Auteursrecht  

IEF 11046

Hotelkamergelden (arrest)

HvJ EU 15 maart 2012, zaak C-162/10 (Phonographic Performance Ireland) - perscommuniqué

De conclusie van A-G [IEF 9860]. Uit't perscommuniqué: Een hotelexploitant die fonogrammen doorgeeft in zijn gastenkamers dient de producenten een billijke vergoeding te betalen De lidstaten kunnen deze hotelexploitant niet vrijstellen van de verplichting om een dergelijke vergoeding te betalen.

Voor de vragen zie onderaan. Het HvJ EU verklaart voor recht:

1) Een hotelexploitant die zijn gastenkamers uitrust met televisie- en/of radiotoestellen waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, is een „gebruiker” die uitgezonden fonogrammen „meedeelt aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom.

2) Een hotelexploitant die zijn gastenkamers uitrust met televisie- en/of radiotoestellen waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, is krachtens artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115, naast de billijke vergoeding die de omroeporganisatie betaalt, zelf ook gehouden een billijke vergoeding te betalen voor de doorgifte van een uitgezonden fonogram.

3) Een hotelexploitant die zijn gastenkamers niet uitrust met televisie- en/of radiotoestellen waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, maar met andere afspeelapparatuur voor fonogrammen, en er fonogrammen in fysieke of digitale vorm beschikbaar stelt die door middel van zulke apparatuur kunnen worden afgespeeld of gehoord, is een „gebruiker” die fonogrammen „meedeelt aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115. Bijgevolg is hij gehouden een „billijke vergoeding” in de zin van deze bepaling te betalen voor de doorgifte van deze fonogrammen.

4) Op grond van artikel 10, lid 1, sub a, van richtlijn 2006/115, dat een beperking stelt aan het in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn bedoelde recht op een billijke vergoeding wanneer het om „privégebruik” gaat, mogen de lidstaten een hotelexploitant die fonogrammen „meedeelt aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van deze richtlijn, niet vrijstellen van de verplichting om een dergelijke vergoeding te betalen.

Prejudiciële vragen:

(i) Is een hotelexploitant die in kamers voor gasten televisies en/of radio’s beschikbaar stelt waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, een "gebruiker" die fonogrammen die kunnen worden afgespeeld in een uitzending "mededeelt aan het publiek" in de zin van artikel 8, lid 2, van de gecodificeerde richtlijn 2006/115/EG [1] van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006?
(ii) Indien vraag (i) bevestigend wordt beantwoord: verplicht artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG lidstaten om naast de billijke vergoeding die de omroeporganisatie betaalt, te voorzien in een recht op een billijke vergoeding door de hotelexploitant voor het afspelen van het fonogram?
(iii) Indien vraag (i) bevestigend wordt beantwoord: staat artikel 10 van richtlijn 2006/115/EG lidstaten toe, hotelexploitanten vrij te stellen van de verplichting "een enkele billijke vergoeding" te betalen op grond van "privégebruik" in de zin van artikel 10, lid 1, sub a?
(iv) Is een hotelexploitant die in kamers voor gasten toestellen (andere dan een televisie of radio) en fonogrammen in fysieke of digitale vorm ter beschikking stelt, die door middel van een dergelijk toestel kunnen worden afgespeeld of gehoord, een "gebruiker" die de fonogrammen "mededeelt aan het publiek" in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG?
(v) Indien vraag (iv) bevestigend wordt beantwoord: staat artikel 10 van richtlijn 2006/115/EG lidstaten toe, hotelexploitanten vrij te stellen van de verplichting "een enkele billijke vergoeding" te betalen op grond van "privégebruik" in de zin van artikel 10, lid 1, sub a, van richtlijn 2006/115/EG?

Meer Overzicht auteursrechtpraktijk HvJ EU

Op andere blogs:
IPKat (The Sound of Music: the Court of Justice rules)

IEF 11045

Wachtkamergelden (arrest)

HvJ EU 15 maart 2012, zaak C-135/10 (SCf Consorzio Fonografici) / perscommuniqué

De Conclusie A-G [IEF 9859] Uit't perscommuniqué: Een tandarts die in zijn particuliere praktijk kosteloos fonogrammen uitzendt, verricht geen „mededeling aan het publiek” in de zin van het Unierecht.  Bijgevolg hebben producenten van fonogrammen op grond van een dergelijke uitzending geen recht op een vergoeding.

