eerste instantie. De bestaande bevoegdheid van het Hof om kennis te nemen van administratiefrechtelijke beroepen inzake de rechtsbescherming van personen in dienst van de Benelux Unie, de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom of een Benelux Gemeenschappelijke Dienst wordt toebedeeld aan een Derde Kamer.

Onder B. Commentaar op de artikelen van de voorgestelde tekst, Artikel IX:
Een artikel 4quinquies wordt toegevoegd, waarin de onderverdeling in Kamers van het Hof wordt neergelegd.

De Eerste Kamer spreekt recht in prejudiciële zaken en adviseert desgevraagd de regeringen. Dit is een voortzetting van de al bestaande bevoegdheden van het Hof. Deze Kamer is voorts op grond van artikel 9ter bevoegd ter zake van de voorziening die kan worden ingesteld tegen uitspraken van de Tweede Kamer ingevolge artikel 9bis (cassatieberoep).

De Tweede Kamer oefent de nieuwe rechtsprekende bevoegdheid van het Hof uit in eerste instantie. De Tweede Kamer kan eventueel bestaan uit afdelingen, al naar gelang het rechtsdomein ten aanzien waarvan de bevoegdheid aan het Hof wordt toegewezen.

IEF 12338

European Case Law Identifier (ECLI) vervangt Landelijk Jurisprudentie Nummer (LJN)

Rechtspraak.nl - Tijdelijke publicatiestop uitspraken: Van vrijdagmiddag 8 februari 13.00 uur tot en met vrijdag 15 februari worden er geen uitspraken gepubliceerd in het uitsprakenregister. In de betreffende week wordt in een omvangrijke operatie het landelijke publicatienummer (LJN) van ruim een miljoen uitspraken vervangen door een Europees publicatienummer (ECLI). Over uitspraken in belangrijke zaken wordt in de betreffende periode wel een nieuwsbericht aangemaakt waar de tekst van de uitspraak als pdf-bestand aan toe is gevoegd. Uitspraken die op deze wijze zijn gepubliceerd, worden na 15 februari alsnog ingevoerd en gepubliceerd om ze via het uitsprakenregister terug te kunnen vinden. Lees verder voor informatie over ECLI en de hernummering.

ECLI:landcode:instantiecode:jaar:nummer
Het formaat van een ECLI is overal in Europa hetzelfde: ‘ECLI:landcode:instantiecode:jaar:nummer’. De landcode is tweeletterig, in het geval van Nederland ‘NL’. De instantiecodes worden door de Rechtspraak bepaald en vastgelegd in de ECLI-index. Het laatste gedeelte, nummer, is door elk land naar eigen inzicht in te vullen. In Nederland zal dit een volgnummer zijn. Een ECLI van een uitspraak van de Hoge Raad uit 2013 kan er dus zo uitzien: ECLI:NL:HR:2013:897. Dat is langer dan het huidige LJN, maar ook betekenisvoller.

Hernummering
Bestaande LJN’s blijven na hernummering herkenbaar. Zo zal de ECLI van LJN:BR5216 (een arrest van de Hoge Raad uit 2011) luiden: ECLI:NL:HR:2011:BR5216. Een één-op-één vertaling van LJN naar ECLI is echter niet altijd mogelijk. Anders dan nu krijgen een conclusie van de advocaat-generaal en een arrest van de HR voortaan beide een eigen ECLI, met een verschillende instantiecode. Ook voor oude zaken zal dit worden doorgevoerd. De Rechtspraak zorgt ervoor dat inzichtelijk is hoe hernummering heeft plaatsgevonden. Zoeken op de oude LJN’s blijft mogelijk. Ook de deeplinks die met behulp van een LJN zijn aangebracht, blijven gewoon werken.

IEF 12336

Verzamelde reacties over afweging EHRM auteursrecht en vrijheid van meningsuiting

Het EHRM-arrest Donald e.a. tegen Frankrijk is eerder op IE-Forum besproken, hieronder een summiere samenvatting en citaten uit verzamelde reacties over auteursrecht, modehuizen, modefotografen en de vrijheid van meningsuiting en nieuwsgaring.

valentino haute couture fw12_09EHRM 10 januari 2013, Appl. nr. 36769/08 (Ashby Donald e.a tegen Frankrijk)

Fotografen worden beperkt in het publiceren van foto's en videomateriaal die bij gelegenheden zijn gemaakt. Tot die gelegenheden krijgen journalisten middels een "accreditatiesysteem" toegang en zijn ze verplicht zich te houden aan de voorschriften, waaronder deze beperking. Uitgebreid op de ECHR-blog 22 januari 2013 en KluwerCopyrightBlog 25jan2013.

Bits of Freedom, Vrijheid van meningsuiting VS auteursrecht: 1-0?.

(...) Is dit goed nieuws? Niet voor de modefotografen. Het Hof oordeelde namelijk dat de Franse rechter juist had gehandeld in dit geval. Hoewel het verbieden van de publicatie met een beroep op het auteursrecht inderdaad inbreuk maakte op de vrijheid van meningsuiting van de fotografen, was dit volgens het Hof gerechtvaardigd.

