Auteursrecht  

IEF 8632

Weliswaar heeft het Hof ’s Hertogenbosch bepaald...

Reactie minister van Justitie op het schriftelijk verslag van de vaste commissie voor Justitie op enkele vragen en opmerkingen over de brief van de staatssecretaris van Justitie over de heffing door Buma/Stemra op het particuliere gebruik van muziekvideo’s op internet.

"Op dit moment staat nog niet eensluidend vast of het embedden van een file een auteursrechtelijke openbaarmaking is. Weliswaar heeft het Hof ’s Hertogenbosch op 12 januari 2010 bepaald dat een embedded link een openbaarmaking is (overweging 4.98 en 4.99). Daarbij merk ik echter op dat de feiten in deze zaak niet op embedden maar op hyperlinken zagen. Bovendien betreft het een uitspraak gedaan in hoger beroep op een voorlopige voorziening. Ook in de literatuur klinken verschillende geluiden over de juridische status van het embedden van een file. Op de vraag of embedden technisch gelijk is aan hyperlinken geldt dat, afgezien van de vraag of het een auteursrechtelijke openbaarmaking betreft, er technische verschillen tussen beide vormen zijn. Ingeval van embedden is het filmpje te bekijken binnen de website van degene die het filmpje op internet heeft geplaatst. De gebruiker blijft dus op de site waar het filmpje is opgenomen. Ingeval van een hyperlink wordt er een nieuw venster geopend met de website waarnaar wordt ‘gelinkt’.

(… ) Met het oog op de toekomst kan worden opgemerkt dat de Europese Commissie een consultatie is gestart over excepties in het auteursrecht in het licht van nieuwe technologische ontwikkelingen. In 1999 heeft Nederland zich tijdens de onderhandelingen over de Richtlijn Auteursrecht (2001/29/EG) ingezet voor een ‘fair use’ exceptie. Deze open geformuleerde beperkingsgrond, die in de Verenigde Staten thans geldt, biedt de mogelijkheid om in een concreet geval voor een bepaalde vorm van gebruik te toetsen of inderdaad toestemming van de auteur nodig is. Met name particulieren zouden zich op de fair use exceptie kunnen beroepen. Destijds vond Nederland daarvoor onvoldoende steun. Nederland zal zich, met het oog op de huidige digitale ontwikkelingen en los van de vraag of embedden een openbaarmaking is, inspannen om dit bij de nieuwe Europese Commissie op de agenda te krijgen."

Lees de gehele reactie hier. Lees het verslag avn de commissie hier.

IEF 8626

Een nieuwe onderscheidbare ontwikkeling

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 februari 2010, KG ZA 09-1403, Waterarchitect van Bueren tegen DeltaSync B.V.

Auteursrecht. Stukgelopen samenwerking. Eiser van Bueren brengt afstudeerproject ‘Het Drijvend Paviljoen’ onder in gezamenlijke onderneming DeltaSync. Van Bueren ‘beëindigt zijn betrokkenheid’ en partijen sluiten een vertrekovereenkomst. Geschilpunten worden voorgelegd aan een bindend adviseur, die concludeert dat de auteursrechten bij Van Bueren liggen. I.c. vordert Van Bueren gebruiksverbod en rectificatie.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. De bindend adviseur is buiten zijn opdracht getreden en had niet bindend over het auteursrecht mogen adviseren.  Het Rotterdam Drijvend Paviljoen van gedaagden is daarnaast geen auteursrechtelijke ontlening van het ontwerp van Van Bueren. Het onbeschermde concept mag hetzelfde zijn, de uitvoering is dat niet, bij goede beschouwing: “Bij de vergelijking dient dan ook te worden meegewogen dat ieder uitvoeringsmodel in zijn uiterlijke vorm laat zien vanuit hetzelfde gedachtegoed te zijn ontwikkeld en daardoor ook op het eerste gezicht dezelfde indruk maakt als het oerontwerp.” “Naar voorlopig oordeel is dit project een nieuwe onderscheidbare ontwikkeling is en niet een eenvoudige kopie of ontlening van werk van Van Bueren.” 1019h proceskosten boven indicatietarief vanwege bindend advies procedure.

