Auteursrecht  

IEF 14528

Vrijwaring Xenos afgewezen in geding over juwelenrekje

Rechtbank Den Haag 24 december 2014, IEF 14528; ECLI:NL:RBDHA:2014:16363 (eisers tegen Blokker e.a.)
Procesrecht. Vrijwaringsincident. Eisers stellen dat [B] op verzoek van Xenos een juwelenrekje heeft ontworpen, welke vervolgens door Xenos werden verkocht. Eisers vorderen dat de rechtbank hen toestaat Xenos te dagvaarden in het geding tegen Blokker. Het betreft volgens de rechtbank echter zelfstandige vorderingen jegens Xenos, die niet voortvloeien uit een nadelige beslissing in de zaak tegen Blokker. De vordering wordt afgewezen.

4.3. De eerste twee vorderingen zoals geformuleerd onder 3.2 die [A c.s.] wenst in te stellen, moeten worden aangemerkt als zelfstandige vorderingen jegens Xenos, die mogelijk tot gevolg hebben dat de vorderingen jegens Blokker c.s. in de onderhavige procedure toewijsbaar zijn. Gelet hierop betreft het geen vorderingen tot vrijwaring van [A c.s.] voor de schade die voortvloeit uit een nadelige beslissing in de hoofdzaak. De stelling van
[A c.s.] dat Xenos onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door niet op te treden tegen de inbreuk op het auteursrecht op het juwelenrekje door Blokker c.s. of door niet te bewerkstelligen dat Blokker c.s. de juwelenrekjes ook bij [A c.s.] afnam, levert ook geen grondslag voor vrijwaring op. De gestelde onrechtmatige daad schept geen verbintenis voor Xenos tot vrijwaring van [A c.s.] voor de schade ten gevolge van een nadelige uitkomst van de door [A c.s.] daarna aangespannen inbreukprocedure tegen Blokker c.s. Hoogstens is sprake van een zelfstandige verbintenis tot vergoeding van de schade die het gevolg is van het gestelde onrechtmatig handelen door Xenos. Derhalve dient de vordering van [A c.s.] tot oproeping van Xenos in vrijwaring te worden afgewezen.
IEF 14523

Verwijzing naar DRM-stripping software bij eBooks volgens Amerikaanse rechter toegestaan

Bijdrage ingezonden door Michael Reker en Dorien Verhulst, Brinkhof. Boekenwurmen hadden in het analoge tijdperk weinig last van het auteursrecht. Voor het lezen van een papieren boek is geen toestemming van de rechthebbende nodig en voor de tweedehands verkoop ervan geldt de uitputtingsregel. Sinds de opkomst van eBooks is dat anders. Vrijwel ieder gebruik van een eBook gaat immers met de (tijdelijke) opslag daarvan gepaard en vormt in potentie een auteursrechtelijk relevante reproductiehandeling.

(deze bijdrage is ingekort, lees de volledige bijdrage hier)

Tegen deze achtergrond is het recente oordeel van een federale rechter in New York dat een verwijzing naar ‘DRM-stripping software’ geen (secundaire) auteursrechtinbreuk vormt vermeldenswaardig (uitspraak hier). In de daaraan ten grondslag liggende procedure stonden uitgevers Penguin en Simon & Schuster tegenover eBook-verkoper Abbey House Media. De laatste had een mededeling op haar website geplaatst toen zij voornemens was de deuren van haar digitale boekwinkel te sluiten. Als gevolg daarvan zouden klanten geen eBooks meer kunnen downloaden, terwijl de daarop aangebrachte DRM het maken van een back-up of reservekopie verhinderde. Tegen die specifieke achtergrond attendeerde Abbey House Media klanten via haar website op de mogelijkheid om de kopieerbeveiliging met speciale software te verwijderen. In de procedure die de uitgevers daarop startten wees de Amerikaanse rechter de op het auteursrecht gebaseerde vorderingen (resp. contributory infringement en inducement) af. Doorslaggevend daarvoor was dat het gebruik waartoe Abbey House Media haar klanten in staat stelde – het maken van een back up en het overzetten van een boek op een ander medium - niet inbreukmakend was.

De Amerikaanse uitspraak geeft een steuntje in de rug aan tech-savvy digitale boekenlezers die zich gehinderd zien door DRM. Mogelijk duidt de uitspraak op het begin van een tegenbeweging, waarbij consumenten terrein terugwinnen op de vergaande bescherming (en handhavingsmogelijkheden) die rechthebbenden in de loop der tijd hebben verworven. De impact van de uitspraak moet tegelijkertijd niet worden overschat. Het oordeel betreft de uitleg van Amerikaans, niet Europees auteursrecht en gaat bovendien over een specifieke situatie, namelijk het verwijderen van DRM voor rechtmatig gebruik. Wat dat rechtmatig gebruik precies omvat zal in Europa mede afhangen van de uiteindelijke reikwijdte van het UsedSoft-arrest. Ten slotte moet de contractuele dimensie niet uit het oog worden verloren. Ook als het verwijderen van DRM op grond van de Auteurswet niet (steeds) onrechtmatig is, kunnen uitgevers in overeenkomsten met verkopers bedingen dat eBooks uitsluitend met DRM mogen worden verkocht en dat eindgebruikers middels de gebruiksvoorwaarden worden verplicht die kopieerbeveiliging te respecteren. De lezer die dat contractuele verbod aan zijn laars lapt hangt dan echter geen verwijt van auteursrechtinbreuk, met de bijbehorende volledige proceskostenveroordeling, boven zijn hoofd.

