Auteursrecht  

IEF 8375

Een pauze inlassen

Schikkingsovereenkomst in geschil tussen Stichting Contractenbureau (LIRA) en de Nederlandse Publieke Omroepen (NPO). Overgangsituatie waarbij bestaande (oude) LIRA-auteursrcontractpraktijk voorlopig wordt gehandhaafd (zie ook: IEF 7575  e.v.).

Heel in het kort: St. Contractenbureau daagt de Nederlandse Publieke Omroepen naar aanleiding van een intern memo met het advies de overdracht van de LIRA/VEVAM rechten  in de nieuwe individuele contracten met auteurs niet te accepteren, omdat de bestaande contractpraktijk daarmee zou worden doorbroken en daardoor de mediawettelijke taak van de publieke omroep (platformonafhankelijk verspreiden van de mediaproducten) lastig te realiseren zou zijn. De stichting meende dat dit advies onrechtmatig was en haar schade toebracht.

In kort geding bij de Rechtbank Amsterdam zijn partijen echter nader tot elkaar gekomen en hebben samen geconcludeerd dat een overgangssituatie moet worden gecreëerd tot 1 januari 2011. Op die datum moet er een nieuwe regeling zijn over de rechten in verband met uitzending via de kabel, volgens partijen het moment om een meer omvattende regeling te realiseren. 

LIRA zal zich tot die tijd beperken tot het uitoefenen van de collectief geregelde rechten, thuiskopie, repro- en leenrecht en bij kabel, satelliet, ether en mobiel, alleen voor zover de publieke omroep geen openbaarmaker is.  Alle andere rechten blijven bij de maker en worden conform de bestaande (oude) contractpraktijk overgedragen aan de publieke omroeporganisaties. De NPO zal op haar beurt de bij haar aangesloten publieke omroeporganisaties adviseren om met de bij het Contractenbureau aangesloten auteurs tot 1 december 2010 contracten te sluiten “zoals die dit jaar gebruikelijk werden gesloten” en  zal de publieke omroeporganisaties eveneens adviseren aan hun buitenproducenten een vergelijkbare aanbeveling te doen. 

Lees de schikkingsovereenkomst hier

IEF 8370

Geluk, liefde, verdriet, hoop, vrede e.d.

Rechtbank Groningen, sector kanton, 8 oktober 2009, zaaknr. 402262 (Duivenverhuur)

Auteursrecht.  Duivenverhuurbedrijf (duiven voor speciale gelegenheden) verzoekt feestwinkel om tekst en tekstpatronen die zijn van website heeft overgenomen te verwijderen. Teksten worden verwijderd, maar eiser stelt dat gedaagde wel de geleden schade (€2000,-) moet vergoeden. Geen auteursrechtelijk beschermde werken: “Dat daarbij woorden als geluk, liefde, verdriet, hoop, vrede e.d. worden gebruikt ligt voor de hand.” Ook anderszins komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking:

5. (…) Om voor vergoeding in aanmerking te komen is het criterium of het maken van die kosten redelijkerwijs verantwoord was. De kantonrechter verstaat onder redelijkerwijs ondermeer dat men aan de wederpartij duidelijk maakt wat men van haar verlangt en haar in de gelegenheid stelt daaraan te voldoen voordat men kosten gaat maken. Uit de gang van zaken blijkt dat [gedaagde] zich van het begin af aan bereid heeft verklaard om de teksten aan te passen, maar dat [eiser], nog voordat zij aan [gedaagde] had duidelijk gemaakt wat zij gewijzigd wilde zien de zaak ter behandeling aan [jurist] had overgedragen. Daar komt bij dat de eerste twee brieven van [jurist] wel dreigementen bevatten maar geen duidelijkheid gaven hoewel [gedaagde] daar uitdrukkelijk naar had gevraagd.

Lees het vonnis hier (origineel via Arnoud Engelfriet).

