Auteursrecht  

IEF 11068

In Gods naam

Vzr. Rechtbank Maastricht 19 maart 2012, LJN BV9228 (Eiser tegen auteurs/gedaagden en Dutch Media Uitgevers)

Als randvermelding
. Vrijheid van meningsuiting tegenover onrechtmatigheid in de zin van 6:162 BW. Spoedeisend belang bij een tweede druk?

Eiser vordert succesvol om gedaagden een tweede en verdere druk van het boek “In Gods naam” met de subtitel “De affaire Joep Haffmans: Een onthutsend beeld van de katholieke kerk en haar leiders” (hier) uit te brengen en in het verkeer te brengen, indien en zolang daarin niet de aanpassingen zijn aangebracht.

Ondanks dat eiser een onmiddellijke voorziening vorig jaar, tegen de eerste druk van het boek, niet noodzakelijk achtte, is het gedaagden nu - een half jaar later - voor de tweede druk niet duidelijk wat haar spoedeisend belang is, temeer nu de eerste druk nog steeds verkrijgbaar is. In dat kader werpen de gedaagden de vraag op welke omstandigheden maken, dat het voor de tweede druk van het boek noodzakelijk is, dat het grondrecht van de auteurs op een vrije meningsuiting moet worden ingeperkt. Aangezien het gaat om een ongewijzigde tweede druk en daarmee een hernieuwde aantasting van eer en goede naam is het belang aanwezig. Temeer nu de uitgever in het midden laat of en wanneer een tweede druk zal worden uitgebracht.

Er volgt een verbod op publicatie tenzij enkele passages worden aangepast. Dit kort geding gaat over onrechtmatigheid, feitelijke onjuistheid, incriminerende werking, aantasting eer en goede naam, misstand, context, de auditu-verklaringen, nevenbewijs, de verifieerbaarheid van de feitelijke basis en over het feit dat gedaagde hebben nagelaten de feitelijke basis kenbaar zorgvuldig en accuraat te verzekeren.

 

In citaten:
3.1. Gedaagden stellen voorop dat eiser geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening in kort geding. Eiser achtte immers een onmiddellijke voorziening vorig jaar, tegen de eerste druk van het boek, niet noodzakelijk, waarom zou dat dan nu – een half jaar later – voor de tweede druk wel het geval zijn, temeer nu de eerste druk nog steeds verkrijgbaar is? In dat kader werpen gedaagden de vraag op welke omstandigheden maken dat het voor de tweede druk van het boek noodzakelijk is dat het grondrecht van de auteurs op een vrije meningsuiting moet worden ingeperkt? Dergelijke omstandigheden zijn volgens gedaagden niet aanwezig en worden door eiser ook niet gesteld.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
Indien er veronderstellenderwijze vanuit wordt gegaan dat, zoals eiser stelt, gedaagden gelet op de thans bekende feiten en omstandigheden onrechtmatig zullen handelen als zij een ongewijzigde versie van het boek in omloop brengen heeft hij thans spoedeisend belang om een ongewijzigde tweede druk en daarmee een nieuwe herhaalde aantasting van zijn eer en goede naam tegen te houden, daargelaten, of dat verbod inhoudelijk gezien toewijsbaar is, waarover later in dit vonnis meer. Een en ander klemt te meer, nu de uitgever desgevraagd ter zitting in het midden liet of en wanneer een tweede druk zal worden uitgebracht. Een voldoende spoedeisend belang is derhalve aanwezig.

[red. Historisch betekenis ]
3.5.1 Om duidelijk te maken hoe dit allemaal kon gebeuren moesten de auteurs, zo hebben zij aangegeven, een breder beeld schetsen van de katholieke kerk in Limburg in de jaren dat [[H]] hier werkzaam was. Dat was onder leiding van Jo [[G]], bisschop van het bisdom Roermond. Bisschop [[G]] heeft [[H]] in de jaren zeventig opgeleid en later aangesteld tot pastoor. Een van de andere jonge priesters die in dezelfde periode door [[G]] werd opgeleid en later aangesteld tot pastoor en deken was eiser. Het was dan ook opmerkelijk dat een van zijn volgelingen, eiser, in de jaren negentig openlijk kritiek uitte op de streng conservatieve lijn van bisschop [[G]], hetgeen zelfs tot zijn ontslag leidde. Dit maakt, nog steeds volgens de auteurs, eiser tot een persoon van historische betekenis die in deze schets van de katholieke kerk in Limburg niet mag ontbreken. Eiser is een publiek figuur, getuige ook zijn verschijning in de media (b.v. z. ro. 3.8).

3.5.2. Tegen deze opzet heeft eiser ook geen bezwaar gemaakt. In tegendeel. Hij maakt slechts bezwaar tegen 18 van de 37 vermeldingen van zijn naam in het boek. Een hoofdstuk draagt zelfs zijn naam als titel, maar hiertegen heeft eiser zich niet verzet.

