Auteursrecht  

IEF 14411

Cartoon in Wilders-clip niet incidenteel noch parodie

Ktr Rechtbank Noord-Nederland 18 november 2014, IEF 14411 (Cartoon in Wilders-clip)
Uitspraak ingezonden Mira Herens, NVJ. Auteursrecht. Inbreuk. Mediarecht. Het betreft de Wilders-videoclip waarvoor de rapper recent strafrechtelijk is veroordeeld [IEF 14387]. Eiser stelt dat zijn cartoon via een 'still'-afbeelding van de video zonder toestemming is geopenbaard op Facebook. Bovendien wil eiser niet geassocieerd worden met de inhoud van de videoclip, omdat zijn reputatie wordt geschaad. Gedaagde stelt dat slechts sprake is van een incidentele verwerking van ondergeschikte betekenis in de zin van art. 18a Aw en wordt beroep gedaan op de parodie-exceptie (art. 18b Aw). De kantonrechter wijst die beroepen af en wijst de vordering met schadevergoeding toe.

Inzake de incidentele verwerking:

5.3. (...) De kantonrechter is  van oordeel dat het onder (...) bedoelde gebruik door verweerder niet als incidenteel gebruik in de zin van dit artikel kan gelden. Uit de door hem geschetste gang van zaken volgt immers dat er geen sprake is geweest van een terloops gebruik van de cartoon, maar zijn er weloverwogen afbeeldingen -waaronder de cartoon- uitgekozen om te gebruiken in de videoclip en op de Facebook-pagina. Het verweer faalt om die reden.

Inzake de parodie-exceptie:

5.4. De kantonrechter is van oordeel dat deze beperking voor het onder (...) bedoelde gebruik door verweerder niet opgaat. De cartoon is wel een karikatuur van Geert Wilders. De cartoon als zodanig is echter niet voorwerp van karikatuur c.q. parodie van/op Geert Wilders. Daarom slaagt ook dit verweer niet.

Inzake reputatieschade:

5.7. Naar het oordeel van de kantonrechter bevat de videoclip van verweerder duidelijk een agressieve lading en is de cartoon derhalve gebruikt in een setting waarmee eiser om zijn moverende - voor de kantonrechter begrijpelijke - redenen niet wenst te worden geassocieerd. Gelet op art. 6:106 lid 1 sub b BW en rekening houdend met alle omstandigheden, acht de kantonrechter een vergoeding van 2500 euro evenredig en billijk.

Lees de uitspraak (html, pdf)

Op andere blogs:
Media Report

IEF 14403

Geen veroordeling voor verkoop antiquair Mein Kampf

Rechtbank Amsterdam 21 november 2014, IEF 14403 (Mein Kampf-antiquair)
Mediarecht. Strafrecht. Auteursrecht. De Amsterdamse antiquair die het boek Mein Kampf te koop aanbood, is niet strafbaar ex 137e Sr - het verspreiden van een voorwerp met een beledigend of haatzaaiend karakter. Een veroordeling van deze eigenaar van The Totalitarian Art Gallery zou indruisen tegen artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat de uitingsvrijheid waarborgt. Opmerking verdient ook dat het auteursrecht op Mein Kampf in 2015, 70 jaar na de dood van de auteur, zal vervallen.

7.1. Zakelijke berichtgeving
Als verdachte het boek Mein Kampf slechts voor zakelijke berichtgeving ter verspreiding in voorraad heeft, is geen sprake van een strafbaar feit. De wetgever heeft dit straf uitsluitende bestanddeel opgenomen om de mogelijkheid te bieden rassendiscriminatie aan het licht te brengen en (wetenschappelijk) te analyseren en bekritiseren. Bij zakelijke berichtgeving moet dus vooral gedacht worden aan journalistieke of wetenschappelijke berichtgeving. Of daarvan sprake is, zal voor het overige van de omstandigheden van het geval afhangen.