IEF 8367

Grenspost (arrest)

Hoge Raad, 20 november 2009, LJN: BI6320, Stichting De Thuiskopie tegen Opus Supplies Deutschland GmbH, (met dank aan Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek)

Auteursrecht. Thuiskopievergoeding ex art. 16c Aw. Duitse aanbieder verkoopt vanuit Duitsland via internet blanco-gegevensdragers aan Nederlandse consumenten. Vraag wie dan als ‘importeur’ (op wie de verplichting tot betaling van de thuiskopievergoeding rust) in de zin van art. 16c lid 2 Aw moet worden aangemerkt. Prejudiciële vragen aan HvJ EG over uitleg van art. 5 lid 2 en lid 5 Richtlijn 2001/29/EG (‘Auteursrecht in de informatiemaatschappij’).
 
Lees het arrest hier en inmiddels ook hier (Rechtspraak.nl).
 

IEF 8362

Geen misbruik van procesrecht

Gerechtshof Leeuwarden, 10 november 2009, LJN: BK3743, VDW International SPRL-BVBA c.s. tegen Firma [persoonsnaam] V.O.F. c.s.

Proces(kosten)rechtelijk hoger beroep in coin-pusherzaak (auteursrecht, zie Vzr. Rechtbank Groningen 27 augustus 2008, IEF 7020 en Rechtbank Groningen, 25 maart 2009, IEF 7744) Geen misbruik van procesrecht door niet instellen eis in hoofdzaak. 1019h Rv is niet van toepassing in het hoger beroep, nu het niet ter handhaving van de intellectuele eigendomsrechten strekt.

Niet instellen eis in hoofdzaak: 3. Met Grief I komen VDW c.s. op tegen hun veroordeling in de proceskosten als "de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij". VDW c.s. stellen zich op het standpunt dat [geïntimeerden] door de executie van het beroepen vonnis, zonder de in dat vonnis voorgeschreven eis in de hoofdzaak in te stellen waardoor het vonnis is komen te vervallen, misbruik maken van procesrecht.

(…)

5. Het door VDW c.s. ingenomen standpunt dat [geïntimeerden] door het niet instellen van de eis in hoofdzaak - wat daarvan ook verder zij - zich schuldig maken aan misbruik van procesrecht, kan VDW c.s. in dit hoger beroep niet baten omdat zulks geen zelfstandige grond vormt voor vernietiging van het beroepen vonnis, terwijl gedragingen van een procespartij op basis van een verkregen vonnis zonodig in het verband van een executiegeschil ex artikel 438 Rv. aan de orde gesteld kunnen worden. Grief I faalt derhalve.

Incidenteel appel / hoogte proceskostenveroordeling: 8. De door [geïntimeerden] ingestelde grief in het incidenteel appel richt zich tegen de hoogte van de proceskostenveroordeling in het beroepen vonnis. [geïntimeerden] stellen zich op het standpunt dat zij recht hebben op een vergoeding van de volledig gemaakte kosten omdat er bij het namens VDW c.s. getroffen conservatoir beslag en de geëntameerde bodemprocedure sprake is van misbruik van recht dan wel een anderszins onrechtmatig handelen. Daartoe voeren [geïntimeerden] aan dat VDW c.s. de juridische maatregelen tegen de firma [persoonsnaam] en haar vennoten [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hebben genomen, wetende dat de firma [persoonsnaam] en voornoemde vennoten met de coin pushers niets van doen hebben. [geïntimeerden] onderbouwen hun stelling door het overleggen van importdocumenten en offertes waaruit blijkt dat KMG Asia de importeur en verkoper is.

9. Daarnaast stellen [geïntimeerden] zich op het standpunt dat de zaak in prima ingewikkeld was zodat zij in ieder geval aanspraak hebben op het volgens de indicatietarieven vast te stellen vergoeding ad €15.000. Deze stelling wordt door [geïntimeerden] echter inhoudelijk in het geheel niet onderbouwd. Het hof zal dan ook aan deze stelling voorbij gaan.