Michael Reker en Dorien Verhulst

IEF 14515

Geen auteursrecht op verhaallijn en elementen De Eetclub

Rechtbank Midden-Nederland 24 december 2014, IEF 14515 ; ECLI:NL:RBMNE:2014:7198 (Saskia Noort en Ambo/Anthos uitgevers tegen Stavorinus en Uitgeverij De Compagnie)
Uitspraak ingezonden door Arnout Groen en Aimée van Hattum, Hofhuis Alkema Groen. Noort is boekauteur van o.a. 'De Eetclub', zij spreekt Stavorinus, auteur van het boek 'Het Reservaat' op grond van haar auteursrechten op de verhaallijn en benoemde elementen (o.a. beroepen van personages en decor), ze betoogt ook slaafse nabootsing. Na afzonderlijke beoordeling komt slechts één van de 29 verschillende elementen voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking, daarop wordt geen inbreuk gemaakt (r.o. 4.10 - onder r. en 4.11). De rechtbank is van oordeel dat het verhaal 'Het Reservaat' voor wat betreft de auteursrechtelijke trekken in zodanige mate afwijkt van 'De Eetclub', dat niet van een inbreuk gesproken kan worden. Veel gezichtsbepalende verhaalelementen komen niet voor in Het Reservaat en de climax is zeer verschillend. De vorderingen worden afgewezen.

De 29 elementen afzonderlijk beschouwd
4.10. Hieronder zal de rechtbank de verschillende 29 elementen afzonderlijk beoordelen op auteursrechtelijke bescherming, mede in het licht van de bezwaren die Stavorinus c.s. daartegen heeft ingebracht. De rechtbank zal bij deze beoordeling tevens aangeven op welke wijze ieder element in De Eetclub respectievelijk Het Reservaat is uitgewerkt.

4.11. De conclusie uit het voorgaande dient te zijn dat van de 29 elementen uh De Eetclub die Noort c.s. heeft aangevoerd, 28 op zichzelf niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Daarop kan Stavorinus c.s. geen inbreuk hebben gemaakt. Met betrekking tot het ene element dat wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt (sub r) geldt dat Stavorinus c.s. de element niet heeft overgenomen en daarop derhalve geen auteursrechtelijke inbreuk heeft gemaakt.

Het verhaal van de De Eetclub
4.12. Vervolgens komt de vraag aan de orde of het verhaal van De Eetclub auteursrechtelijk is beschermd en zo ja, of Stavorinus c.s. met Het Reservaat daarop inbreuk maakt. Deze vraag is nog steeds relevant, ook nu hierboven geoordeeld is dat 28 elementen, ieder voor zich en afzonderlijk beschouwd, niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen, omdat de combinatie van op zichzelf niet oorspronkelijk elementen wél het persoonlijk stempel van de maker kan dragen en dat van een inbreuk daarop sprake kan zijn indien de in de originele combinatie gelegen auteursrechtelijke beschermde trekken herkenbaar worden overgenomen.

4.24. De rechtbank is van oordeel dat het verhaal Het Reservaat voor wat betreft de auteursrechtelijke trekken in zodanige mate afwijkt van De Eetclub, dat niet van een auteursrechtelijke inbreuk gesproken kan worden. Dit oordeel is mede gebaseerd op de verschillen tussen De Eetclub en Het Reservaat.

4.25. In punt 4.9 is al aangegeven dat 14 van de 29 door Noort c.s. aangevoerde elementen door Stavorinus c.s. in Het Reservaat op een geheel eigen en verschillende wijze zijn uitgewerkt. Het betreft de elementen a (tweede deel), f, g, h, i, 1, n, o, q, r, s, u, v, en w. Deze elementen roepen derhalve niet een gelijkenis op tussen beide boeken, zoals door Noort c.s. gesteld, maar dragen bij aan het eigen afwijkende totaalbeeld van Het Reservaat.