[red. historie/ fictie]

3.5.3. Vooropgesteld dat het boek dus kennelijk beoogt de affaire [[H]] gedeeltelijk vanuit een historisch perspectief te beschrijven mag worden vereist dat in de historische gedeelten zowel de feiten als de context waarin die feiten worden geplaatst juist zijn.
Voor het deel van het boek dat op fictie is gebaseerd geldt, dat een volkomen neutrale formulering niet is vereist, gezien de subjectieve benadering op die plaatsen in het boek. Wel geldt ook op die plaatsen dat de vermeldingen onnodig grievend en beledigend kunnen zijn, zodra zij als feiten worden gesteld en in verband worden gebracht met een misstand waarmee eiser niets te maken heeft. De vraag is daarom aan de orde, of het verweer van gedaagden, dat de naam van eiser weliswaar in het boek wordt genoemd, maar dat zijn eer en goede naam niet worden aangetast, en dat iedere lezer kan lezen dat eiser nergens bij betrokken was, slaagt.
Daartoe worden in het navolgende de door eiser gevorderde wijzigingen ieder afzonderlijk beoordeeld.
Hierbij dient nog te worden opgemerkt dat het niet aan eiser is om de verhalen die over hem de ronde doen te ontzenuwen, maar aan de auteurs om over een en ander pas te publiceren wanneer zij voor die publicatie voldoende gegronde verifieerbare aanwijzingen hebben.
IEF 11066

Dit soort stoelen vergaand technisch bepaald

In reactie op IEF 11057, een bijdrage van Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals NV. Inzender staat steeds Dellice Holding Ltd. bij in deze zaak.

In aanvulling en ter correctie van het toch enigszins gekleurde beeld, en dan druk ik mij nog mild uit, dat wordt geschetst in uw bericht inzake “Prior design and bookshelf-like constructions” het volgende. Ik deel de conclusies van de inzender van dit bericht niet, zij vinden ook geen steun in de aard en inhoud van de aangehaalde uitspraken.

Zo wordt ten onrechte de indruk gewekt dat het OHIM de aangehaalde modelregistraties van Dellice Ltd. uit 2005 (overigens niet toebehorend aan genoemde partij H3) nietig heeft verklaard op basis van enkel het eerdere Tripp Trapp design. Het geschetste beeld, onder andere met tendentieuze aanduidingen als “kopie” stoelen, dat in deze uitspraken bovendien als het ware wel (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Hof Amsterdam inzake de Carlo stoel [red IEF 9475]) juist geoordeeld zou worden over de inbreuktoets (maar dan in modelrechterlijke zin?) is onjuist. Het OHIM heeft zich in deze enkel uitgesproken over de impact van prior art waaronder de Tripp Trapp op de betreffende modelregistraties, niets meer niets minder. Daarbij overweegt het OHIM zelfs ook dat dit soort stoelen vergaand technisch bepaald zijn. Op geen enkele wijze heeft dit een relatie met de in Nederland bij de Hoge Raad aanhangige zaken [red. afgelopen vrijdag pleidooi geweest] betreffende de door het Hof Den Haag en Hof Amsterdam ten nadele van Stokke gewezen arresten inzake de toe te passen auteursrechtelijke inbreuktoets. Overigens wordt appel aangetekend tegen deze uitspraken van OHIM.

IEF 11064

Vluchtgegevens opvragen, zoals klant dat zelf ook zou doen, mag

Hof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem 13 maart 2012, LJN BW0096 (PR Aviation tegen Ryanair Ltd)

Uitspraak ingestuurd door Bas Le Poole en Bart Lukaszewicz, Houthoff Buruma en Antoon Quaedvlieg, Klos Morel Vos & Schaap.

In navolging van IEF 9013. Auteursrecht. Samenloop databankenrecht en geschriftenbescherming. Ryanair biedt goedkope vluchten in Europa aan. PR Aviation exploiteert de websites wegolo.com / .nl waarop vluchten en prijzen kunnen worden vergeleken, waaronder die vluchten die door Ryanair worden aangeboden. Het boeken geschiedt daarbij via PR Aviation die daarvoor bemiddelingskosten rekent. Met het zoek- en boeksysteem handelt PR Aviation in strijd met de gebruiksvoorwaarden van Ryanair. Ryanair vraagt een veroordeling op grond van het databankenrecht, auteursrecht op de webiste en vordert een verbod op 'screenscraping' en het bezoeken van de website voor commerciële doeleinden. De rechtbank volgt Ryanair in haar auteursrechtelijke, maar niet in de databankrechtelijke vordering. Het Hof oordeelt ander en vernietigt het vonnis en wijst de vorderingen van Ryanair af en veroordeelt haar in de kosten van beide instanties.

Bij een (tijdelijke) overname van vluchtgegevens, die ook via de website van Ryanair kan worden bekeken, is er sprake van normaal gebruik van de gegevensverzameling. Er worden per zoekopdracht van een klant vluchtgegevens opgevraagd, zoals de klant dat zelf ook zou doen als hij rechtstreeks gebruik zou maken van de Ryanair website. De overname geschiedt daarmee in overeenstemming met het eigenlijke doel van de openbare beschikbaarstelling, namelijk verschaffen van informatie aan consumenten en gebruik door consumenten voor het verrichten van een boeking. Ten slotte mag niet over het hoofd worden gezien dat PR Aviation met haar dienst Ryanair ook klanten bezorgt. Grieven inzake het citaatrecht ex 15a Auteursrecht en tijdelijk reproductierecht  ex 13a Auteurswet krijgen geen bespreking meer.