Voor de vragen zie onderaan. Het HvJ EU verklaart voor recht:

1) De bepalingen van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, als bijlage 1 C gehecht aan de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), ondertekend te Marrakech op 15 april 1994 en goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten, en van het Verdrag van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO) inzake uitvoeringen en fonogrammen van 20 december 1996 zijn toepasselijk in de rechtsorde van de Unie.

Aangezien het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties, ondertekend te Rome op 26 oktober 1961, geen deel uitmaakt van de rechtsorde van de Unie, is het in de Unie niet toepasselijk, maar heeft het er indirecte gevolgen.

Particulieren kunnen zich noch op het Verdrag van Rome, noch op de TRIPs-overeenkomst en evenmin op het WPPT rechtstreeks beroepen.

Het begrip „mededeling aan het publiek”, dat is opgenomen in richtlijnen 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom en 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van de in het Verdrag van Rome, de TRIPs-overeenkomst en het WPPT opgenomen overeenstemmende begrippen en op een wijze dat het daarmee verenigbaar blijft, tevens rekening houdend met de context waarin dergelijke begrippen passen en met het door de relevante verdragsbepalingen inzake intellectuele eigendom beoogde doel.

2) Het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 92/100 moet aldus worden uitgelegd dat het geen betrekking heeft op de kosteloze uitzending van fonogrammen in een tandartspraktijk als die in het hoofdgeding, waarin een vrij beroep wordt uitgeoefend, ten behoeve van de patiënten, die deze uitzending buiten hun wil horen. Bijgevolg hebben producenten van fonogrammen op grond van een dergelijke uitzending geen recht op een vergoeding.

Prejudiciële vragen:

1. Zijn de Conventie van Rome inzake naburige rechten van 26 oktober 1961, de TRIPs-overeenkomst (Agreement on Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights) en het WIPO-verdrag (World Intellectual Property Organization) inzake uitvoeringen en fonogrammen (WPPT) rechtstreeks toepasselijk in de communautaire rechtsorde?
2. Werken de voornoemde regelingen van eenvormig internationaal recht eveneens rechtstreeks tussen particulieren?
3. Komt het begrip "mededeling aan het publiek" in de aangehaalde internationale verdragen overeen met het communautaire begrip in de richtlijnen [92/100/EG]1 en 2001/29/EG2? Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord: welke bron heeft voorrang?
4. Vormt de kosteloze uitzending van fonogrammen in besloten tandartspraktijken waarin een vrij beroep wordt uitgeoefend, ten behoeve van de patiënten, die deze onafhankelijk van hun wil genieten, een "mededeling aan het publiek" of "beschikbaarstelling voor het publiek" in de zin van artikel 3, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG?
5. Hebben producenten van fonogrammen op grond van deze uitzending recht op een vergoeding?

Lees ook:
Overzicht auteursrechtpraktijk (IEF 10559)
IE-Forum 11090 (prof. Visser, Een tandarts zonder winstoogmerk)
IEF 11045 (Wachtkamergelde (arres))
IEF 11056 (Het is lente in de ogen van de Turijnse tandartsassistente)
IPKat (From Curia to Caries: music to the public in the dentist's chair, incl. tandartsmuzieksuggesties)
KluwerCopyrightBlog (Music broadcasting at the dentist’s and in hotel rooms: any right to an equitable remuneration for the phonogram producers? The CJEU clarifies the notion of “communication to the public”Music broadcasting at the dentist’s and in hotel rooms: any right to an equitable remuneration for the phonogram producers? The CJEU clarifies the notion of “communication to the public”)
Wieringa Advocaten (HvJEU: beschikbaar stellen van CD + afspeelapparatuur = openbaarmaking (en tandartsbezoekers zijn geen publiek) - I) + deel II)

IEF 11041

Zo korte afstand volgen van de serie

Hof 's-Hertogenbosch 14 maart 2012, LJN BV9043  (All Round tegen Dutch Designz)

Uitspraak ingezonden door Muriel van den Hazenkamp, Van Zinnicq Bergmann.

In navolging van IEF 9354. Beide partijen houden zich bezig met het ontwikkelen en verhandelen van sieraden en sinds 2009 is er een sieradenlijn opgezet van hangers en munten. Eiser (klik afbeelding voor vergroting - links) heeft dit onder de handelsnaam Mi Moneda Quoins gedaan, gedaagde onder de naam Quoins (rechts).