7.3. Overwegingen ten aanzien van artikel 10 EVRM

Een dergelijke restrictie kan niet los gezien worden van maatschappelijke ontwikkelingen. Vast staat dat van de inhoud van Mein Kampf op eenvoudige wijze valt kennis te nemen via internet, hetzij door het downloaden van de tekst, hetzij door het aankopen van het boek via bijvoorbeeld Amazon.com. Ook is het boek te lezen in Nederlandse bibliotheken en is het in diverse omringende landen vrij verkrijgbaar, al dan niet voorzien van een inleidende tekst, waarin de lezer op de inhoud wordt voorbereid of daarover wordt voorgelicht. In Nederland is in 2007 in de Tweede Kamer gediscussieerd over de vraag of de beperkingen op de verspreiding van Mein Kampf zouden moet worden opgeheven. Dat is toen met 83 tegen 67 stemmen van de hand gewezen.

Opmerking verdient ook dat het auteursrecht op Mein Kampf in 2015, 70 jaar na de dood van de auteur, zal vervallen. Daarmee zullen de Beierse en de Nederlandse overheid, die over het auteursrecht op de Duitse, respectievelijk de Nederlandse tekst beschikken, een verbod op de verspreiding van het boek alleen nog met behulp van het strafrecht kunnen verwezenlijken. In Duitsland is of wordt daarom overwogen het boek in 2016 in herdruk uit te geven, voorzien van annotaties door historici.
Voorts acht de rechtbank in deze van belang de context – voor beslissingen in het kader van artikel 137e Sr minder, maar voor een afweging in het kader van artikel 10 EVRM veel meer van belang – waarbinnen verdachte het boek Mein Kampf ter verkoop aanbood, te weten als antiquarisch exemplaar en in zeer geringe aantallen. Deze context geeft geen reden aan te nemen dat kopers van verdachte het boek op een voor de beschermde groep mensen schadelijke wijze zullen aanwenden.
Hoewel zich in Nederland en daarbuiten incidenten van antisemitische aard voordoen en nazisymbolen daarbij een versterkende rol zouden kunnen spelen, is de rechtbank tenslotte niet gebleken van enig incident waarbij exemplaren van Mein Kampf, in zijn originele Duitse of in een vertaalde versie, in Nederland of elders, hebben geleid tot het expliciete gebruik van het boek voor handelingen die artikel 137e Sr beoogt te bestrijden.
Gezien het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank van een ‘pressing social need’ als bedoeld in de rechtspraak van het EHRM geen sprake en zou een beperking van verdachtes uitingsvrijheid, door een veroordeling, voorts niet aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoen.
De conclusie luidt dan ook dat een veroordeling van verdachte wegens overtreding van artikel 137e Sr in strijd zou komen met het bepaalde in artikel 10 EVRM. Dat brengt mee dat verdachte van alle rechtsvervolging zal worden ontslagen.
IEF 14401

Vragen aan HvJ EU over thuiskopiestelsel gefinancieerd met staatsmiddelen

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 10 september 2014, IEF 14401, zaak C-470/14 (EGEDA) - dossier
Artikel 5 InfoSoc. Uitzonderingen en beperkingen. In Spanje is in december 2011 de ‘billijke compensatieregeling’ in de IE-wet afgeschaft en vervangen door een procedure waarbij aan de auteursrechthebbenden een vergoeding uit de staatskas wordt betaald. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald aan de hand van een raming van de veroorzaakte schade. Verzoeksters komen op tegen deze regeling wegens ongrondwettigheid daarvan en dat de Spaanse regelgeving in strijd is met het Unierecht, te weten artikel 5, lid 2, sub b van RL 2001/29. Auteursrechtelijke organisaties hebben zich in de zaak gemengd omdat zij zaken met hetzelfde voorwerp aan een rechter hebben voorgelegd. Zij verzetten zich met name ertegen dat de billijke compensatie zou moeten worden vastgesteld ‘binnen de per begrotingsjaar bepaalde grenzen’ zodat er van een objectief criterium voor berekening geen sprake is.

