Auteursrecht  

IEF 8590

De lesmethode

Rechtbank Groningen, 10 februari 2010, Wolters Noordhoff B.V. tegen B. (met dank aan Adonna Alkema & Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht. Auteurscontract. Stukgelopen samenwerking na gesteld onvoldoende functioneren. Hoofdredacteur lesmethode stelt onvoldoende financieel gehonoreerd te zijn en beroept zich i.c. o.a. op het auteursrecht op de lesmethode. Rechtbank oordeelt dat auteursrecht middels de overeenkomst is overgedragen aan Wolters Noordhoff. Ook geen ‘blokkeringsrecht’ i.v.m. onvoldoende betaling. Partijen verschillen van mening over hoogte afkoopsom (een ‘verdere vruchtbare samenwerking’ is onmogelijk): gevorderd bedrag van €470.763,- wordt gematigd tot 53.007,92, na aftrek voorschot.

5.4. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het in artikel 6.1 van de overeenkomsten bepaalde het auteursrecht dat rust op hetgeen B. in opdracht van Wolters Noordhoff in het kader van het […]-project voor de jaargangen 5 en 7 heeft ontwikkeld, ontworpen of geschreven, met de ondertekening van de overeenkomsten door B. op Wolters Noordhoff is overgegaan.

5.5. Nu het auteursrecht op de werken van B. op Wolters Noordhoff is overgegaan, maakt Wolters Noordhoff bij de gebruikmaking van de werken geen inbreuk op een auteursrecht van B. zodat de vordering onder I zal worden afgewezen.

5.6. Met hetgeen B. onder II heeft gevorderd, te weten dat het gebruik door Wolters Noordhoff van de door hem geleverde werken moet worden verboden tot het moment dat Wolters Noordhoff de aan hem toekomende vergoeding volledig heeft betaald, heeft B. miskend dat een 'blokkeringsrecht’ hem niet toekomt. In artikel 6.1 van de overeenkomsten is immers ongeclausuleerd bepaald dat de volledige auteursrechten en eventuele andere rechten op alle onderdelen van het werk op het moment van ondertekening bij voorbaat aan Wolters Noordhoff worden overdragen. (…).

5.10. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding is van belang hetgeen partijen daaromtrent onderling hebben afgesproken. In dit kader is het bepaalde in artikel 11.2 van de overeenkomsten van belang. In dit artikel is bepaald dat wanneer een auteur zijn medewerking aan het project tussentijds beëindigt Wolters Noordhoff in overleg met het auteursteam vaststelt welk deel van het honorarium het uitgetreden lid ontvangt. Als richtlijn is daarbij opgenomen dat het uitgetreden lid in principe een honorariumaandeel ontvangt naar rato van de bijdrage aan de uiteindelijke editie, tenzij de omstandigheden van de beëindiging aanleiding geven voor een andere verdeling.

5.16. In algemene zin overweegt de rechtbank vooraf het volgende aangaande dit onderdeel van het geschil. In een geval waarin een team van personen aan één product werkt, laat zich bezwaarlijk vaststellen wat exact ieders aandeel is geweest. Dat geldt in het bijzonder ia het geval dat de één voortbouwt op de inbreng van de ander, zoals het geval is in de onderhavige samenwerking tussen auteur en hoofdauteur. Hier heeft zich in dit verband ook de relevante omstandigheid voorgedaan dat B. voortijdig zijn, , werkzaamheden heeft beëindigd, waarbij zijn inbreng is 'verwaterd in het vervolgens door anderen opgestelde eindproduct. (…)

5.18. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat B. als hoofdauteur niet op de door Wolters Noordhoff gewenste wijze heeft gefunctioneerd en hij in de jaren 2003, 2004 en 2005 vanwege ziekte meerdere malen en gedurende langere tijd zijn werkzaamheden niet heeft kunnen uitoefenen.

5 .22. Uit het voorgaande volgt dat B. ais conceptontwikkelaar en hoofdauteur een bijdrage aan […]  heeft geleverd, maar niet in de mate die hij heeft gesteld.

Lees het vonnis hier.