Bindend advies: 4.8. Onbegrijpelijkheid van de motivering of ondeugdelijke toepassing van het recht zijn in beginsel onvoldoende grond voor terzijdestelling van een bindend advies. Dit ligt anders voor het geval dat de bindend adviseur buiten zijn opdracht treedt. Dat heeft zich in dit geval onmiskenbaar voorgedaan nu de opdracht (…) zich beperkt tot een geschil met betrekking tot de handelsnaam waaronder niet zijn te begrijpen geschillen met betrekking tot de vraag wie als maker of auteursrechthebbende met betrekking tot de ontwerpen is aan te merken. De bindend adviseur verwijst weliswaar naar een mondelinge behandeling op 16 januari 2009 waarbij door partijen zou zijn gesteld dat het geschil tussen partijen ook ander aspecten zou betreffen, maar dat partijen geldig zijn overeengekomen ook die aspecten aan bindend advies te onderwerpen blijkt niet. (…)

4.9. Een uitbreiding van de opdracht zonder dat blijkt dat beide partijen zich daarmee hebben verenigd is niet toelaatbaar. Een geldig bindend advies heeft immers het effect dat partijen worden afgetrokken van hun recht op toegang tot de gewone rechter voor een inhoudelijke beoordeling van hun geschil. Naar voorlopig oordeel is er dan ook een aanmerkelijke kans dat het bindend advies op deze grond door de bodemrechter zal worden vernietigd.

Auteursrecht: 4.14. Anders dan Van Bueren veronderstelt is het Rotterdam Drijvend Paviljoen geen auteursrechtelijke ontlening van zijn ontwerp. De voorzieningenrechter wijst op in elk geval de elementen b, c en h. De afwezigheid van die elementen leidt naar voorlopig oordeel ook tot een andere algemene indruk.   

4.15. Bij die beoordeling weegt de voorzieningenrechter mee, anders dan Van Bueren,  dat het ontwerp Drijvend Paviljoen zich vooral onderscheidt door conceptuele en technische kenmerken waarmee het algemene idee van op het water drijvende bolstructuren wordt gerealiseerd. Concepten en ideeën worden door het auteursrecht niet beschermd. Voor datgene wat technisch bepaald is, geldt hetzelfde. Dat de gekozen techniek relevant is voor de uiterlijke vorm van het ontwerp doet daar niet aan af. Bij de beoordeling van de vraag of de ontwerpen naar algemene indruk met elkaar overeenstemmen, dient dan ook te worden geabstraheerd van al datgene waardoor idee, techniek en concept tot uitdrukking komen. Bij drijvende bolstructuren, waarbij de bollen zijn samengesteld uit zesvlakken en een vulling hebben van uitbollend transparant foliemateriaal (de transparante EFTE-kussens) wordt elk ontwerp gedomineerd door de trekken die worden gedicteerd door gekozen idee, concept en techniek. Bij de vergelijking dient dan ook te worden meegewogen dat ieder uitvoeringsmodel in zijn uiterlijke vorm laat zien vanuit hetzelfde gedachtegoed te zijn ontwikkeld en daardoor ook op het eerste gezicht dezelfde indruk maakt als het oerontwerp. 

4.16. Binnen het bestaande thema van drijvende bolstructuren, waarin zowel Van Bueren als DeltaSync, zich kennelijk specialiseren, is in beginsel iedere verdere ontwikkeling en uitwerking, mits voldoende afstand is genomen, als een nieuw werk te kwalificeren. Het Drijvende Paviljoen Rotterdam is in die zin een nieuw ontwerp, auteursrechtelijk niet ontleend aan eerdere uitwerkingen van het thema zoals het Drijvend Paviljoen.

4.17. Dat het Drijvend Paviljoen Rotterdam is ontwikkeld binnen de kring van Delta-Sync wordt door Van Bueren niet betwist. Naar voorlopig oordeel is dit project een nieuwe onderscheidbare ontwikkeling is en niet een eenvoudige kopie of ontlening van werk van Van Bueren. Voorshands is DeltaSync aan te merken als maker en ontwerper van dit project. Het auteursrecht komt toe aan DeltaSync en niet aan Van Bueren.

Proceskosten: 4.26. In dit kort geding heeft Van Bueren zich beroepen op een IE recht en zich daartoe primair beroepen op de uitkomst van een bindend advies procedure. DeltaSync heeft niet ten onrechte het verweer gevoerd dat het bindend advies in een bodemprocedure ongeldig zal worden verklaard. Dit brengt mee dat de kosten van voorbereiding en uitwerking van dit verweer in de proceskosten zijn begrepen. 

4.27. Dit specifieke verweer leidt er ook toe aanleiding bestaat af te wijken van het indicatietarief. In deze zaak was naast een gedegen behandeling van het auteursrecht ook uitvoerig aandacht nodig voor het bindend advies dat van Bueren als primaire grondslag van zijn recht opvoerde. In dat licht is de kostenopgave van de zijde van DeltaSync niet als onredelijk of onevenredig aan te merken. Van Bueren zal, daarom worden veroordeeld tot betaling van € 24.614,90 aan DeltaSync.

Lees het vonnis hier.

IEF 8623

Gebruik maken van de content

Vzr. Rechtbank Zutphen, 23 februari 2010, LJN: BL5237, Vemde Travel tegen Tui Nederland N.V
 
Auteursrecht en databankenrecht wordt in stelling gebracht, maar spelen niet mee bij de beslissing van de voorzieningenrechter. Vemde Travel vordert nakoming van de overeenkomst door TUI en het aan haar weer ter beschikking stellen van de content (digitale bestanden van TUI met actuele product-, prijs- en beschikbaarheidsinformatie). In reconventie vordert TUI onder meer nakoming van de overeenkomst door Vemde Travel en het staken van het gebruik door Vemde Travel van de TUI-content op de websites vakantiekaart.nl en tjingo.nl.