De verwijzende Spaanse rechter (Tribunal Supremo) realiseert zich dat het in deze zaak om een regelgevend besluit gaat hetgeen betekent dat hier buiten toepassing laten niet aan de orde is maar dat de regeling erga omnes nietig zou moeten worden verklaard. Het feit dat een bepaling daarvan in strijd is met Unierecht is voor de verwijzende rechter reeds voldoende grond voor nietigverklaring. Aangezien de verwijzende rechter niet zeker is over de uitleg van artikel 5 lid 2 sub b van RL 2001/29 legt hij het Hof de volgende vragen voor:

1) Is een stelsel inzake billijke compensatie voor het maken van thuiskopieën dat is gebaseerd op een raming van het daadwerkelijk veroorzaakte nadeel en wordt gefinancierd uit de algemene staatsbegroting, zonder dat bijgevolg kan worden gegarandeerd dat de kosten van die compensatie worden gedragen door de gebruikers van thuiskopieën, verenigbaar met artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29?
2) Zo ja, is het verenigbaar met artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 dat het totale bedrag dat in de algemene staatsbegroting wordt bestemd voor de billijke compensatie voor het maken van thuiskopieën, ook al wordt het berekend op basis van het daadwerkelijk veroorzaakte nadeel, moet worden vastgesteld binnen de per begrotingsjaar bepaalde grenzen?
IEF 14397

Kroeg heeft zakelijke licentie nodig voor vertoning eredivisiewedstrijden

Vzr. Rechtbank Amsterdam 20 november 2014, IEF 14397 (Eredivisie tegen Café Hegeraad)
Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Stijn Wijnker, Kennedy Van der Laan. Auteursrecht. Inbreuk. Vgl. IEF 13972. Via FOX Sports worden de auteursrechten op de registraties van voetbalwedstrijden geëxploiteerd. Café Hegeraad heeft een consumentenabonnement afgesloten, maar gebruikt deze voor uitzending in zijn café, daarvoor is een zakelijke licentie vereist. Het café is openbaar toegankelijk en het is aannemelijk dat de vertoning een commercieel doel had, het beperkte aantal kijkers kan niet worden gelijkgesteld met een besloten familie- of vriendenkring. Het beroep van X op goede trouw, omdat UPC hem niet op de vereiste zakelijke licentie zou hebben gewezen, wordt verworpen.

4.3. De inbreuk op de auteursrechten van eiseressen 2 tot en met 20 [red. Eredivisieclubs] wordt niet gerechtvaardigd voor zover zou worden aangenomen dat de televisie in het café zoals is aangevoerd, een sociale functie heeft en daarmee een maatschappelijk doel dient. Tenslotte wordt ook aan het verweer van X dat hij te goeder trouw zou zijn, omdat zijn provider (UPC) hem niet op het vereiste van een zakelijke licentie heeft gewezen en Fox-Sports UPC had moeten opdragen X af te sluiten, voorbij gegaan. X had na de eerste aanschrijving van FOX-Sports kunnen weten dat hij een zakelijke licentie nodig had, maar hij is desalniettemin bewust doorgegaan met de ongeoorloofde vertoning van de Wedstrijdbeelden in zijn kroeg. Fox-Sports kan UPC niet sommeren het aan X doorgegeven signaal te blokkeren aangezien UPC dat signaal op basis van het door X afgesloten consumenten abonnement doorgeeft. Niet UPC maar X is aansprakelijk indien X het signaal vervolgens niet voor het daarvoor bestemde doel gebruikt.

Lees de uitspraak hier (html/pdf)

IEF 14395

Auteursrechtdebat: Bestwater - Het ingebakken nieuw publiek en de specifieke technische werkwijze

Door Theo Stockmann, LinkedIn-profiel. Thema: hyperlinken & embedden. De conclusies van menig jurist naar aanleiding van de BestWater-uitspraak waren betrekkelijk eensgezind. Embedden naar illegale content zou op grond van deze uitspraak toegestaan zijn.

Het ingebakken ‘nieuw publiek’ Paul Geerts signaleert mijns inziens met sterke argumenten dat wij zeer voorzichtig moeten zijn met het innemen van dit standpunt en zorgt met dit tegenwicht dat de discussie weer op scherp wordt gezet [P.G.F.A. Geerts, ‘BestWater: Geen uitspraak over toegestaan embedden naar illegale content’, IEF 14371.].

