Alle rechtspraak  

IEF 15436

Conclusie AG: Hypothetische royaltyvergoeding kan samenvallen met vergoeding voor inbreuk op morele rechten

Conclusie AG HvJ EU 19 november 2015, IEF 15436; ECLI:EU:C:2015:768; zaak C-99/15 (Liffers tegen Producciones Mandarina en Gestevisión Telecinco)
Vraag gesteld door Tribunal Supremo van Spanje.
Het geschil gaat tussen Christian Liffers, regisseur, screenwriter en producent van film getiteld "Dos patrias, Cuba y la noche" (="Twee vaderlanden, Cuba en de nacht") en Producciones Mandarina/Gestevisión Telecinco. De laatstgenoemden hebben een documentaire over kinderprostitutie in Cuba gemaakt waarin passages van een documentaire van Liffers zijn opgenomen. AG concludeert:

Artikel 13, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten moet aldus worden uitgelegd dat de benadeelde van een inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten, die vergoeding van de vermogensschade vordert op basis van het bedrag van de royalty’s of vergoedingen die hem verschuldigd waren geweest als de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het desbetreffende intellectuele-eigendomsrecht te gebruiken, tevens vergoeding van de hem toegebrachte morele schade kan vorderen

Gestelde vraag (IEF 14745):

Moet artikel 13, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad1 van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten aldus worden uitgelegd dat de benadeelde die vergoeding van de materiële schade wegens inbreuk op zijn intellectuele-eigendomsrechten vordert op basis van het bedrag van de royalty’s of vergoedingen die hem verschuldigd waren geweest als de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het desbetreffende intellectuele-eigendomsrecht te gebruiken, niet tevens vergoeding van de toegebrachte morele schade kan vorderen?

 

IEF 15432

Bevoegdheidsregeling derogeert niet aan dwangsomveranderende bevoegdheid ex 611d Rv

Vzr. Rechtbank Den Haag 17 november 2015, IEF 15432 (VdHeuvel tegen Altrex)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers, Bingh advocaten. Executie. Procesrecht. Bevoegdheid. In kort geding is VdHeuvel bevolen tot staking auteursrechtinbreuk [IEF 12717] op de door Altrex geproduceerde Double Decker-huishoudtrap. Eiser vordert matiging van de dwangsommen en verbod om het verbod te handhaven zoals bekrachtigt in de vaststellingsovereenkomst. Met de Twin-Deck 2.0 stelt eiser dat er voldoende afstand is genomen. Nu Altrex in Zwolle is gevestigd, kan de bevoegdheid van de Rechtbank Den Haag niet worden gebaseerd op 438 jo 99 Rv. De bestaande regeling derogeert niet aan in artikel 611d Rv vermelde uitsluitende bevoegdheid van de rechter die een dwangsom heeft opgelegd tot aanpassing of opheffing van die dwangsom. Er is ook geen relatieve bevoegdheid ter zake van onrechtmatige daad (102 Rv) voor de rechtbank Den Haag, en verwijst de zaak naar Rechtbank Overijssel.

IEF 15422

Vragen aan HvJ EU: Zijn handelingen van The Pirate Bay aan te merken als ‘mededelingen aan het publiek’?

HR 13 november 2015, IEF 15422; zaak C-610/15; ECLI:NL:HR:2015:3307 (Ziggo en XS4All tegen Stichting BREIN)
In navolging van IEF 13467 en IEF 14976. Rechtspraak.nl: Auteursrecht. Handhavingsrichtlijn IE. Vordering organisatie rechthebbenden tegen internetproviders om te komen tot blokkering van de ‘BitTorrent index’ The Pirate Bay. Maatstaf afwijzing blokkeringsvordering art. 26d Aw wegens ineffectiviteit. Zijn de faciliterende handelingen van The Pirate Bay aan te merken als ‘mededelingen aan het publiek’? Gestelde vragen:

1. Is sprake van een mededeling aan het publiek in de zin van art. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn door de beheerder van een website, indien op die website geen beschermde werken aanwezig zijn, maar een systeem bestaat (als beschreven hiervoor in 3.1 en 5.5) waarbij voor gebruikers meta-informatie over beschermde werken die op de computers van gebruikers staat, wordt geïndexeerd en gecategoriseerd, zodanig dat de gebruikers de beschermde werken aan de hand daarvan kunnen traceren en kunnen up- en downloaden?

2. Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt: Bieden art. 8 lid 3 Auteursrechtrichtlijn en art. 11 Handhavingsrichtlijn ruimte voor een bevel aan een tussenpersoon als in die bepalingen bedoeld, indien deze tussenpersoon inbreukmakende handelingen van derden faciliteert op de wijze als bedoeld in vraag 1?

Lees hier de gehele uitspraak.

Op andere blogs:
curia
Minbuza
Stichting BREIN

IEF 15411

HvJ EU: Belgisch systeem van vergoeding voor reprografie is in strijd met het EU recht

HvJ EU 11 november 2015, IEF 15410; ECLI:EU:C:2015:750; zaak C-572/13 (Hewlett-Packard Belgium tegen Reprobel)
Thuiskopie-exceptie. Reproductierecht. Billijke vergoeding. Uit het persbericht: De Belgische auteurswetgeving voorziet, ter financiering van de vergoeding van de auteurs (en de uitgevers) voor reproducties van hun werk in een gecombineerd vergoedingssysteem:
-    Ten eerste moet de fabrikant of de invoerder een forfaitair bedrag betalen op het moment van invoer van een reproductieapparaat. De hoogte van het bedrag wordt bepaald op basis van de maximumprintsnelheid van het apparaat. In dit geval moest HP 49,20 euro betalen per printer.
-    Ten tweede moet de gebruiker een evenredige vergoeding betalen op basis van het aantal daadwerkelijk gemaakte kopieën (en waarvan de hoogte verschilt naargelang de betrokkene aan de inning van de vergoeding heeft meegewerkt).