4.21 De verveelvoudiging die door PR Aviation wordt vervaardigd, bestaat eruit dat per zoekopdracht van een klant enkele vluchtgegevens van de website van Ryanair (tijdelijk) worden overgenomen (ervan uitgaande dat er een vlucht van Ryanair is die aan de zoekvraag van de klant beantwoordt), om deze gegevens in een overzicht aan de klant te tonen en, indien de klant ervoor kiest de geselecteerde vlucht via de website van PR Aviation te boeken, het boekingsproces verder te verlopen. Duidelijk is dat die verveelvoudiging noodzakelijk is om op deze wijze toegang tot de gegevensverzameling van Ryanair te hebben en daarvan gebruik te kunnen maken. Dat de gegevensverzameling via de website van Ryanair voor iedere gebruiker toegankelijk is, maakt niet dat de overname van gegevens door PR aviation met het hiervoor beschreven doel niet als noodzakelijk kan worden beschouwd. Daarbij weegt mee dat PR Aviation met de door haar aangeboden dienst gebruik maakt van normale mogelijkheden tot raadpleging van de gegevensverzameling en daarmee in een gerechtvaardigde behoefte van consumenten om goedkope aanbiedingen voor luchtvervoer te vinden voorziet.

4.22 Naar het oordeel van het hof is ten slotte ook sprake van normaal gebruik van de gegevensverzameling. Zoals hiervoor al vermeld, worden per zoekopdracht van een klant vluchtgegevens opgevraagd, zoals de klant dat zelf ook zou doen als hij rechtstreeks gebruik zou maken van de Ryanair website. PR Aviation stelt terecht dat de overname van gegevens daarbij geschiedt in overeenstemming met het eigenlijke doel van de openbare beschikbaarstelling van de gegevens door Ryaniair, namelijk het verschaffen van informatie over haar vluchten aan consumenten en het gebruik van die informatie door consumenten voor het verrichten van een boeking. Dat het gebruik door PR Aviation strijdig is met de beperkingen die Ryanair in haar gebruiksvoorwaarden stelt, doet daaraan niet af. Daarbij is nog van belang dat, zoals in 4.19 is overwogen, niet valt in te zien dat PR Aviation door dit gebruik de reputatie van Ryanair schaadt en/of Ryanair de mogelijkheid onthoudt om zelf aanvullende diensten te verkopen. Ten slotte mag niet over het hoofd worden gezien dat PR Aviation door haar informatie- en bemiddelingsdiensten potentiële reizigers op het aanbod van Ryanair wijst, boekingen faciliteert en daarmee Ryanair ook klanten bezorgt.

4.23 Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat, ook als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de door Ryanair openbaar gemaakte digitale informatie onder de geschriftenbescherming ex artikel 10 lid 1 Auteursrecht valt, PR Aviation met haar handelswijze geen inbreuk maakt op het alsdan aan Ryanair toekomende auteursrecht. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen, zijn de op die grondslag gebaseerde vorderingen van Ryanair dus evenmin toewijsbaar. Op de vraag of sprake is van een inbreuk op de geschriftenbescherming in de zin van bewijsbare ontlening van gegevens door PR Aviation behoeft daarom niet meer te worden ingegaan. De grieven 5 en 7, waarin PR Aviation een beroep heeft gedaan op het citaatrecht ex artikel 15a Auteursrecht en het tijdelijke reproductierecht ex artikel 13a Auteurswet, behoeven gelet op het voorgaande, bij gebrek aan belang, verder ook geen bespreking.

Lees het arrest hier (grosse zaaknr. 200.078.395, LJN BW0096)

Op andere blogs:
Ius Mentis
(Prijsopvraagbotjes zijn geen inbreuk op databankrechten of geschriftenbescherming)
Mediareport (Geen bescherming voor vluchtgegevens Ryanair)

IEF 11063

Een meer flexibel auteursrecht?

Op 9 februari 2012 vond op initiatief van het ministerie van Veiligheid & Justitie een met meer dan 150 deelnemers goed bezochte internationale conferentie plaats met als thema ‘Towards flexible copyright?'. Centraal stond de studie van de professoren Hugenholtz (UvA) en Senftleben (VU): ‘Fair use in Europe. In search of flexibilities’. Iedereen lijkt echter wat anders te verstaan onder fair use: welke problemen moeten hoe worden opgelost? Een terugblik en commentaar van Michel Frequin, VOI©E.

1. Op zoek naar meer ruimte voor creatief gebruik
2. Open normen staan haaks op Europese harmonisatie
3. Flexibiliteit noodzakelijk voor behoud draagvlak
4. Nationale oplossingen werken niet online
5. Wat is het probleem?
6. Eerst toestemming, dan innovatie, werkt niet
7. Flexibele zelfregulering vereist

1. Op zoek naar meer ruimte voor creatief gebruik
In zijn openingsspeech benadrukte staatssecretaris Teeven dat voorkomen moet worden dat nieuwe mogelijkheden voor artiesten als Justin Bieber en onze eigen Esmée Denters, die ontdekt zijn en succesvol zijn geworden door hun prestaties op internet te tonen, gehinderd worden door het auteursrecht. De Europese Richtlijn uit 2001 biedt een limitatieve opsomming van beperkingen op het exclusieve auteursrecht om het gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken te stimuleren. Als de huidige tijd nu meer ruimte voor creatief gebruik vraagt, dan duurt het te lang om dat op Europees niveau te realiseren. Daarom moeten we volgens Teeven op zoek naar de reeds bestaande beschikbare ruimte om het gebruik te stimuleren, zonder de exploitatiebelangen van auteurs te schaden. Daarom is het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een onderzoek gestart naar de economische consequenties van een meer flexibel auteursrecht.

Teeven gaf aan dat het daarnaast ook van belang is dat het auteursrecht wordt beschermd tegen illegaal gebruik. Vanwege de oppositie in de Kamer tegen voorgenomen maatregelen tegen downloaden uit evident illegale bron verzuchtte de staatssecretaris dat – als het aan het ministerie ligt – het auteursrecht zeker een plaats krijgt in een volgend regeerakkoord.