De interessante vraag is nu natuurlijk wanneer er wél sprake zal zijn van een beroep op vrijheid van meningsuiting dat het auteursrecht aan de kant zet. De uitspraak gaat verder niet in op criteria die daar voor gelden, maar het ligt voor de hand dat bij voorafgaande inperkingen van het recht op vrijheid van meningsuiting – zoals websiteblokkades – eerder zal worden geoordeeld dat deze niet met een beroep op het auteursrecht kunnen worden afgedwongen.

Het wachten is dus nu op duidelijke criteria die bepalen hoe die afweging tussen vrijheid van meningsuiting en het auteursrecht gemaakt moet worden. Het begin is er in ieder geval!

Tweakers, Auteursrecht kan inbreuk op vrijheid van meningsuiting zijn


Een inbreuk op het auteursrecht is op zichzelf niet genoeg voor een veroordeling, omdat het auteursrecht een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting kan zijn. Die inbreuk moet voldoende gemotiveerd zijn, vindt het Europese Hof van de Rechten van de Mens. Hoewel de vrijheid van meningsuiting niet absoluut is, is het wel nieuw dat deze specifieke afweging in een auteursrechtszaak wordt gemaakt, zegt onderzoeker Joris van Hoboken. "Juridisch gezien is dit nieuw: het is de eerste keer dat een rechter deze toets doet", aldus Van Hoboken."Vroeger vond deze discussie niet plaats; het auteursrecht werd gezien als een onafhankelijk beginsel dat moest worden beschermd en niet werd afgewogen tegen andere belangen", zegt Van Hoboken. "Dat is nu aan het veranderen en dat is een vrij fundamentele verschuiving."

Arnoud Engelfriet, “Torrents zijn een mensenrecht”, iusmentis.com.

(...) Het hoogste mensenrechtenhof deed uitspraak in de zaak Donald vs. Frankrijk (36769/08). Een aantal modefotografen had foto’s gepubliceerd van een modeshow, en het modehuis maakte bezwaar omdat ze auteursrecht op de kleding claimde (dat kan, op zich). Het beroep op citaatrecht en het mogen reproduceren van werken als deel van het nieuws werd tot aan het hoogste Franse Hof afgewezen. Daarop stapte men naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens: hier werd toch de vrijheid van informatie garen geschonden?

Die informatievrijheid is een grondrecht, een mensenrecht, en iedere inperking daarvan moet aan drie eisen voldoen: 1) een wettelijke basis hebben, 2) een legitiem doel dienen en 3) noodzakelijk zijn voor dat doel, oftewel proportioneel handelen opleveren. (...)

De foto’s in dit geval hadden eigenlijk alleen een commercieel doel, en dergelijke uitingen worden al snel als minder belangrijk gezien dan inhoudelijk relevante meningen. Daarbij komt dat wanneer het gaat om een botsing tussen grondrechten (‘eigendom’ en uitingsvrijheid) de rechter een brede mate van eigen inzicht (“margin of appreciation”) mag gebruiken. Hij mag niet zomaar besluiten “auteursrecht wint het altijd” (of juist “torrenten moet altijd kunnen”) maar zodra hij iets van een inhoudelijke afweging neerlegt, is het al snel goed van het Hof. (...)

Een argument waar ik dan wél wat in zie, is als volgt: de maatregel moet noodzakelijk oftewel proportioneel zijn, en dat betekent dat als er twee maatregelen zijn die hetzelfde doel bereiken, degene gekozen moet worden die de minste schade aan de uitingsvrijheid oplevert. Een uiting onder voorwaarden toestaan doet minder schade dan die uiting verbieden, dus dat geniet de voorkeur. Oftewel: sta torrenten toe maar verplicht torrenters tot betaling van een redelijke vergoeding.

DOEN Legal, Einde van het auteursrecht? doenlegal.nl 11 februari 2012.

(...) Conclusie. Daarom moet er de voorzichtigheid worden betracht bij het bejubelen van deze uitspraak. Het betekent niet dat nu alles vrij is en het auteursrecht niet meer bestaat, integendeel. Ook betekent het niet dat je met een beroep op de vrijheid van meningsuiting klakkeloos alles kunt delen. Het betekent ‘slechts’ dat een rechter verder moet kijken dan enkel de vaststelling dat er inbreuk op een auteursrecht wordt gemaakt. Wordt het werk gebruikt als onderdeel van het publieke debat, of in een commerciële setting? Van dat eerste zal niet snel sprake zijn. Het EHRM vond immers dat ook het plaatsen van de foto’s van de modeshow op internet geen inbreuk op de vrijheid van meningsuiting opleverde. Een extra stap is dus nodig, maar deze stap zal relatief eenvoudig kunnen worden genomen.

Toch neemt dat niet weg dat de weg naar naar een kwetsbaarder auteursrecht is ingeslagen. De komende jaren zal moeten blijken hoe de nationale rechters met deze nieuwe ontwikkeling om zullen gaan.

IPKat, Are fashion photographs a human right? The answer is ..., 25 januari 2013, IPkitten.blogspot.com.