Het hof verklaart voor recht:

1)      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van [InfoSocrichtlijn] moeten aldus worden uitgelegd dat met betrekking tot de daarin vermelde term „billijke compensatie” een onderscheid dient te worden gemaakt naargelang de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, wordt gemaakt door een willekeurige gebruiker dan wel door een natuurlijke persoon voor privégebruik en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk.

2)      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 verzetten zich tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de lidstaat toestaat om een gedeelte van de aan de rechthebbenden toekomende billijke compensatie toe te kennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, terwijl deze uitgevers niet verplicht zijn om de auteurs, zelfs maar indirect, aanspraak te laten maken op het gedeelte van de compensatie dat hun is ontzegd.

3)      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 verzetten zich in beginsel tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een ongedifferentieerd systeem ter inning van de billijke compensatie wordt ingevoerd dat ook reproducties van bladmuziek betreft. Ook verzetten deze bepalingen zich tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een ongedifferentieerd systeem ter inning van de billijke compensatie wordt ingevoerd dat eveneens inbreukmakende reproducties betreft die zijn gemaakt uit ongeoorloofde bronnen.
4)      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 verzetten zich tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een systeem is ingevoerd dat ter financiering van de billijke compensatie voor de rechthebbenden twee vormen van vergoeding combineert, namelijk ten eerste een forfaitaire vergoeding die door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van apparaten waarmee beschermde werken kunnen worden gereproduceerd, wordt betaald vóór er enige reproductie plaatsvindt, namelijk op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, en ten tweede een evenredige vergoeding, die na het vervaardigen van de reproducties wordt geïnd, uitsluitend wordt berekend door het aantal vervaardigde kopieën te vermenigvuldigen met een bepaalde eenheidsprijs, en verschuldigd is door de natuurlijke of rechtspersonen die deze reproducties vervaardigen, voor zover:
–        het bedrag van de forfaitaire vergoeding die vóór het maken van de reproductie wordt betaald, uitsluitend wordt berekend op basis van de snelheid waarmee de betrokken apparaten reproducties kunnen maken;
–        het bedrag van de evenredige vergoeding die na het maken van de reproducties wordt geïnd, verschilt naargelang de vergoedingsplichtige al dan niet aan de inning van deze vergoeding heeft meegewerkt, en
–        het gecombineerde systeem, in zijn geheel beschouwd, geen mechanismen – en met name geen terugbetalingsmechanismen – omvat die de complementaire toepassing van het criterium van de daadwerkelijke schade en het criterium van de forfaitair vastgestelde schade ten aanzien van de verschillende categorieën van gebruikers mogelijk maken.
Vervolg uit het persbericht:

Volgens het Hof is de EU-auteurswetgeving (richtlijn 2001/29) bedoeld ter vergoeding van auteurs voor reproducties van hun werk.

Een forfaitaire vergoeding zoals in de Belgische wetgeving is vervat, strookt daar niet mee, omdat het bedrag van de vergoeding enkel wordt bepaald op grond van de snelheid van het apparaat. Het Hof wijst er in dat verband op dat het gebruik van de technische capaciteit van een reproductieapparaat verschilt naargelang het gaat om publiek dan wel privégebruik, en met een commercieel doel dan wel een ander oogmerk.
 
Bovendien moet een dergelijk gecombineerd systeem volgens het Hof voorzien in terugbetalingsmechanismen om te vermijden dat overcompensatie plaatsvindt.
 
De regeling dat het bedrag van de vergoeding varieert naargelang de betrokkene meewerkt aan de inning van de heffing strookt evenmin met het EU-recht.
 
Dat een gedeelte van de vergoeding wordt toegekend aan de uitgevers is ook in strijd met de EU-wetgeving.
 
De Belgische wetgeving is nog op een aantal andere punten in strijd met de EU-wetgeving: zij voert namelijk een ongedifferentieerd systeem in en heeft ook betrekking op bladmuziek en kopieën die zijn gemaakt uit ongeoorloofde bron. Meer algemeen moet ook een onderscheid worden gemaakt tussen reproducties voor privégebruik, zonder commercieel oogmerk en andere.

Gestelde vragen [IEF 13420 en IEF 13245]

1. Moeten de termen „billijke compensatie” als bedoeld in artikel 5, lid 2, sub a, en in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG1 anders worden uitgelegd naargelang de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, wordt gemaakt door om het even welke gebruiker dan wel door een natuurlijke persoon voor privégebruik, zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk? Zo ja, op welke criteria moet die verschillende uitlegging worden gebaseerd?
2. Moet artikel 5, lid 2, sub a en b, van richtlijn 2001/29/EG aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de billijke compensatie die toekomt aan de rechthebbenden, kunnen vaststellen in de vorm van:

(1)    een forfaitaire vergoeding die wordt betaald door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van apparaten waarmee beschermde werken gereproduceerd kunnen worden, op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, en waarvan het bedrag uitsluitend wordt berekend op basis van de snelheid waarmee het kopieerapparaat een bepaald aantal kopieën per minuut kan maken, zonder enige band met de mogelijke schade voor de rechthebbenden, en

(2)    een evenredige vergoeding, waarbij de vaststelling ervan uitsluitend is gebaseerd op de vermenigvuldiging van een eenheidsprijs met het aantal vervaardigde kopieën, die verschilt naargelang de vergoedingsplichtige al dan niet heeft meegewerkt aan de inning van deze vergoeding, en die verschuldigd is door de natuurlijke personen of rechtspersonen die kopieën van werken vervaardigen, of, desgevallend, met décharge van eerstgenoemden, door hen die onder bezwarende titel of gratis een reproductieapparaat ter beschikking stellen van anderen.

Wanneer deze vraag ontkennend wordt beantwoord: welke relevante en coherente criteria dienen de lidstaten te hanteren opdat, in overeenstemming met het Unierecht, de compensatie kan worden geacht billijk te zijn en een rechtvaardig evenwicht tussen de betrokken personen wordt gewaarborgd?