10. VDW c.s. ontkennen dat zij door het leggen van het beslag en het entameren van de bodemprocedure zich schuldig hebben gemaakt aan misbruik van procesrecht. Daartoe voeren zij aan dat [geïntimeerden] wat betreft personen, plaats van vestiging en activiteiten zo nauw met elkaar verbonden zijn dat VDW c.s. meenden en mochten menen dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] betrokken waren bij de coin pushers.

11. Het hof overweegt als volgt. Uit de door [geïntimeerden] overgelegde stukken (zie productie 12) blijkt niet voorshands dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] met de verhandeling van de coin pushers niets van doen hadden. Integendeel (…)

12. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het handelen van VDW c.s. in het kader van de gestelde misbruik van procesrecht, geldt dat de handelwijze van VDW c.s. alleen onrechtmatig is indien zij zich bewust waren van de ongegrondheid, ondeugdelijkheid of zinloosheid van hetgeen zij aanvoerden of ondernamen, althans hen te dien aanzien een ernstig verwijt viel te maken (HR 29-06-2007, NJ2007/353). Het voeren van een procedure op een zodanige wijze dat de wederpartij op onredelijke wijze voor moeilijkheden of kosten wordt geplaatst, kan eveneens grond opleveren om het desbetreffende gedrag als ontoelaatbaar aan te merken. Daarbij moet het dan gaan om ander gedrag dan het enkele nemen van processuele stappen.

13. [geïntimeerden] hebben in het licht van de voorgaande overwegingen onvoldoende gesteld ter onderbouwing van hun standpunt. [geïntimeerden] stellen ook niet dat zij in het hoger beroep meer kosten moeten maken dan in het geval alleen KMG Asia in het hoger beroep was betrokken. Het hof zal dan ook aan de stelling dat VDW c.s. door het instellen van hoger beroep tegen de firma [persoonsnaam] en haar vennoten [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] misbruik maken van procesrecht voorbij gaan. De incidentele grief faalt derhalve.

In het principaal en incidenteel appel / proceskosten hoger beroep: 14. Ten aanzien van de kostenveroordelingen overweegt het hof als volgt. Het onderhavige hoger beroep heeft tot inzet vermeend misbruik van procesrecht en de gevolgen daarvan voor de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. De vermeende intellectuele eigendomsrechten in verband waarmee het beslag was verleend en waarop de vorderingen in prima betrekking hebben, staan in dit hoger beroep niet ter discussie; het hoger beroep strekt dan ook niet ter handhaving daarvan. Het hof is derhalve van oordeel dat dit hoger beroep geen intellectuele eigendomszaak is waarop artikel 1019h Rv. van toepassing is. De kostenveroordeling zal met toepassing van het algemene liquidatietarief plaatsvinden.

Lees het arrest hier.

IEF 8355

Lifting bodies

Vzr. Rechtbank Amsterdam, ex parte beschikking van 17 november 2009, Revotec Marine AG tegen Bär (met dank aan Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Marinelift ( om een bijboot in een de achterkant van een schip te schuiven). Stukgelopen samenwerking. Dreigende verhandeling op beurs.

“(…) beveelt gerekestreerde om binnen twee uur na betekening van deze beschikking te staken en gestaakt te houden iedere daad van openbaarmaking en/of verveelvoudiging van de in het lichaam van het aangehechte verzoekschrift omschreven auteursrechtelijk beschermde marinelift, waaronder begrepen ieder ter verkoop aanbeiden, verhandeling, ten toonstellen (door het tonen van monsters of afbeeldingen) of afleveren.”

Lees de beschikking hier.

IEF 8353

Met tweeëntwintig volledig ingerichte kamers

Vzr Rechtbank Haarlem, 9 november 2009, LJN: BK3257, Eisers tegen gedaagde (Kopie poppenhuis)

Auteursrecht. Eisers treffen in een winkel een door een particulier gemaakte kopie aan van een door eisers gemaakt en in tijdschrift (afbeelding) gepubliceerd poppenhuis (grachtenpand). De vorderingen worden afgewezen. Geen spoedeisend belang nu de beweerdelijke kopie reeds is afgegeven aan de raadsman van eisers. Vordering tot vernietiging van de beweerdelijke kopie afgewezen gelet op het belang van gedaagde om in een eventuele bodemprocedure ten bewijze van haar stelling dat geen sprake is van inbreuk over haar poppenhuis te kunnen beschikken.  