Dutch Designz heeft betwist dat eisers munten auteursrechtelijk beschermde werken zijn. Zij heeft daartoe aangevoerd dat (de ontwerpen van) deze sieraden deels zijn ontleend, deels triviaal/banaal zijn en deels functioneel bepaald zijn. All Round betoogt anders: de houder van een cirkelvormige munt hoeft niet dezelfde vorm te hebben; er zijn technische alternatieven voor het plaatsen van een munt; het scharnier kan anders worden gepositioneerd; de dikte van de hanger en de vorm van de sluiting kan variëren.

Ten aanzien van de hangers wordt geen auteursrechtinbreuk aangenomen. Onder andere omdat de versiering op de rand en de verbinding op het achterste deel van de hanger anders is vormgegeven, waardoor de totaalindrukken niet te weinig verschillen (r.o. 4.7.4). Ten aanzien van de munten oordeelt het Hof dat deze niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Als zij al bescherming genieten, dan is deze zwak en er wordt geen inbreuk gemaakt door Dutch Designz. Ten aanzien van de combinatie oordeelt het Hof dat de totaalindruk gelijkend kan zijn, omdat het grootste oppervlakte van het sieraad door de geplaatste munt wordt bepaald. Het is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat bij het publiek behoefte bestaat aan een een zekere standaardisatie: compatibiliteit en uitwisselbaarheid zijn geen rechtvaardiging voor het verwarringwekkend nabootsen van de sieraden (4.9.5).

De slaafse nabootsing (vanwege het nauwlettend volgen van de serie) wordt wél aangenomen. Het eerdere vonnis in Kort Geding wordt deels in stand gehouden. De proceskosten in eerste aanleg worden gecompenseerd zodat iedere partij haar eigen kosten betaald. Het hof veroordeelt All Round in de proceskosten in het hoger beroep All Round  (60% auteursrecht, 40% slaafse nabootsing).

4.9.4. Door een serie sieraden op de markt te brengen die deze serie Mi Moneda sieraden zo nauwlettend volgt en van die Mi Moneda sieraden zo weinig afstand houdt, heeft Dutch Designz naar het voorlopig oordeel van het hof met deze Quoins de betreffende Mi Mondeda sieraden slaafs nagebootst. Dutch Designz had immers, zonder aan de deugdelijkheid en gebruikbaarheid van haar producten af te doen, evengoed een andere weg kunnen inslaan. Zij had immers evengoed andere thema´s (dan een dikke en een slanke Buddha en de Vitrubiusman van Da Vinci) kunnen gebruiken (...). Een enkele munthanger uit deze serie op zichzelf beschouwd leidt niet snel tot het oordeel slaafse nabootsing, maar het op zo korte afstand volgen van de serie van munthanger wel.

Lees het arrest hier (grosse HD 200.084.455, LJN BV9043).

 

IEF 11040

Technisch kenmerk niet beschermd omdat alternatieven voorhanden zijn

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 14 maart 2012, KG ZA 12-76 (Fatboy tegen Garden Impressions)

Uitspraak ingezonden door Rik Geurts en Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur.

Modellenrecht. Auteursrecht. Fatboy heeft onder de naam HEADDEMOCK een hangmat op de markt gebracht en heeft daarvoor een gemeenschapsmodel met nummer 531694-0001 geregistreerd. Garden Impressions heeft een hangmat verhandeld onder de naam OTTOWA. De kenmerken die volgens Fatboy zouden zijn overgenomen zijn: zeskantige (dichte) vorm met brede maatvoering en een nader omschreven stikselpatroon van de gewatteerde stof.

Modellenrecht: wat betreft de omzoomde band langs de omtrek moet dit kenmerk buiten beschouwing blijven omdat het de technische functie heeft van versteviging. Voorzover Fatboy heeft willen betogen dat een technisch kenmerk voor bescherming in aanmerking komt indien er technische alternatieven voorhanden zijn, wordt die stelling vooralsnog onjuist geoordeeld. Omdat Fatboy in de vergelijking de onderzijde niet heeft betrokken, moet worden aangenomen dat die zijde geen vergelijkbaar patroon heeft. Ook ontbreekt het opvallend uitstekende vlak en is het bevestigingspunt rechthoekig in plaats van rond. Daarom ontstaat er een andere algemene indruk en is er geen modelrechtinbreuk.