Lees de uitspraak (pdf / html)

IEF 14513

Ondanks Engelse website, inbreuk naar Nederlands recht

Rechtbank Amsterdam 24 december 2014, IEF 14513; ECLI:NL:RBAMS:2014:9087 (Cassina S.P.A en Flos S.P.A. tegen Nadomini ltd. c.s.)
Uitspraak ingezonden door Ruby Nefkens, Van der Steenhoven. Auteursrecht. Modellenrecht. Inbreuk. Verweerder hanteert een website die zowel in het Engels als Nederlands beschikbaar is. Inbreuk vindt plaats op de Engelstalige versie van de website. Nu deze versie echter niet vermeldt dat er een beperking bestaat op het bestellen van bepaalde modellen en ook de mogelijkheid biedt niet alleen om een Nederlands afleveradres op te geven, maar ook om te betalen via Ideal, vindt óók inbreuk in Nederland plaats. De vorderingen worden toegewezen. Bestuurder treft bovendien ernstig verwijt, zodat hij persoonlijk aansprakelijk is voor de geleden schade.

Inbreuk via website

4.10. (…) Indien vanaf een Nederlands IP-adres de website ww.dominidesign.com wordt opgeroepen, dan verschijnt daarvan in beginsel de Nederlandstalige versie. De gebruiker kan vervolgens kiezen voor een andere taal, zoals ter comparitie is gedemonstreerd. Aanvankelijk verschenen de litigieuze modellen op de Nederlandstalige versie. (…) Bij overschakeling op de Engelstalige versie van de website zijn de betreffende modellen nog wel te vinden. (…)

4.11. Nu de Engelstalige website niet vermeldt dat er een beperking bestaat op het bestellen van bepaalde modellen en ook de mogelijkheid biedt niet alleen om een Nederlands afleveradres op te geven, maar ook om te betalen via Ideal, had het op de weg van Nadomino c.s. gelegen om haar verweer dat bestellingen van de reproducties van de meubel- en verlichtingsmodellen met een afleveradres in Nederland niet worden uitgeleverd, nader - al dan niet met stukken - te onderbouwen. (…)

4.12. (…) Conclusie is dan ook dat met de website in Nederland inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten van Cassina c.s. Dat dergelijke bestellingen alleen kunnen worden geplaatst vanaf de Engelstalige versie van de website maakt dat niet anders.

Inbreuk via showroom

4.14 (Cassina c.s. heeft gesteld dat de in de showroom aanwezige reproducties van de meubel- en verlichtingsmodellen ook daadwerkelijk worden verkocht. Deze stelling gis dor Nadomino c.s. echter betwist en vervolgens door Cassina c.s. niet verder onderbouwd. Dat sprake is van verkoop van meubel- en verlichtingsmodellen in de showroom kan dan ook niet als vaststaand worden aangenomen.

4.15. Anders dan Nadomini c.s. meent betekent dit echter niet dat daarmee geen situatie bestaat waarin inbreuk wordt gemaakt. Met het tonen van de reproducties van de meubel- en verlichtingsmodellen in de showroom is immers sprake van openbaarmaking van een verveelvoudiging van de meubel- en verlichtingsmodellen in de zin van artikel 12 lid 1 onder a van de Auteurswet.

Bestuurdersaansprakelijkheid

4.29. In het onderhavige geval is sprake van een situatie waarin op de website (…) willens en wetens reproducties van de meubel- en verlichtingsmodellen in Nederland worden aangeboden en verkocht. (…) Door bestuurder X is niet betwist dat hij er al voor de sommatie van Cassina c.s. mee bekend was dat hiermee inbreukmakend wordt gehandeld. Bestuurder X wist - of had redelijkerwijs moeten begrijpen - dat daarmee inbreuk werd gemaakt op de auteursrechten van Cassina c.s. en dat dientengevolge schade aan Cassina c.s. werd toegebracht.

4.30. Het voorgaande maakt dat bestuurder X een ernstig verwijt valt te maken met betrekking tot de auteursrechtelijke inbreuken van Dominidesign, zodat hij persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die Cassina c.s. als gevolg hiervan heeft geleden.

Lees de uitspraak: pdf/html

IEF 14510

Een kerstgroet van Arnon Grunberg - Auteursrechtdebat

Door Arnon Grunberg, schrijver. Auteursrechtdebat - thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Toen ik onlangs aan colleges deelnam op de Freie Universität in Berlijn – ik geloof dat ‘deelnemen’ het juiste woord is; ik was weliswaar geen student, maar hoefde de colleges niet te leiden; enkele van mijn teksten waren door de studenten bestudeerd en als producent van die teksten mocht ik ook wat zeggen, ongeveer zoals het tegenwoordig als een goede zaak wordt gezien om ook slachtoffers van een misdrijf tijdens de rechtszaak nadrukkelijk aan het woord te laten en soms zelfs toe te laten als nevenaanklager – merkte ik op dat literatuurwetenschappers, neerlandici en germanisten vaker gebruik zouden moeten maken van sociologische en economische kennis. Dat economische belangen geen rol zouden spelen bij het tot stand komen en uitgeven van teksten lijkt me een illusie. Toch werd die opmerking gezien, merkte ik, als vloeken in de kerk. De literatuur, de echte, de hoge, staat los of hoort los te staan van welk economisch belang dan ook. Alleen de innerlijke noodzaak telt, die vrome leugen van het literatuurbedrijf. De innerlijke noodzaak is net zo onbewijsbaar als de werking van menig homeopathisch medicijn maar toch zweren veel lezers, critici en schrijvers bij de helende effecten van die innerlijke noodzaak.