IEF 8588

Filteren

Hof van Beroep te Brussel, 28 januari 2010, Scarlet Extended tegen SABAM (met dank aan Kristof Neefs, Altius). 

Auteursrecht. Prejudiciële vragen  aan het HvJ inzake ISP content filtering (voor eerste aanleg, zie IEF 4301)/ Engelse vertaling van een gedeelte van het Franstalige arrest: 

1. Do Directives 2001/29 and 2004/48, read in conjunction with Directives 95/46, 2000/31 and 2002/58 and interpreted with regard to Articles 8 and 10 of the European Convention on Human Rights, allow Member States to authorize a national court, seized in a procedure on the merits and on solely on the basis of the legal provision which holds that “They [the national court] can equally impose a prohibitory injunction on intermediaries whose services are relied upon by a third party to infringe copyright or a neighbouring right”, to order an ISP to put into place, vis-a-vis all of its customers, in abstracto and as a preventive measure, at the expense of the ISP and without limitation in time, a system filtering all electronic communications, both incoming and outcoming, passing through its service, in particular by means of peer to peer software, with the aim to identify the circulation on its network of electronic files containing a musical, cinematographic or audiovisual work to which the claimant alleges to enjoy rights and to then block the transfer thereof, either at the request or at the time it is sent?
 
2. In case question 1 is answered in the positive, do these directives require that the national court, seized to rule over a request for injunctive relief against an intermediary on whose services a third party relies to infringe a copyright, applies the principle of proportionality when it is asked to rule over the efficacy and the dissuasive effect of the requested measure?

Lees het arrest hier.

IEF 8586

In het kader van auteursrechten

Kamerstuk 32016, nr. 17. Wijziging van de Wet op de architectentitel. Amendement van het lid Vietsch ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 121. Ontvangen 4 februari 2010.

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor: In artikel I, onderdeel BB, wordt in artikel 27aa «, diens rechten» vervangen door «en diens rechten» en vervalt de zinsnede «, alsmede over diens rechten en plichten jegens een derde, ingeval die derde het werk heeft ontworpen waarop de offerte betrekking heeft of werkzaamheden heeft gestaakt die blijkens de offerte dienen te worden hervat».

Toelichting: De melding aan derden kan leiden tot een besmetverklaring van een project. Het is dus beroepsbescherming in plaats van titelbescherming. Het is een gedragsregel die volgens de Raad van State niet in deze wet thuis hoort. Bovendien kan deze melding in strijd zijn met de belangen en de wensen van de opdrachtgever. In het kader van auteursrechten kan de opdrachtgever de plicht hebben om aan de architect van een gebouw aan te geven dat het gebouw verbouwd gaat worden.

(Wetsvoorstel: Artikel 27aa: ‘Degene die is ingeschreven in het register informeert de persoon die hem een offerte vraagt over zijn deskundigheid en vakbekwaamheid, met inbegrip van zijn bij- en nascholingsactiviteiten, de dekking van de door hem te verrichten werkzaamheden door een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, diens rechten en plichten jegens hem als opdrachtgever en de borging daarvan, alsmede over diens rechten en plichten jegens een derde, ingeval die derde het werk heeft ontworpen waarop de offerte betrekking heeft of werkzaamheden heeft gestaakt die blijkens de offerte dienen te worden hervat.’)

Lees het kamerstuk hier.

IEF 8585

Zogenaamde 'sleepers'

Rechtbank Groningen, 16 december 2009, LJN: BL3206, Ad Hoc Data B.V. tegen [gedaagde], h.o.d.n. Digicom Media,

Auteursrecht. Databankenrecht. Bedrijfsgeheimen. ‘Eiseres stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar auteursrecht door data te publiceren op de eigen website. Eiseres stelt bewijs hiervan te kunnen leveren door opzettelijk onjuiste data (zgn. sleepers) aan te wijzen op de site van gedaagde, maar zij wil dat slechts vertrouwelijk ten overstaan van de rechter doen, buiten aanwezigheid van de wederpartij (alleen diens advocaat mag erbij zijn). De rechtbank oordeelt dat art. 27 en art. 29 Rv. een dergelijke gang van zaken niet toestaan. Ook art. 6 Evrm verzet zich hier tegen.