Alle mogelijk auteursrechtelijke trekken worden op basis van de technische functie afgewezen. Dit betreft: de basisvorm van de hangmat, de omzoomde band, de brede maatvoering (voor meerdere personen), de wattering (voor comfort), de stofkeuze (weerbestendig) en de onderverdeling in banen (voorkomen dat de wattering zich op één plek ophoopt). Vorderingen worden afgewezen en Fatboy wordt veroordeeld in de proceskosten.

Auteursrecht
4.15. Om redenen al hiervoor overwogen is de basisvorm van de Headdemock niet aan te merken als een auteursrechtelijk beschermde trek en moet de omzoomde band geacht worden een technische functie  te hebben, waardoor het eveneens van auteursrechtelijke bescherming is uitgesloten.

4.16 De laatste geldt ook voor de brede maatvoering (nodig om de hangmat geschikt te maken voor gebruik door meerdere personen), het gebruik van stevig stof (dat  de duurzaamheid en veiligheid van de hangmat dientt) en de wattering van de stof (waardoo de hangmat zachter zal aanvoelen). De in de Headdemock gebruikte, naar de voorzieningenrechter begrijpt, polyester stof zoals getoond ter zitting iss voor een hangmat, zoals Garden Impressions onweersproken heeft gesteld, een gebruikelijk materiaal voor producten die buiten huis gebruikt worden omdat het goed weerbestendig is. Ook dit kenmerk kan niet als een auteursrechtelijk beschermde trek worden aangemerkt. De onderverdeling van de wattering in banen heeft, naar Garden Impressions onweersproken ter zitting heeft aangevoerd, de technische functie te voorkomen dat de wattering zich op één plek ophoopt.
Op andere blogs:
DeGier|Stam advocaten (IE-zaak over hangmatten: allesbehalve slaapverwekkend!)
IEF 11038

Geschriftenbescherming voor databanken uitgesloten: Geen groot nieuws

T. Cohen Jehoram, 'Copyright in non-original-writings. Past – present – future?', in: J.J.C. Kabel & G.J.H.M. Mom, Intellectual property and Information Law. Den Haag: Kluwer Law International 1998.

Met bijgaand commentaar van Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek.

Commentaren [red. bijv. IEF 11002] die suggereren dat het groot nieuws is dat de geschriftenbescherming voor databanken uitgesloten is als gevolg van het Football Dataco arrest [red. IEF 10977]. Dat is het natuurlijk niet. Ik hecht aan een artikel uit 1998. Zie met name pagina 107-108:

The Present: the tide does, however, seem to have turned on the pseudo-copyright in non-original writings.

Software Directive
The first indications thereof can be found in the Software Directive. This directive set an important precedent for exclusively originality-based copyright protection. Article 1 paragraph 2 of that directive states that the idea and principle contained in computer prorams and in interfaces are not protected. Furthermore a computer program will be copyright protected (par. 3) only if it is original in the sense that it constitutes the author's own intellectual creation. No other criteria may be applied to determine the eligibility of a computer program for this protection. This made it perfectly clear that copyright protection for non-original computer programs would not be allowed under the directive. In the Netherlands, this subject hadled to a fiery dispute about a pseudo-copyright protection for computer programs. With the implementation of the Software Directive, computer programs were excluded from pseudo-copyright in the Dutch Copyright Act, simply by stating that computer programs arer not part of 'all other writings'.

Database Directive

During that time, the need for protection of database became more urgent. After the Feist decision it became clear to the negotiators working on the European Database Directiv that copyright is not the proper tool with which to protect databases. The Database Directive therefore contains a sui generi protection for those databases that are not original. This directive in a first draft only related to electronic databases, but now covers all collections of works, data or other independent elements that are organized systematically or methodically, and that can be accessed through electronic eans or in any other way. This is a broad definition of databases. Indeed it seems to cover all non-original writing to which pseudo-copyright has been granted in the Netherlands. If the obtaining, the checking or th presentation of the content of a database in respect of quality or quantity represents a substantial investment, then sui generis protection is granted. This seems to create a protection for all the non-original writings that have been considered worthy of protection under the pseudo-copyright. If non substantial investment was made, protection falls outside the quintessence of the copyright protection in non-original writings. Therefore, with the implementation of the Database Directive the needd for such a pseudo-copyright protection seems to have disappeared.

IEF 11037

Ondertussen al betaald

Hof 's-Gravenhage 13 maart 2012, LJN BV8723 (Prae Artiestenverloning B.V. tegen Artiestenverloningen B.V.)