Het HvJEU geeft aan dat er bij het BestWater-feitencomplex sprake dient te zijn van een nieuw publiek, wil men kunnen spreken van een ‘mededeling aan het publiek’ [HvJEU 21 oktober 2014, zaak C‑348/13, IEF 14315 (BestWater), r.o. 15]. Geerts geeft in zijn bijdrage terecht aan dat, indien het Bundesgerichtshof (BGH) in de prejudiciële vraag reeds aangeeft dat er geen sprake is van een nieuw publiek, het HvJEU logischerwijs tot de conclusie dient te komen dat er geen sprake is van een mededeling aan het publiek. Daarmee is dan de kous af en dan maakt het niet meer uit of het materiaal al dan niet illegaal op YouTube terecht is gekomen. Wij kunnen dus op grond van BestWater niet concluderen dat embedden naar illegale content toegestaan is.

Naast het bovenstaande zijn er nog een aantal argumenten aan te dragen waaruit op te maken valt dat het HvJEU niet iets heeft willen zeggen over het embedden van illegale content. Zo is het namelijk niet feitelijk vast komen te staan dat er sprake is van illegale content maar is dit louter als stelling van de eisende partij naar voren gekomen.

Verder geeft het HvJEU in de BestWater-uitspraak – met verwijzing naar art. 99 van het Reglement van Orde – aan dat indien het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid men (kort gezegd) een beslissing kan nemen in de vorm van een beschikking, met daarbij verwijzing naar de relevante jurisprudentie [HvJEU IEF 14315 (BestWater), r.o. 12]. In de BestWater-beschikking wordt het Svensson-arrest als doorslaggevend arrest aangehaald [HvJEU IEF 14315 (BestWater), r.o. 17]. Met zekerheid kunnen we zeggen dat het Svensson-arrest ziet op content die met toestemming van de auteursrechthebbende is geplaatst. Het zou – naar ik meen – een veel te grote (ongemotiveerde) stap zijn voor het HvJEU om aan te nemen dat die conclusies dan ook zouden gelden voor content die zonder toestemming van de auteursrechthebbende op YouTube is geplaatst. Mijns inziens zou het HvJEU, indien het een uitspraak over illegale content zou willen doen, de zaak niet via de art. 99-beschikking afdoen.

De ingebakken ‘specifieke technische werkwijze’
 Maar niet alleen het nieuwe publiek is al gegeven door het BGH. Het BGH geeft namelijk ook aan dat de mededeling ‘nicht nach einem spezifischen technischen Verfahren erfolgt, das sich von demjenigen der ursprünglichen Wiedergabe unterscheidet.’ Er is dus tevens in de prejudiciële vraag verwerkt dat er geen sprake is van een ‘specifieke technische werkwijze die verschilt van de werkwijze van de oorspronkelijke mededeling.’

De ‘specifieke technische werkwijze’ kennen wij al uit de jurisprudentie van het HvJEU, namelijk uit het TVCatchup-arrest [HvJEU 7 maart 2013, zaak C-607/11; IEF 12409, IER 2013/26 m.nt. J. Seignette (TVCatchup)]. Op grond van dit arrest leerde het HvJEU ons dat indien er sprake is van een ‘specifieke technische werkwijze die verschilt van de werkwijze voor de oorspronkelijke mededeling’ de eis van het nieuwe publiek komt te vervallen. In het TVCatchup-arrest werd de mededeling door TVCatchup, namelijk het verspreiden van werken via een internetstream, als een specifieke technische werkwijze aangemerkt die verschilt van de oorspronkelijke mededeling, namelijk de verspreiding van de werken via satelliet- en zendmastsignalen. Hierdoor hoeft er geen sprake te zijn van een nieuw publiek.

Wanneer, anders dan bij het TVCatchup-feitencomplex, is er nou sprake van een dergelijke ‘specifieke technische werkwijze’? Uit de literatuur en jurisprudentie zijn daarvoor tot op heden geen (althans erg weinig) aanknopingspunten te vinden. Dat het BGH in de prejudiciële vraag uit de BestWater-zaak spreekt over de specifieke technische werkwijze wil in ieder geval zeggen dat het mogelijk is dat een dergelijk criterium ook bij de hyperlinks aan de orde zou kunnen zijn.