De voorzieningenrechter overweegt dat het Vemde Travel op grond van de overeenkomst met TUI niet is toegestaan gebruik te maken van de content van TUI op of via een andere internetdomeinnaam dan die welke met TUI schriftelijk is overeengekomen.

TUI heeft de content beschikbaar gesteld voor gebruik door Vemde Travel op haar websites. Onbestreden is dat de Tjingo-website niet toebehoort aan Vemde Travel maar aan Vakantiekaart B.V., die geen agent is van TUI. Middels de Tjingo-website kunnen echter reizen geboekt worden met gebruikmaking van de door TUI aan Vemde Travel ter beschikking gestelde content. Voldoende aannemelijk is geworden dat Vemde Travel door op die wijze gebruik te maken van de content van TUI in strijd handelt met de overeenkomst. Tjingo is geen door TUI goedgekeurd verkooppunt en Vemde Travel is zonder toestemming van TUI niet gerechtigd om de content van TUI te gebruiken voor het boeken van reizen via de Tjingo-website. De vorderingen in conventie worden afgewezen. Nu voldoende aannemelijk is geworden dat Vemde Travel niet gerechtigd is om de content van TUI te gebruiken voor het boeken van reizen via de Tjingo-website en dat zij daarmee in strijd handelt met de overeenkomst, worden de vorderingen in reconventie toegewezen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8622

Nu echter onduidelijkheid bestaat

Vzr. Rechtbank Haarlem, 25 februari 2010, KG ZA 10-10, Verenigde Speelgoedindustrieën Elcee-Haly B.V. tegen Deco World c.s. (met dank aan Mischa Bitter, Willemse & van Poorten Advocaten).

Auteursrecht. Merktekens. Souvenirartikelen. Eiseres gebruikt merkteken en afbeelding op haar Delfstblauw beschilderde aardewerk en maakt bezwaar tegen het gebruik van het merkteken op een aardewerken hartvormig doosje van gedaagde en van de afbeelding op andere producten. Vorderingen afgewezen. “Nu echter onduidelijkheid bestaat of het door Elcee-Haly en Kroonenberg aangetroffen doosje met het merkteken van Elcee-Haly (in zijn geheel) door Deco World in het verkeer is gebracht, bestaat geen grond voor de conclusie dat Deco World het merkteken van Elcee-Haly heeft gebruikt en daarmee inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van Elcee-Haly op het merkteken of anderszins onrechtmatig jegens Elcee- Haly heeft gehandeld.”

Ook het gebruik door Deco World van de door eiseres Elcee-Haly gebruikte afbeelding met molen, levert geen inbreuk op. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiseres de afbeelding heeft ontwerpen of laten ontwerpen en daarmee het auteursrecht op de afbeelding heeft. Geen slaafse nabootsing. Afbeeldingen in het vonnis.

Merkteken: 4.2. Deco World heeft het auteursrecht van Elcee-Haly op het merkteken niet betwist. (…) Deco World heeft erkend dat zij weliswaar bij De Klomp doosjes heeft besteld met een deksel met de afbeelding, zoals hiervoor weergegeven onder 4.1 (linkerafbeelding) en in haar catalogus staat afgebeeld (afbeelding onder 2.7), maar zij stelt dat zij klaarblijkelijk andere doosjes, met een tekening zoals hierboven weergegeven en zonder het merkteken van Elcee-Haly, heeft ontvangen en ook heeft verkocht.

4.3. Gelet op het verweer van Deco World heeft Elcee-Haly niet aannemelijk gemaakt dat de door haar aangetroffen doosjes met het merkteken van Elcee-Haly, zoals weergegeven onder 4.1. door Deco World op de markt zijn gebracht. De enkele verklaring van Kroonenberg van het Marriot Hotel dat zij de doosjes van Deco World geleverd heeft gekregen is onvoldoende, nu Deco World aannemelijk heeft gemaakt dat zij andere hartvormige doosjes verhandelt met haar eigen merkteken, zoals door haar ter zitting getoond (afbeelding onder 4.2). Daar komt bij dat, zoals de voorzieningenrechter ter zitting uit eigen waarneming heeft vastgesteld, het doosje zoals dat in de catalogus van Deco World staat vermeld (afbeelding onder 2.7) een andere onderkant heeft dan het doosje zoals Elcee- Haly dat heeft aangetroffen en ter zitting heeft getoond (afbeelding onder 4.1).  (…) Daaruit moet worden geconcludeerd dat ook het doosje zoals dat in de catalogus van Deco World staat afgebeeld en dat Deco World bij De Klomp heeft besteld niet het merkteken van Elcee-Haly bevat. Evenmin is daarom uitgesloten, zoals door Deco World gesuggereerd, dat in geval van de doosjes waarover Kroonenberg heeft verklaard sprake is geweest van een verwisseling doordat een onderkant met het merkteken van Elcee-Haly is voorzien van een deksel van een ander doosje die, gelet op de afbeelding in haar catalogus, in de richting van Deco World wijst. Nu echter onduidelijkheid bestaat of het door Elcee-Haly en Kroonenberg aangetroffen doosje met het merkteken van Elcee-Haly (in zijn geheel) door Deco World in het verkeer is gebracht, bestaat geen grond voor de conclusie dat Deco World het merkteken van Elcee-Haly heeft gebruikt en daarmee inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van Elcee-Haly op het merkteken of anderszins onrechtmatig jegens Elcee- Haly heeft gehandeld.