Staatssecretaris Teeven heeft de Tweede Kamer beloofd om met een regeringsstandpunt over dit onderwerp te komen na dit congres en na kennisname van het advies ter zake van de Commissie Auteursrecht. Naar verluidt verwacht de Commissie nog een aantal weken nodig te hebben voor dit advies.

2. Open normen staan haaks op Europese harmonisatie
Maria Martin-Prat, hoofd van de eenheid copyright van DG Interne Markt van de Europese Commissie, ziet echter niets in nationale oplossingen. Volgens haar is er al veel bereikt met harmonisatie in Europa, met een gemeenschappelijke basis aan richtlijnen die gelden voor 28 lidstaten. Wat de beperkingen op het auteursrecht betreft is er één verplichte uitzondering (voor de tijdelijke technische kopie) en zijn er 20 optionele bepalingen, die voldoende ruimte laten voor de lidstaten. Aanvullingen zijn mogelijk, zoals momenteel worden besproken voor de verweesde werken, maar dan wel in Europees overleg. Maar open normen staan volgens Martin-Prat haaks op de gewenste harmonisatie in 28 lidstaten.

3. Flexibiliteit noodzakelijk voor behoud draagvlak
Uit de presentaties van de professoren Hugenholtz en Senftleben wordt duidelijk dat zij niet pleiten voor invoering van het Angelsaksische fair use systeem. De dynamische internetwereld vraagt om meer flexibiliteit voor de nationale auteursrechtsystemen in Europa. Harmonisering via een nieuwe richtlijn, en bij voorkeur via een Europese Auteurswet, moet zeker gaan gebeuren, maar zal minstens tien jaar vergen. Vandaar de oproep aan de lidstaten om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheden en ruimte die de huidige in de richtlijn genoemde beperkingen al bieden, want die mogelijkheden en ruimte zijn nog niet overal benut. Hugenholtz en Senftleben denken daarbij aan een bredere onderwijsexceptie en een ruimere toepassing van het citaatrecht, met name voor het gebruik door zoekmachines. Daarnaast betogen zij dat het de lidstaten vrij staat om het recht op het maken van een bewerking zodanig aan te passen dat hiermee ruimte wordt geboden voor de zogenaamde ‘user generated content’. Het recht op bewerking is niet aan de orde geweest in de richtlijn uit 2001 en dat zou de lidstaten de ruimte bieden voor nationale oplossingen. Op termijn is daarvan wel weer harmonisering gewenst, maar als de lidstaten alvast nationaal beginnen, zou dat later op basis van best practices wel weer worden geharmoniseerd. Volgens Bernt Hugenholtz is het introduceren van meer flexibiliteit noodzakelijk voor het behoud van het draagvlak voor het auteursrecht.

In feite roepen zij de lidstaten op om de auteursrechtrichtlijn 2001 opnieuw te implementeren, daarbij de drie-stappen-toets (nodig, niet schadelijk voor de exploitatie en voor de maker) niet alleen restrictief te hanteren en het Europese Hof uit te dagen te oordelen over verruimingen.

4. Nationale oplossingen werken niet online
Het wetenschappelijke tegengeluid kwam van de Franse professor Valérie-Laure Benabou. Zij vindt het huidige stelsel al behoorlijk flexibel en ze is sceptisch over nationale uitwerkingen. Dat leidt tot niet-geharmoniseerde resultaten en dat werkt volgens haar niet online. De oplossing voor een te restrictief auteursrecht in bepaalde gevallen ligt vaak buiten het auteursrecht, namelijk in het civiele recht (onrechtmatige daad, contractenrecht), en daar is volgens haar niets mis mee: het auteursrecht maakt immers deel uit van het privaatrecht. Ook de weg van het creëren van ruimte via jurisprudentie kost vaak vele jaren, terwijl het vaak maar een beperkt effect heeft.

5. Wat is het probleem?
De titel van het congres bevatte een vraagteken. Is dat vraagteken weggenomen? De belangrijkste vraag voor veel deelnemers bleef toch wat er nu misgaat? Welke voorbeelden zijn getoond, waaruit de noodzaak blijkt dat de nationale wetgever zou moeten ingrijpen om problemen met de toegang tot informatie of met de verspreiding van nieuwe werken of van creatief hergebruik te voorkomen?

Misschien is Nederland daarbij ook wel een slecht voorbeeld, omdat de Nederlandse regering bij de implementatie van de Auteursrechtrichtlijn in 2004 al de grenzen van de beperkingen heeft opgezocht.

Teeven begon met Justin Bieber en Esmée Denters, maar die zijn er toch gekomen zonder dat het auteursrecht hun een strobreed in de weg legde.

User generated content wordt vaak genoemd, maar dat is zo langzamerhand wel een containerbegrip geworden. Wikipedia is in ieder geval heel succesvol ondanks het auteursrecht. Het probleem met de door Hugenholtz en Senftleben aangedragen voorbeelden is dat in al die voorbeelden het auteursrecht in feite geen probleem vormde. Want óf er is geen probleem van gemaakt, óf de rechter vond een weg om het gewenste gebruik toe te staan. Niet altijd binnen het auteursrecht, maar met gebruikmaking van andere (grond)rechten. De vraag is of dat voor de praktijk erg is?