3. Moet artikel 5, lid 2, sub a en b, van richtlijn 2001/29/EG aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de helft van de billijke compensatie die toekomt aan de rechthebbenden, mogen toekennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, zonder enige verplichting voor de uitgevers om, zelfs indirect, de auteurs aanspraak te laten maken op een deel van de compensatie die hun is ontzegd?

4. Moet artikel 5, lid 2, sub a en b, van richtlijn 2001/29/EG aldus worden uitgelegd dat de lidstaten een ongedifferentieerd systeem van inning van de aan de rechthebbenden toekomende billijke compensatie mogen opzetten, in de vorm van een forfait en een bedrag per gemaakte kopie, waarbij deze impliciet maar zeker ten dele betrekking heeft op kopieën van bladmuziek en inbreukmakende reproducties?
IEF 15414

Buitengerechtelijke ontbinding uitgeefovereenkomst toch niet rechtsgeldig

Hof Amsterdam 3 november 2015, IEF 15414, ECLI:NL:GHAMS:2015:4503 (Emryss tegen Vermeulen)
Uitspraak mede ingezonden door Hans Bousie, bureau Brandeis. Contractenrecht. Auteursrecht. Zie eerder het tussen- [IEF 11860], eind- [IEF 12919] en herstelvonnis [IEF 13167], waarin Emryss was veroordeeld om auteursrechtinbreuk op Vermeulens werk door het ongewijzigd herdrukken van werken te staken. De uitgeefovereenkomsten rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden waren met terugwerkende kracht. Het verbod strekte niet uit tot de boeken gedrukt tijdens de overeenkomst. Nu in hoger beroep is geoordeeld dat de buitengerechtelijke ontbinding van 30 maart 2010 niet rechtsgeldig was, dienen de vorderingen tot het gestaakt houden van verveelvoudiging, doen van opgave, afgifte van voorraad en schadevergoedingen alsnog te worden afgewezen. Het hof verwijst de zaak naar de rol voor het in 2.11 omschreven doel: [X] wordt in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de omvang van de met haar inspanningen gemoeide kosten, voor zover [geïntimeerde] hiervan heeft geprofiteerd.

2.11 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat partijen nog geen overeenstemming hadden over de omvang en wijze van uitgeven van het werk. Dat [X] afgezien daarvan het vertrouwen mocht koesteren dat desondanks een uitgeefovereenkomst tot stand is gekomen dan wel tot stand zou komen, op het moment dat [geïntimeerde] de onderhandelingen afbrak en zich tot [Z] wendde, vindt onvoldoende steun in het feitenmateriaal. Het stond [geïntimeerde] dus op zichzelf vrij die onderhandelingen af te breken. Dit neemt niet weg dat het afbreken van de onderhandelingen tot aansprakelijkheid kan leiden indien [X] op verzoek en/of met medeweten van [geïntimeerde] substantiële kosten heeft gemaakt die door het afbreken van de onderhandelingen nodeloos zijn gebleken, terwijl [geïntimeerde] daarvan heeft geprofiteerd bij het (doen) uitgeven van [Y], en deze kosten niet (deels) vergoed. De stelling van [X] dat zo’n situatie zich hier voordoet, onder verwijzing naar met name de e-mailwisseling tussen [F] en [geïntimeerde] , is door [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat de vergoedingsplicht niet op zou gaan omdat tussen partijen een - aan [X] verwijtbare - vertrouwensbreuk is ontstaan, is door [geïntimeerde] onvoldoende toegelicht. Het voorgaande heeft tot gevolg dat [geïntimeerde] de door [X] geleden schade (deels) dient te vergoeden. Nu de omvang van deze schade eenvoudig moet kunnen worden begroot zal het hof hiertoe in de onderhavige procedure overgaan en niet verwijzen naar de schadestaat. [X] wordt in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de omvang van de met haar inspanningen gemoeide kosten, voor zover [geïntimeerde] hiervan heeft geprofiteerd. In zoverre slaagt de twee principale grief.

 