In de BestWater-zaak bestaat de oorspronkelijke mededeling uit het plaatsen van een video op Youtube. Het BGH lijkt vervolgens – volgens mij terecht – aan te nemen dat het embedden van dergelijke video valt te kwalificeren als dezelfde soort technische werkwijze.

Maar hoe zit het bij het volgende voorbeeld?
- Handeling 1 (de oorspronkelijke mededeling): Er verschijnen een aantal beschermde werken in een papieren tijdschrift, bijvoorbeeld in de vorm van een fotoreportage.
- Handeling 2: Het inscannen van deze fotoreportage en het toegankelijk maken op het Internet, zonder toestemming van de auteursrechthebbende.
Hierbij is sprake van een mededeling aan het publiek. Er is immers sprake van een nieuw publiek. Maar wellicht is er hier óók sprake van een andere specifieke technische werkwijze. Het vertonen van de werken via het Internet geschiedt op een totaal andere manier dan de oorspronkelijke mededeling. De oorspronkelijke mededeling bestaat namelijk uit het tonen van de werken in een papieren tijdschrift. Wellicht is er hier dus reeds inbreuk zonder het beoordelen van het publiekscriterium.
- Handeling 3: Een embedded-link naar de werken (zoals die op Internet zijn verschenen door handeling 2).
Ook hier is er wellicht sprake van een andere specifieke technische werkwijze dan bij handeling 1 het geval is. Hier dient men de vergelijking te maken met handeling 1, aangezien dat de oorspronkelijke mededeling is. Ook in dit geval zou er sprake zijn van inbreuk zonder de beoordeling van het publiekscriterium.

Wij wachten af.

Theo Stockmann

IEF 14394

StOP NL valt onder Wet toezicht CBO's

Besluit wijziging bijlage WTCBO, Stb. 2014- 435.
Het toezicht door het College van Toezicht strekt zich per 1 januari 2015 tevens uit tot de Stichting Onafhankelijke Producenten Nederland (StOP NL), uit de bijlage als bedoeld in artikel 17, eerste lid Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten. Ondanks de drie bezwaren van StOP NL dat zij geen cbo is in de zin van WTCBO en de Richtlijn, geen auteursrechtelijk vergoedingen int en niet als hoofddoel rechtenbeheer uitvoert, wordt met dit besluit StOP NL aangemerkt als cbo belast met de inning en verdeling van vergoedingen.

