DOSSIERS
Alle dossiers

Collectieve exploitatie  

IEF 10910

Algemene verjaringstermijn voor Thuiskopieheffing

Rechtbank 's-Gravenhage 15 februari 2012 (bij vervroeging), HA ZA 11-2198 (Stichting de Thuiskopie tegen Electronicpartner Nederland B.V.)

Met dank aan Hanneke Holthuis, Griffiths advocaten

Collectief beheer op grond van art. 16d Aw. Verjaringstermijn wettelijke verplichting. In het bijgaand vonnis is bepaald dat op vorderingen van Stichting de Thuiskopie tot betaling van de thuiskopievergoeding de verjaringstermijn van 20 jaar uit artikel 3:306 BW van toepassing is.

4.1. Niet in geschil is dat EP een bedrag van in totaal €74.639,81 verschuldigd is aan De Thuiskopie vanwege de import van gegevensdragers in de periode 2001-2005.

4.2. Het verweer van EP dat de voornoemde vordering op grond van artikel 3:307 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is verjaard kan niet slagen. De in dat artikel genoemde verjaringstermijn van vijf jaar is namelijk slechts van toepassing op rechtsvorderingen tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst. De vordering van De Thuiskopie is echter niet gebaseerd op een verbintenis uit overeenkomst, maar op een wettelijke verplichting, te weten de uit de artikelen 16c Aw en 10 onder e WNR voortvloeiende verplichting tot betaling van een thuiskopievergoeding. Op rechtsvorderingen tot nakoming van die wettelijke verplichting is, zoals De Thuiskopie terecht heeft aangevoerd, de algemene verjaringstermijn van artikel 3:306 BW van toepassing. Niet in geschil is dat die termijn van twintig jaar in dit geval niet is overschreden.

Lees het vonnis hier (schone pdf, grosse HA ZA 11-2198)

IEF 10909
IEF 10908

Salaris bestuurder en beheer gelden niet gevonden rechthebbenden

Amendement van het lid Jasper van Dijk dat regelt dat het salaris van een bestuurder van een collectieve beheersorganisatie niet meer dan 100% van het salaris van een minister mag zijn, Kamerstukken II 2011/2012, 31 766, nr. 14 en amendement van het lid Peters aangaande het bij amvb regels geven voor het beheer van de gelden waarvoor geen rechthebbenden gevonden zijn en de aanwending van de gelden voor andere doeleinden dan uitkering aan de rechthebbenden, Kamerstukken II 2011/2012, 31 766, nr. 15.

Nog twee amendementen in navolging van IEF 10907 (NMa-toezicht en toezicht op tarieven)

Toelichting nr. 14. Dit amendement strekt ertoe dat het salaris van een bestuurder van een collectieve beheersorganisatie niet meer dan 100% van het salaris van een minister mag zijn. In artikel 2.2, eerste lid, aanhef van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector wordt de bezoldiging van een topfunctionaris per kalenderjaar vastgesteld op, ten hoogste, een bedrag van € 187.340. Dit bedrag is 130% van het salaris van een minister en wordt jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd. In artikel III van het wetsvoorstel worden bepalingen uit de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector van overeenkomstige toepassing verklaard op collectieve beheersorganisaties. Indiener acht het ongewenst dat topfunctionarissen van collectieve beheersorganisaties ten hoogste 130% van het salaris van een minister verdienen.

Met dit amendement wordt geregeld dat hun maximale bezoldiging wordt teruggebracht naar, ten hoogste, 100% van het salaris van een minister, dat wil zeggen 77% van het bedrag dat is vastgesteld in artikel 2.2 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Toelichting nr. 15
Collectieve beheersorganisaties kunnen een deel van het geïnde geld aanwenden voor andere doelen dan uitkering aan rechthebbenden. Vaak gebeurt dit omdat voor een deel van het geld geen rechthebbenden te vinden zijn. Voorbeelden van dit soort uitgaven zijn het sponsoren van evenementen of promotiecampagnes.

Waar dit op zich een besluit is van een private organisatie, heeft het geld naar mening van de indiener gedeeltelijk een publiek karakter. Door het monopolie van collectieve beheersorganisaties wordt het betalen van vergoedingen ervaren als een publiekelijk verplichte heffing.

Vanwege dit karakter is het volgens de indiener wenselijk dat het College van Toezicht toeziet op deze vormen van aanwending van geïnd geld en bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over het beheer en de aanwending van deze gelden. Dit moet volgens de indiener leiden tot een vergroot draagvlak onder betalingsplichtigen.