2.24
De vorderingen van [geïntimeerde]:
Vordering A
Hiervoor overwoog het hof dat de grondslag van de primaire (conventionele) vordering onder A van [geïntimeerde] ondeugdelijk is. Daarom moeten alsnog de subsidiaire, meer subsidiaire en meer meer subsidiaire vorderingen onder A aan de orde komen.
Subsidiair vordert [geïntimeerde] dat het hof alsnog zal vaststellen dat alle uitgeefovereenkomsten zijn ontbonden, en meer subsidiair dat het hof de uitgeefovereenkomsten zal ontbinden. Nu het hof eerder heeft overwogen dat een grond voor ontbinding ontbreekt, ontbreekt ook voor de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen een deugdelijke grondslag en delen deze het lot van de primaire vordering onder A. Voor zover [geïntimeerde] bedoelt andere verwijten aan zijn subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen ten grondslag te leggen dan die waarop de buitengerechtelijke ontbinding van 30 maart 2010 is gebaseerd, heeft hij onvoldoende kenbaar en duidelijk aangegeven dat hij deze (in een andere context aangevoerde grotendeels betwiste) verwijten mede ziet als ontbindingsgrond.
Meer meer subsidiair vordert [geïntimeerde] onder A dat het hof voor recht zal verklaren dat per 28 februari 2011 zijn geëindigd door opzegging de uitgeefovereenkomsten met betrekking tot: (a) het Engelstalige werk Concordant (naar het hof begrijpt het werk ‘Concordant Materia Medica’ als genoemd onder b bij vordering 1 [X] ; hierna: het Engelstalige werk Concordant Materia Medica);
( b) het Duitstalige werk Konkordanz (naar het hof begrijpt het werk ‘Konkordanz (Duitse vertaling 2000)’ als genoemd onder g bij vordering 1 [X] ; hierna: het Duitstalige werk Konkordanz); en
( c) het Duitstalige werk Synoptische (naar het hof begrijpt het werk ‘Synoptic Materia Medica II (Duitse vertaling 1998)’ als genoemd onder f bij vordering 1 [X] ; hierna: het Duitstalige werk Synoptic Materia Medica II).
Bij brief van 27 januari 2011 heeft [geïntimeerde] de uitgeefovereenkomst ten aanzien van bedoelde werken opgezegd op de voet van artikel 15 lid 1 sub d van het contract, voor het geval de eerdere ontbinding geen doel zou treffen. Nu [X] deze opzegging onvoldoende heeft bestreden, kan de meer meer subsidiaire vordering A van [geïntimeerde] alsnog worden toegewezen.
Vordering B
De rechtbank heeft vordering B van [geïntimeerde] aldus toegewezen dat zij voor recht heeft verklaard dat [X] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld. Nu gesteld noch gebleken is dat [X] de beëindiging van de uitgeefovereenkomsten met betrekking tot (a) het Engelstalige werk Concordant Materia Medica, (b) het Duitstalige werk Konkordanz en (c) het Duitstalige werk Synoptic Materia Medica II, niet per 28 februari 2011 niet heeft gerespecteerd, heeft zij in ieder geval in zoverre niet onrechtmatig gehandeld. Verder brengt het gegeven dat de overige uitgeefovereenkomsten niet (rechtsgeldig buitengerechtelijk) zijn ontbonden, met zich dat [X] door voortzetting van de exploitatie uit hoofde van deze overige uitgeefovereenkomsten, evenmin onrechtmatig heeft gehandeld. Voor zover [geïntimeerde] stelt dat [X] anderszins inbreuk heeft gemaakt op zijn auteursrecht, heeft hij zijn vordering onvoldoende onderbouwd. Ter motivering van deze beslissing wordt verwezen naar de overwegingen hieromtrent door de rechtbank (rechtsoverweging 2.10 eindvonnis), waarmee het hof zich verenigt en die het hof tot de zijne maakt. Vordering B zal dan ook worden afgewezen.
Vordering C
Tegen de afwijzing van de gevorderde verklaring voor recht dat het exclusieve distributierecht op de werken van [geïntimeerde] door [X] en/of [appellant sub 2] niet rechtsgeldig aan een of meerdere derden is overgedragen, is niet gegriefd. Deze afwijzing zal derhalve in stand worden gelaten.
Vorderingen D-H
De rechtbank heeft toegewezen de vorderingen D-H, die - kort gezegd - strekken tot (D) het staken en gestaakt houden van iedere verdere openbaarmaking en verveelvoudiging van werken van [geïntimeerde] ; (E) het doen van opgave met betrekking tot de exploitatie door [X] van de werken van [geïntimeerde] na 30 maart 2010; (F) afgifte aan [geïntimeerde] van de voorraad werken van [geïntimeerde] van na 30 maart 2010; (G) vergoeding van de schade nader op te maken bij staat geleden in verband met de exploitatie van werken van [geïntimeerde] door [X] na 30 maart 2010; (H) vergoeding van de beslag- en buitengerechtelijke kosten van [geïntimeerde] (rechtsoverwegingen 3.4-3.8 eindvonnis). Nu in hoger beroep is geoordeeld dat de buitengerechtelijke ontbinding van 30 maart 2010 niet rechtsgeldig was, dienen de vorderingen D-H alsnog te worden afgewezen. Overigens is vordering F in hoger beroep ingetrokken.
Vordering J
De vordering tot medewerking aan afgifte van (een deel van) de beslagen bescheiden is door de rechtbank afgewezen. Hierboven heeft het hof overwogen dat deze vordering deels zal worden toegewezen.
2.25
De vorderingen van [X]:
Vordering 1
Vordering 1 strekt tot het verkrijgen van een verklaring voor recht dat de uitleenovereenkomsten met betrekking tot bepaalde werken in stand blijven en een gebod aan [geïntimeerde] tot nakoming van de overeenkomsten op straffe van een dwangsom. Nu de uitgeefovereenkomsten met betrekking tot (a) het Engelstalige werk Concordant Materia Medica, (b) het Duitstalige werk Konkordanz en (c) het Duitstalige werk Synoptic Materia Medica II per 28 februari 2011 zijn beëindigd, maar de overige uitgeefovereenkomsten zijn blijven voortbestaan, zal vordering 1 in zoverre worden toegewezen.
Nu vordering 1 gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de (subsidiaire) vordering 11 tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat, worden afgewezen.
Vorderingen 2 en 3
Ter zitting heeft [X] haar gewijzigde vorderingen 2 en 3 ingetrokken. Deze vorderingen behoeven derhalve geen bespreking.
Vordering 4
Deze vordering betreft een rectificatie door [geïntimeerde] aan degenen die hij heeft laten weten dat de licentieovereenkomsten tussen hem en [X] zijn geëindigd. Nu de licentieovereenkomsten grotendeels blijven voortbestaan, zal de vordering als in het dictum van het eindarrest te melden worden toegewezen.
Vordering 5
Deze vordering betreft toekenning van een vergoeding in verband met de schade die [X] stelt te hebben geleden doordat [geïntimeerde] primair zijn verplichtingen ten aanzien van [Y] niet is nagekomen en subsidiair is tekortgeschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen af te breken, op te maken bij staat.
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen verwerpt het hof de primaire grondslag van de vordering maar honoreert de subsidiair grondslag. Het hof verwijst niet naar de schadestaat maar stelt [X] in de gelegenheid zich over de omvang van haar schade uit te laten, waarna [geïntimeerde] hierop bij antwoordakte zal mogen reageren.
Vordering 7
De vordering tot een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] dwangsommen heeft verbeurd tot een bedrag van € 100.000,=, is door de rechtbank toegewezen. Hierboven blijkt dat het hof tot een gelijke beslissing komt.
Vordering 8
Tegen afwijzing van de vordering tot afgifte door [geïntimeerde] van bepaalde uitgave-overeenkomsten, heeft [X] geen grief gericht, zodat deze afwijzing zal worden gehandhaafd.
Vordering 9
De vordering tot opheffing van de conservatoire derdenbeslagen zal worden afgewezen, nu de beslagen van rechtswege zullen vervallen zodra het eindarrest kracht van gewijsde heeft (artikel 704 lid 2 Rv) en [X] niets heeft gesteld dat noopt tot een eerdere opheffing. Voor zover het bewijsbeslag de bescheiden heeft getroffen ter zake waarvan [X] en [appellant sub 2] tot afgifte (van afschriften) zullen worden veroordeeld (zie rechtsoverweging 2.21), dient het beslag te blijven liggen (ook nadat het eindarrest kracht van gewijsde heeft). In zoverre wordt de vordering tot opheffing van het bewijsbeslag afgewezen. Voor zover het bewijsbeslag andere bescheiden heeft getroffen, wordt het evenzeer afgewezen nu het beslag van rechtswege zal vervallen zodra het eindarrest kracht van gewijsde heeft en [X] niets heeft gesteld dat noopt tot een eerdere opheffing.
Vordering 10
Het gevorderde verbod aan [geïntimeerde] om enig beslag te doen leggen ten laste van [X] en [appellant sub 2] zal worden afgewezen, nu zij onvoldoende hebben gesteld voor deze aanzienlijke inperking van de rechten van [geïntimeerde] .
2.26
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
IEF 15412