6. Eerst toestemming, dan innovatie, werkt niet
Dan is het interessant om te luisteren naar Fred von Lohmann, de senior copyright counsel van Google. Volgens Von Lohmann staan we pas aan het begin van de ontwikkelingen. De auteursrechtwereld worstelt nu al met tal van vraagstukken die zijn opgekomen, maar hoe zit het met de voorbeelden van morgen, die nog niet uitgevonden zijn maar razendsnel kunnen opkomen?

Auteursrecht is een belangrijk beleidsthema geworden voor innovatie. Er zullen nog heel veel nieuwe toepassingen komen die gebaseerd zijn op het indexeren. Om dat soort nieuwe diensten mogelijk te maken moet van alles op het internet eerst worden gekopieerd. Echter, eerst toestemming verwerven en daarna innoveren werkt niet, dat houdt innovatie tegen. Innovatie is ook in het belang van rechthebbenden. Wanneer de nieuwe dienst er eenmaal is en succesvol is, kunnen afspraken worden gemaakt met de rechthebbenden, zoals dat met YouTube is gebeurd.

7. Flexibele zelfregulering vereist
Dat brengt ons terug bij de vraag: wat is fair use, of wat is een meer flexibel auteursrecht, wat moet het regelen? Het leidt er in ieder geval toe dat in minder gevallen dan nu vooraf toestemming moet worden gevraagd aan rechthebbenden voor het gebruik van hun werk en/of prestaties. Als het aan de piratenpartij ligt betekent het vrij en gratis gebruik van alles wat op internet verschijnt. Dat is volgens Hugenholtz en Senftleben in ieder geval niet de bedoeling.

Volgens een Kamermeerderheid zou het moeten gaan over het niet-commercieel (opnieuw) openbaar maken*. Hugenholtz en Senftleben willen ook helemaal niet zo ver gaan. Zij denken vooral aan vergelijkbaar gebruik wat in bestaande beperkingen is geregeld, binnen dezelfde voorwaarden.

Google is echter feitelijk op zoek naar een soort tijdelijke vrijstelling van auteursrecht om innovaties niet in de kiem te smoren, waarna na gebleken succes op basis van het auteursrecht met de rechthebbenden kan worden afgerekend.

Het is de vraag of daar wetgeving voor nodig is. Dan is de suggestie van Mark Seeley (senior vice president & general counsel Elsevier) beter om de belanghebbende partijen via zelfregulering afspraken te laten maken, desnoods met enige druk van de overheid (‘co-regulering’). In de Verenigde Staten en in Europa zijn daarvan al goede voorbeelden te vinden.

Gaan we weer terug naar Justin Bieber en Esmée Denters. Zij gebruikten muziek van anderen om zichzelf te presenteren op YouTube. Zij zijn daarin niet tegengehouden door de rechthebbenden. YouTube is onder druk gezet om rechten te regelen, maar is nooit uit de lucht gehaald. Nu heeft YouTube regelingen getroffen met o.a. Buma/Stemra, waardoor nieuwe sterren in de dop muziek van anderen op YouTube kunnen gebruiken.

Google heeft dus gelijk dat als het eenmaal werkt, dat het dan profijtelijk kan zijn voor rechthebbenden. Echter, het gebruik wettelijk toestaan onder een fair use uitzondering werkt voor de rechthebbenden contraproductief, want dan komt er ook nooit meer een regeling. Er moet dus een deal worden gesloten om het gebruik tijdelijk gratis of tegen een beperkte vergoeding toe te staan, met de afspraak na gebleken succes de rechthebbenden naar rato mee te laten profiteren. Dat kan een wetgever dus beter niet regelen, maar aan zelfregulering overlaten. Daar waar dat niet opschiet, zou de overheid de zelfregulering een handje kunnen helpen. De rechthebbenden doen er ondertussen goed aan na te denken over dergelijke flexibele oplossingen en we zien al initiatieven in deze richting**. Wat dat betreft leverde deze conferentie, bekwaam geleid door Arda Gerkens, een inspirerende dag op. Kortom een geslaagd initiatief van ons ministerie van Veiligheid & Justitie.

Lees hier de speech van de staatssecretaris en de teksten van alle presentaties.
* In een door de Tweede Kamer aangenomen motie van CDA, GroenLinks en SP wordt de regering verzocht in Europees verband te pleiten voor een fair-use-uitzondering op het vragen van een vergoeding bij hernieuwde openbaarmaking door "not-for-profit"-organisaties.
** Het Nederlands Uitgeversverbond bepleit in een brief aan staatssecretaris Teeven overleg over praktische oplossingen naar aanleiding van congres.

IEF 11062

Om te lezen: Communication to the public

E. Bonadio & M. Santo, 'Communication to the Public' in FAPL v QC Leisure and Murphy v Media Protection Services (C-403/08 and C-429/08) (2012)'. European Intellectual Property Review, Issue 4, pp. 277-279, 2012.

On 4 October 2011 the Court of Justice of the European Union released its decision in FAPL v QC Leisure and Murphy v Media Protection Services (Joined Cases C-403/08 and C-429/08 [IEF 10286] ). Amongst the many aspects dealt with, the Court gave its interpretation of ‘communication to the public’ under Article 3(1) of the Info Society Directive and concluded that the showing of live Premier League matches in pubs does amount to such communication.

Meer over de "mededeling aan het publiek".
Hotelkamergelden (arrest - IEF 11046),
Wachtkamergelden (arrest - IEF 11045), met reactie Dirk Visser [IEF 11056]

IEF 11059

Geluidsopnames Zeist 2012 AIPPI-Symposium

Luister hieronder naar de opnames van het VIE / AIPPI-Symposium van 14 maart 2012. 
Met dank aan het Eggens Instituut en de VIE / AIPPI.