IEF 10907

Toezicht door NMa en ex ante toezicht op tarieven

Amendement van het lid Verhoeven betreffende de wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten over:
het onderbrengen van het toezicht op de collectieve beheersorganisaties bij de NMa, kamerstukken II, 2011-2012, 31 766, nr. 12 en het invoeren van ex-ante toezicht op tarieven en tariefstijgingen en het onderbrengen van dit toezicht bij de NMa, kamerstukken II, 2011-2012, 31 766, nr. 13.

Vlak voor de plenaire behandeling vandaag om 16:00 (link), nog twee amendementen zie IEF 10909.

Toelichting bij nr. 12: Met dit amendement wordt het toezicht op het bepaalde in het wetsvoorstel ondergebracht bij de NMa. De indiener is van mening dat daar het toezicht op de collectieve beheersorganisaties (CBO’s) verbeterd kan worden. De afgelopen jaren heeft er toezicht op de CBO’s plaats gevonden vanuit het College van Toezicht Auteursrecht (CvTA) en in mindere mate vanuit de NMa (zie onder meer «De NMa en het toezicht op collectieve beheersorganisaties», (februari 2007)). Gezien de vele klachten die alleen al door de indiener zijn ontvangen over het functioneren van de CBO’s is allerminst toereikend geweest. Het verruimen en verbreden van het toezicht via het aanhangige wetsvoorstel is in de ogen van de indiener ook nog niet voldoende om de gewenste verandering teweeg te brengen. De toekomstige fusie-autoriteit ACM (combinatie van de Consumentenautoriteit, NMa en OPTA) beschikt wel over de tanden om succesvol toezicht te houden. Dit zou daarmee een geschikte partij zijn om het CBO-toezicht over te nemen. Tot de ACM formeel opgericht is, is de NMa de beste partij.

Het verplaatsen van het toezicht naar ACM (en nu eerst NMa) heeft meerdere voordelen naast de geschetste ‘tanden’. Zo krijgt de CvTA via het aanhangige wetsvoorstel ook meer toezichtstaken wat betreft tarieven. Dit vraagt naast juridische expertise ook een economische kijk van de toezichthouder. De hiervoor benodigde economische expertise is ruim aanwezig bij de ACM. Dit betekent hiermee een verbetering van het toezicht. Ook kunnen er synergievoordelen behaald worden. De NMa deed in het verleden al verschillende malen onderzoek naar de CBO’s aangezien de CBO’s beschikken over een wettelijk monopolie.

Een ander voordeel van dit amendement is dat overlap tussen het werk van CvTA en NMa wordt voorkomen. In de Memorie van Toelichting (pp. 24) staat nu beschreven dat er zorgvuldige afstemming nodig is tussen het werk van de CvTA en NMa. En ‘Het is daarom niet op voorhand uitgesloten dat het College en de NMa, vanwege hun verschillende toetsingskaders, ieder tot een ander oordeel komen over een door een beheersorganisatie voorgenomen tariefstijging.’ Deze mogelijke discrepantie wordt met dit amendement ook direct opgelost. Er kan immers geen verschil meer zijn tussen oordelen van CvTA en NMa wanneer beide toezichtstaken volledig liggen bij de NMa.

 

Toelichting nr. 13: De indiener wil met dit amendement ex ante toezicht invoeren op zowel tarieven als tariefstijgingen en dit beleggen bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). Het aanhangige wetsvoorstel verscherpt op zichzelf ook het preventief toezicht op tarieven, maar beperkt dit enkel tot tariefstijgingen en beperkt dit verder tot de vraag of deze ‘buitensporig’ zijn (via artikel 2 tweede lid). De huidige tarieven zijn hiermee voor het College van Toezicht Auteursrechten (CvTA) een gegeven. Er is wel enige vorm van toetsing achteraf via artikel 22 (via een geschillencommissie of rechter), maar dit is beperkt uitgewerkt. Hier wordt enkel verwezen naar ‘auteursrechtelijke billijkheid’.

Het Europees Hof van Justitie heeft gesteld dat tarieven niet enkel getoetst hoeven te worden via internationale tariefvergelijkingen. Er is een duidelijk criterium in het uitgangspunt dat gevraagde royalty’s door een Collectieve Beheersorganisatie (CBO) in een redelijke verhouding moeten staan tot de economische waarde van de door deze economische geleverde prestatie1. Een vergelijkbare aanbeveling is gedaan door het WODC2.