Exclusief auteursrecht en uitingvrijheid geven niet het recht om een werk tegen afspraken in te openbaren

Hof Amsterdam 10 november 2015, IEF 15412 (Van Oorschot tegen Nedederlandse Loodsencorporatie)
Uitspraak ingezonden door Arjan Kleinhout, De Brauw Blackstone Westbroek en Paul Tjiam, Simmons & Simmons. Mediarecht. Auteursrecht. Nederlandse Loodsencorporatie heeft Van Oorschot opdracht gegeven tot het schrijven van het jubileumboek. In het kader van deze opdracht heeft Van Oorschot verschillende loodsen geïnterviewd en geportretteerd. Het boek voldeed niet aan de verwachtingen van De Nederlandse Loodsencorporatie en de opdracht is voortijdig beëindigd. Van Oorschot wil het boek zelf publiceren en beroept zich op het auteursrecht en zijn recht op vrijheid van meningsuiting. Het Hof oordeelt dat met de voorzieningenrechter [IEF 13162] dat ook een exclusief auteursrecht niet het recht geeft om een werk te openbaren als gemaakte afspraken daardoor worden geschonden. Hetzelfde geldt voor het beroep op vrijheid van meningsuiting. Volgens het Hof gaat de door dit grondrecht gewaarborgde vrijheid niet zo ver dat deze in omstandigheden als de onderhavige de schending van gemaakte afspraken en/of gewekte verwachtingen rechtvaardigt. Het hof oordeelt dat Van Oorschot de interviews met en de portretten van de Loodsen op geen enkele wijze mag verveelvoudigen, verspreiden of openbaren.

 3.5.3. In het licht van het voorgaande moet worden aangenomen dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht is gesloten die strekt tot het door Van Oorschot samenstellen van een jubileumboek. Dit brengt mee dat Nederlandse Loodsencorporatie in beginsel gerechtigd was de overeenkomst met Van Oorschot op te zeggen en te besluiten het boek niet uit te brengen, om dat deze door haar ongeschikt werd geacht voor het daarmee beoogde doel. Van feiten of omstandigheden die dit anders maken, dan wel die tot het oordeel leiden dat Van Oorschot gerechtigd is om het in opdracht en op kosten van Nederladnse Loodsencorporatie gemaakt boek zelf uit te geven is onvoldoende gebleken. De enkele omstandigheden dat Van Oorschot met een idee voor het boek is gekomen, een wetenschappelijke achtergrond heeft en naar hij stelt, een voor het schrijven van het boek relatief lage vergoeding heeft bedongen, zijn in dit verband ontoereikend. Gelet op de context waarin het boek tot stand zou komen had het als gezegd op zijn weg gelegen om een eventuele wens om het boek ook zelf voor commerciële (of andere) doeleinden uit te brengen uitdrukkelijk aan de orde te stellen en daarover met Nederlandse Loodsencorporatie afspraken te maken. Nu daarvan niet is gebleken moet worden aangenomen dat de sterkking van het tussen partijen overeengekomene meebrengt dat zulks hem niet vrijstond.

3.5.4. De omstandigheid dat Van Oorschot als maker van het boek in auteursrechtelijk zin zou zijn te kwalificeren brengt niet mee dat over het voorgaande anders moet worden geoordeeld. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat ook een exclusief auteursrecht niet het recht geeft om een werk te openbaren als gemaakte afspraken daardoor worden geschonden. (...)

3.6.3. Voor zover het Nederlandse Loodsencorporatie betreft is met name als onzorgvuldig te kwalificeren het tegen haar wensen in (of op grotere schaal er met een ander doel dan door de Nederlandse Loodsencorporatie voorzien) openbaar maken van informatie waarvan het vertrouwelijk karakter door Nederlandse Loodsencorporatie aan Van Oorschot kenbaar is gemaakt. (...)

3.7. Van Oorschot heeft zich in het kader van zijn verweer beroepen op zijn recht op vrijheid van meningsuiting en het geven van informatie (...)De door dit grondrecht gewaarborgde vrijheid gaat echter niet zo ver dat deze in omstandigheden als de onderhavige de schending van gemaakte afspraken en/of gewekte verwachtingen rechtvaardigt. Het aannemen van een beperking als hier bedoeld voldoet aan hetgeen in artikel 10 lid 2 EVRM is bepaald. Zoals reeds is overwogen is die schending jegens de betrokkenen onrechtmatig.

IEF 15403

Oude sticker en kopie oude gebruiksaanwijzing lichtarmatuur leveren inbreuk op

Rechtbank Den Haag 4 november 2015, IEF 15403; ECLI:NL:RBDHA:2015:12714 (Hygro tegen Futurecare c.s.)
Merkenrecht. Auteursrecht. Zie eerder: IEF 14982. Futurecare c.s. verkocht armatuur in een niet-originele verpakking voorzien van een oude sticker van Hygro met de benaming “Adjust-A-Wings" en een kopie van een oude gebruiksaanwijzing. Hygro vordert een verklaring voor recht dat Futurecare c.s. inbreuk maakt op een inmiddels verlopen octrooi EP00870154 , op Gemeenschapswoordmerken ADJUST A WINGS en SUPER SPREADER en het auteursrecht op bepaalde lichtarmaturen die doorgaans in tuinbouwkassen worden gebruikt.  Omdat het octrooi is verlopen, is die vordering ingetrokken.