Afbeelding: 4.10 (…) Die omstandigheden doen verder afbreuk aan de stelling van Elcee-Haly dat Piket de afbeelding in december 2003 in Delftsblauw-witte uitvoering heeft ontworpen, nu Deco World onderbouwd heeft gesteld dat zij in elk geval vóór die tijd het doosje met de afbeelding heeft laten fotograferen en de afbeelding dus mogelijk reeds eerder bestond.

Lees het vonnis hier.

IEF 8616

De vergewissingsplicht

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 februari 2010, HA ZA 09-1261, Cassina S.P.A. tegen Van Roon B.V.

Auteursrecht. Le Corbusier meubelen. Schadevergoeding en proceskosten na onthoudingsverklaring. Toerekenbare schade i.v.m. vergewissingsplicht: gedaagde had niet mogen volstaan met het enkel aannemen dat de meubels niet auteursrechtelijk beschermd zouden zijn. Vorderingen afgewezen, nu gederfde winst en reputatieschade niet kunnen worden vastgesteld aan de hand van de door Cassina gehanteerde formule.

4.3. Van Roon heeft zulks bestreden. In dat verband heeft zij aangevoerd dat de meubels te koop werden aangeboden op een met naam en faam bekende meubelbeurs in Shanghai en dat zij geen enkele reden had om te veronderstellen dat de meubelmodellen auteursrechtelijk beschermd zijn. Dat verweer wordt verworpen. In het kader van haar vergewissingsplicht heeft Van Roon niet mogen volstaan met het enkel aannemen dat de meubels niet auteursrechtelijk beschermd zouden zijn. Als professional in de meubelbranche had zij immers dienen te begrijpen dat het in casu gaat een model, dat dus door iemand ontworpen en vervaardigd is en derhalve een auteursrechtelijke maker zal hebben. Zulks geldt te meer nu de meubels op een beurs in China te koop werden aangeboden, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat de rechten van intellectuele eigendom in dat land minst genomen niet altijd worden gerespecteerd. Van Roon heeft het risico van inbreuk op een auteursrechtelijk beschermd werk van een derde maker derhalve willens en wetens aanvaard en zij kan, indien, zoals hier, dat risico zich verwezenlijkt, zich er niet met succes op beroepen dat de inbreuk haar niet kan worden toegerekend.

4.4. Nu de inbreuk op het auteursrecht aan Van Roon kan worden toegerekend, is zij gehouden de door Cassina ten gevolge van de auteursrechtinbreuk geleden schade te vergoeden. (…)

4.7. Wat de gestelde schade ter zake afbreuk aan de reputatie en goede naam van Le Corbusier betreft, acht de rechtbank op zichzelf aannemelijk dat de waarde van de goodwill van Cassina en de exclusiviteit van het model LC02 door de verkoop van de namaakmeubels, die lager zijn geprijsd, enigszins, zij het, gelet op hetgeen Van Roon heeft aangevoerd, in beperkte mate, is aangetast. Cassina heeft de schadebegroting evenwel slechts in die zin onderbouwd dat zij via een ingewikkelde formule uitgaat van de gederfde winst en vervolgens de reputatieschade met die gederfde winst gelijkstelt. Wat daarvan ook zij, nu de gederfde winst, zoals in het vorenstaande is overwogen, aan de hand van de door Cassina gehanteerde formule niet kan worden vastgesteld, deelt de reputatieschade daarvan het lot, zodat de vordering van Cassina ook in die zin niet voor toewijzing in aanmerking komt.

Lees het vonnis hier.

IEF 8607

Ter beantwoording van de vraag welk bedrag hoger is

Rechtbank Amsterdam, 7 mei 2008,  LJN: BL4414, G-Star International B.V. tegen Cool Cat Nederland B.V.

