Auteursrecht  

IEF 10958

Handtassen in de loop van de geschiedenis

Vzr. Rechtbank Amsterdam 23 februari 2012, KG ZA 12-84 (E tegen RO&R&S)

Uitspraak en afbeeldingen ingestuurd door Joep Weel, ABC Legal.


Auteursrecht. Handtassen. E is ontwerpster van de B Bag. R&S betwist de auteursrechtelijk bescherming omdat het volgens haar niet gaat om een origineel idee, maar om een trend in de mode die door meerdere ontwerpers wordt gevolgd.

Voorzieningenrechter stelt dat het vereiste van EOK niet zodanig absoluut moet worden uitgelegd dat het werk als zodanig als geheel nieuw moet worden beschouwd. Het gaat erom dat het werk iets voldoende eigens bevat dat aan de maker ervan kan worden toegeschreven. Dat er in de loop van de geschiedenis velerlei (dames)tassen zijn gemaakt die in meerdere of mindere mate een bepaalde overeenstemming hebben, staat geen uniciteit van onderhavige handtas in de weg. Vanwege de gekozen de vorm en uitwerking is de handtas van E vatbaar voor auteursrechtelijke bescherming. Partijen zijn het eens dat de zodanig grote overeenkomsten niet op toeval kunnen berusten, maar verwijten elkaar dat de respectievelijke handtassen als voorbeeld zijn genomen. E. wordt als eerste ontwerper aangewezen zodat het handelen van RO&R&S inbreukmakend is. Dit wordt ondersteund door nevenvorderingen en dwangsommen.

5.6. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Auteursrecht bestaat met betrekking tot een werk van letterkunde, wetenschap of kunst. Vereist is dat het werk een eigen, oorspronkelijk karakter heeft. Dit vereiste mag niet zodanig absoluut worden uitgelegd dat het werk als zodanig als geheel nieuw moet kunnen worden beschouwd. Het gaat erom dat het werk iets voldoende eigens bevat, dat aan de maker ervan kan worden toegeschreven. Het eindproduct dient oorspronkelijk te zijn in die zin dat het nog niet eerder in de bewuste vorm is vertoond. Aan dit vereiste is voldaan. Dat er in de loop van de geschiedenis velerlei (dames)tassen zijn gemaakt die in meerdere of mindere mate een bepaalde overeenstemming hadden met de B Bag, zoals de door RO&S genoemde Gucci-tas, staat niet in de weg aan het oordeel dat de vorm en uitwerking die thans door E is gekozen een zodanige uniciteit bevat dat deze als een nieuw werk dient te worden beschouwd. Daarmee is het ontwerp vatbaar voor auteursrechtelijke bescherming.

5.13. Beide partijen zijn van mening dat de overeenkomsten tussen De B-Bag en de keycordtas zodanig groot zijn dat deze niet op toeval kunnen berusten. De voorzieningenrechter is dit eveneens van oordeel. Partijen verwijten elkaar dat zij het ontwerp van de ander als voorbeeld hebben gebruikt. De vraag wie het eerste ontwerp had is hiervoor reeds aan de orde gekomen. Nu daarbij is geoordeeld dat voorshands moet worden aangenomen dat dit E is, moet het handelen van RO&S als inbreukmakend worden beschouwd.

IEF 10957

Behoefte aan standaardisatie

Rechtbank Utrecht 22 februari 2012, LJN BV7975 (ACS Systems tegen Terwa)

Uitspraak ingezonden door Lars Bakers, Bingh advocaten. In navolging van IEF 5062.

Een tussenvonnis (vrijwel eindvonnis). Primair slaafse nabootsing, subsidiair auteursrecht afneembare trekhaaksystemen.

ACS is fabrikant van (halffabricaten van) trekhaaksystemen. Terwa is een metaalbewerker. In het tussenvonnis wordt gesproken over de verhouding slaafse nabootsing en de standaardisatiebehoefte in trekhaaksystemen.

Dit wordt per element uiteengezet: kogelstand, koppelstuk, lasnaad tussen voorgaande twee en de bedieningsknop. Tot slot wordt het totaalbeeld van beide trekhaaksystemen verschillend beoordeeld en is er geen verwarringsgevaar. De subsidiaire auteursrechtelijke gronden wordt tevens afgewezen. De onderdelen van het trekhaaksysteem zijn niet voldoende oorspronkelijk vanwege de technische en functionele eisen.

Rechtbank houdt enkel en alleen de exacte hoogte van de proceskostenveroordeling aan, tot nadat partijen daarover eerst een akte hebben genomen (r.o. 4.34).