4.2.  Met betrekking tot het spoedeisend belang van eisers bij hun vorderingen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Nog afgezien van het antwoord op de vraag of het poppenhuis van gedaagde heeft te gelden als een inbreuk op mogelijke auteursrechten die eisers ten aanzien van hun poppenhuis kunnen doen gelden, valt zonder nadere onderbouwing van de zijde van eisers niet in te zien welk spoedeisend belang eisers hebben bij de gevraagde voorzieningen. Vast staat immers dat gedaagde het beweerdelijk inbreukmakende poppenhuis aan de raadsman van eisers heeft afgegeven, alwaar het poppenhuis zich tot op heden bevindt. Gelet hierop is niet aannemelijk dat op dit moment enige kans bestaat op verveelvoudiging dan wel openbaarmaking van het poppenhuis door gedaagde. De enkele stelling dat gedaagde weigert de inbreuk op de auteursrechten van eisers te erkennen en dat eisers als gevolg daarvan vrezen dat gedaagde met het poppenhuis aan de slag gaat is derhalve onvoldoende. Weliswaar heeft gedaagde bij de afgifte de voorbehouden als vermeld in de onder 2.9 genoemde brief gemaakt, maar dat is gelet op de huidige stand van zaken onvoldoende om te concluderen dat de vrees van eisers voor voortzetting van mogelijke inbreuk gerechtvaardigd is.

4.3.  Gelet op het voorgaande zal de onder 3.1 onder 1 gevraagde voorziening tot veroordeling van gedaagde tot het onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten op het poppenhuis van eisers dan ook worden geweigerd.

4.4.  Mede in het licht van het hiervoor overwogene valt voorts niet in te zien welk belang eisers hebben bij de onder 3.1 onder 2 gevraagde voorziening tot het (laten) vernietigen van het poppenhuis van gedaagde. Bovendien staat daartegenover het belang van gedaagde om in een eventuele bodemprocedure te kunnen beschikken over het poppenhuis teneinde haar stelling aan te kunnen tonen dat geen sprake is van inbreuk. De betreffende voorziening zal dan ook worden geweigerd.

Lees het vonnis hier.

IEF 8352

De totstandkoming van het gedenkboek

Vzr. Rechtbank Middelburg, 30 oktober 2009, LJN: BK3337, Eisers tegen Stichting ‘De Kerk In Klooster’
 
Auteursrecht. Eisers zijn door Stichting De Kerk In Klooster gevraagd een gedenkboek te schrijven bij het 800 jarig bestaan van de kerk te Kloosterzande. Eisers leveren een dummy van het gedenkboek “Kerk en uithof van de Duinenabdij te Kloosterzande” aan, maar ontvangen vervolgens een drukproef waarin wijzigingen zijn aangebracht in de lay-out, fotogrootte en voor- en achterkant. Eisers maken hiertegen bezwaar op grond van het auteursrecht en zien hun vorderingen toegewezen.

“Niet gesteld of gebleken is dat eisers toestemming voor publicatie hebben gegeven. Integendeel, eisers hebben zich van meet af aan verzet tegen de door de drukkerij verstrekte drukproef. Desondanks voert gedaagde aan dat er geen sprake is van een inbreuk op het auteursrecht van eisers nu partijen in het kader van de totstandkoming van het gedenkboek zijn overeengekomen dat eisers verantwoordelijk zijn voor de tekst van het boek en gedaagde voor de productie -de uitgave- van het boek. Gedaagde zou slechts hebben gehandeld binnen de grenzen van de afspraken die partijen hebben gemaakt.