Het College heeft StOP NL, zowel mondeling als schriftelijk, in de gelegenheid gesteld te reageren op het voornemen van de voordracht. StOP NL heeft daarvan gebruik gemaakt en heeft een drietal bezwaren tegen de voordracht kenbaar gemaakt.
Ten eerste heeft StOP NL aangegeven dat zij niet kwalificeert als collectieve beheersorganisatie in de zin van de WTCBO en Richtlijn 2014/26/EU betreffende het collectieve beheer van auteurs- en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening voor het online gebruik ervan op de interne markt («de Richtlijn»). Zij stelt dat dit het geval is, omdat zij geen vergoedingen int en reparteert die gebaseerd zijn op een auteursrechtelijke en nabuurrechtelijke grondslag. Daarnaast stelt StOP NL dat zij niet kwalificeert als collectieve beheersorganisatie, omdat StOP NL niet als hoofddoel of enig doel het beheer van auteurs- of naburige rechten, namens meer dan één rechthebbende, zou hebben.
In reactie op dit bezwaar van StOP NL heeft het College aangegeven dat de Richtlijn geen rol speelt bij de beoordeling of StOP NL kwalificeert als collectieve beheersorganisatie in de zin van de WCTBO. Daarnaast heeft het College aangegeven dat het enkele feit dat een organisatie andere werkzaamheden verricht naast collectief beheer, niet uit sluit dat deze organisatie toch kwalificeert als collectieve beheersorganisatie in de zin van de WTCBO. Ten slotte heeft het College aangegeven dat StOP NL wel degelijk vergoedingen int en reparteert die gebaseerd zijn op een auteursrechtelijke en nabuurrechtelijke grondslag.
Naar mijn oordeel heeft het College terecht geoordeeld dat StOP NL kwalificeert als collectieve beheersorganisatie. Net als het College ben ik van mening dat de, nog niet geïmplementeerde, Richtlijn bij deze afweging geen rol speelt. Dit geldt evenmin voor het enkele feit dat StOP NL andere werkzaamheden verricht. Ten slotte kan ik mij vinden in het standpunt van het College dat StOP NL zich in belangrijke mate bezighoudt met de inning en verdeling van auteursrechtelijke of nabuurrechtelijke vergoedingen.
Daarnaast heeft StOP bezwaren tegen de kwalificatie als collectieve beheerorganisatie, omdat zij dan mogelijk op basis van de WTCBO gedwongen kan worden om met andere collectieve beheersorganisaties samen te werken. Het College heeft daarop aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn dat van deze mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt.
Het enkele feit dat onder WTCBO de mogelijkheid bestaat om een algemene maatregel van bestuur uit te vaardigen die collectieve beheersorganisaties dwingt samen te werken, staat los van de kwalificatie van StOP als collectieve beheersorganisatie in de zin van deze wet.
In het geval een dergelijke maatregel wordt overwogen, dan zal StOP NL overigens in de gelegenheid worden gesteld eventuele bezwaren tegen samenwerking met bepaalde collectieve beheersorganisaties voor het voetlicht te brengen. Bij het uitvaardigen van een algemene maatregel van bestuur kan daarmee – zo nodig – rekening worden gehouden.
Ten slotte heeft StOP NL bezwaar tegen de kwalificatie als collectieve beheersorganisatie, omdat de geheimhouding van door StOP NL gemaakte afspraken niet gewaarborgd zou zijn. Het College zou gehouden zijn de informatie die StOP NL haar heeft verschaft, openbaar te maken mocht daarom uit hoofde van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) worden verzocht. Het College stelt dat dit bezwaar geen grond vormt om af te zien van het onder toezicht stellen van een collectieve beheersorganisatie.
Net als het College meen ik dat, de mogelijke toepasselijkheid van de Wet openbaarheid van bestuur, geen grond vormt om af te zien van het onder toezicht stellen van een collectieve beheersorganisatie. Overigens gaat StOP NL er in haar bezwaar aan voorbij dat de Wob een drietal weigeringsgronden bevat op basis waarvan kan worden besloten bepaalde, van onder toezichtgestelden verkregen, gegevens niet openbaar te maken (Artikel 10, eerste lid, onder c, d en g Wob).
IEF 14391

Kanttekeningen bij LIRA-UPC

R.J.F. Wigman, Kanttekeningen bij LIRA/UPC c.s., IE-Forum.nl IEF 14391.
Bijdrage ingezonden door Roland Wigman, Versteeg Wiman Sprey advocaten. Ik verleen je hierbij het recht om morgen met mijn auto - wanneer die klaar is in de garage - naar Groningen te rijden. Lijkt mij helder Nederlands: ik verleen je vandaag het recht om morgen met mijn auto naar Groningen te gaan: je mag de auto niet vandaag en niet overmorgen gebruiken en je mag er – morgen – ook niet mee naar Maastricht, je mag er ook niet mee rijden als hij niet klaar is. Het is qua Nederlands en qua juridische inhoud wezenlijk anders dan "ik zal je morgen, zodra mijn auto klaar is, het recht verlenen om alsdan met mijn auto naar Groningen te rijden". Bovenstaand onderscheid heeft de rechtbank Amsterdam miskend in het vonnis van 27 augustus 2014 inzake LIRA/UPC) .

Voor diegenen die minder bekend zijn met de problematiek een korte uitleg over de rechtsvraag die in deze zaak speelde. (...)

(...dit artikel is sterk ingekort, lees de volledige bijdrage hier...)
Tot zover mijn kanttekeningen bij de inhoud van het vonnis. Over de (mogelijke) consequenties wilde ik eerst ook nog schrijven, maar dat bewaar ik voor een apart artikel.