Auteursrecht. Winstafdracht/verlies na inbreuk. Vonnis uit mei 2008, vandaag gepubliceerd op rechtspraak.nl. ‘Keuze winstafdracht dan wel geleden verlies. Ter beantwoording van de vraag welk bedrag hoger is, de gederfde winst van G-Star dan wel de met de inbreuk door Cool Cat behaalde netto winst, dienen eerst allebei deze bedragen te worden vastgesteld. Er volgt een berekening van de met de inbreukmakende sweaters behaalde netto winst.

De door G-Star gederfde winst was bij eerder tussenvonnis reeds vastgesteld op € 14.662,91. Dat G-Star daarnaast nog andere schade heeft geleden is niet komen vast te staan. Aangezien het bedrag aan door G-Star gederfde winst het bedrag aan door Cool Cat met de inbreukmakende sweaters behaalde netto winst overschrijdt, wordt ervan uitgegaan dat G-Star aanspraak maakt op eerstgenoemd bedrag dat, onder aftrek van de reeds betaalde schadevergoeding, wordt toegewezen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8604

Fatboy (wel) The Original

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 16 februari 2010, (…) Fatboy-The-Original B.V. tegen Sitting Bull GmbH (met dank aan Jacqueline Schaap & Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht. Fatboy-zaak. Nieuwe wending in de Fatboy beschermingssaga na de ongemeen spannende cliffhanger in eerste instantie. Hof Den Bosch vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 17 juni 2008, IEF 6288). 

Aan de Fatboy zitzak komt volgens het hof wèl auteursrechtelijke bescherming toe (geen vergroot kussen, wel tamelijk beperkte beschermingsomvang). De Fatboy zitzak is evident niet ontleend aan de Airbag. Gedaagde Sitting Bull  heeft wèl inbreuk gemaakt op de rechten van Fatboy. Het optreden of het niet optreden van Fatboy tegen andere eventuele inbreukmakers brengt daarin geen verandering. 1019h proceskosten eerste aanleg: €53.981,37, hoger beroep:  €50.000. In citaten:

6.7. Vraag 6.5.a) [komt de Fatboy zitzak voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking]: Ja.

6.7.4. Fatboy noemt in het voetspoor van de geraadpleegde prof. Marinissen de bijna absurde vergroting van een bestaande vorm (bijvoorbeeld de troffel in het Kröller-Müller park) welke maakt dat de bestaande grondvorm er niet aan in de weg staat dat het om een nieuw werk gaat. Dàt argument gaat hier niet op, omdat het bij dat voorbeeld (en andere vergelijkbare voorbeelden) gaat om absurde vergrotingen welke een voorwerp opleveren dat niets meer van doen heeft met de functie van het oorspronkelijke voorwerp en dat met het oorspronkelijke voorwerp geen enkele andere relatie heeft dan die vorm. Die situatie doet zich hier niet voor. De functie is in het onderhavige geval immers minstens sterk verwant met die van de functie van een traditioneel kussen. Bovendien is de Fatboy zitzak een factor 2 tot 3 groter dan een traditioneel kussen, maar niet een factor 30 of meer zoals bij de door Marinissen bedoelde voorbeelden.

6.7.5. Desondanks wijken, ook al is een bestaande grondvorm gebruikt, de kenmerken van dit ontwerp - als omschreven in rov. 6.7.3 - op zoveel punten en op zodanige wijze af van de tot dan toe gangbare kussens, dat de totaalindruk is ontstaan van een nieuw werk met een eigen oorspronkelijk karakter, dat het stempel van de maker draagt, zodat daaraan auteursrechtelijke bescherming toekomt.

6.7.6. Overigens strekt de bescherming zich slechts uit tot de eigen karakteristieke trekken van de Fatboy zitzak in een ander werk. De verwantschap met traditionele kussens leidt ertoe dat de beschermingsomvang tamelijk beperkt is. In het voetspoor daarvan heeft Fatboy, naar zij bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep toelichtte, haar vordering dan ook aldus geformuleerd dat deze zich beperkt tot een vordering tegen inbreuk welke feitelijk neerkomt op (vrijwel) slaafse nabootsing.

6.8. Vraag 6.5.b) [ontlening aan de Airbag]: Nee.

6.8.1. Vast staat dat in 1997 een ontwerp voor een zitzak geheten Airbag is gepubliceerd in een tijdschrift, naar het hof uit de stellingen van partijen begrijpt: een toonaangevend tijdschrift. Volgens Setälä dateert zijn eerste ontwerp uit 1998; dit is door hem verder ontwikkeld en resulteerde in de uiteindelijke vorm van de Fatboy zitzak. Het hof acht op zichzelf aannemelijk dat Setälä kennis heeft genomen van (de bewuste aflevering van) dat tijdschrift. Overigens stond de Airbag daarin afgebeeld met een klein fotootje van omstreeks 5 x 5 cm; het originele tijdschrift is bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep getoond.