Voor de samenstelling van de Jury, debatpanels en datum van de volgende editie, lees verder.

Presentatie Jan Pieter Hustinx is opvraagbaar via mail.

De Jury van de VIE-prijs bestond uit de volgende leden:
Mr. Josine Fasseur- van Santen, Vice-President Gerechtshof Den Haag (juryvoorzitter) 
Prof. mr. Charles Gielen, Nauta Dutilh en Universiteit Groningen, 
Dr. Jeroen den Hartog, Hoyng Monegier

Debat I: Handhaving van een standaard-essentieel octrooi: FRAND-licentie of verbod? 
mr. Bart van den Broek, Hoyng Monegier (voorzitter)
mr. Gertjan Kuipers, De Brauw Blackstone Westbroek 
mr. Klaas Bisschop, HoganLovells

Debat II: De aansprakelijkheid van veilingsites
Mr. Ernst Numann, Hoge Raad der Nederlanden (voorzitter)
Mr. Remy Chavannes, Brinkhof 
Mr. Jesse Hofhuis, Hofhuis Alkema Groen

Debat III: Bescherming van vormen door het merkenrecht
prof. mr. Charles Gielen, Nauta Dutilh en Universiteit Groningen (voorzitter)
mr. Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen 
mevr. mr. Marlous Stal-Hilders, Nederlandsch Octrooibureau

Agenda: In 2013 zal de 29e editie van het VIE / AIPPI-symposium te Zeist plaatsvinden op 13 maart 2013.

IEF 11058

Een transparantere en eerlijkere praktijk voor de amateurtheatergezelschappen

Kantonrechter Rechtbank 's-Gravenhage 14 maart 2012, Rolnr. 1108146 RL EXPL 11-29197 (Stichting Bredero tegen Nederlandse Vereniging voor Amateurtoneel)

Uitspraak en finaal commentaar ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur.

De NVA is een belangenbehartiger voor het amateurtheater in Nederland en biedt haar leden diverse diensten zoals het afhandelen van opvoeringsrechten. De Stichting heeft de NVA drie facturen toegezonden die nu voorwerp van incasso zijn. In reconventie vordert de NVA dat zij uitsluitend tot betaling over hoeft te gaan nadat de Stichting genoegzaam en met stukken gestaafd heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk bevoegd is om de rechten te incasseren. Zij wenst hiermee duidelijkheid te scheppen en een einde te maken aan de ontransparantie praktijk (meerdere incassobureaus incasseren voor hetzelfde theaterstuk). De NVA heeft er belang bij deugdelijk bewijs te kunnen verlangen. Zulks temeer nu haar is gebleken dat de Stichting int zonder daarvoor gemachtigd te zijn door de rechthebbende.

Het belang van dit vonnis ligt dan ook met name in r.o. 4.2. besloten, waarin de kantonrechter overweegt dat het bureau dat claimt tot incasso van opvoeringsrechten bevoegd te zijn, bewijs van die bevoegdheid dient te leveren. Dit heeft Stichting Bredero in deze procedure ten aanzien van de genoemde facturen verzuimd.

4.2. De NVA heeft niet de hoogte van de gevorderde bedragen betwist, maar zij betwist wel de door de Stichting - die, anders dan bijvoorbeeld BUMA/STEMRA geen wettelijke grondslag heeft - aan har vordering ten grondslag gelegde bevoegdheid om de vorderingen te incasseren. Onder deze omstandighheden is het aan de Stichting om - nu zij zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten en rechten - bewijs te leveren van de door haar gestelde bevoegdheid om tot incasseren over te gaan.

Uit r.o. 4.3. tot en met 4.6 volgt dat de auteurs niet (indirect) de Stichting hebben gemachtigd tot het incasseren.Ook de reconventionel vordering wordt afgewezen nu er geen juridische grondslag aanwezig is.

In reconventie:

4.10. De vordering in reconventie zal worden afgewezen, nu hiervoor een juridische grondslag ontbreekt. Ook heeft NVA naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende belang bij haar vordering. Zij voorkomt er ook niet mee dat zij opnieuw door de Stichting in een procedure wordt betrokken indien een factuur onbetaald blijft. Als partijen van mening verschillen over de vraag of een door de Stichting  gepresenteerde vordering deugdelijk is onderbouwd, is het aan de Stichtin om te beslissen of zij die wil voorleggen aan de rechter, die alsdan die vordering zal beoordelen.

Finaal commentaar van de inzender: Hopelijk draagt dit vonnis bij aan een transparantere en eerlijkere praktijk voor de amateurtheatergezelschappen!

IEF 11056

Het is lente in ogen van de Turijnse tandartsassistente

Citeersuggestie: D.J.G. Visser, Het is lente in ogen van de Turijnse tandartsassistente, IEF 11056.

Marco del Corso, de tandarts in Turijn, met zijn assistentes. (bron: https://www.studiodelcorso.com/)

Een bijdrage van Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap, Universiteit Leiden. Reacties welkom dirk.visser@kmvs.nl!

Het is zover. De zon breekt door en het Hof EU begint casuïstisch te rommelen met het begrip “mededeling aan het publiek”.