De economische aspecten, zeker niet de enige aspecten, zijn echter stukken concreter. Een tekst wordt geschreven en een krant of tijdschrift betaalt mij om die tekst te mogen afdrukken. (We hebben het vooralsnog niet over romans, daar gaat het om voorschotten en royalties.) Indien gewenst kan ik die tekst nog eens verkopen aan tijdschriften en kranten buiten Nederland.

Columns worden ook geplaatst op Blendle, waarvoor de auteur niets krijgt, en een week na het verschijnen zijn onder andere mijn Voetnoten, die dagelijks in de Volkskrant verschijnen, (gratis) te lezen op mijn eigen site. Dus vanuit het perspectief van de schrijver betalen sommige lezers voor een tekst en andere lezers krijgen diezelfde tekst gratis.

Als we naar boeken kijken is een financiële beloning voor de auteur ook niet altijd gegarandeerd. Voor de tweedehands verkoop ontvangt de auteur geen royalties meer. Dat hij voor die verkoop al een keer royalties heeft ontvangen is niet per definitie waar, vaak gaat het om zogenaamde beschadigde exemplaren of recensie-exemplaren. Ook voor gestolen e-books – er wordt behoorlijk wat gestolen in die wereld – ontvangt de schrijver uiteraard geen royalties.

Eerlijk gezegd geloof ik dat hier weinig aan te doen is, berusting lijkt mij verstandig.

Enkele van mijn journalistieke collega’s maken zich erg boos dat bijvoorbeeld Blendle niets betaalt voor het gebruik van hun teksten, maar ik stel mij ook in dezen op het standpunt van Jezus: de verspreiding van het woord, mijn woord uiteraard, is belangrijker dan de contante betaling ervoor. De schrijver die zijn economisch belang te strikt afbakent, is ook in economisch opzicht onverstandig bezig. (Zie hiervoor ook mijn essay ‘Jezus was een econoom’, dat vermoedelijk in 2020 op de markt zal komen.)

Wat niet wil zeggen dat aan het principe van intellectueel eigendom moet worden getornd, want intellectueel eigendom is niet uitsluitend een financiële kwestie; eigendom is nu eenmaal niet alleen een financiële kwestie.

Deze tekst is van mij en iedereen die doet alsof hij deze tekst heeft geschreven of deze verspreidt zonder de auteur te vermelden, is een dief.

Overigens moet ik eerlijk toegeven dat ik voor het schrijven van deze tekst als ik me niet vergis slechts een fles wijn zal krijgen (mij is een fles van circa vijfentwintig euro toegezegd). Wat iets beneden mijn tarief ligt.

Ook meen ik te weten dat de lezer niet voor het lezen van deze tekst heeft betaald. Mijn intellectueel eigendom blijkt in praktijk dikwijls publiek bezit, als een openbaar urinoir. (Ja, menige lezer heeft de behoefte te plassen over het intellectueel eigendom van een ander. Zie hiervoor mijn essay ‘De lezer is een hond’, dat in 2024 zal verschijnen.)

Maar of voor het gebruik van andermans intellectueel eigendom (dat wil zeggen het lezen, en soms ook het verspreiden ervan) altijd contant moet worden afgerekend is dus de vraag. In theorie wel, in praktijk lijkt me dat, zeker in tijden van digitale media, bijzonder lastig. En als een museum een schilderij aanschaft krijgt de schilder toch ook niet betaald voor elke betalende bezoeker? Bovendien is het hoogst onzeker of al die bezoekers dat bewuste schilderij daadwerkelijk bekeken hebben.

Economie bestaat niet alleen uit monetaire transacties. (Zie wederom mijn essay ‘Jezus was een econoom’.) De lezer kan ook betalen met liefde, genegenheid, ontboezemingen, huwelijksaanzoeken, het tot beschikking stellen aan de schrijver van gezins- en familieleden, en andere vormen van gewenste en ongewenste inspiratie.

Ondergetekende ontkent de monetaire kant van het literaire bedrijf geenszins, maar in de beste traditie van de Messias heeft hij zijn hoop gesteld op de niet-monetaire transactie bij de verspreiding van het (zijn) woord.

Ik hoop hiermee een bijdrage te hebben geleverd aan de discussie over auteursrecht en wacht met interesse relevante voorstellen af.