De indiener brengt dit tot uitdrukking door de reikwijdte van de preventieve toetsing op drie manieren aan te passen. Ten eerste wordt het toezicht op de tarieven in een nieuw vierde lid bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit belegd. Ten tweede wordt de toetsing verruimd tot de tarieven als zodanig en is deze niet langer beperkt tot tariefstijgingen. Ten derde wordt de toetsingsmaatstaf verruimd door naast de toetsing aan de criteria van art. 2 ook een toetsing aan de economische waarde toe te voegen, zoals voorgesteld door het WODC en gehanteerd in de Europese rechtspraak en daarnaast een algemene, aan de economische en juridische context gerelateerde redelijkheidstoets (vijfde lid, onderdeel c).

Nadere criteria voor de door de NMa te hanteren toets kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden uitgewerkt. Volledigheidshalve is duidelijk gemaakt dat dit toezicht mede de standaardvoorwaarden omvat.

De hier voorgestelde aanscherping van het preventief toezicht sluit aan bij de bevinding van de NMa uit 2007 dat een meer specifieke vorm van tarieftoezicht wenselijk zou zijn, waarbij volgens de NMa gedacht kan worden aan het schriftelijk laten goedkeuren door een toezichthouder van het wijzigen van tarieven en/of het vaststellen van tarieven door een CBO.

Tot slot wil de indiener graag benadrukken dat geen afbreuk wordt gedaan aan de door de regering van belang geachte zelfregulering.3 Immers, uitgangspunt blijft dat het College alleen de eenzijdige vaststelling van tarieven door beheersorganisaties toetst, en deze zullen eerst dan aan de orde zijn wanneer de in art. 3 c bedoelde overeenkomsten met representatieve organisaties niet worden gesloten.

IEF 10903

Livestream toezicht collectieve beheersorganisaties

In't dossier Toezicht op collectieve beheersorganisaties en na IEF 10796 (derde nota van wijziging). De debatten over auteursrechten hebben plaatsgevonden, en vandaag zal de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging wet toezicht collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten in de plenaire zaal plaatsvinden. Bent u niet in de gelegenheid aanwezig te zijn, dan kunt u vanaf 16:00 het debat online via de live stream volgen (link).

Gaat u het debat missen, zie vanaf volgende week: debatgemist.tweedekamer.nl.

IEF 10888

Ontvangsttheorie: stuiting van verjaring

Rechtbank 's-Gravenhage 25 januari 2012, LJN BV3413 (KMI - Music bank tegen Staat der Nederlanden)

In navolging van IEF 9698. Schadevergoedingsvordering na strafvorderlijk optreden. Bewijswaardering: eiser is niet geslaagd in het bewijs dat de brief die stuiting van de verjaring had kunnen bewerkstelligen Buma/Stemra heeft bereikt. De vorderingen zijn daarom verjaard.

2.1.In de onderhavige zaak ligt allereerst ter beoordeling voor of de rechtsvordering van [eiser] gebaseerd op de grondslagen achtereenvolgens genoemd onder 4.1 a en b van voormeld tussenvonnis is verjaard. In dat kader is [eiser] bij voornoemd tussenvonnis door de rechtbank toegelaten tot het leveren van bewijs van de stelling dat Buma/Stemra (één van) de brieven, respectievelijk gedateerd op 7 augustus 1997, 15 september 1997 en 17 december 1998 en genoemd onder r.o. 4.7 van voormeld tussenvonnis, heeft ontvangen (vergelijk r.o. 4.10 en 4.13 van voornoemd tussenvonnis).

2.2.De rechtbank constateert dat in voormeld tussenvonnis in r.o. 4.8 sprake is van een kennelijke misslag. Zoals in r.o. 4.5 van voornoemd tussenvonnis is overwogen, is de verjaringstermijn aangevangen op 7 augustus 1997, waarmee [eiser] vóór 7 augustus 2002 zijn rechtsvordering diende in te stellen of de verjaring diende te stuiten. Indien en voor zover Buma/Stemra de brieven van [eiser] van 7 augustus 1997 en/of 15 september 1997 heeft ontvangen, betekent dat echter dat de verjaring is gestuit tot uiterlijk 15 september 2002. Dat betekent dat de aansprakelijkstelling van [eiser] van 3 maart 2003 (vergelijk r.o. 2.10 van voormeld tussenvonnis) te laat is om (wederom) stuiting van de verjaring te bewerkstelligen, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen in r.o. 4.8 van voornoemd tussenvonnis.