4.5. Onder de deugdelijkheid en bruikbaarheid van een product wordt mede de bij een deel van de afnemers bestaande wensen ten aanzien van het uiterlijk of de eigenschappen van het product verstaan die verband houden met de behoefte aan de standaardisatie (HR 12 juni 1970, NJ 1970, 434 en HR 20 november 2009, LJN: BJ6999). De deugdelijkheid en bruikbaarheid van een product heeft betrekking op technische en functionele aspecten van (de onderdelen van) het product en op economische aspecten, in die zin dat onder de afnemers bepaalde behoefte en wensen kunnen bestaan met betrekking tot een uniforme maatvoering en verdere vormgeving. Het nabootsen kan ten slotte ook gerechtvaardigd zijn indien een niet te verwaarlozen groep afnemers geen behoefte heeft aan een zodanige standaardisatie, omdat hierdoor niet wordt uitgesloten dat de nabootser een redelijk belang heeft bij dat deel van de markt waar een standaardisatie overeenkomstig het nagebootste wel wordt gewenst (vgl. HR 12 juni 1970, NJ 1970, 434). Steeds blijft op de nabootser de verplichting rusten om bij het nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door de als gevolg van de aanpassing aan de standaard bestaande gelijkheid van de beide producten gevaar voor verwarring ontstaat of vergroot wordt.

4.7. ACS legt aan haar vordering niet ten grondslag dat verwarringsgevaar te duchten is bij de trekhaakfabrikanten, maar bij de autobouwers, fitters, tussenhandelaren en consumenten. (...) Los van het antwoord op de vraag of Terwa inderdaad dezelfde naam aan haar producten geeft als ACS, is hierdoor immers geen verwarring te duchten (...) nu die producten niet op de voor hen toegankelijke markt zijn gebracht onder de door ACS of Terwa gegeven naam, maar slechts onder de merknaam van de trekhaakfabrikant.

Proceskosten
4.34. Gelet op het voormelde, en gelet op het feit dat ACS nog geen gelegenheid gehad om op de door Terwa subsidiair verzochte proceskostenvergoeding te reageren, stelt de rechtsbank ACS in de gelegenheid te reageren op de door Terwa gevorderde proceskosten, en stelt de rechtbank beiden partijen in de gelegenheid om zich uit te laten over het voornemen van de rechtbank om in onderhavige zaak de indicatietarieven volgens de richtlijn in IE-zaken toe te passen en over de vraag wat de verdeling is van de proceskosten op grond van de IE-grondslag en de onrechtmatige daad grondslag in deze procedure. De rechtbank biedt ACS de gelegenheid om zich eerst bij akte - uitsluitend - hierover uit te laten, waarna Terwa de gelegenheid krijgt om zich bij akte uit te laten. De Rechtbank merkt op dat partijen geen gelegenheid krijgen om zich over andere punten uit te laten.

Lees het vonnis hier (grosse HA ZA 10-814, LJN BV7975, schone pdf).

IEF 10949

Presentaties VMC/VVA

Update 24 februari: nu alle presentaties beschikbaar
Presentatie Dirk Visser
Presentatie Arno R. Lodder
Presentatie Egbert Dommering

De Vereniging voor Media- en Communicatierecht (VMC) en de Vereniging voor Auteursrecht (VVA) organiseerde 22 februari een gezamenlijke studiemiddag over de Brein/Ziggo-XS4All-zaak en het Europese perspectief zoals dat gevormd wordt door onder meer de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in Scarlet/Sabam (en Sabam/Netlog).

Ingezonden door Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap, Universiteit Leiden.
Ingezonden door Arno R. Lodder, VU Amsterdam
Ingezonden door Egbert Dommering, IViR.

Het arrest wordt door Egbert Dommering geannoteerd in de eerstvolgende aflevering van AMI.

Antwoord Engelfriet op door Visser gebruik citaat: RE: over de context.

IEF 10956

De duur van het gebruik is geen relevant criterium

Ktr. Rechtbank Arnhem 21 november 2011, LJN BV6788 (eiser tegen gedaagde in persoon)

Zojuist gepubliceerd. Auteursrecht. Foto's. Duur van het gebruik is geen relevant criterium. Eiser is professioneel fotograaf en hanteert algemene voorwaarden waarin auteursrecht niet wordt afgestaan. Gedaagde partij heeft een website ontworpen waarop diverse foto's te zien zijn. Na sommatie zijn de foto's direct verwijderd.

Gebruik op een internetsite zonder voorafgaande toestemming van auteursrechtelijk beschermde foto’s gemaakt door een professionele fotograaf. De discussie gaat over de hoogte van de schadevergoeding. Deze moet worden geschat nu de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De duur van het gebruik is geen relevant criterium nu plaatsing op een website een veelheid aan (her-)gebruiksmogelijkheden oplevert die niet begrensd is in de tijd.

De kantonrechter is wel gevoelig voor het argument dat het niet aantrekkelijk gemaakt moet worden voor gebruikers van auteursrechtelijk beschermd werk om de inbreuk te herstellen door achteraf alsnog te betalen en dan niet slechter af te zijn dan als zij tevoren toestemming zouden hebben gevraagd. Er volgt een schadevergoeding ad €750 voor drie foto's. Het bedrag wordt gevorderd exclusief btw en omdat hiertegen geen bezwaar is gemaakt, wordt de vordering toegewezen.