Het publiek zal de merken niet in verband brengen met apparaten met verstelbare vleugelvormige reflectorplaten voor het reflecteren van en breed verspreiden van kunstlicht, zodat ze beschrijvend zouden zijn. De merkenrechtelijke vordering wordt toegewezen. Hygro's lichtarmaturen bestaan uit een kenmerkende vleugelvorm, vederlichte constructie en draadspanners: een vormgeving die uitsluitend bestaat uit datgene wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect, hetgeen auteursrechtelijk onbeschermd is. De vormgeving van de platte kartonnen doos met daarop een ingewerkt logo ADJUST A WINGS als verpakking is zodanig banaal dat daarop geen auteursrecht rust. De gebruiksaanwijzingen zijn wel beschermd, inbreuk wordt aangenomen.

2.2.6. In een folder van december 2013 heeft Futurecare een lichtarmatuur aangeboden onder de naam “Adjust-A-Shades” die op het eerste gezicht veel overeenkomsten vertoonde met de Adjust-A-Wings van Hygro. Bij aankoop door een ‘mystery shopper’ in opdracht van Hygro werd vermeld dat het ging om een kopie van de Adjust-A-Wings. Futurecare c.s. verkocht het armatuur in een niet-originele verpakking voorzien van een oude sticker van Hygro met de benaming “Adjust-A-Wings en met daarin een kopie van een oude gebruiksaanwijzing van Hygro.

Inbreuk Gemeenschapsmerken
4.8. De voornoemde maatstaf hanterend, is de rechtbank voorshands van oordeel, zoals Hygro stelt, dat “ADJUST A WINGS door het relevante publiek niet onmiddellijk en zonder nadenken in verband kan worden gebracht met apparaten voor het reflecteren van kunstlicht en “SUPER SPREADER” niet met “lichtarmaturen voor elektrische lampen” waarvoor de betreffende merken zijn ingeschreven. Futurecare c.s. heeft ook geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat het relevante publiek wel een zodanig verband legt.

Auteursrecht
4.14. Naar voorlopig oordeel van de rechtbank stelt Futurecare c.s. terecht dat Hygro heeft verzuimd te onderbouwen op welke vormgeving van de lichtarmaturen zij auteursrecht claimt. Volgens Hygro bestaan haar lichtarmaturen uit een kenmerkende vleugelvorm, vederlichte constructie en draadspanners. Zij heeft evenwel geen afbeelding van haar lichtarmaturen in het geding gebracht of op andere wijze inzichtelijk gemaakt op welke concrete vormgeving zij auteursrecht claimt. Voor zover Hygro heeft bedoeld te stellen dat zij auteursrecht heeft op een armatuur met de vormgeving van het voortbrengsel weergegeven in EP 154 geldt naar voorlopig oordeel van de rechtbank dat, zoals Futurecare c.s. ook heeft betoogd, in dat geval sprake is van een vormgeving die uitsluitend bestaat uit datgene wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect, hetgeen auteursrechtelijk niet beschermd is. Dat zulks anders ligt, heeft Hygro, hoewel dat wel op haar weg lag, ook desgevraagd bij pleidooi, niet verduidelijkt. Naar voorlopig oordeel van de rechtbank rust er dan ook geen auteursrecht op de vormgeving van de lichtarmaturen van Hygro.

4.15. Ook de verpakking is naar voorlopig oordeel geen auteursrechtelijk beschermd werk. De verpakking, waarvan geen afbeelding in het geding is gebracht en die pas bij pleidooi door Hygro is getoond, betreft een platte kartonnen doos met daarop een ingewerkt logo ADJUST A WINGS. Hygro heeft niet onderbouwd en dat valt ook niet zonder meer in te zien welke creatieve keuzes bij de vormgeving van de verpakking zijn gemaakt. Daarmee slaagt het verweer van Futurecare c.s. dat de vormgeving van de verpakking zodanig banaal is dat daarop geen auteursecht rust.

4.16. Naar voorlopig oordeel van de rechtbank komt Hygro ten aanzien van de gebruiksaanwijzingen, die zij heeft overgelegd als productie 13, wel auteursrechtelijke bescherming toe. Bij het maken van de gebruiksaanwijzingen zijn ontegenzeggelijk bepaalde creatieve keuzes gemaakt ten aanzien van bijvoorbeeld de lay-out en de kleurstelling. De rechtbank verwerpt voorshands het niet gemotiveerde verweer van Futurecare c.s. dat ook de vormgeving van de gebruiksaanwijzingen te banaal is voor auteursrechtelijke bescherming.
IEF 15402

Google zal aan BREIN gegevens verschaffen: Er is weinig touw aan vast te knopen aan verzetsbrief

Vzr. Rechtbank Den Haag 6 november 2015, IEF 15402; ECLI:NL:RBDHA:2015:12706 (Stichting Brein tegen Google)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger. Auteursrecht. De voorzieningenrechter volhardt bij hetgeen in tussenvonnis [IEF 15302] is overwogen dat Google in beginsel de persoonsgegevens van Flamanca Hollanda dient af te geven, tenzij er verzet ex 40 Wbp wordt aangetekend door houder van het account. Er wordt een reactie geciteerd waar 'weinig touw aan vast te knopen' is. Er wordt niet gesteld, toegelicht of onderbouwd dat e-books wel een legal oorsprong hebben, ontbreekt ieder bewijs dat de persoon 15 jaar oud is. Hetzelfde geldt voor de suggestie dat het account gehackt zou zijn. De voorzieningenrechter beveelt de gegevens te verschaffen: van het Google Play Books Partner Publisher Account: abonnee-informatie, IP-adres, facturatie-informatie. En verder informatie rondom het gebruikte Google Account: datum/tijd aanmaken, IP-adres, IP-adressen waarmee is ingelogt en secundair emailadres/voor-achternaam.