Incidentele vordering in arrest na IEF 10184. Intellectuele eigendom, procesrecht. Incident ex art. 351 Rv tot schorsing tenuitvoerlegging vonnis wegens klaarblijkelijke juridische misslag, namelijk (onder meer) proceskostenveroordeling ex art. 1019h Rv zonder dat dit is gevorderd. Aangezien echter Prae de proceskosten ondertussen heeft betaald aan Artiestenverloningen, heeft zij in dit verband bij toewijzing van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging geen belang meer. Van andere klaarblijkelijke feitelijke en juridische misslagen is niet gebleken, ondanks anders door Prae betoogd. De Incidentele vordering wordt afgewezen en de zaak wordt naar de rol verwezen.

6.  Het hof overweegt als volgt. Blijkens rechtsoverweging 4.10 van het bestreden vonnis berust de veroordeling van Prae in de proceskostenkosten in conventie op artikel 1019h Rv en niet op artikel 237 Rv. Een vergoeding van de proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv dient te worden gevorderd, en de gevorderde kosten dienen zo tijdig opgegeven en gespecificeerd te worden dat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren, zie HR 30 mei 2008, LJN BC2153, NJ 2008, 556 (‘de Endstra-tapes’), rechtsoverweging 5.4.1.

In het onderhavige geval heeft Artiestenverloningen in eerste aanleg in conventie niet een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv gevorderd, noch heeft zij daarvan een gespecificeerde opgave gedaan. Zij heeft ‘gewoon’ veroordeling van Prae in kosten van de kort geding procedure gevorderd. Dat betekent dat de voorzieningenrechter Prae niet had mogen veroordelen tot vergoeding van de proceskosten op grond van artikel 1019h Rv. Daarbij is niet van belang dat Prae harerzijds in conventie wel aanspraak heeft gemaakt op een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv.

Uit het voorgaande blijkt dat de voorzieningenrechter een vordering heeft toegewezen die niet was ingesteld. Naar het oordeel van het hof berust het bestreden vonnis in dat opzicht klaarblijkelijk op een juridische misslag. Aangezien echter Prae de proceskosten ondertussen heeft betaald aan Artiestenverloningen, heeft zij in dit verband bij toewijzing van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging geen belang meer.

IEF 11036

Rechtvaardiging voor de vermoedens

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 12 maart 2012, LJN BV9148 (Chronos BTH B.V. tegen Votech c.s.)

Auteursrecht op software van verpakkingssystemen. Rechtmatig belang bij gewenste inzage. Chronos ontwikkelt en produceert industriële verpakkings-, en palletverpakkingssystemen. Zij gebruikt daarvoor een besturingsprogramma, de zogenaamde Programmable Logic Controller. X, Y en Z hadden een fulltime dienstverband bij Chronos en zijn in april 2011 het bedrijf Votech gestart, die soortgelijke diensten aanbiedt. Er is conservatoir bewijsbeslag gelegd.

In hoeverre Chronos een rechtmatig belang heeft bij de door haar gewenste inzage hangt samen met de vraag in hoeverre de stelling van Chronos aannemelijk is dat Votech c.s. zich schuldig hebben gemaakt aan het zonder toestemming (digitaal) kopiëren van gegevens afkomstig van Chronos. Uit een overgelegd onderzoeksrapport volgt dat de ten tijde van het dienstverband gekopieerde gegevens in ieder geval aanleiding tot twijfel geven omtrent het gebruik van die gegevens (thuis de orders nader bekijken). Omdat Votech in een relatief korte tijd een aanzienlijk aantal orders van voormalige Chronos-klanten heeft binnengesleept, is er naar voorlopig oordeel een rechtvaardiging voor de vermoedens van Chronos dat digitale bedrijfsgegevens zonder toestemming zijn gekopieerd en dat inzage wordt toegewezen.

Er wordt geen inzage gegeven in de besturingssoftware, noch in de klant(contact)gegevens. Er wordt ook geen dwangsom toegewezen, omdat de gegevens waarin Chronos inzage wenst te verkrijgen in beslag en in bewaring zijn genomen en Votech c.s. in zoverre geen invloed kan uitoefenen op de tenuitvoerlegging.