4.8.  Waar sprake is van gebruik van de foto’s op een internetsite is de duur van het gebruik geen goede aanknopingsfactor. Immers een enkele plaatsing leidt tot veelheid aan raadplegingmogelijkheden en zelfs indien de websitemaker de betreffende foto’s verwijdert, blijven er tal van mogelijkheden om de foto’s opnieuw op te vragen. Gesteld noch gebleken is dat de eerste plaatsing op internet afkomstig is van [gedaagde partij] terwijl de foto’s via verschillende ingangen, waarvan gesteld noch gebleken is dat die herleid kunnen worden tot [gedaagde partij], op het internet te vinden zijn. [gedaagde partij] heeft voorts onbetwist gesteld dat zij zodra zij kennis kreeg van de aanspraken van [eisende partij], de door haar geplaatste foto’s van [eisende partij] van haar website heeft afgehaald.

De kantonrechter kent voorts betekenis toe aan het feit dat geen sprake is van recent werk. Van foto 1 (Foto 1 - C-1653-7 Luchtfoto “Riverparc bouwrijp maken”) staat vast dat deze reeds uit 1993 dateert. Foto 4 (C2465 Dorp Giesbeek met Hewi terrein) dateert uit 1977. Daarmee mag aangenomen worden dat deze foto’s inmiddels opbrengst hebben kunnen opleveren en dat de opbrengst van toekomstig gebruik beperkt zal zijn. Om die reden acht de kantonrechter een bedrag van € 100,00 per foto een deugdelijke vergoeding voor het gebruik, waarbij de duur van het gebruik verder buiten beschouwing blijft.

4.9.  De kantonrechter is wel gevoelig voor het argument dat het niet aantrekkelijk gemaakt moet worden voor gebruikers van auteursrechtelijk beschermd werk om de inbreuk te herstellen door achteraf alsnog te betalen en dan niet slechter af te zijn dan als zij tevoren toestemming zouden hebben gevraagd. Een dergelijk gebruik van zijn werk levert de auteursrechthebbende immers ook schade op. Dat geldt ook voor het weglaten van de naamsvermelding. Om die reden ziet de kantonrechter aanleiding om de totale schade, inclusief de hiervoor vastgestelde deugdelijke vergoeding voor het gebruik, vast te stellen op € 750,00 voor de drie foto’s. [eisende partij] heeft gevorderd dat bedrag “voor zover van toepassing te vermeerderen met btw”. [gedaagde partij] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt zodat de vordering aldus zal worden toegewezen.

IEF 10951

Cupje van Perry

Kantonrechter rechtbank Rotterdam 7 april 2010, LJN BV6681 (verzoekster tegen verweerder [O])

Met dank aan Charissa Koster, ABC Legal: vergelijk IEF 8953 [en zie onder].

Arbeidsrecht en IE. Werkgeversauteursrecht. Verweerder is Algemeen Directeur en heeft een leidende rol in ontwikkelen van nieuwe verpakkingen van noten en zuidvruchten. Nadat de contracten voor de productie bijna rond was, heeft verweerder medegedeeld dat het 'cupje van Perry', zo werd het steevast aangeduid, op persoonlijke titel als gemeenschapsmodel heeft geregistreerd. Verzoekster wilde geen licentie afnemen onder, voor hem, onaanvaardbare condities.

Omdat het 'cupje van Perry' in eigen tijd en op eigen kosten is ontworpen, op eigen naam en kosten is geregistreerd en dat verweerder een licentie wilde aangaan, blijkt dat verzoekster deze (auteurs)rechten onderkend. Echter om de juistheid te beoordelen zal het horen van getuigen noodzakelijk zijn. Verzoekster verzet zich niet-succesvol tegen nadere bewijsgaring, zoals door verweerder gevraagd.

Uit IEF 8953: Rechtbank 's-Gravenhage 1 juli 2010, KG ZA 10-720 (PvO tegen Dutch-Nut-Group B.V./Faerch Plats A/S)

Modeldepot. Hangende de opgestarte bodemprocedure, die vanwege faillissement niet is voorgezet, heeft de ex-werknemer een kort geding gestart. DNG en Faerch zijn een samenwerking aangegaan betreffende de exclusieve ontwikkeling en productie van een notendispenser. Omdat Faerch op 25 maart 2009 de Gemeenschapsmodellen 001112361 en 001508680 heeft gedeponeerd en de ex-werknemer een evident identiek modeldepot heeft verricht op een later tijdstip 12 mei 2009, wordt de eerstgenoemde in het gelijk gesteld.

Nu de vorderingen in reconventie een direct uitvloeisel zijn van het verweer in conventie, zal de voorzieningenrechter de volledige kosten toerekenen aan het geschil in conventie [ad €24.662,89]

Arbeidsrechtelijke voortzetting: Het primaire verzoek, ontbinding arbeidsovereenkomst vanwege dringende reden, kan niet worden toegewezen nu de door werkgever hieraan ten grondslag gelegde feiten alle door werknemer gemotiveerd zijn betwist en de lezing van werknemer niet bij voorbaat onaannemelijk voorkomt, zodat van de juistheid van het door werkgever gestelde feitencomplex onvoldoende is gebleken.