This said, in principle online publication of the photographs in question could have fallen within Article 10 of the Convention. However, the applicants had been found liable of copyright infringement, pursuant to Articles L 335-2 and 3 of the Code de la Propriété Intellectuele. The alleged interference with their freedom of expression was therefore prescribed by the law. In addition, such limitation was compliant with Article 10(2), in that it was meant to protect the rights of copyright fashion houses whose designs were the subject of the photographs in question.

A thorough comment on this case has been published on the ECHR Blog. However, it may be worth discussing this decision under three different lenses:
1. The distinction made by the ECHR between expressions relating to an issue of public interest and "commercial speech" which is not intended to contribute to a debate of general interest;
2. Once again, the relevance of fundamental rights to copyright discourse: see for instance the recent ruling of the Court of Justice of the European Union in Case C- 70/10 Scarlet or Case C-360/10 Netlog (here, here, here);
3. The fact that there seemed to arise no fundamental right-related issues in relation to a broad understanding of copyright scope, as resulting from the protection enjoyed by fashion garments under French law.

Rick Falkvinge, Court of Human Rights: Convictions For File-Sharing Violate Human Rights, falkvinge.net

However, this verdict doesn’t mean that people sharing culture can never be convicted. Exceptions can be made to Human Rights according to a well-defined three-step test: the verdict must be necessary in a democratic society, prescribed by law (the copyright monopoly already is), and pursuing a legitimate aim (this can be discussed at length).

This means that people can no longer get convicted for violating the copyright monopoly alone. The court just declared it illegal for any court in Europe to convict somebody for breaking the copyright monopoly law when sharing culture, only on the merits of breaking the law. A court that tries somebody for violating the copyright monopoly must now also show that a conviction is necessary to defend democracy itself in order to convict. This is a considerably higher bar to meet.

Copyright strijdig met mensenrechten, fok.nl

Het oordeel laat veel grijze gebieden. Zo is het nog onduidelijk of het bijvoorbeeld legaal is om politiek gemotiveerde speelfilms te delen. Toch ziet Falkvinge het als een overwinning, omdat het voorheen een zwart gebied is. Dit oordeel heeft volgens hem paal en perk gesteld aan copyrightwetgeving, als die duidelijk in conflict is met mensenrechten.

Sommigen verheugen zich er al voorzichtig over dat het oordeel een duidelijk onderscheid tussen commercieel en niet-commercieel gebruik van gepirate goederen lijkt te maken.

Overige berichten:
Techdirt, European Court Of Human Rights: No, Copyright Does Not Automatically Trump Freedom Of Expression, 6 februari 2013.

Meer onderaan bij het oorspronkelijke bericht: IEF 12279

Op andere blogs:
Media Report (Europees Hof: handhaving auteursrecht kan in strijd zijn met vrijheid van meningsuiting)

IEF 12337

Proceskosten 1019h tellen niet mee voor de appelgrens

Hof Amsterdam 5 februari 2013, zaaknr. 200.098.630/01 (EISER tegen GILLISSEN)

A-Z Criminal Register Indexes - Bristol 1817 - 1828 - HUitspraak ingezonden door Katelijn van Voorst, Van Voorst Advocaten.

Hoger beroep na IEF 12334. Gillissen concludeert dat het hoger beroep van EISER niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De door EISER gevorderde proceskostenvergoeding ex artikel 1019h Rv omvat de buitengerechtelijke kosten ex 6:96 lid 2 BW.

Bij de bepaling van de appellabiliteit blijven de proceskosten ex artikel 237 e.v. Rv buiten beschouwing. Aan de hand van de overlegde urenstaat stelt het hof vast dat EISER onvoldoende heeft gespecificeerd welk deel van de gevorderde proceskostenvergoeding ziet op andere kosten dan de kosten ter voorbereiding en instructie van de zaak als bedoeld in 237 Rv. Deze kosten dienen bij de berekening van de bepaling van de appellabiliteit buiten beschouwing te blijven.

EISER is niet-ontvankelijk in het hoger beroep en wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

2.5 De proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 1019h Rb. omvat niet alleen de kosten ter instructie van de zaak en ter voorbereiding van de gedingstukken, maar ook kosten die (vóór de implementatie van Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004) krachtens artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking komen.

2.6. Met Gilissen is het hof van oordeel dat, in de door EISER bij akte overlegde urenspecificatie, ook werkzaamheden ter voorbereiding en instructie van de zaak, waarvoor artikel 237 Rv. een vergoeding pleegt in te houden.

2.7 Aan de hand van de bij akte overleg urenstaat stelt het hof vast dat EISER onvoldoende gespecificeerd heeft aangegeven welk deel van de gevorderde proceskostenvergoeding (...) ziet op andere kosten dan de kosten ter voor bereiding en instructie van de zaak als bedoeld in artikel 237 Rv.,zodat Gilissen daarop niet heeft kunnen reageren. Daarom dienen deze kosten bij de berekening van het beloop van de vordering ter bepaling van de appellabiliteit buiten beschouwing te blijven.