6.8.2. Het gaat niet om de vraag of dat eerste ontwerp van Setälä oorspronkelijk is in de zin van de Auteurswet. Fatboy claimt immers niet ten aanzien van dat eerste ontwerp auteursrechtelijke bescherming, maar ten aanzien van de Fatboy zitzak in zijn uiteindelijke verschijningsvorm. Doorslaggevend is dus of de Fatboy zitzak in zijn definitieve verschijningsvorm geacht moet worden te zijn ontleend aan de Airbag, en dat is evident niet het geval. Meest in het oog springend is reeds, dat blijkens het fotootje uit het tijdschrift de Airbag door middel van een dwarse naad en banden langs de zijkanten de vorm van een stoeltje aanneemt, wat bij een Fatboy zitzak geenszins het geval is. Ter zitting is een Airbag getoond, en daaruit bleek dat deze bovendien aan de achterzijde is voorzien van kruislings, diagonaal in hoesjes geplaatste strips van glasvezel, welke als de banden aan de voorzijde gespannen worden een gebogen vorm aannemen. Aldus fungeren deze strips als een rudimentair frame. Ook de Airbag is vrij fors, ofschoon niet zo groot als de Fatboy zitzak. De randen zijn echter veel minder geprononceerd breed, in elk geval niet rondom zo breed als bij de Fatboy zitzak. De stof is ook minder glanzend.

6.8.3. Wat er verder van de exercities met het over elkaar plaatsen van vergrote of verkleinde kopieën van de schets van Setälä en van het fotootje van de Airbag ook zij: het enkele feit dat er enige gelijkenis lijkt te zijn aan te wijzen tussen de Airbag zoals die op dat fotootje staat en één van de schetsen uit de ontwerpstadia van Setälä mist relevantie nu - zoals gezegd - het te beoordelen werk de definitieve verschijningsvorm is en niet de bewuste schets van Setälä. Los daarvan acht het hof voornoemde gelijkenis tussen de schets van Setälä en de foto van de Airbag onvoldoende aanwijzing dat Setälä met die schets eenvoudig de foto van de Airbag zou hebben overgetrokken of nagetekend. Niet valt uit te sluiten dat Setälä bij zijn eerste ontwerp, en trouwens ook bij het definitieve resultaat, mede is geïnspireerd door die Airbag, zoals hij ook door andere ontwerpen geïnspireerd zal zijn, maar dat vormt onvoldoende aanwijzing voor auteursrechtelijk relevante ontlening.

6.8.4. Grieven 1 en 2 slagen mitsdien. Op de Fatboy zitzak rust een auteursrecht.

6.9. Vraag 6.5. c) [overeenstemming tussen de Fatboy zitzak en de Sitting Bull zitzak]: Ja.

6.9.1. Vast staat dat SB een zitzak op de markt brengt welke in een aantal opzichten, en in zijn totale indruk, sterk gelijkt op de Fatboy zitzak. Dit geldt met name voor (nagenoeg) alle kenmerken welke het hof hiervoor heeft aangeduid onder rov. 6.7.3. De geringe afwijkingen - het afwijkende en anders geplaatste label, het wat minder glanzende karakter van de stof - kunnen daar niet aan af doen. Dat de producten sterk met elkaar overeenstemmen is ook niet gemotiveerd betwist door SB. De Sitting Bull zitzak moet daarom worden beschouwd als een verveelvoudiging van de Fatboy zitzak.

Lees het arrest hier.

IEF 8602

Geld innen van zorginstellingen

Kamervragen nr. 2010Z03073. Vragen van de leden Gerkens en Leijten (beiden SP) aan de ministers van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de afdracht aan Buma en Sena in de gezondheidszorg. (Ingezonden 16 februari 2010)

1. Is het u bekend dat onder andere Buma en Sena geld innen van zorginstellingen voor openbaarmaking van muziek?

2. Bent u van mening dat er in zorginstellingen sprake is van een openbaarmaking in de zin van de Auteurswet? Zo ja, waarom?

3. Bent u van mening dat onder alle omstandigheden er in de zorgstelling moet worden afgedragen in het kader van de Auteurswet? Zo nee, waar ziet u uitzonderingen? Kunt u uw antwoord toelichten?

4. Deelt u de mening dat het openbaar maken van muziek in de zorg geen enkel commercieel doel dient en dat een dergelijk doel de grondslag zou moeten zijn van het afdragen van auteursrechten? Zo nee, waarom niet?

5. Bent u bereid te bezien of deze bedragen terecht geheven worden, zoals bedoeld in de Auteurswet, of dat hier in feite geen sprake is van een nieuwe openbaarmaking?

6. Welke bedragen zijn er in de afgelopen jaren afgedragen in het kader van de openbaarmaking in het kader van het Auteursrecht?

7. Kunt u inzicht geven in de financiële gevolgen voor de zorg voortvloeiend uit de heffing door organisaties als Buma, Sena en de overige organisaties?