5.5 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan in deze omstandigheden, in combinatie met de inhoud van het rapport met Evidentium, een rechtvaardiging gevonden worden voor de vermoedens van Chronos dat Votech c.s. in digitale bedrijfsgegevens afkomstig van Chronos zonder haar toestemming hebben verveelvoudigd.
In hoeverre deze vermoedens terecht zijn, moet nog blijken aan de hand van (door Chronos) uit te voeren nader onderzoek, maar in dat verband wordt Chronos geacht voldoende belang te hebben bij inzage in de in beslag genomen en gekopieerde gegevens.

5.7. Onder de gegevens waarin Chronos inzage wenst te verkrijgen heeft zij genoemd de door Votech c.s. ontwikkelde/gebruikte systeembesturingssoftware. Dat gedeelte van de vordering wordt afgewezen. Inzage in deze egegevens zou naar het oordeel van de voorzieningenrechter Chronos in staat kunnen stellen kennis te nemen van voor de bedrijfsvoering van Votech B.V. vertrouwelijke informatie die geen verband houdt met Chronos en waarvan in dit stadium niet valt in te zien dat die een bijdrage zou leveren aan het door Chronos gewenste onderzoek naar de door haar gestelde auteursrecht-inbreuk.

5.8. Eveneens wordt afgewezen de door Chronos gevorderde inzage in bescheiden die bestaan uit, verwijzen naar of betrekking hebben op de in nr. 24 van de dagvaarding genoemde bedrijven die klant zijn van Chronos. Chronos wordt geacht onvoldoende belang te hebben bij dat gedeelte van de vordering. In het geval uit inzage mocht blijken dat Votech c.s. contact hebben met één of meer van die genoemde bedrijven zegt dit immers niets over de vraag of Votech c.s. inbreuk hebben gepleegd op de auteursrechten van Chronos.

5.9. Nu Chronos haar vordering dusdanig heeft ingekleed dat niet zij maar een derde ICT-deskundige rechtstreeks inzage in de door haar gevraagde gegevens krijgt staat een gewichtige reden waardoor van inzage zou moeten worden afgezien niet aan toewijzing van de vordering van Chronos in de weg.

Lees het vonnis hier (LJN / schone pdf)

IEF 11035

Reactie VOI©E op het aangenomen geamendeerde wetsvoorstel toezicht CBO's

Bijdrage ingestuurd door Michel Frequin, VOI©E

De leden van de Vereniging van Organisaties die Intellectueel eigendom Collectief Exploiteren (VOI©E) onderschrijven dat een verbreed en versterkt overheidstoezicht belangrijk is voor de legitimatie van collectief beheer van rechten. VOI©E acht het echter ongewenst dat het collectieve beheer van het auteursrecht en de naburige rechten ingekapseld wordt in een al te uitgebreid wettelijk normatief stelsel, terwijl de laatste jaren met zelfregulering resultaten zijn behaald.

Enkele onderdelen van het wetsvoorstel staan naar het oordeel van VOI©E op gespannen voet met het privaatrechtelijke karakter van het auteursrecht en enkele aangenomen amendementen versterken die ongewenste situatie. De Eerste Kamer zal zich nog over het wetsvoorstel moeten uitspreken.

Miljoenen euro’s schade
Het ingrijpen in de zeggenschap van rechthebbenden heeft ook directe nadelige financiële gevolgen. De beperking van de mogelijkheid tot beleggen kan – gelet op de cijfers over de afgelopen twaalf jaar – jaarlijks tot miljoenen euro’s schade voor rechthebbenden leiden. De kans is groot dat muziekauteurs jaarlijks een aantal procenten lagere uitkering gaan krijgen, omdat de kosten minder worden gedekt door beleggingsopbrengsten. Ten principale dienen CBO’s – als privaatrechtelijke organisaties – de vrijheid te hebben in het beheer van hun gelden. In het CBO-Keurmerk, in overleg met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en onder toezicht van het College, zijn duidelijke regels gesteld aan transparant en prudent beleggingsbeleid en democratische besluitvorming door leden of aangeslotenen. Dat geldt ook voor het besteden van gelden aan sociaal-culturele doelen, waar de wetgever regels aan kan gaan stellen.

Onbegrijpelijk is ook de bij amendement ingevoerde verplichting tot één verzamelfactuur voor alle cbo’s, terwijl de vergoedingsplichtigen daar helemaal niet op zitten te wachten.

VOI©E is blij met de aangenomen motie dat bij de evaluatie over drie jaar eerst een onafhankelijk onderzoek wordt ingesteld naar hoe het met de tariefdifferentiatie en klachten is gesteld. Dat is nu al prima geregeld en dat zal alleen maar verbeteren met de reeds getroffen maatregelen. Dan kan de Kamer oordelen over feiten in plaats van over gevoelens.