Mede in het licht van de betwisting door eisers, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter echter niet aannemelijk geworden dat, zoals gedaagde stelt, een duidelijke scheiding tussen schrijven en eindredactie tussen partijen is overeengekomen, op grond waarvan gedaagde gerechtigd is het gedenkboek zonder overleg met eisers te mogen publiceren. Een daaraan ten grondslag liggende uitgeefovereenkomst ontbreekt. Verder kan niet volgehouden worden dat de taak van eisers beperkt zou zijn geweest tot het aanleveren van de platte tekst. Dit strookt niet met de onweersproken gebleven stelling van eisers dat zij praktisch alle foto’s en illustraties voor het boekwerk hebben aangeleverd en evenmin met de overhandiging op 2 juni 2009 aan gedaagde van de dummy. Deze dummy, zoveel staat vast, bevatte de complete tekst en de afbeeldingen op basis waarvan een eindproduct gemaakt kon worden. Bovendien, zo al een dergelijke afspraak zou zijn gemaakt, kan het niet zo zijn dat met voorbijgaan aan de bezwaren van eisers, wordt overgegaan tot publicatie van het werk van eisers in een vorm die eisers uitdrukkelijk niet wensen. Dit is in strijd met de in artikel 25 van de Auteurswet neergelegde persoonlijkheidsrechten.

Uit het voorgaande volgt dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter eisers een beroep toekomt op hun auteursrecht met betrekking tot het gedenkboek en dat gedaagde door het zonder toestemming van eisers uitbrengen van dit boek in strijd met dit auteursrecht handelt. In beginsel hebben eisers dan ook recht om staking van de publicatie te vorderen.

Een belangenafweging maakt dit niet anders. Ook nadat eisers uitdrukkelijk hebben aangegeven bezwaar te hebben tegen de uitgave zoals die er thans ligt, is gedaagde op de door haar ingeslagen weg voortgegaan. Het gedenkboek is, zo is ter zitting duidelijk geworden, inmiddels gedrukt. Dit heeft gedaagde, en daarmee ook eventuele schade die zou ontstaan als het gedenkboek niet kan worden verkocht, dan ook aan zichzelf te wijten en dat betekent dat haar belang bij het voortzetten van de publicatie niet opweegt tegen het belang van eisers bij honorering van hun auteursrecht.

Lees het vonnis hier.

IEF 8350

Deze duidelijkheid ontbreekt ten aanzien van het embedden

Kamervragen met antwoord nr. 637. Antwoord vragen Omtzigt en Van Vroonhoven-Kok over het voornemen van Buma/Stemra om iedereen die een muziekfragment op zijn website heeft staan ten minste €130 in rekening te brengen.

"Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de brief aan de Vaste Commissie van Justitie van de Tweede Kamer d.d. 14 oktober 2009, blijkt uit de rechtspraak dat de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten zich in hun algemeenheid niet verzetten tegen (deep)linken op internet (bijv. President Rechtbank Rotterdam, 22 augustus 2000, zaaknr. 139609, kranten.com). Deze duidelijkheid ontbreekt ten aanzien van het embedden.

Zolang niet duidelijk is of een embedded file als een openbaarmaking in de zin van de Auteurswet wordt aangemerkt, dient uiterst voorzichtig om te worden gegaan met het innen van vergoedingen voor het gebruik van dergelijke files. Het in dit verband genoemde zoekmp3-arrest (Gerechtshof Amsterdam, 15 juni 2006) en de ShareConnectorzaak (President Rechtbank Amsterdam, 24 januari 2008) betroffen niet het particuliere ‘embedden’ van beschermd materiaal, maar – samengevat – het grootschalig faciliteren van de toegankelijkheid tot muziek en films die in belangrijke mate zonder toestemming van de rechthebbenden op internet waren geplaatst.