SCF /Marco Del Corso HvJ EU 15 maart 2012 (C‑135/10) en Phonographic Performance /Ierland, HvJ EU 15 maart 2012 (C‑162/10) [red. IEF 11045]

Na in zijn arrest-Airfield (C‑431/09) (iedere?) “interventie” waardoor een ruimer publiek wordt bereikt als ‘mededeling aan het publiek’ te bestempelen rekt het Hof EU het begrip mededeling aan het publiek enerzijds nu weer verder op, terwijl het aan de ander kant juist wordt ingeperkt.
In SCF /Marco Del Corsokomt het Hof nu met een beperkende interpretatie van het begrip “publiek”.

De clientèle van een Italiaanse tandarts die muziek laat horen in zijn wachtkamer is geen auteursrechtelijk relevant publiek. Want het is een stabiele groep, het is een kleine groep, die bovendien niet steeds dezelfde fonogrammen hoort. Niemand gaat naar de tandarts om naar muziek te luisteren. De tandarts kan niet redelijkerwijs verwachten dat hij door het draaien van muziek meer klanten krijgt. Het laten horen van muziek heeft dus geen invloed op het inkomen van de tandarts. Dus is er geen winstoogmerk en dus is het geen mededeling aan het publiek (ov. 95-100).

Geen publiek, geen winstoogmerk, geen “extra dienst die wordt verleend om er een bepaald voordeel uit te trekken”, geen ‘mededeling aan het publiek’.

Het aantal vragen dat dit oproept is nauwelijks te overzien.

Zijn werknemers een publiek? Heeft de werkgever een winstoogmerk als hij zijn werknemers naar muziek laat luisteren? Zo ja, waarom die tandarts dan niet? Hoe zit het met de stabiele groep Willem Drees-huis bejaarden? Hoe zit het met de begrafenissen bekend van Hille/Buma?

Ik houd me aanbevolen voor suggesties voor nog veel meer vragen

In de zaak Phonographic Performance /Ierland gaat de onduidelijkheid juist de ander kant op, richting verruiming. In die zaak gaat het om de vraag of radio en tv-doorgifte naar hotelkamers én het beschikbaar stellen van afspeelapparatuur en fysieke dragers met muziek onder ‘mededeling aan het publiek’ valt. De vraag wordt gesteld in de context van het nabuurrechtelijke openbaarmakingsbegrip van artikel 8 lid 2 verhuur-, leenrecht en naburige rechten richtlijn 2006/115. Maar het antwoord is evengoed van toepassing op de auteursrechtelijke mededeling aan het publiek.

Het antwoord op eerste de vraag, met betrekking tot radio en tv-doorgifte naar hotelkamers, is niet verrassend. Dat daarbij sprake is van mededeling aan het publiek was duidelijk sinds het arrest-Rafael Hoteles (C-306/05).

De tweede vraag was echter wel belangrijk. Het Hof oordeelt nu dat het beschikbaar stellen van afspeelapparatuur en fysieke dragers met muziek óók onder het begrip mededeling aan het publiek valt.

Het Hof overweegt: “Uit het feit dat een hotelexploitant zijn gastenkamers uitrust met dergelijke afspeelapparatuur en er fonogrammen beschikbaar stelt, en zijn gasten zodoende de twee elementen verschaft die noodzakelijk zijn om van de betrokken werken kennis te kunnen nemen, blijkt dat deze werken voor zijn gasten niet toegankelijk zijn zonder zijn tussenkomst . De hotelexploitant heeft dus een centrale rol” (ov. 67).

Dit is een benadering die we zo nog niet kenden:
1. de hotelexploitant verschaft twee fysieke ‘elementen’, te weten de afspeelapparatuur en de fonogrammen.
2. die twee elementen zijn noodzakelijk om van de betrokken werken kennis te kunnen nemen
dus:
de werken zijn niet toegankelijk voor de gasten zonder de ‘tussenkomst’ van de hoteleigenaar, die een centrale rol speelt.

En dus is er sprake van een ‘mededeling aan het publiek’.

Waarom roept dit vragen op?

Ten eerste is dit een doorkruising van het traditionele onderscheid tussen wat wij in Nederland materieel en immaterieel openbaar maken noemen. Het beschikbaar stellen van fysieke dragers valt in de Nederlandse en Europese systematiek onder het verspreidingsrecht respectievelijk het distributierecht en in geval van tijdelijke beschikbaar stelling onder het verhuur- of leenrecht.

Dit beschikbaar stellen van cd’s op hotelkamers wordt nu echter ingedeeld bij de mededeling aan het publiek, die traditioneel en systematisch alleen ziet op de uitzending, de vertoning of het ten gehore brengen ter plaatse en (in ieder geval in het auteursrecht) op on demand situaties.

Ten tweede komt de vraag aan de orde of deze vorm van mededeling aan het publiek in het naburig recht nu onder de vergoedingsaanspraak van Sena (art. 7 WNR) valt of onder het individuele verbodsrecht. Bijkomende sub-vragen: Hoe moet de eventuele billijke vergoeding voor deze mededeling aan het publiek worden berekend? Vallen on demand situaties voortaan ook onder het Sena-recht? (Volgens de tekst van de WNR niet).

Ten derde is er natuurlijk de vraag welke andere ‘interventies’ die er toe leiden dat mensen kennis nemen van werken nu als ‘mededeling aan het publiek’ kunnen worden gekwalificeerd.

Is het verhuren van settop-boxen een mededeling aan het publiek? Is het verkopen van zowel cd’s als cd’s spelers een mededeling aan het publiek? Is het exploiteren van een internet-café met pc’s en wifi een mededeling aan het publiek? Het ophangen van schilderijen in musea? Het tentoonstellen van meubelen in een warenhuis? Dat laatste is geen ‘distributie’, blijkens het Peek & Cloppenburg arrest (C-456/06), maar is het misschien een ‘mededeling aan het publiek’? Het verhuren van gebruiksvoorwerpen en gebouwen? Dat valt weer niet onder het verhuurrecht, maar is het misschien een ‘mededeling aan het publiek’?