Aangenomen amendementen en motie
nr. 16 Amendement van het lid Smeets
Strekking: in de wet en bij algemene maatregel van bestuur verankeren dat een cbo inzicht geeft in de mate van legitimiteit richting de rechthebbenden en betalingsplichtigen.

nr. 20 Amendement van het lid Taverne c.s.
Strekking: CvTA moet toezicht houden op totstandkoming van een jaarlijkse gezamenlijke factuur van alle cbo’s waaraan een betalingsplichtige een vergoeding is verschuldigd. Dat hoeft voor de inning dan niet meer bij AMVB, zoals was voorzien in artikel 21 lid 1.

nr. 22 Amendement van het lid Peters
Strekking: Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven voor het beheer van de gelden waarvoor geen rechthebbenden gevonden zijn en voor de aanwending van de gelden voor sociaal-culturele doeleinden; eisen kunnen worden gesteld aan bestedingsdoelen, of dat gelden moeten worden ingezet voor dekking van beheerskosten, of teruggave aan betalingsplichtigen.

nr. 26 Motie van de leden Peters, Van Toorenburg, Smeets en Jasper van Dijk
Strekking: onafhankelijk onderzoek bij evaluatie (over drie jaar) naar billijkheid en maatwerk in tariefdifferentiatie en afname klachten; geen verbetering dan verzoek om uitbreiding ex ante toezicht op tarifering.
GroenLinks vraagt om brief van Kabinet hoe deze motie zal worden uitgevoerd.

Lees hier het persbericht van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

IEF 11033

Teeven steunt sterker toezicht op auteursrechtorganisaties

Toezicht op CBO's Uit't persbericht: De Tweede Kamer heeft een wetsvoorstel van staatssecretaris Teeven aanvaard voor een breder en sterker toezicht op de zogeheten collectieve beheersorganisaties die zich bezighouden met de incasso, het beheer en de verdeling van vergoedingen voor bijvoorbeeld film en muziek. Ook komt er een toetsing vooraf van eenzijdige tariefstijgingen door het College van Toezicht Auteursrechten in combinatie met een individuele toetsing door de geschillencommissie of rechter achteraf. Update 14 maart: NOS-item; werkwijze Buma/Stemra wordt transparanter; zie de Handelingen II voor verslag.

Het College van Toezicht controleert nu vijf collectieve beheersorganisaties met een wettelijke taak. Dat zijn de vereniging Buma, de Stichting Exploitatie Naburige Rechten (Sena) alsmede de stichtingen De Thuiskopie, Leenrecht en Reprorecht. Straks houdt het College ook toezicht op organisaties die op vrijwillige basis gelden innen of verdelen, zoals Videma en de Stichting Naburige Rechtenorganisatie voor Musici en Acteurs (Norma).

De nieuwe wet schept een strak kwaliteitskader voor en zal leiden tot meer transparantie bij de activiteiten van de auteursrechtorganisaties, zodat ze beter kunnen worden gecontroleerd. Het groeiende economische belang van de sector rechtvaardigt een veel sterker onafhankelijk toezicht op de activiteiten van deze instanties, aldus Teeven.

Straks moet het College vooraf instemmen met een eenzijdige stijging van de tarieven en moeten de tarieven, de licentievoorwaarden, kortingsregelingen, de beheerskosten en nevenfuncties van de bestuurders openbaar worden gemaakt. Ook wordt het mogelijk om grenzen te stellen aan de beheerskosten van de auteursrechtorganisaties, worden topsalarissen aangepakt en mag het College zonodig een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete opleggen. Boetes kunnen oplopen tot 5% van de jaarlijkse incasso.

Ten slotte wordt voorzien in een snelle, gespecialiseerde en laagdrempelige afdoening van tariefgeschillen door de aanwijzing van een onafhankelijke Geschillencommissie auteursrecht. Bedrijven die klachten hebben over de hoogte van hun rekening kunnen daar straks terecht voor een snelle afdoening van hun bezwaren.

Met de maatregelen van de bewindsman kent straks ook de auteursrechtsector een sectorbreed en onafhankelijk kwaliteitstoezicht, met inbegrip van een concrete tarieventoetsing in het individuele geval door een Geschillencommissie.