Arnon Grunberg
Miami Beach, 20 december 2014

IEF 14508

Study on making available right in relationship with reproduction right in cross border digital transmissions

DEPREEUW & HUBIN, Study on the making available right and its relationship with the reproduction right in cross-border digital transmissions, ec.europa.eu.
The present Study deepens the analysis of the relation between the making available right and the reproduction right. Considering acts of streaming and downloading, it examines whether the copies of works made through the technical process of making them available on the internet fall under the scope of art. 2 of the InfoSoc Directive, and whether these may be exempted under the exception for temporary copy or the exception for private copy provided by art. 5. The Terms of Reference of the Study are the following:

(...) 2. This report contains the outputs required in the terms of reference and adapted to the Commission’s comments. The newly adopted directive of the European Parliament and of the Council on collective management of copyright and related rights and multi-territorial licensing of rights in musical works for online uses in the internal market is beyond the scope of this study and consequently this report does not examine its relation to the making available right and the reproduction right. This report represents the state of the law as of April 2014.

Lees de volledige studie hier

IEF 14506

Screenshots en e-mailverkeer bewijzen makerschap van broncode

Rechtbank Amsterdam 9 december 2014, IEF 14506 (eiser tegen EverywhereIM Ltd.)
Auteursrecht. Broncode van apps. Makerschap. Bewijswaardering. Eiser is bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om het bewijsvermoeden van art. 4 Aw te weerleggen. In dat kader zijn ten eerste screenshots met broncode overhandigt waarin de naam is vermeld van een partij die een deel van de code in opdracht van eiser heeft geschreven. Deze derde verklaart het auteursrecht hierop te hebben overgedragen aan eiser. E-mailverkeer tussen eiser en verweerder bevestigt eveneens dat eiser de broncode schreef. De app stuurt bovendien automatisch foutrapportages naar de eiser. Dat eiser deels terugvalt op open-sourcecode neemt niet weg dat de broncode een nieuw werk is. Daarmee is voldoende bewezen dat eiser de broncode naar eigen inzicht en ontwerp tot stand heeft gebracht. Ondergeschikte aanpassingen door verweerder, zoals kleuren en titels, doen daar niet aan af. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser toe.

2. [eiser] heeft screenshots overgelegd van de broncodes van de apps en erop gewezen dat de naam [handelsnaam] (handelsnaam van [eiser]) overal in de broncodes terugkomt (‘Copyright [jaartal, kantonrechter]. All rights reserved’). [eiser] heeft toegelicht dat hij samenwerkt met het bedrijf Sveak Ltd. Hij is naar eigen zeggen eigenaar van de broncodes die de medewerkers van dat bedrijf in zijn opdracht hebben vervaardigd. De namen van medewerkers van Sveak, althans hun alias, komen volgens [eiser] om die reden (ook) in de broncodes voor. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een schriftelijke verklaring overgelegd van [naam] van Sveak. Deze schrijft onder meer: “I herewith declare that our company has worked with [handelsnaam] several times as developer for [handelsnaam].” [eiser] heeft er verder op gewezen dat bij de ontwikkeling van de broncodes zogenoemde ‘open source’ componenten heeft gebruikt en dat dat de reden is dat namen van de ontwikkelaars van die open source componenten in de broncodes staan vermeld.

3. Naar het oordeel van de kantonrechter ondersteunen deze omstandigheden het standpunt van [eiser] dat hij de broncodes van de apps naar eigen inzicht en eigen ontwerp tot stand heeft gebracht (al dan niet met hulp van medewerkers van Sveak). Dit wordt niet anders, doordat [eiser], zoals hij ook erkent, bij het schrijven van de broncodes op bepaalde onderdelen (‘open source’) programmatuur van derden heeft gebruikt, aangezien de wijze waarop hij die programmatuur heeft gerangschikt (telkens) een nieuw werk oplevert.

4. Belangrijker evenwel is nog dat ook uit de door [eiser] als productie 2 bij akte van 27 mei 2014 overgelegde emails blijkt dat het [eiser] is geweest die de broncodes van de apps heeft ontwikkeld. Zo schrijft [naam 2] van EverywhereIM op 16 mei 2011 aan [eiser] “zodra ie gereed is wil je mij dan de link doorsturen (…)”, en op 3 mei 2012 “dat ziet er goed uit zoals we het willen hebben” na ontvangst van, zo heeft EverywhereIM niet weersproken, een update van een app. De inhoud van deze berichten duidt erop dat [eiser] degene is die de broncodes van de apps schreef en deze, indien nodig, bijwerkte (‘updatete’).

6. Tot slot acht de kantonrechter van belang dat [eiser] stelt dat de apps tot op heden zo zijn ingericht dat indien er een werkingsprobleem is, de broncode van de betreffende app automatisch een bericht naar hem stuurt. EverywhereIM heeft deze stelling onweersproken gelaten. Ook hieruit blijkt dat [eiser] (en niet EverywhereIM) de broncodes van de apps tot stand bracht.