De enige brief die stuiting van de verjaring heeft kunnen bewerkstelligen, is daarom de brief van 17 december 1998. Daarmee is de verjaring gestuit tot 17 december 2003, waarmee de aansprakelijkstelling van 3 maart 2003 tijdig is geweest om de verjaring wederom te stuiten. De rechtbank komt daarom alleen toe aan bewijswaardering in het kader van de brief van 17 december 1998.

2.9.Nu [eiser] niet is geslaagd in de bewijslevering ligt de vordering zowel gebaseerd op de grondslag zoals genoemd onder 4.1 a van voormeld tussenvonnis, als op de grondslag zoals genoemd onder 4.1 b van voornoemd tussenvonnis voor afwijzing gereed (vergelijk r.o. 4.15 en 4.16 van voormeld tussenvonnis).

IEF 10839

Als niet in een alternatief systeem wordt voorzien

Antwoord op Europees Parlementaire vragen van het lid Emine Bozkurt (S&D) betreffende het Plan van de Nederlandse regering om de thuiskopievergoeding af te schaffen, E-010727/2011.

Met dank aan Maaike Boomstra, Stichting NORMA.

1. Als Nederland de thuiskopievergoeding afschaft, druist dat in tegen de Nederlandse verplichting uit hoofde van de auteursrechtrichtlijn (Richtlijn 2001/29/EG)?
2. Zou afschaffing van de thuiskopievergoeding kunnen leiden tot een aantasting van het inkomen van rechthebbenden? Wat zijn de eventuele alternatieven om inkomens van rechthebbenden te garanderen?
3. Als afschaffing van de thuiskopievergoeding indruist tegen EU-wetgeving, is de Commissie dan bereid Nederland te wijzen op zijn wettelijke taak om een billijke compensatie voor rechthebbende voor het thuiskopiëren te garanderen?
4. Is afschaffing van de thuiskopievergoeding in strijd met de praktijk in het merendeel van de EU-lidstaten? Is het vanuit harmonisatieoogpunt wenselijk? Gaan deze plannen het beleid van de Commissie, om verschillen in de praktijk van het vergoedingstelsel in de lidstaten te verkleinen, dwarsbomen?

Antwoorden

1. Zoals het geachte Parlementslid heeft aangestipt, is de nieuwe Nederlandse wet nog niet aangenomen en is het parlementaire debat daarover momenteel nog aan de gang. In dit stadium verkeert de Commissie derhalve niet in een positie om een grondige analyse van deze wet te verrichten en een standpunt kenbaar te maken ten aanzien van de verenigbaarheid ervan met het EU-recht, en in het bijzonder met Richtlijn 2001/29/EG.

 

2. Volgens deze richtlijn mogen lidstaten een uitzondering maken voor het kopiëren voor privégebruik, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen. De richtlijn laat de lidstaten echter vrij bij het bepalen van de wijze waarop aan deze verplichting invulling wordt gegeven. In dit verband zij erop gewezen dat de afschaffing van de compensatie voor het kopiëren voor privégebruik kan indruisen tegen Richtlijn 2001/29/EG als niet in een alternatief systeem wordt voorzien om te garanderen dat de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen.

3. De Commissie analyseert de nationale wetgeving van de lidstaten in het licht van het acquis (en met name Richtlijn 2001/29/EG) zoals dat door het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt uitgelegd. De Commissie zal niet aarzelen om deze kwestie bij de Nederlandse autoriteiten aan te kaarten, mocht er volgens haar enige twijfel bestaan over de verenigbaarheid van de nieuwe voorschriften met het EU-recht.

4. Lidstaten die de uitzondering ten aanzien van het kopiëren voor privégebruik toepassen (alle EU-lidstaten, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Ierland), voorzien in een billijke compensatie in de vorm van een heffingstelsel, behalve Malta en Luxemburg. Zoals de Commissie in haar mededeling van 24 mei 2011 heeft aangekondigd, heeft zij de heer António Vitorino, voormalig Commissielid voor Justitie en binnenlandse zaken, aangesteld als bemiddelaar om de dialoog van belanghebbenden over heffingen op het kopiëren voor privégebruik in goede banen te leiden. Doel van deze dialoog is de grondslagen te leggen voor een wetgevende maatregel met betrekking tot het opleggen van heffingen op het kopiëren voor privégebruik. De voorgenomen wijzigingen in het Nederlandse stelsel laten de bovenbeschreven plannen onverlet.