Het subsidiaire verzoek van werkgever en het tegenverzoek van werknemer gaan beide uit van door de gerezen situatie veranderde omstandigheden die aan een vruchtbare voortzetting van de arbeidsrelatie in de weg staan. De kantonrechter deelt die inschatting van partijen en de arbeidsovereenkomst zal dan ook worden ontbonden. Gezien de omstandigheden bestaat er geen aanleiding de hoogte van de aan werknemer toe te kennen vergoeding te differentiëren al naar gelang de indiener van het verzoek.

7.3 Partijen verschillen van mening over de vraag aan wie de (intellectuele eigendoms)rechten toekomen die verbonden zijn aan de nieuw ontworpen verpakking. Door [verzoekster] is inmiddels een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank te Den Haag om hieromtrent een uitspraak te krijgen. [verweerder] heeft bepleit dat in de onderhavige procedure nader onderzoek, in de vorm van het horen van getuigen, zal plaatsvinden naar (de afspraken over) (de aanspraken op) die rechten. Immers, eerst dan zal het handelen van partijen ten opzichte van elkaar in een juist daglicht kunnen worden gezien om een oordeel te kunnen te geven over eventuele verwijtbaarheid van (een der) partijen bij een uit te spreken ontbinding. [verzoekster] heeft zich uitdrukkelijk verzet tegen het horen van getuigen, stellende dat de aard van de onderhavige procedure zich met het hiermee gepaard gaande uitstel niet verdraagt alsmede dat de vraag wie rechthebbende is geen beantwoording behoeft om het handelen van partijen te kunnen beoordelen.

7.4 De kantonrechter is van oordeel dat op basis van de thans voorliggende gegevens niet valt vast te stellen wie de rechthebbende is en ook dat duidelijkheid hierover noodzakelijk is om de primaire grondslag van het verzoek van [verzoekster] te kunnen toetsen. Immers, indien partijen (uitdrukkelijk of stilzwijgend) overeen zijn gekomen dat [verweerder] de rechten toekwamen (zoals zijn standpunt luidt) zal dat tot een geheel andere waardering van diens handelen aanleiding geven dan wanneer [verweerder] zich eigenmachtig en zonder instemming van [verzoekster] als rechthebbende heeft laten registreren (zoals [verzoekster] stelt).

Nu de door [verzoekster] aan de primaire grondslag van haar verzoek ten grondslag gelegde feiten alle door [verweerder] gemotiveerd zijn betwist, diens lezing niet bij voorbaat onaannemelijk voorkomt en [verzoekster] zich verzet tegen nadere bewijsgaring, moet de conclusie zijn dat van de juistheid van het door [verzoekster] gestelde feitencomplex onvoldoende is gebleken. Het primaire verzoek kan dan ook niet worden toegewezen.

IEF 10947

ACTA gaat naar HvJ EU

Statement by Commissioner Karel De Gucht on ACTA (Anti-Counterfeiting Trade Agreement)

Volledige ACTA-tekst onder.

I am glad to say that this morning my fellow Commissioners have discussed and agreed in general with my proposal to refer the ACTA agreement to the European Court of Justice.

We are planning to ask Europe’s highest court to assess whether ACTA is incompatible - in any way - with the EU's fundamental rights and freedoms, such as freedom of expression and information or data protection and the right to property in case of intellectual property.

 

As you are no doubt aware, within the EU institutional process, the European Commission has already passed ACTA to national governments for ratification. The Council has adopted ACTA unanimously in December and authorised Member States to sign it. The Commission has also passed on ACTA to the European Parliament for debate and a future vote.

That said, I believe the European Commission has a responsibility to provide our parliamentary representatives and the public at large with the most detailed and accurate information available. So, a referral will allow for Europe’s top court to independently clarify the legality of this agreement.

In recent weeks, the ratification process of ACTA has triggered a Europe-wide debate on ACTA, the freedom of the internet and the importance of protecting Europe’s Intellectual Property for our economies.

But let me be very clear: I share people’s concern for these fundamental freedoms. I welcome that people have voiced their concerns so actively – especially over the freedom of the internet. And I also understand that there is uncertainty on what ACTA will really mean for these key issues at the end of the day.

So I believe that putting ACTA before the European Court of Justice is a needed step. This debate must be based upon facts and not upon the misinformation or rumour that has dominated social media sites and blogs in recent weeks.

As I have explained before the European Parliament on several occasions, ACTA is an agreement that aims to raise global standards of enforcement of intellectual property rights. These very standards are already enshrined in European law. What counts for us is getting other countries to adopt them so that European companies can defend themselves against blatant rip-offs of their products and works when they do business around the world.

This means that ACTA will not change anything in the European Union, but will matter for the European Union.

Intellectual property is Europe’s main raw material, but the problem is that we currently struggle to protect it outside the European Union. This hurts our companies, destroys jobs and harms our economies. This is where ACTA will change something for all of us - as it will help protect jobs that are currently lost because counterfeited and pirated goods worth 200 billion Euros are floating around on the world markets.