8. Indien u van mening bent dat ook in de zorg sprake moet zijn van afdracht van auteursrechten, deelt u dan de mening dat in de zorg vaak sprake is van langer durend verblijf en dat – zeker waar sprake is van kleinschaligheid - deze verblijfsafdelingen gelijk zijn te stellen aan familie-, vrienden- of daaraan gelijk te stellen kring, en dat muziekgebruik op deze verblijfsafdelingen in ieder geval niet onderhevig zou moeten zijn aan afdracht van auteursrechten? Zo nee, waarom niet?

IEF 8599

Concept-wetsvoorstel auteurscontractenrecht in consulatie

Kamervragen. Nr. 1450, 2e kamer. Antwoord op vragen van het lid Peters (GroenLinks) aan de minister van OCW over een redelijke en billijke vergoeding voor de onafhankelijke productiesector. (Ingezonden 17 december 2009).

3. Wij hebben vernomen dat serieuze gesprekken tussen de NPO en de rechthebbenden over een redelijke vergoeding nog niet goed op gang zijn gekomen. Door de NPO is in overleg met een aantal commerciële omroepen, distributeurs (kabel en KPN) en televisie- en speelfilmproducenten een nieuw model voor een transparanter en efficiënter rechtenbeheer ontwikkeld. In het najaar hebben het Netwerk Scenarioschrijvers en de Dutch Directors Guild (regisseurs) in een brief kritiek geuit op dit rechtenmodel. Die kritiek werd mede gebaseerd op een advies van prof. Hugenholtz. Daarom achten wij het van belang om de makers en uitvoerende kunstenaars te betrekken bij het overleg. Zie verder ons antwoord op vraag 5.
Voor de mogelijkheid van een buy-out in het kader van artikel 45d verwijzen wij naar de antwoorden op de eerder genoemde kamervragen van het lid Halsema.

4. Uit de wet volgt een dergelijk onderscheid niet. Het is aan partijen om in overleg de hoogte en de vorm van vergoedingen te bepalen. Makers hebben op grond van artikel 45d van de Auteurswet recht op een billijke vergoeding van de filmproducent voor het gebruik van hun werken.

5. Ja, wij hebben kennisgenomen van het document. De minister van Justitie heeft in reactie op het rapport van de parlementaire werkgroep Auteursrechten namens het kabinet uitgesproken dat collectieve beheersorganisaties hun transparantie moeten vergroten en de wens uitgesproken dat organisaties die op vergelijkbare gebieden actief zijn en dezelfde betalingsplichtigen aanspreken, zoveel mogelijk samenwerken. Het door het Portal Audiovisuele Makers (PAM) voorgestelde model is een stap in de goede richting. Hetzelfde geldt voor de voorstellen die van de zijde van omroepen, distributeurs en producenten uit de audiovisuele sector zijn gedaan.
Ambtenaren hebben met zowel PAM als de vertegenwoordigers uit de media industrie gesprekken gevoerd en hen dringend verzocht om met elkaar in overleg te treden. Het lijkt ons ook een goede zaak om beide initiatieven aan te grijpen en te komen tot een nieuwe, breed gesteunde structuur voor een efficiënte en transparante regeling van rechten binnen de audiovisuele sector. Wij vinden het van belang dat in deze structuur ook de makers kunnen profiteren van de te behalen efficiencywinst en eventuele opbrengsten van nieuwe exploitatievormen. Wij hebben aangeboden dit overleg zonodig te faciliteren, indien betrokken partijen ons dit vragen.

6. Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag 3 zijn de NPO en de rechthebbenden nog in gesprek. Het is aan de partijen zelf om daar uitspraken over te doen. De komende tijd houden wij het proces nauwlettend in de gaten. Zodra zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, zullen wij de Kamer hierover inlichten.

In de komende maanden zal een concept-wetsvoorstel auteurscontractenrecht in consultatie worden gebracht. Dit wetsvoorstel is er mede op gericht de contractuele positie van de maker ten opzichte van de producent te versterken.

Lees de vragen en antwoorden hier.

IEF 8597

Juridisch nieuwsbericht

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 10 februari 2010, HA ZA 09-507, De Nederlandse Dagbladpers & diverse uitgevers tegen Provincie Flevoland (met dank aan mr drs M.M.H. Brinke-Schulte, Provincie Flevoland).

Auteursrecht. (Papieren) knipselkranten. Auteursrechtvoorbehoud. Eiseressen, diverse dagbladuitgevers, maken bezwaar tegen papieren knipselkranten van de afdeling Communicatie & Bestuursondersteuning van de Provincie Flevoland. Vorderingen afgewezen. Het in de colofon van de dag- en weekbladen van eiser opgenomen auteursrechtvoorbehoud kan niet worden geëffectueerd ten aanzien van de berichten die zijn opgenomen in de papieren knipselkrant.