IEF 10818

Voor e-books ontbreekt dat recht

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake de herstructurering van het openbaar bibliotheekwerk, Kamerstukken 28 330, nr. 51, niet-dossier stuk 2012D02113.

In navolging van IEF 10650. Digitaal leenrecht. E-books. Rol van de bibliotheek.

Inhoudsopgave:
1. Inleiding:
Markt en overheid
2. Uitgangspunten
3. Hoofdlijnen aanpassingen bibliotheekwetgeving
4. Advies van de Raad voor Cultuur
5. Overige punten
   - Overleg met de VNG over lokale bezuinigingen
   - Leenrecht
   - Informatievoorziening

Onder punt 5. overige punten Leenrecht:
De zorgen betreffen met name de positie van de auteurs van boeken. Voor fysieke boeken hebben auteurs een wettelijk recht op een leenvergoeding. Voor e-books ontbreekt dat recht. Auteurs maken zich dan ook zorgen dat een belangrijke inkomstenbron verloren gaat. Graag horen de leden hoe de staatssecretaris aankijkt tegen deze zorgen en welke rol zij daarbij voor zichzelf weggelegd ziet. In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Peters geeft het kabinet aan dat een leenvergoeding zoals voor fysieke boeken geldt in strijd is met Europese wetgeving en dat de markt aan zet is in het ontwikkelen van innovatieve bedrijfsmodellen. De aanschaf van digitale media en de afkoop van rechten of licenties zullen echter landelijk worden uitgevoerd en daarmee rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van het Rijk vallen. De leden horen graag hoe de staatssecretaris vanuit die verantwoordelijkheid van plan is om te gaan met de positie van auteurs en hun zorgen daarover. Zij hebben begrepen dat gedurende de pilot auteurs een vaste ‘leenvergoeding’ krijgen. Is dat ook een mogelijkheid bij de verdere ontwikkeling, zo vragen de leden.

IEF 10814

Teeven gaat in op aantal punten AO

Brief naar aanleiding van toezegging tijdens algemeen overleg auteursrecht, kenmerk 5721934/12/6.

Staatssecretaris Teeven gaat in op een aantal punten die tijdens het algemeen overleg aan de orde zijn gesteld, namelijk:
1. De risico‟s van monopolieposities van cbo's;
2. De toepassing van het zogenaamde "radiomodel" op internet;
3. Het door het College van Toezicht aanstellen van bestuurders bij cbo's;
4. De ervaringen met handhaving in Zweden;
5. De verdeling van thuiskopievergoedingen; en
6. De bezoldiging van bestuurders en directeuren van collectieve beheersorganisaties.

Hieronder een selectie...

1. De risico‟s van monopolieposities van cbo‟s;
In algemene zin zijn de heer Taverne en ik het er, denk ik, over eens dat we in Nederland zoveel mogelijk moeten streven naar 1-loket, waar gebruikers hun gebruik van beschermde werken zoveel mogelijk en uniform kunnen regelen. (...) Ik heb niet de indruk dat de praktijk zit te wachten op nog meer cbo‟s, zeker als nieuwe cbo‟s zich niet bij dit 1-loket kunnen of willen aansluiten. (...) Voor grensoverschrijdend gebruik ligt dat anders. Voor auteursrechtlicenties op het internet – dat per definitie niet aan grenzen gebonden is – lijkt het mij goed om in EU-verband aan te dringen op meer grensoverschrijdende concurrentie tussen cbo‟s uit verschillende landen.

2. De toepassing van het zogenaamde „radiomodel‟ op internet
Ik onderschrijf, met de D66-fractie, ten volle het belang van de ontwikkeling van nieuwe businessmodellen op internet en daarmee van een groter legaal online-aanbod. Extrapolatie van het radiomodel naar internet heeft bovendien de grote attractiviteit van de eenvoud: het is een beproefd model, met een relatief makkelijke clearance van rechten, dat zijn meerwaarde voor producenten, makers en gebruikers ruimschoots heeft bewezen. Tegelijk is de juridische context, zoals de D66-fractie terecht impliceert, een andere, zeker als ook rekening wordt gehouden met de exploitatie van audiovisuele werken. Vaak zullen geen vergoedings-, maar verbodsrechten in het geding zijn, prevaleert individuele boven collectieve rechtenuitoefening en brengt het territoriale karakter van veel licenties mee dat een Europese markt voor bijvoorbeeld digitale on-demand-diensten maar moeizaam tot stand komt.