2.2. Die geanonimiseerde reactie luidt letterlijk als volgt:
"I am not the target of the investigation. Turns out I was a victim of a breach of account. They need the info to send me official notice of a victim impact statement for the sentencing part of someone else's trial. Thank you to everyone.

I do not agree because it is not right to blame the courts must be open google google I am 15 old innocent child-eating :(

Hi I just downloaded the Google Play ini torrent from public book, I didn't know. I'm 15 years old, Google Books has posted why Google did not send me money, I found a Dutch Criminal Court as a victim you blame me because you don't share my information released to me I'll give you the money, the thief took the money didn't show upon Google yourself Dutch book

I do not know migled book this in dutch I sent the book to the people I google did not notice the already made selling just books were closed, I would like what a kid I was the 15-year-old is google criminals have issued reason is that these errors money google firm has raised me I guilty person warned me because google is never

You took your books cause you're my guilty courts verder me money to buy ten books you publish books on Google Play you why I am incents by mistake?"

2.3. Er is - kort gezegd - weinig touw aan vast te knopen. In feite is niet eens duidelijk dat de houder zich daadwerkelijk verzet tegen de verwerking van zijn/haar persoonsgegevens. Zelfs echter als van een dergelijk verzet sprake zou zijn, valt er met BREIN geen serieus onderbouwd verweer in te ontdekken. Zo wordt bijvoorbeeld niet gesteld, toegelicht of onderbouwd dat de e-books wel en legale oorsprong zouden hebben. Ook ontbreekt ieder bewijs dat de persoon in kwestie inderdaad 15 jaar oud zou zijn, nog daargelaten dat, mocht dit werkelijk zo zijn, daarmee in een door BREIN in te stellen vervolgprocedure op gepaste wijze rekening kan worden gehouden. Hetzelfde geldt voor de suggestie dat het account zou zijn gehackt. De voorzieningenrechter vermag overigens geen nadere belangen in de reactie te zien die in de weg zouden staan van toewijzing van het gevorderde.

2.4. Google heeft desgevraagd telefonisch aangegeven zich niet te verzetten tegen thans onvoorwaardelijke toewijzing van het gevorderde zodat aldus geschiede. (...)

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 15400

Krijgen fotografen voortaan minder bescherming van het auteursrecht?

Bijdrage ingezonden door Charlotte Meindersma, Charlotte's Law & Fine Prints. Onlangs deed een rechter een opmerkelijke uitspraak. Hij oordeelde dat er geen auteursrecht op foto’s rust als ze niet ‘onderscheidend’ zijn. Wat betekent dit voor fotografen? Kunnen veel foto’s nu zomaar dan jan-en-alleman gepubliceerd worden? Jurist Charlotte Meindersma laat haar licht over deze kwestie schijnen.

Het was waarschijnlijk een stralende middag in Amsterdam, toen een rechter de sikkeneurige uitspraak over auteursrecht deed. Jarenlang is de drempel voor het auteursrecht op foto’s erg laag geweest. Deze Amsterdamse rechter lijkt echter een criterium toe te willen voegen, waardoor op veel minder foto’s nog auteursrecht rust.

Stempel van de maker
Op foto’s kan auteursrecht rusten. Dat staat zo letterlijk in artikel 10 van de Auteurswet. Ook in de literatuur bestaat er geen twijfel over dat er op foto’s auteursrecht kan bestaan. Dat er techniek aan te pas komt, doet niet af aan de aan de (andere) creatieve keuzes die een fotograaf moet maken.

Want daar draait het om: heeft een foto een eigen en oorspronkelijk karakter dat het stempel van de maker draagt? Eigen en oorspronkelijk karakter wil zeggen dat het niet afgeleid mag zijn van een ander, al bestaand, werk. Stempel van de maker gaat over originaliteit en creativiteit. Was er sprake van creatieve keuzes en scheppende menselijke arbeid?

In het Painer-arrest van het Hof van Justitie is in 2011 juist bepaald dat ook op eenvoudige (portret)foto’s auteursrecht kan rusten. Er moeten keuzes gemaakt worden in escenering, belichting, camera-instelling, invalshoek en tot slot de keuzes bij de nabewerking van een foto. Het Hof van Justitie is de hoogste gerechtelijke instantie waar we terecht kunnen. Wat het Hof van Justitie zegt, is waar ook Nederlandse rechters zich aan moeten houden.

Extra criterium voor auteursrechtelijke bescherming
Een rechter bij de rechtbank Amsterdam is het kennelijk niet eens met het Hof van Justitie.

Het gaat om de volgende zaak. Roadside had in opdracht van het Landelijk Actie Komitee Scholieren (LAKS) foto’s gemaakt. Vervolgens had LAKS deze foto’s op Flickr gepubliceerd. Roadside stelt dat dit ten onrechte zonder toestemming en zonder naamsvermelding is gebeurd, en spande daarom een rechszaak aan. LAKS stelde dat er geen auteursrecht op de foto’s rust en kreeg daarin van de rechter gelijk.

Deze rechter zegt dat de keuzes die gemaakt moeten worden om een foto te maken, door iedereen gemaakt moeten worden en dat het daarom dus geen creatieve keuzes zijn. “Dit is pas het geval als de keuzes die worden gemaakt in een foto resulteren die zich zodanig van andere foto’s onderscheidt, dat daaraan is af te zien dat de fotograaf persoonlijke keuzes heeft gemaakt.”
De rechter werpt daarmee een extra criterium op, namelijk dat van ‘onderscheidend vermogen’.

Creativiteit en stijl
De ene foto is minder creatief dan de andere. Hoe creatiever en origineler de foto, hoe groter de bescherming zal zijn. Een niet al te originele foto, zal dus ook niet goed beschermd worden door het auteursrecht. Deze rechter wil kennelijk dat hij zelf het onderscheid kan maken tussen de ene foto en de andere.