IEF 14497

Auteursrechtdebat: Blokkeren is niet de oplossing, wel een middel

Door Victor Bouman, Wieringa advocaten. Thema: blokkade. Een maand of twee geleden brak ik op deze plek een lans voor het blokkeren van websites die stelselmatig inbreuken op auteursrechten faciliteren [IEF 14267]. In mijn artikel betoogde ik dat een blokkering van The Pirate Bay wel degelijk effectief kan zijn bij de bestrijding van auteursrechteninbreuk, met name wanneer naast deze – inmiddels zelfs bij de spreekwoordelijke oma van Frank Melis bekende  – site ook concurrerende torrentsites achter een blokkade verdwijnen. Hoewel mijn pleidooi op bijval kon rekenen,  heeft Melis in zijn artikel van 24 oktober 2014 enige kritische kanttekeningen bij mijn stuk geplaatst. Ik zal daar in het onderstaande op ingaan.

In de basis ontlopen de meningen van Melis en mij over de effectiviteit van de blokkering van The Pirate Bay zoals deze tot en met januari 2014 gold elkaar niet zoveel. Ook ik realiseer mij dat een blokkering van alleen The Pirate Bay niet veel zin heeft: er bestaan legio andere sites die eenzelfde functie hebben, denk aan KickAssTorrents, Torrentz en Isohunt. Wellicht zijn deze minder bekend, maar als gevolg van de blokkade hebben zij hun bezoekersaantallen vermoedelijk flink zien stijgen. De strekking van mijn artikel was dan ook niet dat de blokkering van The Pirate Bay sec een goede maatregel is om het auteursrecht te handhaven, maar dat we blokkeren als maatregel niet zomaar ter zijde moeten schuiven op basis van de resultaten van één blokkade, die één site trof.

Dat betekent overigens ook weer niet dat ik met Melis van mening ben dat de blokkering van The Pirate Bay zonder meer ineffectief was. Terecht concludeert het Hof,  onder verwijzing naar het Baywatch-artikel  en het rapport Filesharing 2©12 , dat een deel van de downloaders zegt te zijn gestopt met downloaden, of in ieder geval te hebben geminderd, als gevolg van de blokkade van The Pirate Bay. Dat is een direct effect van de blokkering en reeds op die grond zou je kunnen stellen dat de blokkering zin had.

Bij de beoordeling of een maatregel effectief is, speelt uiteraard de vraag wat effectiviteit exact inhoudt. Wellicht lopen de noties van effectiviteit van Melis en mij sterk uiteen, maar het lijkt mij toch prima vol te houden dat er al sprake is van effectiviteit als een  deel van de gebruikers stopt met downloaden uit illegale bron. Daar staat misschien tegenover dat gedurende de blokkade abonnees die voorheen niet downloadden daarmee zijn begonnen (althans, dat is de verklaring die de auteurs van het Baywatch-artikel geven voor een lichte stijging die optrad na de aanvankelijke daling), maar van hen staat niet vast dat zij zijn gaan downloaden juist vanwege de blokkering.

Wanneer downloaden uit illegale bron écht moeilijker wordt gemaakt, door het blokkeren van alle sites die grote hoeveelheden inbreuken faciliteren, ligt het voor de hand dat de hiervoor genoemde effectiviteit sterk toeneemt. Uiteraard zal het blokkeren van grote torrentsites leiden tot de oprichting van nieuwe, dus is het zaak zo'n site snel te blokkeren  – in ieder geval voordat hij bekend is bij oma. Die snelheid kan wellicht worden bereikt door een commissie in te stellen, die oordeelt over het blokkeren van websites.  Om het draagvlak voor blokkeren te verbreden, zouden rechthebbenden de providers tegemoet moeten komen, bijvoorbeeld door hen facilitair te ondersteunen bij het blokkeren, en de kosten daarvan te compenseren.

Voor alle duidelijkheid: ik ben allerminst van mening dat blokkeren het ultieme middel is om auteursrechten online te handhaven. Blokkeren is hoe dan ook slechts een deel van de oplossing. De vaak genoemde legale alternatieven van de entertainmentindustrie vormen evenmin het ultieme middel, maar maken ongetwijfeld evenzeer deel uit van die oplossing. Juist de combinatie van methoden zal uiteindelijk kunnen leiden tot een aanmerkelijke teruggang van het aantal illegale downloads.