De rechtbank acht het in een civiele procedure de gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokkenen - partijen en rechter - dat het geding voortvarend en efficiënt verloopt. Wanneer aan de rechter wordt gevraagd een beslissing te nemen, past het de eisende partij niet om de totstandkoming van die beslissing te bemoeilijken door hem de vereiste gegevens te onthouden, zoals AHD doet. Hoezeer de rechtbank in dit geval ook twijfel heeft bij de wijze waarop gedaagde gebruik heeft gemaakt van de databestanden van AHD, het door AHD beoogde doel van het opleggen van sancties aan gedaagde bereikt zij door haar wijze van procederen thans niet.

Lees het vonnis hier. Zie ook: Ex Parte Beschikking vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 december 2007, IEF 5432.

IEF 8576

Over de factuur die de Stichting Bloemencorso Valkenswaard heeft gekregen

Kamervragen, nr. 2010Z01677, 2e Kamer. Vragen van de leden Atsma en Van Vroonhoven-Kok (beiden CDA) aan de ministers van OCW en van Justitie over de factuur die de Stichting Bloemencorso Valkenswaard heeft gekregen voor de rechten over de muziek die gedraaid wordt op de radio's die aanstaan gedurende de bouwperiode van de corsowagens. (Ingezonden 28 januari 2010). O.a:

2- Wat vindt u van het feit dat naar de Stichting Bloemencorso Valkenswaard, een vrijwilligersorganisatie zonder winstbejag, een factuur wordt gestuurd? Deelt u de mening dat het vreemd is dat de Stichting Bloemencorso Valkenswaard deze factuur door SENA toegestuurd krijgt?

4- Waarom moet een vrijwilligersorganisatie, die tijdens werkzaamheden de radio aan heeft staan, muziekrechten betalen?                                                

Lees alle vragen hier

IEF 8575

Inzake downloaden uit illegale bron

Kamerstuk 29838, nr. 24, 2e Kamer. Auteursrechtbeleid. Brief regering /minister van Justitie, Hirsch Ballin. Verhouding tussen het nieuwe EU regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector en regelgeving inzake downloaden uit illegale bron.

"Uit de bepaling volgt dat áls lidstaten maatregelen treffen die de toegang of het gebruik voor eindgebruikers beperken, de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen zoals die door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden worden beschermd, moeten worden geëerbiedigd. (…) Met deze voorwaarden, die mede op aandringen van het Europees Parlement zijn opgenomen, wordt tot uitdrukking gebracht dat internet van wezenlijk belang is voor het onderwijs en de praktische uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting en de toegang tot informatie (overweging 4 van richtlijn 2009/140/EG).

Als een lidstaat het downloaden van auteursrechtelijk beschermd materiaal wil sanctioneren met afsluiting van internet, zal dus aan de in artikel 1 lid 3bis van richtlijn 2002/21/EG gestelde voorwaarden moeten worden voldaan. Dit speelt bijvoorbeeld in het kader van de recente wetgeving ten aanzien van downloaden in Frankrijk, zoals beschreven in het WODC-onderzoek “Auteursrechtinbreuk door P2P filesharing – Regelgeving in Duitsland, Engeland en Frankrijk nader onderzocht”.

Lees het gehele kamerstuk hier.

IEF 8573

Inbreukmakende prospectus

Vermelding eerder, ongepubliceerd auteursrechtvonnis in strafvonnis Rechtbank Amsterdam, 11 januari 2010, LJN: BL0547 (beleggingsfraude). Wie het vonnis heeft mag het vanzelfsprekend mailen.

“17. Op 1 juni 2007 is H&V in kort geding gedagvaard door TRE Investments II BV (hierna: TRE). TRE had in 2005 een project ontwikkeld voor de financiering van de bouw van onroerend goed in Turkije door middel van uitgifte van obligaties en zij had daarvoor een prospectus uitgebracht. TRE stelde in kort geding dat het door H&V uitgegeven prospectus nagenoeg gelijk was aan het hare en dat H&V daarmee inbreuk maakte op haar auteursrecht. De voorzieningenrechter heeft op 28 juni 2007 geoordeeld dat het prospectus van H&V een bijna woordelijke kopie is van dat van TRE en zij heeft H&V verboden het prospectus te gebruiken.”