So let me be clear: ACTA will change nothing about how we use the internet and social websites today – since it does not introduce any new rules. ACTA only helps to enforce what is already law today.

ACTA will not censor websites or shut them down; ACTA will not hinder freedom of the internet or freedom of speech.

Let's cut through this fog of uncertainty and put ACTA in the spotlight of our highest independent judicial authority: the European Court of Justice.

This clarity should help support a calm, reasoned, open and democratic discussion on ACTA - whether at the national or at the European level. We will also be in contact with the other European institutions to explain this step and why it would make sense that they make the same move.

Further information on ACTA:
What is ACTA about?
Full text of the ACTA in English and all EU languages
More information on the transparency during the ACTA negotiations

Op andere blogs:
SOLV

IEF 10946

De gevolgen van de Pirate Bay blokkade voor internetgebruikers

J. Spauwen, O.Volgenant, De gevolgen van de Pirate Bay blokkade voor internetgebruikers, IEF 10946.

Bijdrage ingezonden door Joran Spauwen en Otto Volgenant, Kennedy Van der Laan.

Nu het stof van de BREIN / Ziggo & XS4All uitspraak langzaam neerdaalt, is het goed om nog eens beter naar het vonnis te kijken en dan vooral de gevolgen voor de internetgebruikers. In eerdere berichtgeving (Mediareport) zijn de overwegingen van de rechtbank Den Haag al op een rijtje gezet. In een helder vonnis concludeert de rechtbank dat filteren in het geval van de Pirate Bay proportioneel en op zijn plaats is. Het blokkeren van internetverkeer blijft binnen de antieke kaders van de e-commercewetgeving echter een lastige puzzel. Ondanks de vloeiende redenering van de rechtbank wordt dit vonnis dan ook niet klakkeloos geaccepteerd door de branche (nu.nl). Ook de betrokkenen zelf hebben verder protest aangekondigd en gaan in hoger beroep (tweakers.nl). De aangekondigde strijd belooft in ieder geval verdere verdieping van dit lastige vraagstuk. Een mooi moment om de afweging van de rechtbank Den Haag onder de loep te leggen en eens te kijken naar een onderwerp dat nog te weinig aandacht heeft gekregen: het belang van internetgebruikers.

1. De Pirate Bay blokkade
2. Het spanningsveld voor tussenpersonen
3. Het belang van de internetgebruikers
4. SOS Internet

1. De Pirate Bay blokkade
Even ter opfrissing: wat wil BREIN dat de internetproviders doen? “(H)et blokkeren en geblokkeerd houden van de toegang van haar abonnees tot de (…) genoemde domeinnamen/(sub)domeinen en IP adressen via welke The Pirate Bay opereert.” BREIN vordert hiermee in feite twee soorten blokkades: een domeinnaamfilter en een ip-adresfilter. Beide filters hebben uiteraard wel met elkaar te maken, ze hebben beide namelijk betrekking op het bereiken van een website op een andere computer (server) via het internet. Alle computers op het internet hebben een ip-adres. Dit adres kan gebruikt worden om ‘verbinding’ te leggen met andere computers. Google’s .nl website op haar Nederlandse computer is bijvoorbeeld bereikbaar door het ip-adres 173.194.69.94 – eveneens van Google – in te typen in een browser. Dit is natuurlijk volstrekt onwerkbaar en daarom is het Domain Name Systeem uitgevonden om domeinnamen te koppelen aan ip-adressen. Wie www.google.nl intypt zal daarom automatisch worden herleid naar het ip-adres 173.194.69.94 en de daarbij behorende computer. Deze verwijzing gebeurt meestal door een computer van de internetprovider (de DNS server), die een gigantische lijst bijhoudt van alle domeinnamen en gekoppelde ip-adressen. De door de rechtbank toegewezen blokkades betekenen dus dat de internetproviders:

1. van alle websiteverzoeken van hun klanten moeten controleren of hierin wordt verzocht een domeinnaam van de Pirate Bay om te zetten in een ip-adres; en zo ja, dit verzoek niet te verwerken.
2. van alle websiteverzoeken van hun klanten moeten controleren of deze leiden tot een ip-adres van de Pirate Bay; en zo ja, dit verzoek te weigeren.