Maar dat kan juist al door bijvoorbeeld de gekozen compositie en scherptediepte. De keuze om juist wel of niet sterk te bewerken is er ook zo een.

Als de rechter bedoelde dat er onderscheid in stijl te zien moet zijn, dan klopt de uitspraak niet: een stijl kan namelijk niet beschermd worden. Onderscheid in stijl is voor auteursrechtelijke bescherming niet nodig. Het gaat juist om elk specifiek werk op zichzelf. Niet of deze van een ander werk te onderscheiden valt (of twee foto’s niet te veel op elkaar lijken), maar juist of er sprake is geweest van creatieve keuzes en scheppende menselijke arbeid.

De uitspraak klopt niet
Naar mijn idee klopt deze uitspraak dus niet. De rechtsregel is niet juist toegepast. Er is, al dan niet bewust, een extra criterium bedacht. Een die bovendien onnavolgbaar is.

Want: welk onderscheid moet er gemaakt worden? De ene foto van de andere onderscheiden in de zin dat duidelijk is dat het niet twee dezelfde foto’s zijn, is meestal niet zo’n probleem. Als het gaat om onderscheid in stijl, is dat een incorrect criterium, omdat juist stijl geen onderdeel uitmaakt van het auteursrecht. Bovendien zou dat samenwerkende fotografen in de problemen brengen die zoveel mogelijk in dezelfde stijl werken, zodat ze elkaar kunnen vervangen.

Wat betekent dit voor de toekomst?
Het is nu ‘maar’ een uitspraak van een rechtbank. Andere rechters hoeven zich daar niets van aan te trekken. Dat doen ze ook heel vaak niet. Maar mochten andere rechters deze rechter gaan volgen, dan ontstaat er opeens een lijn in de jurisprudentie. Het zou dan niet gek zijn als die door nog meer rechters gevolgd wordt of ze in elk geval het gevoel hebben dat ze die moeten volgen.

Het probleem is dat met dit soort zaken vaak zo weinig geld gemoeid gaat, dat het niet loont om in hoger beroep te gaan bij een Gerechtshof. Een uitspraak van een hogere rechter, wiens lijn we eigenlijk zouden moeten volgen, zit er dus niet snel in. Voorlopig is het daarom een kwestie van afwachten en op blijven letten.

IEF 15398

Terbeschikkingstellen tv's in vakantiebungalow is een mededeling

Rechtbank Limburg 4 november 2015, IEF 15398 (BUMA-SENA tegen Oostappen)
Uitspraak mede ingezonden door S.M.R.T. Jansen, Buma/Stemra. Auteursrecht. Naburige rechten. Collectieve vergoeding. Oostappen exploiteert vakantiepark De Berckt. Buma en Sena brengen bedragen in rekening voor achtergrondmuziek, afhankelijk van de soort ruimte: overig/zwembad, horeca en amusementsmuziek en doorzendrecht voor de logementen. De oppervlakte van het zwembad en horeca Silveren Paerd vormen niet een geheel, ondanks dat de muziek uit dezelfde geluidsbron komt, want het gaat om ruimtes die naar hun aard onder verschillende tariefgroepen vallen. Dat er nog altijd sprake is van minstens 60 optredens of live muziek per jaar is voldoende onderbouwd, nu blijkt dat er ook buiten de zomervakantie optredens waren. Dat er op televisies in de receptie enkel eigen beeldmateriaal zonder muziek wordt vertoond en dat op de video van de website enkel gebruik is gemaakt van rechtenvrije muziek is niet onderbouwd.

Gelet op de arresten van het HvJ EU (Marco del Corso, OSA en PPI IReland) is het terbeschikkingstellen van tv's in vakantiebungalows een mededeling aan het publiek en daarom is Oostappen een doorgiftevergoeding verschuldigd. In tegenstelling tot een tandartspraktijk, waar men zonder afspraak niet kan binnenlopen, is er in geval van een receptie of snackbar is er geen sprake van een besloten plaats, gaat het niet om slechts een klein aantal personen en is er sprake van een winstoogmerk, namelijk het het veraangenamen van het verblijf van klanten is.

4.7. Oostappen voert als verweer dat de oppervlakte van deze twee gelegenheden [zwembad en Horeca-Silveren Paerd], nu zij een geheel vormen en de muziek die daar ten gehore wordt gebracht uit dezelfde geluidsbron komt, onder één tarief vallen en voor dat tarief bij elkaar dienen te worden opgeteld. Buma c.s. stelt dat, nu het gaat om ruimtes die naar hun aard onder een verschillende tariefgroep vallen, deze niet als een geheel kunnen worden beschouwd. Voor het Silveren Paerd geldt het tarief Horeca AGM, nu hiervoor een apart drank- en horecavergunning is verleend. Indien het zwembad ook onder dat tarief zou vallen zou Oostappen een hogere bijdrage verschuldigd zijn dan dat Buma c.s. thans vordert en dat zou in het nadeel van Oostappen zijn.

4.10. Uit de door Buma c.s. overlegde bescheiden blijkt dat Oostappen in de periode 2004-2009 een licentie heeft gehad voor 59 dagen per jaar amusementsmuziek. Dit naar aanleiding van eigen opgaaf van Oostappen destijds. Dat er nu ook nog altijd sprake is van minstens 60 optredens of live muziek per jaar die vallen onder het tarief (...) heeft Buma c.s. voldoende onderbouwd (...)

4.15 Buma c.s. heeft gesteld dat Oostappen in de periode 2004-2009 een licentie heeft gehad voor muziek in de receptie. Voorts stelt zij dat bij het bezoek een draagbare radio en een televisie in de receptie is aangetroffen (...). Tevens is geconstateerd dat er muziek was te beluisteren (...) Twee televisies zijn voorts ook nog in 2015 geconstateerd (...) waarbij een televisie op 4 mei 2015 op de zender NPO 2 stond.