Tot slot. Ik heb begrepen dat de LIRA een voorstel tot sprongcassatie heeft afgewezen. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat dat is, omdat men bang is dat anders advocaat-generaal Verkade de conclusie zal schrijven. Zijn standpunt is immers bekend. Wellicht weet de LIRA de zaak in hoger beroep zolang te rekken dat er een andere advocaat-generaal met de zaak zal worden belast. Ik hoop van harte dat het hof deze misslag van de rechtbank reeds recht zal zetten en dat de Hoge Raad alsdan het Hof gelijk zal geven, ongeacht wie de advocaat-generaal zal zijn.

Roland Wigman

IEF 14387

Ex parte tegen handel in illegale dvd's op Facebook Groups

Vzr. Rechtbank Limburg 23 oktober 2014, IEF 14387 (Stichting BREIN tegen Facebook dvd's)
Uitspraak ingezonden door Bastiaan van Ramshorst, stichting BREIN. Ex parte verzoek. Via Facebook Groups en een eigen website drijft gerekwestreerde een handel in illegaal gekopieerde dvd's. Tegen betaling worden meer dan 3000 filmtitels aangeboden die op bestelling worden gekopieerd en verspreid. Leden van de groep worden bovendien voortdurend op de hoogte gehouden van het nieuwe aanbod, omdat een collage van uploads verschijnt in de 'timeline' van het groepslid. Het verzoek tot staking binnen 24 uur wordt toegewezen, versterkt door een dwangsom.
Lees verder

IEF 14386

Auteursrechtdebat: Downloadverbod en thuiskopieheffing?

Door Jung-Ming Ng, Masterstudent aan VU Amsterdam. Thema: Downloadverbod & thuiskopie. Sinds het arrest ACI/Thuiskopie [IEF 13741] is Nederland de trotse eigenaar van een downloadverbod. Het HvJ EU heeft in ACI/Thuiskopie uitdrukkelijk gekozen voor een downloadverbod, de in Nederland gehanteerde thuiskopieheffing werd hiermee onderuit gehaald. SONT heeft naar aanleiding van deze uitspraak het advies gegeven om de thuiskopieheffing niet te schrappen maar te verlagen. Dit advies is moeilijk te rijmen met het ACI/Thuiskopie-arrest. Het primaire doel van de thuiskopieheffing was om artiesten te compenseren voor het verlies van inkomsten door de thuiskopie-exceptie. Nu het HvJ EU uitdrukkelijk heeft gekozen voor een downloadverbod is het voortbestaan van de thuiskopieheffing niet meer gerechtvaardigd naar mijn mening.

De redenering achter de thuiskopieheffing is dat auteursrechthebbenden gecompenseerd moeten worden voor schade die ontstaat door de thuiskopie-exceptie. Men kan zich afvragen of deze redenering van het kabinet voldoende rekening houdt met legale diensten zoals Spotify en Netflix. Veel mensen kopen tegenwoordig hun content online. Van een thuiskopie met behulp van een langspeelplaat of compact disc waar de Auteurswet van lijkt uit te gaan is geen sprake meer. De Nederlandse ICT-organisaties FIAR CE, Nederland ICT en NLkabel zijn van mening dat de voorgestelde verlaging van de thuiskopieheffing niet voldoende is. Zij stellen een verdere verlaging van de thuiskopieheffing voor en willen tevens een onderzoek naar de werkelijke schade van legaal thuiskopiëren.

In het Verenigd Koninkrijk kwam men tot de conclusie dat de schade door de thuiskopie verwaarloosbaar is, een thuiskopieheffing is derhalve niet nodig [tweakers]. Het angstvallig vasthouden aan de thuiskopieheffing wekt de indruk dat het kabinet het downloaden uit illegale bron gedoogt. Indien men daadwerkelijk uitvoering wil geven aan het downloadverbod dient het kabinet naar mijn mening de thuiskopieheffing in zijn geheel te laten varen.