 

IEF 8567

Groeten of andere boodschappen

Vzr Rechtbank Amsterdam, 28 januari 2010. KG ZA 09-2630 SR/MB, Stichting Pictoright tegen Art & Allposters International B.V. (met dank aan Lisette Varossieau,Pictoright)

Auteursrecht. Pictoright-zaak. Digitale ansichtkaarten. Het met toestemming verhandelen van posters impliceert niet de toestemming voor het aanbieden van e-cards. E-cards zijn geen passende wijze van reclame maken voor posters (Dior-Evora), maar een nieuw product, een nieuwe verschijningsvorm van het werk. Geen uitputting.

4.3. in dit specifieke geval zal er voorts van worden uitgegaan dat Allposters de op haar website te bestellen posters van werken van de Kunstenaars verhandelt met toestemming van de rechthebbenden. Pictorìght heeft haar aanvankelijke betwisting daarvan - doch uitdrukkelijk slechts voor zover het deze procedure betreft - niet langer gehandhaafd, Het gaat haar in dit geding enkel en alleen om de e-cards die van de desbetreffende werken worden aangeboden via de websites van Allposters. De vraag die voorligt, en die partijen verdeeld houdt, is dan ook of het met toestemming verhandelen van de desbetreffende posters de toestemming voor het aanbieden van e-cards impliceert.

4.6. Allposters heeft betwist dat het aanbieden van de e-card een vorm van openbaar maken e/of verveelvoudigen van de werken is, omdat de ontvanger enkel een hyperlink krijgt doorgestuurd, waarmee hij naar de website van Allposters wordt geleid, zodat geen sprake is van het verzenden van een afbeelding. Dit neemt echter niet weg dat de e-card op de voor het pubIiek toegankelijke website van Allpostas op verschillende manieren te zien is, uiteindelijk in de vorm van een digitale ansichtkaart. Ook zonder dat de afbeelding zelf rechtstreeks verzonden wordt, is dat al een vorm van het openbaar maken en verveelvoudigen van het werk.

4.7. Allposters heeft verder betoogd dat het aanbieden van de e-cards niets anders is, dan op in de branche gebruikelijke wijze reclame maken voor de posters. Volgens haar staat het op deze wijze digitaal tonen van de door haar op rechtmatige wijze te verhandelen posters binnen haar eigen website enkel in het teken van de wederverkoop en is geen sprake van een zelfstandig product. Zoals uitgemaakt in het Dior-Evora arrest is het de wederverkoper van met toestemming van de rechthebbende op de markt gebrachte producten in beginsel ook toegestaan om voor die producten op passende wijze reclame te maken. Ook met dit uitgangspunt voor ogen, deelt de voorzieningenrechter de zienswijze van Allposters echter niet.

Anders dan Allposters meent, kunnen e-cards immers wel degelijk als een nieuw product, als een nieuwe verschijningsvorm van het werk worden beschouwd. De e-card heeft een zelfstandige functie, dezelfde als die van een traditionele ansichtkaart, te weten het (doen) overbrengen van groeten of andere boodschappen, wat in de regel bij de ontvanger bepaalde emoties teweeg brengt, met als illustratie een door de verzender gekozen afbeelding. Dit karakter van de e-card wordt nog eens onderstreept doordat Allposters op de e-cards (fictieve, digitale) postzegels heeft aangebracht, Dat de ontvanger van een e-card tevens (in dit geval) terecht kan komen op de website van Allposters en mogelijk verleid wordt tot het aankopen van daar te bestellen posters, kan een bijeffect zijn, maar is niet de voornaamste functie van een e-card, Daar komt bij dat het product e-card wezenlijk verschilt van een pure reclameuiting, aangezien het initiatief tot de verzending ervan niet ligt bij het reclamemakende bedrijf, maar bij degene die de groet/boodschap wil overbrengen Verder kunnen met de e-mailbestanden van de verzenders en ontvangers van de e-cards, los van de verkoop van de desbetreffende posters, commerciële activiteiten worden verricht en/of inkomsten worden gegeneerd via telefonie bedrijven en/of internet providers, zoals Pictoright terecht heeft gesteld, Dat de e-cards gratis zijn en dat Allposters heeft verklaard de e-mailbestanden van de ontvangers in elk geval niet verder te (doen) gebruiken, doet daar niet aan af, Het zelfstandig karakter van de e-card komt ook tot uitdrukking in de door Pictoright in het geding gebrachte e-mails van de buitenlandse zustrorganisaties van Pictoright (aangehaald onder 2.10 tot en met 2.12), waaruit onder meer valt af te leiden dat voor e-cards aparte licenties worden warden verstrekt.