Victor Bouman

pdf-versie

IEF 14487

Het online zetten van gedigitaliseerd erfgoedarchief Gemeente Leiden

Rechtbank Den Haag 17 december 2014, IEF 14487 (Lira-Pictoright tegen Gemeente Leiden)
Uitspraak ingezonden door Dylan Griffiths, Griffiths advocaten. Auteursrecht. Stelplicht. 16n Aw, 15h Aw, verweesde werken. De Gemeente Leiden heeft het archief van Erfgoed Leiden en Omstreken van 1720 tot 2006 gedigitaliseerd. Daarvoor is toestemming van de uitgevers verkregen, maar niet van de freelance journalisten en fotografen. Na dagvaarding heeft de Gemeente opgesomde werken op zwart gezet. Voor de toewijzing van de als collectieve actie gevorderde staking is niet vereist dat ieder afzonderlijke aangeslotene en/of per werk gesteld en onderbouwd wordt dat er voorbehouden handelingen zijn verricht. Het beroep op de exceptie van 16n Auteurswet (restauratie, dreigend verval en raadpleegbaar houden) wordt geaccepteerd, maar er is geen noodzaak voor het online beschikbaar stellen. De Gemeente erkent dat zij niet heeft voldaan aan de eisen die in de Verweesde Werkenrichtlijn aan dat onderzoek worden gesteld. Vorderingen worden toegewezen.

Stelplicht
4.7. Lira en Pictoright hebben er op gewezen dat het digitale archief, ondanks het regionale karakter ervan, ook veel werken van indirect aangeslotenen zal bevatten. Dat komt omdat een deel van de gearchiveerde kranten ook algemeen en internationaal nieuws bracht, waarvoor gebruik werd gemaakt van werken van buitenlandsefreelance journalisten. De Gemeente heeft daar tegen in gebracht dat zij voor het gebruik van die werken “in het algemeen” toestemming heeft verkregen, in de vorm van een licentie van de uitgever van de betreffende kranten. Zij heeft echter niet gesteld dat de betreffende kranten toestemming van de betreffendefreeÏance journalisten hebben verkregen voor de verveelvoudiging en openbaarmaking in het digitale archief van hun licentienemer. Zeker bij werken opgenomen in oudere jaargangen ligt dat ook niet voor de hand. Ook bij deze categorie werken is er derhalve ten minste een deel (van de volgens Lira en Pictoright vele werken van indirect aangeslotenen) in het digitale archief waarvoor geen voorafgaande toestemming is verkregen.

4.11. (...) Aannemelijk is daarom dat de Gemeente het bestaande krantenarchief heeft gedigitaliseerd met — in ieder geval mede — het doel om een kopie van al die kranten voor het archief te behouden. Lira en Pictoright hebben betoogd dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 16n Aw, alleen al omdat de Gemeente zelf heeft gesteld dat preservering één van de doelstellingen was van de digitalisering en niet het enige doel, zoals dat artikeL vereist. De rechtbank volgt dit betoog van Lira en Pictoright niet. Gelet op de doelstelling van artikel 1 6n Aw dient dit artikel naar haar oordeel zo uitgelegd te worden, dat iedere verveelvoudiging voor zover die nodig is voor het behoud van een exemplaar, onder de uitzondering valt. Dat impliceert dat de digitale kopieën die de Gemeente van alle papieren kranten heeft gemaakt, verveelvoudigingen zijn die geen inbreuk maken op de exclusieve rechten van de auteursrechthebbenden. In zoverre slaagt het verweer van de Gemeente. Dat geldt echter niet voor het online aan het publiek ter beschikking stellen van het digitale archief.

4.12. De Gemeente heeft nog betoogd dat er geen verschil is tussen het raadplegen van een archief ten kantore van het archief zelf en het online raadplegen. Voor zover zij met dat betoog een beroep heeft willen doen op de uitzondering van artikel 1 5h Aw, geldt het volgende. Die exceptie is uitdrukkelijk beperkt tot raadpleging van werken in archieven door middel van daarvoor bestemde terminals in de gebouwen van het archief. Uit die wettelijke beperking volgt al dat het online raadplegen van het digitale archief niet gelijk gesteld kan worden aan raadpleging in het gebouw van het archief. Lira en Pictoright stellen ook niet dat de Gemeente inbreuk maakt op auteursrechten van aangeslotenen door het openbaar maken van werken via terminals in de gebouwen van het archief. Het beroep van de Gemeente op deze exceptie kan haar derhalve niet baten.

Handhaving auteursrecht onredelijk
4.14. Voor een geslaagd beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en biHijkheid als bedoeld in artikel 6:2 lid 2 BW is vereist dat toepassing van de Auteurswet in het onderhavige geval naar maatstaven van redelijkheid en billjkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het gegeven dat het voor de Gemeente ondoenlijk was voorafgaand aan openbaarmaking van het digitale archief van alle auteursrechthebbenden toestemming te verkrijgen, is daarvoor onvoldoende. In de eerste plaats is er geen noodzaak voor de door de Gemeente gekozen wijze van openbaarmaking, in de zin dat het maatschappelijk gezien onaanvaardbaar zou zijn dat de Gemeente het archief digitaal niet online ter beschikking zou stellen. De rechtbank ziet in dat er een maatschappelijke behoefte bestaat aan de online beschikbaarstelling, maar dat is geen noodzaak. In de tweede plaats hebben Lira en Pictoright haar de mogelijkheid geboden toestemming te verkrijgen voor gebruik van de werken van haar aangeslotenen en haar te vrijwaren voor aanspraken van nietaangeslotenen. Dat de Gemeente niet bereid was de daarvoor gevraagde vergoeding te voldoen, staat haar Vrij. Er is echter geen sprake van een situatie waarin de Gemeente een inbreuk op auteursrecht uitsluitend kon voorkomen door een onevenredige hoeveelheid clearing werkzaamheden.