Vooralsnog lijkt het kabinet vast te willen houden aan het systeem van de thuiskopieheffing om auteursrechthebbenden te compenseren. Een alternatief voor de thuiskopieheffing zou het systeem dat wordt gehanteerd in Noorwegen kunnen zijn. In Noorwegen worden auteursrechthebbenden gecompenseerd via de belastingen [nu.nl]. Staatssecretaris Fred Teeven vond dit plan niet wenselijk, omdat men hiermee iedere internetgebruiker treft, iedereen wordt over één kam geschoren hoe hij het internet ook gebruikt. Dit vind ik geen steekhoudend argument. De thuiskopieheffing treft immers ook iedereen die een harde schijf of een ander opslag medium koopt. Zelfs mensen die hun smartphone slechts gebruiken om te bellen en überhaupt niks downloaden, zijn gehouden een thuiskopieheffing te betalen.

Mijn voorkeur gaat uit naar het systeem van Noorwegen. Hierbij wordt een staatsfonds opgericht, die auteursrechthebbenden compenseert voor schade die ontstaat door de thuiskopie-exceptie. Het uit te keren bedrag wordt vastgesteld aan de hand van zogenaamde ‘usage studies’. Door een voorbeeld te nemen aan Noorwegen kan het kabinet de thuiskopieheffing definitief laten vallen en gehoor geven aan de ACI/Thuiskopie-uitspraak van het HvJ EU.

Jung-Ming Ng

IEF 14384

Bibliotheekwet aangenomen, regelt digitalisering

De Eerste Kamer heeft vandaag het wetsontwerp Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob), de bibliotheekwet, aangenomen. Vanaf 1 januari 2015 is deze van kracht. De bibliotheekwet regelt de digitalisering van de openbare bibliotheek en zorgt voor structurele financiering daarvan door de Rijksoverheid. In deze wet is vastgelegd dat iedere Nederlander toegang moet hebben tot een openbare bibliotheek, zowel in fysieke als digitale vorm.

Ook zijn de functies en voorwaarden vastgelegd waaraan een openbare bibliotheek moet voldoen. De digitalisering van de openbare bibliotheken wordt centraal belegd bij Koninklijke Bibliotheek (KB). Naast deze taak krijgt de KB de zorg voor de stelselbewaking en –coördinatie van openbare bibliotheken en de verantwoordelijkheid voor het stelsel van voorzieningen voor mensen met een leesbeperking.

Eerstekamer.nl: De kern van dit wetsvoorstel is het instellen van één netwerk van bibliotheekorganisaties, het aanwijzen van de Koninklijke Bibliotheek (KB) als nationale bibliotheek in het netwerk, een aantal zaken rondom de fysieke bibliotheek alsmede de instelling en opbouw van een landelijke digitale bibliotheek.

Artikel 22. Intellectuele eigendomsrechten
1. Bij het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 9, streeft de Koninklijke Bibliotheek er naar de eigendom of een overdraagbaar gebruiksrecht te verkrijgen van bij die uitvoering gevestigde intellectuele eigendomsrechten.
2. Op verzoek van Onze Minister werkt de Koninklijke Bibliotheek mee aan het tot stand komen van een overeenkomst tot het overdragen aan de Staat der Nederlanden van de rechten, bedoeld in het eerste lid. Voor zover wettelijk mogelijk, doet zij afstand van persoonlijkheidsrechten als bedoeld in de Auteurswet die haar of haar personeel toebehoren.

Wijziging Auteurswet:
Artikel 15c, derde lid, van de Auteurswet komt te luiden:
3. Publiek toegankelijke bibliotheekvoorzieningen, die in overwegende mate door gemeenten, provincies, het rijk of het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba worden gesubsidieerd of in stand gehouden, zijn voor het uitlenen van op basis van artikel 15i omgezette werken aan bij die voorzieningen ingeschreven personen met een handicap, vrijgesteld van betaling van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid.

Wet naburige rechten:
De artikelen 2, vijfde lid, 6, vijfde lid, 7a, vijfde lid, en 8, vijfde lid, van de  Wet op de naburige rechten komen te luiden:
5. Publiek toegankelijke bibliotheekvoorzieningen, die in overwegende mate door gemeenten, provincies, het rijk of het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba worden gesubsidieerd of in stand gehouden, zijn voor het uitlenen van op basis van artikel 10, onderdeel i, omgezette materialen aan bij die voorzieningen ingeschreven personen met een handicap, vrijgesteld van betaling van de vergoeding, bedoeld in het derde lid.