Lees het vonnis hier.

IEF 8564

Verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard

Hoge Raad, 29 januari 2010,LJN: BK1599, GAVITA AS tegen PUUTARHALIIKE HELLE OY c.s.  (met uitgebreide conclusie A-G Verkade)

Auteursrecht. Assimilatieverlichting / armaturen. Werkbegrip. Uiterlijk voortbrengsel resultaat van keuze die door technische uitgangspunten is beperkt. Geen rechtsvragen. 81 RO.

Het gaat in deze zaak om de vraag of een product van Gavita - een verlichtingsarmatuur voor de glastuinbouw - kan worden aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van art. 10, lid 1, onder 11o Auteurswet (Aw) en, zo ja, of Gavita aldus de door haar gestelde inbreuk op haar auteursrechten kan doen verbieden. De rechtbank was van oordeel dat de armatuur van Gavita auteursrechtelijke bescherming toekomt, doch oordeelde dat de vereiste mate van overeenstemming tussen de armatuur van Gavita en die van Helle c.s. ontbreekt. Het hof oordeelde dat het uiterlijk van de verlichtingsarmatuur zo zeer door technisch/functionele eisen is bepaald dat de armatuur niet als auteursrechtelijk beschermd werk kan worden aangemerkt. De Hoge Raad verwerpt het beroep nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3.1 Onderdeel I, waarin niet wordt bestreden dat de volgens het hof bepalende aspecten van het uiterlijk van de assimilatielamp alle verband houden met technische en functionele eisen en evenmin dat die aspecten voor dat uiterlijk bepalend zijn, keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen het in rov. 3.5 en 3.6, slotzin [“Dit brengt mee dat de keuzemogelijkheden te beperkt waren voor een auteursrechtelijk relevante creatieve inbreng." – IEF], neergelegde oordeel.

3.3.2 Deze klachten worden, voor zover zij al feitelijke grondslag hebben, alle tevergeefs voorgesteld omdat het hof bij zijn bestreden oordeel is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting, dit oordeel voor het overige - verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard - in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht en ten slotte ook toereikend is gemotiveerd.

3.4.1 De klachten van onderdeel II richten zich tegen
a. rov. 3.7, waarin het hof oordeelt dat het betoog van Gavita en de beide hiervoor bedoelde deskundigen dat voor mogelijk moet worden gehouden dat eenzelfde (optimale) functionaliteit zou zijn bereikt indien met betrekking tot een of meer van de in rov. 3.6 genoemde aspecten andere keuzes waren gemaakt, niet voldoende feitelijk is toegelicht, onderscheidenlijk
b. rov. 3.8, waarin het hof aan voormeld oordeel de gevolgtrekking verbindt dat voor een bewijsopdracht aan Gavita met betrekking tot de door haar gestelde creatieve ruimte bij de vormgeving van assimilatieverlichting als de onderhavige geen plaats is en bovendien oordeelt dat het desbetreffende bewijsaanbod van Gavita onvoldoende gespecificeerd is.