Waarschijnlijk moeten veel van deze vragen ontkennend beantwoord worden, omdat dat voortvloeit uit het systeem van de regelgeving en de vermoedelijke bedoeling van de regelgever.

Maar hoe het Hof EU die ontkennende beantwoording gaat vormgeven is de vraag. Wij wachten met angst en beven op het moment dat het Hof in navolging van het merkenrecht ‘de functies van het auteursrecht’ gaat ontdekken en daar vervolgens onvoorspelbaar mee aan de slag gaat.

Gelukkig schijnt de zon. (Wat ons weer doet denken aan “Wasserij De Zon”).


Lees ook
Overzicht auteursrechtpraktijk (IEF 10559)
IE-Forum 11090 (prof. Visser, Een tandarts zonder winstoogmerk)
IEF 11045 (Wachtkamergelde (arres))
IEF 11056 (Het is lente in de ogen van de Turijnse tandartsassistente)
IPKat (From Curia to Caries: music to the public in the dentist's chair, incl. tandartsmuzieksuggesties)
KluwerCopyrightBlog (Music broadcasting at the dentist’s and in hotel rooms: any right to an equitable remuneration for the phonogram producers? The CJEU clarifies the notion of “communication to the public”Music broadcasting at the dentist’s and in hotel rooms: any right to an equitable remuneration for the phonogram producers? The CJEU clarifies the notion of “communication to the public”)
Wieringa Advocaten (HvJEU: beschikbaar stellen van CD + afspeelapparatuur = openbaarmaking (en tandartsbezoekers zijn geen publiek) - I) + deel II)

IEF 11052

IViR/CIER annotatie Scarlet/Sabam

F.J. Borgesius en S. Kulk, Annotatie bij Hof van Justitie 24 november 2011 (Scarlet / Sabam), Mediaforum, 2012-3, p. 93-100.

Bijdrage ingezonden door Frederik Borgesius, IViR en Stefan Kulk, CIER.

Het arrest laat opnieuw zien dat het recht op intellectuele eigendom in het unierecht tot grondrecht is verheven. Het Hof bevestigt echter ook dat het recht op intellectuele eigendom geen absoluut recht is.
Verder weten we nu dat een vergaande filterverplichting zoals waar Sabam om vroeg niet te rijmen is met de E-Commercerichtlijn. Deze inzichten zijn welkom, maar niet verbazend.

Het is na dit arrest niet uitgesloten dat internetaanbieders filtersystemen gebruiken om file sharing tegen te gaan. Het arrest laat de mogelijkheid bestaan dat internetaanbieders verplicht worden tot een meer specifieke filteropdracht, bijvoorbeeld door het systeem te richten op bepaalde internetgebruikers. Internetaanbieders kunnen ook vrijwillig afspraken maken met rechthebbenden. De Europese Commissie moedigde onlangs internetaanbieders en auteursrechthebbenden aan om samen de strijd aan te gaan tegen file sharing. Het is dan nog maar de vraag of de rechten van internetgebruikers worden gerespecteerd.

In de grondrechtenafweging benadrukt het Hof de ondernemersvrijheid van de internetaanbieder. Als filtersystemen in de toekomst goedkoper en eenvoudiger te implementeren worden, dan zal het ‘recht op ondernemersvrijheid’ minder gewicht in de schaal leggen. De balans tussen enerzijds het auteursrecht, en anderzijds de grondrechten van de internetaanbieder en internetgebruikers kan dan anders uitslaan.

Kortom, hoewel het arrest in deze specifieke zaak niet onredelijk is en het Hof in zijn analyse verder gaat dan strikt noodzakelijk, is het jammer dat het Hof zich niet duidelijker uitspreekt over de grondrechten van internetgebruikers. Een aantal belangrijke vragen blijven onbeantwoord. Hoe verhouden filtersystemen zich tot de informatievrijheid, tot het communicatiegeheim en tot het recht op respect voor het privé-leven? Moet deep packet inspection überhaupt wel overwogen worden om een particuliere organisatie te helpen met handhaving van auteursrechten? Waar de balans moet liggen tussen de rechten van internetgebruikers, internetaanbieders en auteursrechthebbenden is helaas niet veel duidelijker geworden.

Stefan Kulk & Frederik Zuiderveen Borgesius

IEF 11051

Boekaankondiging: Copyright Law in the Making

Sylvia Kierkegaard & Willem Grosheide (eds.), Copyright Law in the Making. Chinese and European Perspectives, CO-REACH IPR in the New Media, 2012.- order by email

Inhoudsopgave. Reform of intellectual property law to suit the needs of the Internet age is a major issue in both the EU and China. Governments are facing the growing challenge of finding a balance between copyright protection in the digital environment and access to information. The Copyright Law in the Making – Chinese and European Perspectives sought to contribute towards the identification and resolution of the most important issues relating to the application and enforcement of intellectual property rights within an on-line context through enhancement of knowledge on issues of copyright law, regulatory choice and methods of comparative research.

"This book is a welcome attempt to do a comparative analysis of EU and Chinese copyright Laws and the approach that the EU and China has taken to this particular branch of IP law. It will be a valuable source of reference in shaping future developments and for practitioner who specialise in copyright law."