IEF 11032

Door politie-striping exclusief te houden

Vzr. Rechtbank Zutphen 13 maart 2012, KG ZA 12-24 (Staat der Nederlanden tegen Globe Holding) - LJN BV8590 - persbericht

Uitspraak ingezonden door Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn. Persbericht ingezonden door Globe Holding.

Auteursrecht op striping. De staat heeft in 1992 een extern bureau opdracht gegeven om een huisstijl te ontwerpen. De auteursrechten zijn onder voorbehoud ex 15b Auteurswet (door of vanwege de openbare macht) overgedragen aan de staat. Globe Holding heeft voor haar beveiligingsbedrijf striping aangebracht op haar vervoersmiddelen in de kleuren blauw en geel. Zij heeft daarbij afwijkende kleuren gebruikt en bovendien staat haar bedrijfslogo op de achterkant en de zijkanten.

De voorzieningenrechter verbiedt de eigenaar van het beveiligingsbedrijf om de auteursrechtelijk beschermde politiestriping te verveelvoudigen op zijn bedrijfsauto’s. De stelling dat er sprake is van willekeur wordt niet gevolgd. De Staat is succesvol in en buiten rechte opgetreden tegen een aantal van de genoemde voorbeelden. Ook andere voorbeelden vertonen duidelijke verschillen met de auteursrechtelijk beschermde striping van de Staat.

4.4. Hoewel er tussen de beide stripings inderdaad verschillen bestaan, stemmen de totaalindrukken zodanig overeen dat de (...) gestelde vraag voorhands bevestigend dient te worden beantwoord. Bij alle voertuigen is sprake van tweekleurige, (even) schuin geplaatste strepen van een vergelijkbare dikte met een horizon op een witte achtergrond. De strepen op de voorzijde van de voertuigen vormen tezamen een V. Van belang is met name dat de strepen in het ontwerp voor de politie volgens een dusdanig ingewikkeld patroon zijn aangebracht dat niet kan worden verwacht dat het publiek de betrekkelijk kleine verschillen tussen beide stripings zal opmerken, zodat er gevaar voor verwarring te duchten valt. Het feit dat de kleuren zoals gebruikt door gedaagde - geel met blauw - afwijken van de kleuren zoals gebruikt door de Staat - rood/oranje met blauw - en daarnaast het logo van Globe Holding op de voertuigen is afgebeeld, doet niet af aan nabootsing van de politie-striping en het bestaan van verwarringsgevaar. Van het publiek kan immers niet worden verwacht dat het zo vertrouwd is met de kleuren die politievoertuigen voeren dat deze afwijkingen terstond zal opmerken. Bovendien is gebleken dat bij andere overheidsdiensten soortgelijke huisstijlen - met inbegrip van stripings - worden gevoerd in andere kleuren dan die, welke de politie gebruikt.

4.5. Globe Holding wordt in haar stelling, dat sprake is van willekeur omdat er heel veel auto's met soortgelijke stripings rondrijden waar de Staat niets aan doet, niet gevolgd. De Staat heeft de stelling onderbouwd betwist. Van de zijde van de Staat is ter ziting gereageerd op een grroot aantal van de door Globe Holding overlegde foto's van voertuigen met stripings. Van een aantal daarvan heeft de Staat onbetwist gesteld dat de stripings naar aanleiding van sommaties reeds zijn verwijderd of aangepast. Van andere voorbeelden heeft de Staat onbetwist gesteld dat deze - met thans circa 140 andere zaken - nog in behandeling zijn. De Staat heeft daarbij verklaard dat niet in alle gevallen wordt geprocedeerd omdat in veel gevallen de stripings al worden verwijderd of aangepast na sommatie. Van andere voorbeelden heeft de Staat uitgelegd waarom deze door duidelijke verschillen niet in strijd zijn met het auteursrecht. De staat heeft onweersproken gesteld in die gevallen geen actie te ondernemen, maar in alle - hem bekende - gevallen hard op te treden en daar net zo lang mee door te gaan als nodig is om de inbreuk te stoppen. Dat de Staat bij het optreden tegen litigieuze stripings willekeurig te werk gaat, wordt daarom niet gevolgd.

4.6. (...) Juist door politie-striping exclusief te behouden voor de politie door op te treden tegen inbreuk op het auteursrecht kan de Staat bewerkstelligen dat die betrouwbare en optimale herkenbaarheid van die striping voor de politie gehandhaafd blijft, hetgeen van groot belang is voor het functioneren van de politie.

Zie ook site: politiestriping.nl.