3.4.2 De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Lees het arrest hier.

IEF 8555

De breed uitgemeten - maar niettemin geringe – verschillen

Vzr Rechtbank Rotterdam, 22 januari 2010, KG ZA 09-1296, Hasbro Inc. tegen Action Non Food B.V. (met dank aan Onno van Raaij, Ventoux)

Auteursrecht. My Litte Pony is auteursrechtelijk beschermd werk (Voor alle zekerheid stelt de voorzieningenrechter nog even “dat er in ieder geval onderscheid bestaat tussen de niet-natuurgetrouwe speelgoedpaarden en de speelgoedpaarden en -pony's die wel natuurgetrouw zijn”). Discounter Action maakt inbreuk middels de verkoop van “Princess Pony Club” en is daarvoor zelf aansprakelijk en moest ”beseffen dat haar handelswijze mogelijk een auteursrechtelijke inbreuk zou opleveren.”. Matiging proceskosten, o.a. met kosten tweede advocaat (“niet in toga gekleed”).

4.5 Nu aangenomen moet worden dat "My Little Pony" een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van de Auteurswet is, dient vervolgens de vraag beantwoord te worden of Action door haar handelen inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht op "My Little Pony". Action heeft dit betwist met de stelling dat de "Princess Club Pony" in voldoende mate afwijkt van "My Little Pony". Zo stelt zij dat er bij verschillen waarneembaar zijn in onder meer grootte, draaibaarheid van het hoofd, haar(inplant), mate van gedetailleerdheid van de gezichtsuitdrukking, vorm en stand van de benen, versiering en materiaalkeuze. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
Bij een globale visuele vergelijking van de speelgoedpony's van partijen, valt de sterke gelijkenis onmiddellijk op. De door Action breed uitgemeten - maar niettemin geringe - verschillen, doen daar niet aan af. Het gaat er bij de vaststelling of er sprake is van overname van auteurrechtelijk beschermde elementen immers om dat gelet moet worden op de totaalindruk van het beschermde werk. Op hoofdlijnen heeft de maker van "Princess Club Pony" - zonder dat de functionaliteit daartoe dwingt - bij zijn creatie dezelfde karakteristieke kenmerken als die van "My Little Pony" tot uitgangspunt genomen en onvoldoende afstand daarvan genomen. Anders dan Action betoogt zijn binnen het concept van een speelgoedpony verscheidene uitvoeringen denkbaar en mogelijk. Hasbro c.s. heeft zulks, ook weer ter terechtzitting, voldoende aannemelijk gemaakt. Door de grote gelijkenis, die naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op louter toeval kan berusten, is aannemelijk dat de gemiddelde consument die dit soort speelgoed koopt (en die niet op de verschillende details let, maar naar het geheel kijkt) denkt dat de speelgoedpony's bij elkaar horen.
Gelet op het hiervoor overwogene moet worden aangenomen de "Princess Club Pony" inbreuk maakt op het auteursrecht van Hasbro C.S., nu zij vrijwel identiek is aan de "My Little Pony" van Hasbro C.S.

Verwijtbare schuld: 4.6 Waar Action nog heeft betoogd dat er geen sprake is van haar verwijtbare schuld ter zake van de inbreuk nu haar leverancier Toi Toys heeft nagelaten haar te waarschuwen dan wel te vrijwaren, geldt dat dit verweer niet tegen Hasbro c.s. kan worden ingeroepen nu dit slechts relevant is in de rechtsverhouding tussen Action en haar toeleverancier en voorts onverlet laat dat Action in dezen een eigen verantwoordelijkheid heeft. Daarbij komt het zeer onaannemelijk voor dat Action zich niet op de hoogte gesteld zou hebben van de relevante marktsituatie en geldende auteursrechten alvorens zich met "Princess Club Pony” in te laten. Voor zover zij dit heeft nagelaten, komt dit voor haar rekening en risico. Action heeft moeten beseffen dat haar handelswijze mogelijk een auteursrechtelijke inbreuk zou opleveren.

Proceskosten: 4.14 (…) Gelet op het feit dat het her een kort geding procedure betreft van een gemiddelde moeilijkheidsgraad en, onder meer, op het feit dat de kosten voor een tweede advocaat die - niet in toga geldeed - op de zitting verschijnt en daar niet het woord voert in de kostenspecificatie is opgenomen, acht de voorzieningenrechter het redelijk de proceskosten te matigen tot het in het dictum bepaalde bedrag.

Lees het vonnis hier.