IEF 14482

Opdrachtgever van verpakkingsmateriaal met Amsterdamse grachtenpanden

Vzr. Rechtbank Amsterdam 12 december 2014, IEF 14482 (All in the house tegen gedaagde)
Auteursrecht op een in opdracht bewerkte/vervaardigd verpakkingsmateriaal in de vorm van Amsterdamse grachtenpanden. Gedaagde heeft voor AITH werkzaamheden uitgevoerd in opdracht  en dat het resultaat bij de opdrachtgever berichten ex 3.8 lid 2 en 3.29 BVIE. Gedaagde] stelt dat hij de huisjes eigenlijk van de grond af opnieuw heeft opgebouwd en dat hij daarin veel tijd heeft gestoken. Dat is aan de huisjes te zien, maar vertaalt zich slechts in een verbeterde vormgeving van een al bestaand werk. Het perfectioneren alvorens te verkleinen is te begrijpen vanuit zijn liefde voor het vak, maar komen niet ten laste van AITH. Gedaagde wordt verboden Heineken en Versunie te benaderen of mededelingen te doen via media, internet en social media over de de door hem bewerkte w-serie, b-serie en draagtray. Hij moet gehengen en gedogen dat AITH de IE-rechten op de producten uitoefent.

 4.2. Als onbetwist staat vast dat [gedaagde] zijn werkzaamheden voor AITH in opdracht heeft uitgevoerd. Op grond van het bepaalde in artikel 3.8 lid 2 jo artikel 3.29 van het Beneluxverdrag intellectuele eigendom (BVIE) geldt dat indien – zoals in het onderhavige geval – een ontwerper werkzaamheden verricht op grond van een overeenkomst van opdracht, de auteursrechten op het resultaat van die werkzaamheden bij de opdrachtgever berusten. Aan de in artikel 3.8 BVIE gestelde voorwaarde dat de opdracht moet zijn gegeven met de bedoeling het bestelde ontwerp te gebruiken in handel of nijverheid, is voldaan. Het is immers de bedoeling een (industrieel vervaardigde) oplage van de b-serie en de draagtray’s te verkopen aan Heineken.

4.3.
Maar er zijn ook andere aanwijzingen dat de auteursrechten op de b-serie en de draagtray’s bij AITH berusten. In de aanloop naar de opdracht heeft [gedaagde] per e-mail bij AITH geïnformeerd naar de Heineken-klus. In die e-mail heeft [gedaagde] meegedeeld geen gebruikersrechten (waarmee naar de voorzieningenrechter aanneemt wordt bedoeld: een licentievergoeding) te zullen rekenen “bij klussen waar de input al gemaakt is door derden”, maar wel als hij compleet nieuwe beelden maakt. Daaraan heeft hij toegevoegd dat hij denkt dat dat laatste bij Heineken niet het geval is, gezien de huisjes die al gemaakt zijn (zie 2.4).

4.4. (...) Met de betaling voor drie extra dagen neemt [gedaagde] echter geen genoegen. [gedaagde] stelt dat hij de huisjes eigenlijk van de grond af opnieuw heeft opgebouwd en dat hij daarin veel tijd heeft gestoken. Dat vele werk is aan de huisjes af te zien, maar vertaalt zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter desondanks slechts in een verbeterde vormgeving van een al bestaand werk. De door [gedaagde] vervaardigde huisjes hebben niet een zodanig eigen en oorspronkelijk karakter dat –indien de werkzaamheden niet op basis van een overeenkomst van opdracht zouden zijn uitgevoerd – [gedaagde] met succes een beroep op het auteursrecht zou kunnen doen. De keuze van [gedaagde] om de huisjes te perfectioneren alvorens die te verkleinen is te begrijpen vanuit zijn liefde voor het vak, maar de kosten van de op eigen initiatief uitgevoerde werkzaamheden kan [gedaagde] niet zonder meer ten laste van AITH brengen, nu zij dat niet hebben afgesproken.

Een bijkomend probleem is dat [gedaagde] zich naar eigen zeggen maandenlang beschikbaar heeft gehouden voor de opdracht van AITH, die volgens hem lang op zich heeft laten wachten. Voor zover [gedaagde] inkomsten is misgelopen doordat hij andere opdrachten heeft geweigerd, is dat zijn eigen keuze geweest. Dat hij daartoe feitelijk gedwongen of gemanipuleerd is door [naam 1], zoals [gedaagde] stelt, is niet aannemelijk geworden. De schade die uit het weigeren van andere opdrachten voortvloeit, valt onder het ondernemersrisico van [gedaagde].