Een auteursrechtvoorbehoud kan niet worden gemaakt ten aanzien van ‘nieuws- en gemengde berichten’ (“Aangezien die berichten in het geheel geen voorwerp van auteursrechtelijke bescherming zijn”), ook niet als deze berichten wel een persoonlijk stempel van de maker bevatten. Geen strijd met artikel 5 Auteursrechtrichtlijn. “Artikel 5, eerste lid aanhef en sub c beperkt ingevolge sub o niet de vrijheid van de lidstaten om reeds bestaande beperkingen van het auteursrecht in de nationale wetgeving - zoals in Nederland ten aanzien van nieuws- en gemengde berichten in artikel 15 van de Auteurswet - te handhaven.” Drie-stappentoets is i.c. niet van toepassing. In citaten:

4.5. Het feit dat in het colofon van de dag- en weekbladen van eiseressen staat vermeld dat het auteursrecht uitdrukkelijk is voorbehouden, maakt dit niet anders, nu de onderhavige knipselkranten hoofdzakelijk berichten bevatten die zich volgens gebruik en verkeersopvattingen als 'nieuws- en gemengde berichten' aandienen, ten aanzien waarvan wettelijk is bepaald dat een auteursrecht voorbehoud niet kan worden gemaakt (artikel 15, tweede lid van de Auteurswet). Het was gedaagde dan ook toegestaan om de onderhavige berichten over te nemen in haar papieren knipselkranten, zonder dat een auteursrechtvoorbehoud daaraan in de weg kon staan en daarmee zonder een vergoeding aan eiseressen te betalen. Dat lijkt naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden te meer gerechtvaardigd in het voetspoor van het "do ut des" beginsel (Latijn voor: ik geef opdat gij geeft). De rechtbank merkt in dat verband op dat gedaagde inhoudelijk onweersproken heeft gesteld dat het merendeel van de artikelen uit de onderhavige knipselkranten betrekking heeft op nieuwsfeiten waarbij gedaagde is betrokken en die (deels) gebaseerd zijn op door gedaagde uitgegeven persberichten. Die artikelen zijn dus in de bron (mede) afkomstig van gedaagde zelf.

4.6. Er is voorts onvoldoende reden om met eiseressen te veronderstellen dat onder 'nieuws- en gemengde' berichten als bedoeld in artikel 15, tweede lid van de Auteurswet, uitsluitend berichten vallen 'zonder eigen oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel van de maker'. Aangezien die berichten in het geheel geen voorwerp van auteursrechtelijke bescherming zijn, zou artikel 15, tweede lid van de Auteurswet bij zo'n beperkte uitleg van het begrip 'nieuws- en gemengde berichten', volledig zinledig zijn. Het dient er bijgevolg mede in het licht van de genoemde ratio van artikel 15, eerste lid van de Auteurswet, voor te worden gehouden dat onder 'nieuws - en gemengde' berichten niet alleen wordt verstaan mededelingen van louter feitelijke aard over gebeurtenissen die onlangs hebben plaatsgevonden, of die zullen plaatsvinden, maar tevens de berichten uit de dag- en weekbladen over nieuwsfeiten die mede een persoonlijk stempel van de maker bevatten.

4.7. Het standpunt van eiseressen dat het overnemen van de laatstgenoemde berichten uit haar dag- en weekbladen in de papieren knipselkranten van gedaagde strijd oplevert met artikel 5, eerste lid aanhef en sub c en/of artikel 5, derde lid van de Auteursrechtrichtlijn, kan haar evenmin baten. Artikel 5, eerste lid aanhef en sub c beperkt ingevolge sub o niet de vrijheid van de lidstaten om reeds bestaande beperkingen van het auteursrecht in de nationale wetgeving - zoals in Nederland ten aanzien van nieuws- en gemengde berichten in artikel 15 van de Auteurswet - te handhaven. En ten aanzien van de vraag of de onderhavige knipselkranten strijd opleveren met artikel 5, derde lid van de richtlijn, geldt dat cruciaal is of de knipselkranten 'afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en de wettige belangen van de uitgevers van de voornoemde dag- en weekbladen al dan niet onredelijk wordt geschaad'.

4.8. Eiseressen stellen dat zij schade hebben geleden door het feit dat gedaagde een papieren knipselkrant vervaardigde, maar een genoegzame onderbouwing op dit punt ontbreekt. Concreet blijkt dan ook uit niets dat zich hier een situatie heeft voorgedaan die in strijd zou zijn met artikel 5, derde lid van de Auteursrechtrichtlijn. De rechtbank merkt daarbij overigens op dat uit het door partijen genoemde vonnis van 2 maart 2005 van de rechtbank Den Haag blijkt dat eiseressen in die procedure de analoge knipselkrantenpraktijk van de betrokken overheidsinstanties niet langer hebben bestreden (LJN: AS8778).

4.9 De vorderingen van eiseressen worden, gelet op het vorenstaande, afgewezen.

Lees het vonnis hier.