2. Het spanningsveld voor tussenpersonen
Voor het opleggen van deze blokkade moet een ingewikkelde afweging worden gemaakt. Dit komt omdat de zorgvuldigheidsnormen voor internetproviders op dit gebied slechts bestaan uit vage kaders, die bovendien enigszins tegenstrijdig zijn. De Nederlandse wetgeving maakt het mogelijk tussenpersonen te verbieden diensten aan te bieden die door derden worden gebruikt voor het maken van inbreuk op auteursrechten (artikel 26d Auteurswet). Bovendien wordt in de Europese Auteursrechtrichtlijn overwogen dat deze tussenpersonen in veel gevallen het meest aangewezen zijn om een inbreuk op hun dienst te beëindigen. Daartegenover staat dat internetproviders onder de zogenaamde safe harbors vallen en niet aansprakelijk zijn voor de informatie die zij doorgeven (artikel 6:196c BW). Hier kunnen uitzonderingen op worden gemaakt, maar uit de Europese e-commercerichtlijn blijkt dat een uitzondering nooit mag neerkomen op een algemene monitor- of filterverplichting. De regelgeving op dit gebied vormt dus een spanningsveld, met aan de ene kant de mogelijkheid tussenpersonen een verbod op te leggen en aan de andere kant de uitsluiting van monitor- en filterverplichtingen. Aan dit spanningsveld liggen verschillende principes ten grondslag, zoals de noodzaak rechthebbenden een passend beschermingsniveau te bieden, de ontwikkeling van informatietechnologie niet in de weg te staan en bescherming van privacy van de internetgebruikers.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Pirate Bay blokkade niet neerkomt op een algemene monitor- en filterverplichting. Een interessante conclusie. Zoals hiervoor is uitgelegd komt de blokkade vanuit praktisch oogpunt neer op controle van de websiteverzoeken van de klanten van de internetproviders op domeinnamen en ip-adressen van de Pirate Bay. Dit betekent dat alle verzoeken, ook die voor andere websites, langs een zwarte lijst moeten worden gelegd. Hiermee wordt dus al het internetverkeer van iedere internetgebruiker gemonitord. De rechtbank legt helaas niet precies uit waarom deze vorm van controle niet onder het verbod op algemene monitor- en filterverplichtingen valt. Zij stelt enkel dat het niet gaat om deep packet inspection en concludeert dat de blokkade tot de mogelijkheden hoort.

De vraag of de blokkade ook in dit geval moet worden opgelegd, beoordeelt de rechtbank aan de hand van de subsidiariteit en proportionaliteit van de maatregel. Dit komt neer op de vraag of er geen effectievere middelen zijn om het doel te bereiken en of het doel het middel heiligt. De rechtbank verwijst voor deze toets naar de uitspraak in de Scarlet / SABAM zaak, gewezen door het Hof van Justitie [red. IEF 10551]. De subsidiariteits- en proportionaliteitstoets komen voort uit de toepassing van grondrechten. Hierdoor is de afweging van de rechtbank in wezen teruggebracht tot het fundament van het conflict, namelijk tussen het recht op eigendom van de rechthebbende, het recht op ondernemerschap van de internetprovider en het recht op privacy en informatievrijheid (vrijheid van meningsuiting) van de internetgebruikers. Oftewel, de hiervoor genoemde basisprincipes die ten grondslag liggen aan het spanningsveld waarop de aansprakelijkheid van tussenpersonen zich bevindt.

3. Het belang van de internetgebruikers
De vraag is of in deze procedure het recht van de internetgebruiker wel genoeg aan bod is gekomen. Door het recht op privacy en informatievrijheid enkel mee te nemen in de afweging omtrent aansprakelijkheid van de tussenpersoon is mogelijk onvoldoende gewicht toegekend aan het zelfstandige en fundamentele recht van de internetgebruikers.

Als we opnieuw kijken naar de subsidiariteit en, met name, de proportionaliteit, maar dan puur vanuit het standpunt van de gebruiker, heeft de blokkade een aanzienlijke impact. Het betekent namelijk dat al het verkeer van de internetgebruikers moet worden gecontroleerd. Technisch kan dit wellicht een eenvoudige aanpassing zijn, het gevolg is er niet minder om. Er is sprake van controle vooraf op communicatie van de internetgebruikers. Dit is principieel gezien een zware maatregel. Daarbij komt dat het bezoeken van een computer van de Pirate Bay niet per se betekent dat de onrechtmatig geachte torrents worden gedownload. De blokkade is dus een paardenmiddel. Dat dit middel eenvoudig is toe te passen is geen doorslaggevend argument. Dit impliceert namelijk dat de privésfeer van internetters alleen wordt beschermd als zij beschermingsmaatregelen nemen die het internetverkeer verhullen, zoals vpn, proxyservers of andere encryptietechnieken. Het is duidelijk dat internetproviders deze beschermde vormen van communicatie niet mogen hacken. Ter analogie; foto’s nemen van iemand in zijn huis, is niet ineens toegestaan omdat diegene is vergeten de gordijnen dicht te doen.