(...) Het kan, naar mijn indruk, voor de “clearance” van rechten voordelen hebben als de individuele rechtenuitoefening voor muziekwerken op internet op termijn kan worden vervangen door een verplichte collectieve rechtenuitoefening.(...) Voor filmwerken ligt dit gecompliceerder.

3. Het door het College van Toezicht aanstellen van bestuurders bij cbo's;
In het wetsvoorstel toezicht is aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gegeven over de inrichting en het bestuur van een collectieve beheersorganisatie (...) De amvb-grondslag is met name gericht op het stellen van nadere regels die bijvoorbeeld waarborgen dat het bestuur voldoende representatief is samengesteld en dat de bestuurders niet worden beïnvloed door tegenstrijdige belangen. Indien dergelijke regels voor good governance in de praktijk niet worden nageleefd kan het College optreden, zonodig met behulp van de nieuwe instrumenten van een last onder dwangsom en bestuurlijke boete.

4. De ervaringen met handhaving in Zweden;
Deze [red. IP Enforcement Directive]wet voorziet in een verplichting van internetproviders om na tussenkomst van de rechter aan rechthebbenden op hun verzoek persoonsgegevens te verstrekken die horen bij IP-adressen waarvan wordt vastgesteld dat zij gebruikt worden voor het ter beschikking stellen en/of het downloaden van auteursrechtelijk beschermd materiaal. (...) Uit onderzoeken naar de effecten die de IPRED-wet nu nog heeft volgt geen eenduidig beeld. Enkele onderzoeken wijzen uit dat illegale filesharing weer toeneemt of zelfs bijna op het oude niveau terug is. Andere onderzoeken wijzen juist uit dat illegale filesharing nog steeds veel minder vaak voorkomt dan voor de inwerkingtreding van de wet.

5. De verdeling van thuiskopievergoedingen;
[ná inwerkingtreding van het wetsvoorstel versterking toezicht zullen] ook collectieve beheersorganisaties op vrijwillige basis straks aan het College van Toezicht inzichtelijk moeten maken hoe zij de door hen voor hun achterban geïncasseerde gelden verdelen alsmede welke beheerskosten zij daarvoor in rekening brengen en welke inhoudingen zij verrichten. Het terugdringen van de beheerskosten is voor mij een belangrijk punt omdat het geïnde geld naar de makers moet vloeien en niet bij de cbo‟s moet blijven hangen.

6. De bezoldiging van bestuurders en directeuren van collectieve beheersorganisaties.
De strekking van dat amendement was om de topinkomens bij auteursrechtenorganisaties te normeren tot –samengevat- maximaal 130% van het inkomen van een minister.

IEF 10812

Eerste gedachtewisseling over de digitale interne markt

Geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen 1-3 februari Kopenhagen, kenmerk IB/DE / 12007380, p. 2-3.

Het voorzitterschap wil een eerste gedachtewisseling houden over de digitale interne markt. Een mogelijk startpunt kan zijn één collectieve beheersorganisatie in iedere lidstaat, waar gebruikers een EU-brede licentie kunnen krijgen (one-stop shop).

p.2/3: Van een aantrekkelijk en substantieel legaal aanbod van online content, zoals muziek en video’s, is op dit moment geen sprake. Consumenten richten zich op dit moment daarom vooral op illegale bronnen. Het is daarbij met name van belang dat er nieuwe business modellen voor online content komen. Onderzoek laat zien dat consumenten onder voorwaarden bereid zijn om te betalen voor content komen.

Voorts vormt het huidige systeem voor auteursrecht een belangrijke belemmering voor de goede werking van de digitale interne markt. Door territoriale restricties in het auteursrecht zijn rechten nationaal vastgelegd en moet een gebruiker die EU-breed content wil aanbieden in iedere lidstaat een licentie aanvragen. Nederland acht het van belang om de territoriale beperkingen voor het verlenen van licenties binnen het systeem van auteursrechten terug te dringen en zo te komen tot pan-Europese licenties. Een mogelijk startpunt kan zijn een collectieve beheersorganisatie in iedere lidstaat, waar gebruikers een EU-brede licentie kunnen krijgen (one-stop shop). Nederland zal er daarom op aandringen dat de Commissie zo spoedig mogelijk komt met de reeds lang aangekondigde richtlijn inzke de harmonisatie van collectieve beheersorganisaties.