In een concreet geval zal een rechter moeten beoordelen of er sprake is van een nieuwe openbaarmaking. Daarbij kan de rechter ook het feit betrekken op welke server een site staat en om welke domein het gaat bij zijn beoordeling. Over welke sites en bezoekers rechten in rekening mogen worden gebracht, hangt mede af van afspraken die Buma/Stemra daarover heeft gemaakt met buitenlandse organisaties."

Lees alle antwoorden hier.

IEF 8349

Deux capitaines sur un vaisseau

Prof. mr. A.A. Quaedvlieg, Radboud Universiteit Nijmegen & Klos Morel Vos & Schaap: Le théâtre-laboratoire au laboratoire du droit: la liberté du metteur en scène. Gepubliceerd in het Frans-Canadese tijdschrift Les cahiers de propriété intellectuelle, jaargang 21, nummer 3, oktober 2009.

"Pour faire réussir une représentation de théâtre il faut, hors les acteurs, deux esprits créateurs: l'auteur de la pièce et le metteur en scène. Par conséquent, toute représentation nécessite deux capitaines sur un vaisseau, ce qui, selon une vieille expression néerlandaise, est chose a éviter. La mise en scène comporte, et souvent requiert, que certains éléments que ne contient pas l'œuvre à la base de la représentation, soient introduits; leur introduction ne plaît pas toujours a l'auteur. L'auteur prétendra être le mieux placé pour maintenir l'intégrité de son œuvre, le metteur en scène, d'autre part, réclamera l'autonomie de l'art du théâtre. Qui doit l'emporter ? Ce qui, a toute première vue, semble être un problème dans la périphérie du droit, peut mobiliser, outre le droit mora1 de l'auteur, les mécanismes du droit des obligations et des droits fondamentaux."

Lees het volledige artikel hier.

IEF 8345

Opgebouwd uit driehoekjes en vierkantjes

Vzr. Rechtbank Arnhem, 13 november 2009, KG ZA 09-653; ECLI:NL:RBARN:2009:BK4041,  Reclamebureau Magenta V.O.F. tegen Shophouse B.V. (met dank aan Evert van Gelderen, De Gier | Stam & Advocaten)

Auteursrecht. Even kort voor het weekend. Stukgelopen samenwerking tussen reclame bureau en opdrachtgever. Voorstel voor nieuw logo wordt afgewezen door opdrachtgever Shophouse, opdrachtgever laat nieuw logo ontwerpen door derde partij en oorspronkelijk reclamebureau Magenta vindt dat dat logo inbreuk maakt op het eigen logo van het oorspronkelijk reclamebureau zelf. Vorderingen afgewezen.

“4.6. Bij de vergelijking van alle elementen van het hierboven afgebeelde Magenta-logo met het hierboven afgebeelde Shophouse-logo is er, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, geen sprake van een overeenstemmende totaalindruk. Het feit dat in het Shophouse-logo ook gebruik wordt gemaakt van om een centraal punt heen gesitueerde driehoekjes, terwijl het vierkant met de driehoekjes gezamenlijk een ruit vormen, is daarvoor onvoldoende. De auteursrechtelijk beschermde trekken van het Magenta-logo zitten naar het oordeel van de voorzieningenrechter vooral in de wijze waarop de drie driehoekjes en de ruit om de ‘M’ zijn gesitueerd, in combinatie met de dikke belijning, het kleurgebruik en de situering van bedrijfsnaam en logo. In het Shophouse-logo wordt daarvan, door alle door Shophouse onder 4.4. opgesomde verschillen, voldoende afstand genomen. Het voorgaande maakt dat het Shophouse-logo een andere uitstraling heeft dan het Magenta-logo en een andere totaalindruk wekt. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het Shophouse-logo geen verveelvoudiging van het werk van Magenta, maar een nieuw, zelfstandig werk. Het Shophouse-logo maakt dus geen inbreuk op het auteursrecht van Magenta op het Magenta-logo. Dat Shophouse elders op haar website het vierkant met de driehoekjes ook in de kleur rood of magenta afbeeldt, maakt het voorgaande niet anders.”

Lees het vonnis hier.