De blokkade is om deze redenen een serieuze inbreuk op het recht op privacy en informatievrijheid van de eindgebruikers, waarbij vooral meetelt dat de maatregel effect heeft op al het internetverkeer, ook het verkeer dat niets te maken heeft met de Pirate Bay. Een dergelijk inperking van grondrechten is mogelijk, maar moet volgens artikel 8 en 10 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zorgvuldig worden getoetst aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De mogelijkheid om zonder inmenging te kunnen communiceren is vanuit privacy en informatievrijheid van groot belang en daarom ook gewaarborgd door de ePrivacy Richtlijn (artikel 5 lid 1). Om, zoals in deze zaak het geval is, niet de inhoud van de communicatie, maar de mogelijkheid daartoe te beperken is in beginsel uit den boze. Toezicht moet achteraf plaatsvinden en mag partijen niet vooraf de mond snoeren (artikel 7 lid 3 Grondwet). De rechtbank staat in haar vonnis wel stil bij het belang van de abonnees van Ziggo en XS4All, maar benoemt niet specifiek dat al het internetverkeer door de blokkade gecontroleerd moet worden en legt vooral niet uit waarom deze inbreuk gerechtvaardigd is. Redenerend vanuit het doel van de blokkade is de volledige reikwijdte van de inbreuk op de grondrechten van de gewone internetgebruikers dus onderbelicht gebleven, terwijl dit juist van fundamenteel belang is.

Naast de subsidiariteit en proportionaliteit moet de beperking van een grondrecht volgens het EVRM overigens ook voorzienbaar zijn. Dit ligt lastig omdat volgens de Minister van Justitie een websiteblokkering juridisch niet mogelijk is (speerpuntenbrief) en ook eurocommissaris Reding heeft verklaard dat websiteblokkering uit den boze is [statement]. Volgens de rechtbank kan zij aan deze stelling geen gewicht toekennen omdat ze niet deel uitmaken van de wetgeving of de totstandkoming daarvan. Voor zover de vraag ziet op de uitleg van een rechtsregel heeft de rechtbank hierin gelijk. Echter, de toets die hier aan de orde is heeft betrekking op de voorzienbaarheid en bepaaldheid van de regelgeving. Het negeren van de opmerkingen van de wetgever is daarom opmerkelijk, omdat het publiek voor de bedoeling en de betekenis van regelgeving immers wel naar deze partijen zullen luisteren.

4. SOS Internet
Kortom, genoeg redenen om in hoger beroep nog eens naar de grondslag voor de Pirate Bay blokkade te kijken en daarbij in het bijzonder rekening te houden met de belangen van de internetgebruikers. Het is daarom toe te juichen dat het Steunfonds Open en Stabiel Internet (SOS Internet) aanstaande donderdag 23 februari 2012 een bijeenkomst organiseert om te onderzoeken of zij zich kunnen voegen in het hoger beroep. Voor iedereen die geïnteresseerd is, zie hier de uitnodiging.

IEF 10944

Trouw vermelden

Kantonrechter Rechtbank Arnhem 16 december 2011, LJN BV6471 (billijkheidshalve schadevergoeding)

Uitspraak is mede ingezonden door Thomas Berendsen, BANNING.

[gedaagde] heeft op zijn website een aantal artikelen van voornoemde auteurs en Trouw geplaatst en deze integraal overgenomen. Bij elk artikel is Trouw als bron Trouw vermeld, zonder de naam van de auteurs.

De website heeft een hobbymatig karakter en een laag bezoekersaantal. De artikelen zijn na de eerste sommatie verwijderd. Er wordt - billijkheidshalve - een schadevergoeding van € 400,- toegekend. Geen volledige proceskostenveroordeling.

8.Ten aanzien van de hoogte van de schadevergoeding, wordt als volgt overwogen. Voor de schending van het auteursrecht en de persoonlijkheidsrechten maakt [eiseres] primair aanspraak op 2,5 keer de economische waarde, subsidiair op de economische waarde. Als onweersproken staat vast dat de website van [gedaagde] een hobbymatig karakter heeft. [gedaagde] heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat de website een laag bezoekersaantal kent. Bovendien heeft [gedaagde] de artikelen direct na de sommatiebrief van [eiseres] van de website verwijderd. Gelet op deze omstandigheden, wordt aangenomen dat de artikelen weinig zijn bekeken. Aangezien [gedaagde] bij de artikelen de bron heeft vermeld, was bovendien duidelijk dat Trouw hierop de auteursrechthebbende is. Het voorgaande betekent dat sprake is van weinig verlies aan exclusiviteit. Aangezien aannemelijk is dat als [gedaagde] zich van de juridische situatie bewust was geweest, hij geen toestemming voor het plaatsen van de artikelen zou hebben gevraagd, maar niet zou zijn overgegaan tot het plaatsen van de artikelen, wordt geoordeeld dat de volledige economische waarde in het onderhavige geval geen reële maatstaf is. Nu evenwel sprake is van een inbreuk op het auteursrecht en de persoonlijkheidsrechten, zal hiervoor billijkheidshalve een schadevergoeding van € 400,- worden toegekend.

10. Het gevorderde bevel tot staking van de inbreuk op de auteursrechten zoals bedoeld in r.o. 2.2 zal worden afgewezen, nu vaststaat dat geen sprake meer is van inbreuk op de auteursrechten van Trouw. Vaststaat immers dat [gedaagde] na ontvangst van de sommatiebrief de betreffende artikelen van zijn website heeft gehaald. Ook het gevorderde bevel om iedere inbreuk op de bedoelde auteursrechten gestaakt te houden komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu onvoldoende gesteld of gebleken is dat er enige aanwijzing is dat [gedaagde] voornemens is om opnieuw zonder toestemming van Trouw artikelen op haar website te plaatsen.

Proceskosten 12. Gelet op de uitkomst van de procedure zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten. Het betreft hier een intellectuele eigendomszaak waarop artikel 1019h Rv van toepassing is. Gelet op de omvang e n de complexiteit van de zaak verzet de redelijkheid zich naar het oordeel van de kantonrechter echter tegen toewijzing van de gevorderde volledige proceskostenveroordeling. De proceskosten zullen daarom worden toegewezen op de bij de sector kanton gebruikelijke wijze.

IEF 10942

Herziening richtlijn Auteursrecht: Verkennen van een flexibele en open norm

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de EU, Kamerstukken II 2011-2012, 22 112, nr. 1367.

Fair Use!
In steekwoorden: Online producten. Auteursrecht. Grensoverschrijdende licenties. Herziening richtlijn auteursrecht in de informatiemaatschappij. Verkenning Fair Use-introductie. Negatief over wetgevend initiatief over de thuiskopieheffing.

p. 6. Ontwikkelen van legaal en grensoverschrijdend aanbod van “online” producten en diensten.

Het kabinet deelt de constatering dat een herziening van de Richtlijn Elektronische Handel niet aan de orde is. Voor wat betreft het voorstel voor een Verordening voor Gemeenschappelijk Europees Kooprecht heeft Nederland eerder richting uw Kamer aangegeven kritisch te staan tegenover een dergelijk voorstel. In het kader van de wens om het auteursrecht te moderniseren hecht Nederland groot belang aan het voorstel voor een richtlijn voor het collectief beheer van auteursrechten.

Nederland verwelkomt in dit verband het bericht van Commissaris Barnier dat dit voorstel in het voorjaar van 2012 kan worden verwacht. Evenals de Commissie is Nederland van oordeel dat een grensoverschrijdende licentie een belangrijke bijdrage kan leveren aan de groei van het legale aanbod van muziek binnen Europa. Daarnaast verwelkomt Nederland de herziening van de richtlijn Auteursrecht in de Informatiemaatschappij. Dit geeft Nederland namelijk de mogelijkheid om op Europees niveau de mogelijkheden te verkennen voor de introductie van een flexibele en open norm in het auteursrecht (de “fair use”-uitzondering).

Nederland staat negatief tegenover het voorstel voor een wetgevend initiatief over de thuiskopieheffing. Zoals aangegeven in de brief Auteursrecht 2020 is het kabinet voornemens de thuiskopieheffing op termijn uit te faseren.

IEF 10936

Dezelfde basisvorm technisch bepaald

Vzr. Rechtbank Amsterdam 15 februari 2012, KG ZA 11-2034 HJ/PV (Kaan/Soopl tegen Hang on A/S)

Uitspraak is ingezonden door Willem den Hertog, Udink & De Jong.

Auteursrecht. Technisch bepaald. Soopl ontwikkelt producten op fashiongebied, zoals de Soopl Fashion Trolley. Hang On doet aan in- en verkoop van kledingrekken. Partijen hebben een distributiesamenwerking voor Denemarken gehad. Na beëindiging heeft Hang On de Rolling Jones op de markt gebracht.

De rekken hebben gemeenschappelijk: de manier waarop zij kunnen worden opgevouwen en dus de plaatsen waar scharnieren zijn aangebracht, dit is dus technisch bepaald.

Verschillen: Apuhara (eerdere Finse ontwerp) is van metaal, inclusief de scharnieren. De twee ontwerpen in dit geding hebben plastic onderdelen. De verbinding halverwege heeft weliswaar dezelfde basisvorm, maar die is technisch bepaald. De vormgeving is zeker niet identiek. Ook het plateau is anders vormgegeven. De wielkasten vormen gelijkenis, maar de rem en de vorm van de zijkanten zijn duidelijk verschillend. De rechter overweegt: hoewel vanaf enige afstand de totaalindruk overeenkomt, zullen verschillen onmiddelijk gezien worden. De vorderingen worden afgewezen.

Auteursrecht r.o. 4.8. (...) De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze toevoegingen en wijzigingen van Soopl ten opzichte van het eerdere Finse origineel toevoegingen en wijzigingen zijn die door Hang On mochten worden overgenomen teneinde haar kledingrecht de grootst mogelijke deugdelijkheid en bruikbaarheid te geven. Deze toevoegingen als zodanig leveren dus geen auteursrechtinbreuk op en leiden op zichzelf ook niet tot het oordeel dat sprake is van slaafse nabootsing.

Slaafse nabootsing r.o. 4.14. "Hoewel gezegd kan worden dat vanaf enige afstand de totaalindruk die de beide kledingrekken maken overeenkomt, zal iedereen die met een van beide kledingrekken bekend is en het andere kledingrek in handen krijgt door de bovengenoemde verschillen toch onmiddellijk zien dat het een ander kledingrek is."